---
Kamervragen en antwoorden
---
Vragen van de leden Van Baalen, Koenders en Eijsink over het stagnerende onderzoek naar de moord op wachtmeester Jeroen Severs
3-11-2004 17:07:00
Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Baalen aan de minister van Defensie over het stagnerende onderzoek naar de moord op wachtmeester Jeroen Severs. Deze vragen werden ingezonden op 6 oktober jl. onder kenmerk 2040501230.
Tevens zend ik u hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Koenders en Eijsink aan de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over de Nederlandse militairen in Irak. Deze vragen, die dienden ter aanvulling op de hogergenoemde vragen van het lid Van Baalen, werden ingezonden op 7 oktober jl. onder kenmerk 2040501310.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
Antwoorden op de vragen van het lid Van Baalen aan de minister van Defensie over het stagnerend onderzoek naar de moord op wachtmeester Jeroen Severs. (nr. 2040501230, ingezonden 6 oktober 2004)
1. Heeft u kennisgenomen van het artikel "Complot tegen onze jongens?" 1)
Ja.
2. Is er, zoals in het artikel gemeld, geen voortgang in het onderzoek van de Iraakse autoriteiten in Rumaitha naar de moord op wachtmeester Jeroen Severs? Is dat aan onwil van Iraakse zijde te wijten?
De Iraakse autoriteiten voeren zelf een onderzoek uit naar het incident. Met dit onderzoek is de plaatsvervanger van de provinciale politiecommandant belast. In het kader van het onderzoek is inmiddels een rapport opgesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van onwil.
3. Kunnen de Nederlandse troepen in Al Muthanna voor hun inlichtingen niet op de Iraakse autoriteiten, en met name de Iraakse politie, vertrouwen? Zijn de terroristen als een "onzichtbare vijand" 2) in de Iraakse samenleving geïnfiltreerd?
Alle informatie die bij het Nederlandse detachement binnenkomt, wordt zoveel mogelijk getoetst. De informatie van Iraakse autoriteiten blijkt over het algemeen juist te zijn.
Sommige extremistische elementen gaan op in de Iraakse bevolking om zo hun opsporing en uitschakeling te bemoeilijken.
4. Op welke wijze zullen de Iraakse justitiële en politie-autoriteiten door de Nederlandse regering worden aangezet om een indringend onderzoek in te stellen op korte termijn naar de moord op wachtmeester Jeroen Severs?
In de periode na de gebeurtenissen van 14 en 15 augustus jl. is door de commandant van de Nederlandse troepen herhaaldelijk op een onderzoek aangedrongen bij onder anderen de gouverneur, de provinciale politiecommandant en de onderzoeksrechter. Zelf heb ik bovendien een formele schriftelijke klacht ingediend bij de onderzoeksrechter waarbij ik heb aangedrongen op een onderzoek. De Iraakse autoriteiten zijn dan ook op de hoogte van de Nederlandse wens dat de gebeurtenissen worden onderzocht.
5. Op welke wijze zullen de Iraakse autoriteiten in Al Muthanna aangesproken worden op het feit dat zij de Nederlandse troepen niet adequaat noch hen tijdig van relevante inlichtingen voorzien?
Zowel de detachementscommandant als bezoekende hoogwaardigheidsbekleders hebben tijdens hun gesprekken met de lokale Iraakse autoriteiten onderstreept dat de Nederlandse troepen voor een adequate uitvoering van hun taken mede afhankelijk zijn van de goede samenwerking met de Iraakse autoriteiten. Het verstrekken van inlichtingen maakt uitdrukkelijk deel uit van deze samenwerking. De chef Defensiestaf en ik hebben dit tijdens recente bezoeken nogmaals onder de aandacht gebracht van de gouverneur, de leden van de Provinciale Raad van al-Muthanna, en de provinciale politiecommandant.
1) De Telegraaf, 5 oktober jl.
2) zie noot 1
Antwoorden op vragen van de leden Koenders en Eijsink aan de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over de Nederlandse militairen in Irak (nr. 2040501310, ingezonden 7 oktober 2004)
1. Bent u op de hoogte van het artikel Complot tegen onze jongens? 1)
Ja.
2. In hoeverre kloppen de aantijgingen in het artikel dat Irakese autoriteiten en de Irakese bevolking op de hoogte waren van mogelijke, tegen de Nederlandse militairen gerichte, terroristische acties?
Het is onwaarschijnlijk dat er bij bepaalde delen van de burgerbevolking vooraf geen kennis aanwezig was over de op handen zijnde aanvallen in Rumaythah van 14 en 15 augustus jongstleden. Angst voor wraakacties door extremisten kan een rol hebben gespeeld bij het uitblijven van waarschuwingen voor deze aanvallen. In hoeverre de lokale autoriteiten voorkennis hadden van de op handen zijnde aanvallen is niet duidelijk. Er zijn aanwijzingen dat er Iraakse politiemensen waren die zich bewust afzijdig hebben gehouden.
3. In hoeverre is er sprake van een moeizame samenwerking met de lokale Irakese politie? Verloopt dit moeizamer na de overdracht van de macht aan de Iraakse Autoriteit op 30 juni 2004?
De samenwerking tussen Iraakse veiligheidsorganisaties en de Nederlandse troepen is door het herstel van de Iraakse soevereiniteit op 28 juni jl. niet wezenlijk veranderd. De gebeurtenissen van 14 en 15 augustus jl. hebben echter hun weerslag gehad op de werkrelatie van de Nederlandse eenheden met de Iraakse politie. Er zijn aanwijzingen dat sommige Iraakse politiemensen sympathiseren met Muqtada al-Sadr. Tevens zijn er, zoals hierboven vermeld, aanwijzingen dat sommige Iraakse politiemensen zich tijdens de gebeurtenissen bewust afzijdig hebben gehouden. Het gezamenlijke optreden met de Iraakse politie werd in verband hiermee opgeschort. Inmiddels wordt er weer gezamenlijk gepatrouilleerd in Samawah en Khidr. In de verhouding met de Iraakse politie in Rumaythah passen gezamenlijke patrouilles nog niet.
Voorts is na 28 juni jl. de informatiepositie van de Nederlandse eenheid veranderd. Tot deze datum berustte het gezag bij de Coalition Provisional Authority (CPA) en de vertegenwoordiging daarvan op provinciaal niveau. Het Nederlandse detachement had via de CPA een goed inzicht in de informatiestromen vanuit Bagdad. Na het herstel van de Iraakse soevereiniteit en de opheffing van de CPA, is de Nederlandse eenheid, afgezien van informatie van de Britse divisiecommandant, in meerdere mate afhankelijk van de informatie die door de Irakezen wordt verstrekt.
4. Hoe verhouden de lovende uitlatingen van de minister van Defensie over de goede samenwerking met de lokale Irakese autoriteiten en bevolking zich met de aanslagen op de Nederlandse militairen en het moeizame verloop van het Irakese onderzoek naar de aanslagen op de Nederlandse militairen?
In de provincie al-Muthanna wordt in het algemeen goed samengewerkt met de lokale autoriteiten en instanties. Navraag onder de bevolking levert telkenmale een positief beeld op van de Nederlandse troepen. Naar de aanvallen in Rumaythah, waarbij een wachtmeester van de Koninklijke marechaussee om het leven is gekomen, loopt nog een onderzoek door de Iraakse politie en de onderzoeksrechter. De Iraakse politie heeft inmiddels een onderzoeksrapport opgesteld. Nederland zal dit Iraakse onderzoek nauwlettend volgen en waar nodig ondersteunen of aansporen.
Voorts verzamelt het Nederlandse detachement nog steeds informatie over de gebeurtenissen. In verband met de aanvallen is een aantal verdachten aangehouden dat na onderzoek en ondervraging door de door het Verenigd Koninkrijk geleide divisie MND(SE) weer is vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.
5. In hoeverre is de aanwezigheid van Nederlandse troepen in Ar-Rumaythah daadwerkelijk gewenst en in hoeverre wordt deze op prijs wordt gesteld door de plaatselijke autoriteiten en bevolking?
6. Wordt de strekking van uw beantwoording van de vorige vraag gedeeld door de Nederlandse militairen die ter plekke hun functie uitoefenen?
7. Deelt u de mening dat de kwalificatie bezettingsmacht logischerwijs van toepassing is op de Nederlandse militairen in Irak wanneer uit de praktijk onomstotelijk zou blijken dat hun aanwezigheid de factoniet gewenst is door de plaatselijke bevolking noch de plaatselijke autoriteiten, ongeacht de houding hieromtrent van de centrale Irakese regering?
In Veiligheidsraadresolutie 1546 is bepaald dat per 30 juni jl. de bezetting wordt beëindigd, de CPA wordt opgeheven en de Iraakse soevereiniteit wordt hersteld. Er is derhalve geen sprake van een bezettingsmacht in Irak, maar van een multinationale troepenmacht die in Irak aanwezig is op verzoek van de Iraakse interim-regering.
Het besluit van de regering van 11 juni jl. tot verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de multinationale troepenmacht in Irak is mede gebaseerd op een verzoek daartoe van de Iraakse interim-regering. Zowel de gouverneur van al-Muthanna als het lokale bestuur van Rumaythah laten regelmatig, laatstelijk nog tijdens het bezoek van de minister van Defensie aan Irak, tevredenheid blijken over de Nederlandse militaire presentie, en spreken daarbij de hoop uit dat de Nederlandse militairen zullen blijven. Uit contacten tussen de Nederlandse militairen ter plekke en de lokale bevolking blijkt eveneens dat een grote meerderheid de aanwezigheid van de Nederlands militairen op prijs stelt.
Van Nederlandse zijde onderstrepen de detachementscommandant en bezoekende hoogwaardigheidsbekleders in hun contacten met de lokale Iraakse autoriteiten geregeld dat de Nederlandse militairen voor een adequate uitvoering van hun taken mede afhankelijk zijn van samenwerking met de Iraakse autoriteiten. Zeer onlangs hebben de minister van Defensie en de chef Defensiestaf dat tijdens hun bezoeken opnieuw onder de aandacht van hun Iraakse gesprekspartners gebracht.
8. In hoeverre wordt op constructieve wijze samenwerking tot stand gebracht tussen de lokale autoriteiten in Irak en het Nederlandse militaire contingent? In hoeverre staat binnen deze pogingen de ontwikkeling van de rechtsstaat centraal?
Vanaf het begin van de inzet van de Nederlandse militairen in al-Muthanna wordt in verschillende overlegstructuren samengewerkt met de lokale autoriteiten, onder meer op het gebied van veiligheid. Over de samenwerking op dit gebied is de Kamer verschillende malen geïnformeerd, onder meer in de brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 23 432 nr. 164) en in de antwoorden op schriftelijke vragen van 18 juni jl. (Kamerstuk 23 432 nr. 165). De Europese Unie onderzoekt thans de mogelijkheden om de Iraakse autoriteiten te ondersteunen op het gebied van ontwikkeling van de rechtsstaat, waarbij het Nederlandse voorzitterschap een initiërende rol speelt.
1) De Telegraaf, 5 oktober jl.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van Baalen (VVD), ingezonden 6 oktober 2004 (vraagnummer 2040501230).
Nieuws Nieuwsberichten