http://www.minez.nl
MINEZ: Antwoorden op kamervragen Van der Laan
Ministerie van Economische Zaken
3 november 2004
Persbericht
De Staatsecretaris van Economische Zaken, ir. C.E.G. van Gennip heeft
deze vragen als volgt beantwoord.
Vraag 1. Bent u ervan op de hoogte dat bij export van nucleaire
materialen naar Israël en Iran in sommige gevallen géén
eindgebruikerverklaring is gevraagd, zoals blijkt uit een onderzoek
van Twee Vandaag?
Antwoord:
Zoals in de begeleidende brief over het exportcontrolebeleid is
aangegeven, wordt standaard om een eindgebruikersverklaring gevraagd,
tenzij aan de betreffende uitvoer in feite geen proliferatierisico
verbonden is (zie ook het antwoord op vraag 3).
In het geval van de aanvragen op Israël zijn in tegenstelling tot wat
in de rapportage van Twee Vandaag is gemeld wel
eindgebruikersverklaringen gevraagd en ook verkregen. Deze
verklaringen waren echter niet door de Israëlische overheid
gewaarmerkt en werden daarom naar Nederlandse maatstaven niet als
volwaardige eindgebruikersverklaringen beschouwd. Reden waarom de
eindgebruiker daarnaast ook IICs (International Import Certificate)
moest overleggen. Die nuance kwam in de reactie van EZ op vragen van
de betrokken journalist niet goed uit de verf.
In het geval van Iran is op basis van de aard van de goederen wel
afgezien van de eis tot het overleggen van een
eindgebruikersverklaring.
Vraag 2. Deelt u de mening dat de eindgebruikerverklaring niet alleen
verplicht, maar ook buitengewoon gewenst is nu het gaat om twee landen
die geen VN wapeninspecteurs toelaten en die de
non-proliferatieverdragen niet hebben getekend? Zo ja, waarom worden
juist deze landen dan vrijgesteld van de verplichting tot het
verstrekken van eindgebruikerverklaringen?
Antwoord:
Van enige structurele vrijstelling voor Iran of Israël voor het
verstrekken van eindgebruikersverklaringen is en was geen sprake. Er
bestaat geen internationale of multilaterale verplichting voor landen
om bij exportcontrole eindgebruikersverklaringen te hanteren, maar in
de praktijk doet Nederland dit bijna in alle gevallen (zie ook de
antwoorden op de vragen 1 en 3). Anders dan in de vraag wordt
gesuggereerd is Iran wel partij bij alle non-proliferatieverdragen en
laat dit land ook inspecteurs van het IAEA (de inspectie-organisatie
van het NPV) en de OPCW (de inspectie-organisatie van het CWC) toe.
Vraag 3. Hoe wordt de export naar Israël en Iran gecontroleerd nu
eindgebruikerverklaringen ontbreken? Vindt er fysieke controle plaats?
Indien dit niet het geval is, hoe kunt u dan garanderen dat de
geëxporteerde producten niet zullen worden verwerkt in nucleaire
wapens?
Over de specifieke in de uitzending van Twee Vandaag genoemde gevallen
kan het volgende worden gezegd. In het geval van Iran betrof het twee
vergunningen voor een en dezelfde beoogde leverantie. Het betrof een
aantal kleine grafietelektroden ten behoeve van vonkverspanen in de
vliegtuigindustrie. Gezien de vorm en de grootte was het duidelijk dat
deze elektroden niet bruikbaar waren voor een nucleaire reactor en dus
geen proliferatierisico vormden. Om die reden is niet gevraagd om het
overleggen een eindgebruikersverklaring en is ook niet overwogen om
fysieke controles uit te voeren.
De omschrijvingen op de controlelijsten zijn zo specifiek mogelijk.
Dat wil zeggen dat getracht wordt alléén de proliferatiegevoelige
goederen onder controle te brengen. Dit is echter niet altijd
mogelijk. Grafiet als materiaal staat onder andere op de controlelijst
vanwege mogelijke toepassing in een grafietkernreactor. Voor een
dergelijke reactor zijn echter vele tonnen stapelbare grafiet nodig.
Om die reden is in de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group
(NSG) een limiet voor leveranties van maximaal 1200 kg per jaar per
exporterend land opgenomen. Bij het opstellen van de Europese Dual-Use
verordening, laatstelijk Vo. (EG) nr. 1334/2000, is echter besloten
deze limiet voor wat betreft de vergunningplicht niet over te nemen.
Zo wordt immers voorkomen dat landen grafiet in hoeveelheden die nog
net onder de limiet vallen, buiten het zicht van de overheid bij
verschillende leveranciers gaan bestellen.
Voor wat betreft Israël ging het om zes vergunningen voor levering van
koolstofvezels over een periode van enkele jaren (1997-2000). Deze
leveringen betroffen in alle gevallen dezelfde eindgebruiker in de
vliegtuigindustrie. Deze eindgebruiker heeft voor alle leveranties
eindgebruikersverklaringen verstrekt die echter niet door de overheid
waren gewaarmerkt. Op ons verzoek heeft eindgebruiker daarom ook nog
voor alle zendingen een gewaarmerkt Internationaal Import Certificaat
(IIC) overlegd. De hoeveelheid en de aard van het materiaal waren in
overeenstemming met dat opgegeven eindgebruik (reparatie en onderhoud
van zowel civiele als militaire vliegtuigen).
Informatie van de inlichtingendienst (AIVD) betreffende de afnemer gaf
aan dat geen banden bekend waren met een
massavernietigingswapenprogramma. Wel werd in december 1999 in nieuwe
inlichtingen gerefereerd aan een betrokkenheid van de
vliegtuigindustrie bij het Israëlische raketprogramma. Hoewel de
koolstofvezels in kwestie niet op de controlelijst staan van het MTCR,
het exportcontroleregime op het terrein van raketten, is toch om
opheldering aan het Israëlische bedrijf gevraagd. Aangezien een nadere
toelichting uitbleef, is het de exporteur toegestaan het lopende
contract uit te dienen, maar is geen toestemming meer verleend voor
levering van nieuwe hoeveelheden van dit materiaal aan deze
afnemer.
Vraag 4. Waarom wordt er, zoals blijkt uit het onderzoek van Twee
Vandaag, vanuit het Ministerie van Economische Zaken géén informatie
verstrekt over zowel gebruikers als leveranciers van de nucleaire
producten in kwestie?
Vraag 6. Hoe kan het dat de Tweede Kamer geen toegang heeft tot de
informatie waarover het onderzoek van Twee Vandaag wel kon
beschikken?
Antwoord:
Het ministerie van Economische Zaken verstrekt de Kamer sinds enkele
jaren jaarlijks een vertrouwelijk overzicht van alle afgegeven
vergunningen voor militaire en ook voor dual-use goederen. De
onderhavige vragen betroffen 8 vergunningen afkomstig uit een
overzicht van ongeveer 27.000 vergunningen uit de periode 1990-1999
dat eerst aan Nova en naderhand - aangevuld met een aantal additionele
gegevens aan de VPRO ter inzage is gegeven in het kader van
WOB-verzoeken. In deze overzichten zijn per vergunning wel steeds
gegevens opgenomen over de betrokken goederen en het land van
bestemming, maar zijn niet de namen van leverancier en diens precieze
afnemer vermeld. De WOB voorziet in een uitzonderingsgrond m.b.t.
vertrouwelijke bedrijfsgegeven, waartoe ook informatie over afnemers
gerekend wordt. Niet-geaggregeerde informatie over afgegeven
vergunningen is ook meermalen aan de Kamer ter vertrouwelijke inzage
ter beschikking gesteld. Een overzicht over de periode 1990-1999 is
aangeboden bij brief van 6 februari 2001. Op analoge wijze is de Kamer
vervolgens geïnformeerd over alle verleende exportvergunningen over de
jaren 2000, 2001 en 2002 bij brieven van respectievelijk 27 november
2001, 21 juli 2002 en 17 september 2003.
De regels voor WOB-procedures zijn ook bij de beantwoording van de
nadere vragen van de toenmalige Netwerk-medewerker gehanteerd.
Vraag 5. Deelt u de opvatting dat het voor Nederland van publiek
belang is dat er inzicht is in de manier waarop voorkomen wordt dat
nucleaire onderdelen worden gebruikt voor de vervaardiging van wapens?
Indien de informatie om goede redenen vertrouwelijk moet blijven kunt
u dan aangeven wat die redenen zijn en of u bereid bent de Tweede
Kamer in vertrouwen te informeren?
Antwoord
De regering wil de Kamer en de Nederlandse burger een goed inzicht
geven in de wijze waarop de regering het non-proliferatie beleid
aanpakt. De minister van Buitenlandse Zaken en ik hebben die aanpak
recent nog toegelicht in het debat over non-proliferatie dat op 1 juli
2004 met de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en Economische
Zaken plaatsvond. Zelf nam ik bij die gelegenheid het onderdeel
exportcontrole, een element van dat non-proliferatiebeleid, voor mijn
rekening. Voorts heb ik in een algemeen overleg op 28 mei 2004 het
Catch-all instrument nader toegelicht en is vertrouwelijk inzage
gegeven in alle door de Nederlandse overheid opgelegde Catch-alls
sinds het ontstaan van dat instrument. Over de procedures rond
exportcontrole bestaat reeds sinds 1985 een Handboek dat enige jaren
geleden op de EZ-website (www.exportcontrole.ez.nl) is gezet. Tijdens
het overleg van 1 juli heb ik bovendien aangegeven dat ik, om inzicht
te geven over de effecten van het beleid, zal bestuderen of informatie
over afgegeven dual-use vergunningen op vergelijkbare wijze openbaar
gemaakt kan worden als thans is voorzien voor militaire
vergunningen.
Vraag 7. Is de Nederlandse praktijk in overeenstemming met Europese
afspraken? Welke stappen worden door het Nederlands voorzitterschap
genomen om in Europees verband toe te zien op naleving van de
non-proliferatieafspraken?
Antwoord:
In de Europese Dual Use-verordening, Vo. (EG) nr. 1334/2000, ligt het
raamwerk van de exportcontroleprocedures vast. Daarin is onder meer
bepaald dat de uitvoering van die regels een nationale aangelegenheid
is. In het kader van de strijd tegen de proliferatie van
massavernietigingswapens heeft de Europese Raad in 2003 besloten tot
een Peer Review om meer inzicht te krijgen in de verschillende
nationale procedures. Ook met het oogmerk deze waar mogelijk meer in
overeenstemming met elkaar te brengen. De Peer Review houdt in dat
EU-lidstaten (oude en nieuwe) in groepen van drie elkaars
exportcontrolesysteem beoordelen. Deze reviews hebben het afgelopen
half jaar plaatsgevonden. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zal
door een Task Force een evaluatie van deze bezoeken worden opgesteld.
In 2005 worden vervolgens concrete voorstellen van de Task force
verwacht voor verbetering van het Europese systeem en mogelijk ook van
de systemen van individuele landen. De evaluatie is nog niet afgerond,
maar de eerste voorlopige conclusie met betrekking tot Nederland is
dat het exportcontrolesysteem in overeenstemming is met de Europese
afspraken.
Meer informatie
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Postbus 51,
telefoon 0800 - 6463951, e-mail: ezinfo@postbus51.nl.
Voor journalisten: Paula de Jonge, persvoorlichter, telefoon (070) 379
75 52, e-mail: A.T.M.deJonge@minez.nl
03 nov 04 16:36
Ministerie van Economische Zaken