Nieuws
3 nov 2004 - Inbreng Arno Visser bij begroting
Hoger Onderwijs
Op woensdag 3 november had in de Tweede Kamer de begrotingsbehandeling
Hoger Onderwijs plaats. Voor de VVD-Tweede-Kamerfractie voerde Arno
Visser het woord over de toekomst van het Hoger Onderwijs. Hieronder
vindt u de inbreng van Visser.
Gesproken woord geldt!
Algemeen
Het deel Hoger Onderwijs bij de begroting OCW leiden tot twee
merkwaardige conclusies.
We ontvingen een paar dagen geleden "Kennis in Kaart". Wat leert ons dat?
Terwijl de babyboom generatie vecht voor vut, prepensioen en andere
manieren om vroeger te stoppen met werk, zijn de studies die het meest in
populariteit toenamen "vrije tijdskunde" en "theaterwetenschappen".
Wie zegt dat jongeren niet weten waar hun boterham wordt gesmeerd?
Wat valt ten tweede op? De belangrijke stelselwijzigingen (bekostiging,
studiefinanciering, nieuwe kaderwet) worden wél aangekondigd, maar nog
niet inhoudelijk uitgewerkt. Deze discussie is het vervolg van ondermeer
de discussie over selectie & differentiatie. De inhoudelijke bespreking
van die voorstellen wordt daarmee naar een later moment verschoven. De
Kamer heeft zich voorgenomen dat in een apart hoofdlijnendebat te doen.
De wijzigingen die wél in de begroting zijn voorgesteld, werden op een
eerder moment bij de APB gecorrigeerd: bezuinigingen op
niet-EU-studenten, 30+ studenten en verhoging van het collegegeld.
Daarmee zijn de voorstellen die wél worden gedaan - net als de
voorstellen die nog niet zijn gedaan - ook geen onderdeel van debat meer.
Wat blijft er nog over? Je zou zeggen: leer van die babyboomers. Neem
vrijaf.
2 - Overgangsjaar
Voor het Hoger Onderwijs lijkt 2005 een overgangsjaar te worden. Een jaar
waarin we ons voorbereiden op een nieuw stelsel, nieuwe vormen van
bekostiging en wijzigingen in de studiefinanciering. Een jaar met
experimenten op weg daarnaartoe. Het jaar 2005 waarin we halverwege het
magische jaar 2010 zullen zijn; het moment waarop de
Lissabon-doelstellingen moeten zijn bereikt. Weet het kabinet overigens
al hoe ze gaat beoordelen of die doelstellingen tijdig worden bereikt. De
resultaten over 2010 zullen immers pas in 2013 bij het CBS en de OECD
bekend zijn.
Het is goed om het overgangsjaar 2005 te gebruiken voor een nuchtere
analyse. Ik wil daartoe een paar feiten op een rij zetten die zich
uitstrekken over 2005 en later.
Het eerste dat opvalt wanneer we het Nederlands Hoger Onderwijs
vergelijken met dat elders is de achterblijvende private investeringen.
Of we nu praten over studenten of over bedrijven, blijkbaar vindt men het
vooral een taak van de overheid en de belastingbetaler om de portemonnee
te trekken.
Studenten hebben volgens velen leenangst als het gaat om hun opleiding.
Die angst neemt af wanneer er geleend moet worden voor horecabezoek of
luxeartikelen, blijkt uit diverse onderzoeken.
Wat bedrijven weerhoudt is mijn fractie niet duidelijk. En het
Innovatieplatform heeft ons ook niet verder geholpen.
Kan de staatssecretaris in overleg met het VNO eens inzichtelijk maken
wat Nederlandse bedrijven buiten Nederland spenderen aan onderwijs en
onderzoek? Kan hij de argumenten achterhalen? Want er zijn veel klachten
over de aansluiting tussen theorie en praktijk. Maar is één bedrijf
betrokken bij de experimenten voor selectie en differentiatie? Waarom
zijn er klachten maar worden de geboden kansen niet gegrepen.
3 - Buitenlandse studenten
Het tweede dat opvalt is dat Nederland minder studenten van elders trekt
dat gemiddeld. In de begroting stelling de bewindslieden dat "het
belangrijk dat Nederland voldoende buitenlandse studenten trekt".
(art 6.2.3.4).
Maar waarom dat belangrijk is, verzuimen de bewindslieden te vertellen..
Die 3% aan buitenlandse studenten hier, is minder dan in de ons
omringende landen. Blijkbaar is het een probleem, wanneer er minder
studenten naar Nederland trekken dan naar universiteiten in landen waar
de taalbarrière minder groot is.
Waarom is het belangrijk dat Nederland voldoende buitenlandse studenten
trek? En wat is voldoende in deze? Graag deze vraag duidelijk beantwoord.
Maakt het nog uit welke studenten naar Nederland komen? Of voor welke
studies? Is dat gemiddeld percentage een doel op zich geworden in de
strijd om de internationalisering? Want of je dit doel nu nastreeft met
behulp van beurzen of anderszins, we moeten wel weten wát we nastreven en
waarom.
Het inhoudelijk antwoord zou volgens de VVD moeten zijn: Stel geld
beschikbaar voor niet-EU studenten wanneer het toegevoegde waarde heeft
voor het (a) Nederlands onderwijs; (b) voor de Nederlandse
kenniseconomie; (c) voor het OS-beleid.
Dus niet meer massaal Chinezen via de lumpsum budgetten mee laten
financieren zoals nu gebeurd. Financiering van niet EU-studenten alleen
als hun komst toegevoegde waarde heeft.
Voorbeelden van toegevoegde waarde: Uitwisseling van studenten uit landen
waar we handel mee drijven en een lange termijn netwerk mee op moeten
bouwen. Denk aan de havensteden waar opleidingscentra zitten (Rotterdam,
Vlissingen) en onze maritieme en economische opleidingen daar. Of denk
aan onze banden met Suriname en het OS-beleid richting dat land. Maar
denk ook aan voormalig koloniën waar het verleden alleen toegankelijk is
met behulp van het Nederlands (de VOC-archieven). Studenten in die landen
moeten eerst Nederlands leren, voordat ze met een kritische blik de eigen
geschiedenis onder de loep kunnen nemen. Etc. Probleem van deze aanpak is
wel dat het óf extra regels vergt, of een (nieuw) orgaan dat aanvragen
beoordeelt en geld verdeeld.
De bewindslieden willen ook dat meer Nederlandse studenten naar het
buitenland gaan, en willen bezien of en zo ja in hoeverre
studiefinanciering mee kan worden genomen.
Hier geldt spiegelbeeldig dezelfde vraag: maakt het uit voor welke
opleiding? Waarom zou de Nederlandse belastingbetaler een dure publieke
infrastructuur aan onderwijsinstellingen onderhouden en vervolgens
studenten het geld geven daar géén gebruik van te maken? Eerst onderwijs
en onderzoekscentra bekostigen op het gebied van economie en
bedrijfskunde, en dan stimuleren naar "The London School of Economics" te
gaan.
De staatssecretaris weet uit zijn ervaringen op een ander departement,
dat er op de Wet Arbeid Vreemdelingen uitzonderingen zijn gemaakt op
basis van feitelijke tekorten op de arbeidsmarkt. Ik heb hem toen gezegd:
koppel die informatie nu terug naar het onderwijs en de opleidingen voor
die beroepen. Is dat inmiddels gebeurd in overleg tussen SZW en OCW?
Is het mogelijk om het geld voor niet-EU studenten beschikbaar te stellen
op een manier die objectieve criteria, zoals de uitzonderingen op de WAV?
Of is het beter de instellingen te verplichten op een selectieve maar
transparante manier te selecteren? Leg de verantwoordelijkheid waar die
thuishoort - maar zorg tegelijk voor een manier hen aan te spreken. Is
dat geen betere manier dan een beurzenstelsel, waarin er toch weer een
centrale bureaucratische verantwoordelijkheid komt?
Over het aanstellen van Aio's heb ik een soortgelijke vraag. Alom
constateren we de moeilijke uitgangspositie van jonge onderzoekers. Er is
onvoldoende perspectief, men kiest voor een carrière buiten de
wetenschap. Vervolgens worden de beschikbare AIO-plaatsen gevuld met een
keur aan internationale wetenschappers. Maar wanneer die na voltooiing
van hun onderzoek weer vertrekken, wat zijn we dan opgeschoten?
Even merkwaardig is het om wél mobiliteitscentra voor buitenlandse
studenten te financieren, maar niet de vorig jaar ingestelde beurzen voor
jonge talentvolle onderzoekers te continueren. Mijn fractie heeft daarom
wederom een amendement ingediend op dit punt.
Maar los van de wijze waarop geselecteerd: als studenten of onderzoekers
naar hier komen, dan moeten we dat goed organiseren. Kunnen de
bewindslieden aangeven of studenten die een stage lopen bij hun studie
daar een aparte procedure bij de IND voor moeten beginnen? Zou het niet
een goede optie zijn, om bij gebleken arbeidsmarkt- en opleidingstekorten
mensen een totaalaanbod te doen: een studie plus werkgevergunning, mits
opleiding en werkgever zich garant stellen? Willen de bewindslieden van
OCW dit overleggen met de bewindslieden van V&I?
Een derde punt.
Er doet zich een potentieel probleem voor bij Studiefinanciering. Bij het
Europees Hof loopt een zaak waarbij een EU-student aanspraak maakt op de
studiefinanciering van het land waar hij noch zijn ouders vandaan komen
maar waar hij wel studeert. Geeft het Hof hem gelijk, dan is dat een bom
onder onze studiefinanciering: alle EU-studenten aan Nederlandse
instellingen komen er dan voor in aanmerking. Hoe kijken de bewindslieden
aan tegen het toenemend beroep op artikel 18 van het EG-verdrag waarmee
een beroep wordt gedaan op publieke voorzieningen die niet direct aan de
arbeidsmarkt zijn gerelateerd, zoals studiefinanciering?
Mijn vierde punt.
In het kader van internationalisering is door Nederland het Verdrag van
Bologna ingevoerd en de bachelors-master structuur ingevoerd. Dat moet
leiden tot een internationaal herkenbaar en gewaardeerd
opleidingssysteem. Om dat mogelijk te maken is weer een
Accrediterings-organisatie , de NVAO, opgericht. Daarover een paar
vragen.
Accreditatie is een proces dat duurder blijkt dat het voorgaande systeem
van visitatie. Eén van de oorzaken is dat er tegenwoordig BTW betaald
moet worden voor de geleverde diensten. Dat maakt een product in één klap
19% duurder. Dat geld gaat weg bij het onderwijs en vloeit in één gang
door naar het ministerie van Financiën. Kunnen de bewindslieden na laten
gaan over hoeveel geld dat gaat in de komende jaren? Ik zou dit graag
inzichtelijk hebben, bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota.
Ook van invloed is de mate van keuzevrijheid en concurrentie bij de
VBI's. Zijn er voldoende aanbieders? Functioneert die markt? Het gaat om
een zeer nieuwe tak van sport. Is het niet wijs de NMA dat eens in
ogenschouw te laten nemen?
Nog twee punten op het terrein van de accreditatie: De volgorde van
doelmatigheidstoets en accreditatie is in ons land onlogisch en
kostenverhogend. Het kan zijn dat een keur van nieuwe opleidingen een
goedkeurend stempel krijgt van de NVAO. Daarna kunnen de bewindslieden
zeggen: om redenen van doelmatigheid doen we het toch maar niet. Dat is
merkwaardig. Verander die volgorde: eerst de doelmatigheidstoets, dan pas
de accreditatieprocedure. Nu is de doelmatigheidstoets zélf een toonbeeld
van ondoelmatigheid.
Momenteel is het zo dat wanneer een opleiding niet geaccrediteerd wordt,
deze geen nieuwe studenten meer kan aannemen voor een periode van 2 jaar.
Zeker in ons stelsel waar de bekostiging op t-2 is gebaseerd, hebben deze
opleidingen feitelijk geen kans meer zich te herstellen. Dit fenomeen
gaat zich pas over een paar jaar voordoen, tenzij we eerder ingrijpen.
Schrap deze bepaling uit de wet en regel, wellicht bij AmvB, dat een
opleiding met één gele kaart zich werkelijk kan herstellen (en dus
studenten kan inschrijven), en dat bij 2 gele kaarten onverbiddelijk de
bekostiging wordt beëindigd.
VVD