Toespraak burgemeester Cohen
3 november 2004 - Ingrid Breed
De volledige tekst van de toespraak van burgemeester Cohen bij de
herdenkingsbijeenkomst voor Theo van Gogh op de Dam, 2 november 2004
Er is vandaag een Amsterdammer vermoord. Afschuw en verbijstering over
deze daad vervullen ons. Daarom zijn wij hier samen op de Dam -
symbool van onze vrijheid - om hier luid en duidelijk te zeggen wat
wij vinden van deze laffe en gruwelijke moord.
Zoals wij hier zijn, verschillen wij van elkaar op allerlei manieren,
maar wij zijn één in onze woede en in ons verdriet. Eén in onze
overtuiging dat de vrijheid om te zeggen wat je vindt een fundament is
van onze samenleving. Aan dat fundament is getornd. Van Gogh is de
mond gesnoerd, het zwijgen opgelegd.
Er is sprake van een grove schending van de normen die wij in
Amsterdam, en dat geldt voor ons allemaal, wie we ook zijn en waar wij
ook vandaan komen, in ons onderlinge verkeer hoog hebben te houden en
die nodig zijn voor een behoorlijk samenleven in de stad. Wij
beslechten verschillen van opvatting door overleg, door de pen en in
laatste instantie voor de rechter. Niet door het recht in eigen hand
te nemen. Dat accepteren wij niet.
Alle mensen in Nederland, in Amsterdam, mogen binnen de grenzen van de
wet zeggen en schrijven wat zij willen. Dat behoort tot de wortels van
onze rechtstaat. Theo van Gogh maakte van het recht op vrije
meningsuiting als schrijver en cineast vrijmoedig gebruik. Hij maakte
met veel mensen ruzie, ook met mij. Dat mág in dit land.
Tegelijkertijd stond hij pal voor het recht van anderen om het met hem
oneens te zijn. Hij handelde in de geest van Voltaire van wie de
volgende uitspraak vaak wordt aangehaald: "Ik ben het in alles wat u
zegt met u oneens, maar ik zal blijven strijden voor uw recht het te
mogen zeggen."
Om daarvoor te blijven strijden, zijn wij hier bijeen: niet in stilte,
maar oorverdovend.
© Gemeente Amsterdam
Gemeente Amsterdam