2 nov 2004
Vragen over afvalstoffen als bouwstof binnen een stortinrichting
Vragen van de leden De Krom en Dezentjé Hamming-Bluemink (beide VVD) aan de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van VROM over afvalstoffen die worden gebruikt als bouwstof binnen een stortinrichting.
1. Deelt u het uitgangspunt dat de afvalstoffenbelasting dient aan te sluiten bij het beleid om de hoeveelheid te storten afval te verminderen en preventie of hergebruik van afval te bevorderen?
2. Bent u op de hoogte van het feit dat stortplaatsen en saneringslocaties van met name voormalige stortplaatsen grote hoeveelheden secundaire bouwstoffen nuttig toepassen en daarmee bijdragen aan uitvoering van het beleid om hergebruik te bevorderen?
3. Deelt u de mening dat door het besluit van 19 oktober 2004, nr. CPP2004/1172M stortplaatsen eerder geneigd zullen zijn om primaire materialen, zoals schone grond, nuttig toe te passen op stortplaatsen. Acht u dit wenselijk?
4. Deelt u de mening dat door het besluit van 19 oktober 2004, nr. CPP2004/1172M stortplaatsen en saneringslocaties met grote kostenstijgingen zullen worden geconfronteerd. Acht u dit wenselijk?
5. Bent u bereid om maatregelen te nemen teneinde secundaire bouwstoffen die binnen een voor de afvalstoffenbelasting belastingplichtige inrichting nuttig worden toegepast buiten de heffing te houden.
6. Vindt u dat saneringslocaties van voormalige stortplaatsen en niet meer in exploitatie zijnde stortplaatsen als belastingplichtig zijn aan te merken voor de afvalstoffenbelasting. En zo ja, acht u het wenselijk dat deze door het besluit van 19 oktober 2004 ondanks het feit dat ze geen afval meer storten en enkel bouwstoffen nuttig toepassen over alle secundaire bouwstoffen volledig belasting verschuldigd zijn?
7. Bent u op de hoogte van het in het LAP ingenomen standpunt dat het toepassen van afvalstoffen als bouwstof binnen een stortlichaam (dat gedeelte van de stortplaats dat zich tussen de onder- en de bovenafdichting bevindt) wordt beschouwd als verwijderen.
8. Kunt u aangeven hoe dit standpunt zich verhoudt met de Europese jurisprudentie inzake nuttige toepassing en verwijdering en de richtlijn storten Richtlijn 1999/31/EG, artikel 3 waarin een uitzondering is opgenomen voor het gebruik van inerte afvalstoffen die bruikbaar zijn voor terreinophogingen/terreinverbetering en aanaarding of voor bouwdoeleinden, op stortplaatsen.
9. Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over afval op 10 november 2004?
2 november 2004
VVD