Den Haag, 2 november 2004

Vragen van de leden Tjon A Ten en Koenders (PvdA) aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking

over moorden op (straat)kinderen en jongeren in Honduras

1. Bent u op de hoogte van het feit dat sinds januari 2003 700 (straat)kinderen en jongeren zijn vermoord in Honduras?

2. Hoe beoordeelt u het feit dat ten gevolge van de straffeloosheid met betrekking tot de moorden op (straat)kinderen en jongeren slechts: * veertien zaken hebben geleid tot een aanklacht in de afgelopen zes jaar? * twee politiefunctionarissen, ondanks aantoonbare betrokkenheid van de politie bij de moorden, zijn veroordeeld? Kunt u de Kamer hierover nader informeren?

3. Bent u bereid om uw zorgen over de leefomstandigheden en de veiligheid van (straat)kinderen en jongeren, zowel bilateraal als via de Europese Unie (EU), over te brengen aan de regering van Honduras via de daarvoor aangewezen kanalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

4. Klopt het dat de moeder van een van de vermoorde kinderen, Sara Sauceda Flores, sinds het indienen van een klacht het slachtoffer is van bedreiging en geweld? Zo ja, bent u bereid uw zorgen over de veiligheid van deze moeder over te brengen aan de regering van Honduras via de daarvoor aangewezen kanalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

5. Staan deze moorden in relatie tot corruptie bij de politie, een gebrekkig functionerende rechtsstaat en het gebrek aan controle op de verspreiding van (kleine) wapens? Zo ja, op welke wijze kan/wil Nederland zowel de Unit die speciaal is gevormd om de moorden op kinderen te onderzoeken, als de rechterlijke macht hierbij ondersteunen?

6. Welke rol kunnen/willen Nederland en de rest van de internationale gemeenschap spelen om verandering te brengen in de leef en veiligheidsomstandigheden van straatkinderen in Honduras? Geldt dit ook voor straatkinderen in andere landen in Latijns-Amerika, Azië, Afrika en Oost-Europa?

7. Bent u bereid om de schending van de rechten van straatkinderen in het algemeen en in Honduras in het bijzonder in te brengen in de VN-commissie die zich bezighoudt met de Rechten van het Kind?

8. Kan Nederland, eventueel in EU of ander internationaal verband, stappen ondernemen om regeringen, onder andere die van Honduras, ertoe te bewegen een officieel onderzoek in te stellen naar de in hun land gepleegde moorden op (straat)kinderen en jongeren?

9. Bent u bereid zich in te zetten om de omstandigheden van straatkinderen te verbeteren, waardoor ook de incidenten en misbruiken tegenover deze kinderen tot een minimum worden beperkt, bijvoorbeeld door het ondersteunen van activiteiten gericht op het geven van directe bescherming en bijstand, ook juridisch, aan kinderen; kinderen te vrijwaren van een leven op straat; het versterken van publieke instellingen die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van minderjarigen?

10. Hoe verklaart u het dat officiële rapporten uit ontwikkelingslanden vaak melding maken van een lager aantal straatkinderen in vergelijking met rapporten van NGO s en UNICEF, die hogere cijfers over het aantal straatkinderen in de wereld presenteren? Heeft dit volgens u te maken met de onzichtbaarheid van straatkinderen en het niet willen erkennen door overheden van het bestaan van en de problematiek van deze groep kinderen? Welke cijfers houdt u aan bij het maken van beleidskeuzes?

Zie Motief oktober/november 2004, p. 20.

Op dit moment leven er volgens UNICEF 150 miljoen kinderen op straat.