De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: TRCJZ/2004/5905
datum: 01-11-2004
onderwerp: Besluit houdende intrekking van het stelsel van
mestafzet-overeenkomsten
Bijlagen:
Geachte voorzitter,
In antwoord op de vraag van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit van 27 oktober 2004, inzake het Besluit houdende
intrekking van het stelsel van mestafzetovereenkomsten, bericht ik u
als volgt.
Op 19 oktober jl. heb ik aan uw Kamer bovengenoemde algemene maatregel
van bestuur (hierna: amvb) doen toekomen in het kader van de
zogenoemde 'nahangprocedure' als voorzien in artikel 65 van de
Meststoffenwet. De - op artikel 75 van de Meststoffenwet gebaseerde -
amvb is al volgens de geldende procedure vastgesteld door H.M. de
Koningin en gepubliceerd in het Staatsblad. De inwerkingtreding van de
amvb moet nog worden geregeld bij Koninklijk Besluit.
Ingevolge artikel 65 van de Meststoffenwet moeten amvb's die krachtens
artikel 75 van de Meststoffenwet zijn vastgesteld aan beide kamers der
Staten-Generaal worden overgelegd. De amvb mag volgens artikel 65 niet
in werking treden indien binnen een termijn van vier weken na
overlegging door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal
leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het
onderwerp van de amvb bij wet wordt geregeld.
Gezien het feit dat de onderhavige amvb op 19 oktober jl. aan de
Tweede Kamer is overgelegd, loopt in dit geval de in artikel 65
genoemde termijn van vier weken af op 16 november 2004. Als op die
datum geen kennisgeving als hierboven beschreven heeft plaatsgevonden,
zal ik het inwerkingtredingsbesluit zo spoedig mogelijk aan H.M. de
Koningin aanbieden, teneinde zo snel mogelijk definitieve
duidelijkheid voor de sector te realiseren.
Van de gelegenheid wil ik graag gebruik maken om nog eens te wijzen op
het belang van intrekking van het stelsel van mestafzetovereenkomsten
per 1 januari 2005. Zoals blijkt uit mijn brief van 19 maart 2004
(Kamerstukken II 2003/04, 26 729 en 28 385, nr. 63), is uit de
evaluatie van de Meststoffenwet naar voren gekomen dat het stelsel van
mestafzetovereenkomsten aanmerkelijk slechter presteert dan het
stelsel van productierechten ten aanzien van de aspecten
sturingskracht, uitvoerbaarheid, stabiliteit en administratieve
lasten. Daarom heeft de regering besloten het stelsel van
mestafzetovereenkomsten op zo kort mogelijk termijn te schrappen, om
onnodige lasten voor de sector en de uitvoerings- en
handhavingsinstanties te voorkomen. Dat is ook de reden geweest, zoals
ik heb uiteengezet in de brief van 19 maart jl., dat ik niet voor een
formele wetprocedure heb gekozen, maar voor intrekking van het stelsel
van mestafzetovereenkomsten bij amvb. Noch de inhoud, noch de
procedure heeft de Raad van State aanleiding gegeven tot het maken van
opmerkingen. De wijzigingen in het instrumentarium ter beheersing van
de omvang van het mestvolume maken deel uit van het in de brief van 19
mei jl. beschreven toekomstige mestbeleid (Kamerstukken II 2003/04, 28
385, nr. 26) en van het Derde actieprogramma inzake de
Nitraatrichtlijn waarover een akkoord met de Europese Commissie is
bereikt. Ik moge u verwijzen naar de gedachtewisseling die hierover
met de Vaste Kamercommissie heeft plaatsgevonden op 9 juni en 31
augustus jl. (Kamerstukken II 2003/04, 23 385, nrs. 38 en 44).
Een formele wetprocedure zou een vertraging van anderhalf jaar met
zich brengen. Dat betekent voor de sector dat er gedurende die periode
een cumulatie van gelijkgerichte instrumenten, gericht op beheersing
van de mestproductie, plaatsvindt: het stelsel van productierechten en
het stelsel van mestafzetovereenkomsten. Het instandhouden van het
stelsel van mestafzetovereenkomsten zou voor de sector jaarlijks EUR
17,3 miljoen aan administratieve lasten en voor de overheid EUR 8,5
miljoen aan uitvoeringskosten (uitgaande van de gegevens van 2003 en
zonder meerekening van de kosten voor de basisregistratie percelen)
met zich brengen.
Het is goed om te beseffen dat, gelet op de heldere besluitvorming, de
uitkomst van de gedachtewisseling met de Tweede Kamer over de
hoofdlijnen van het toekomstige mestbeleid en over het Derde
actieprogramma, en het akkoord met de Europese Commissie, de overheid,
vanuit de noodzaak van zorgvuldig beheer van de financiële middelen,
een pas-op-de-plaats heeft gemaakt. De voor handhaving van het stelsel
van mestafzetovereenkomsten benodigde aanpassingen in de
automatisering zijn niet doorgevoerd, er zijn geen formulieren en
brochures ontwikkeld en is geen actie ondernomen richting
mestverwerkers en -exporteurs in de sfeer van de erkenningen.
Ook de doelgroep is niet voorbereid op verlenging van het stelsel van
mestafzetovereenkomsten. De mestverwerkers en -exporteurs hebben geen
verzoek tot verlenging van hun erkenning gedaan (dit had voor 1
september jl. moeten gebeuren). Door de veehouders zijn er geen
mestafzetovereenkomsten voor het komende jaar afgesloten. Indien
binnen een tijdsbestek van anderhalve maand toch
mestafzetovereenkomsten voor 2005 zouden moeten worden afgesloten, dan
leidt dit - gezien de ervaringen in december 2001 - waarschijnlijk tot
extra hoge kosten voor de sector. In dat geval zal er namelijk geen
normale marktwerking plaatsvinden, met als gevolg hoge prijzen voor de
contracten.
In het nieuwe mestbeleid zal de productiebeheersing plaatsvinden door
het systeem van productierechten en zal het gebruik van mest worden
geregeld via het systeem van gebruiksnormen, voor de invoering waarvan
ik verwacht binnen afzienbare termijn bij uw Kamer een wetsvoorstel te
kunnen indienen. In dat wetsvoorstel, en de uitwerking daarvan in
lagere regelgeving, zal bijzondere aandacht uitgaan naar een krachtige
sturing op een verantwoorde mestafzet. Zoals is aangegeven in
voornoemde brief van 19 mei jl., zullen een milieuverantwoorde
mestafzet en een adequate verantwoording van de meststromen in de
keten een essentieel onderdeel vormen van het beleid zoals dat met
ingang van 1 januari 2006 zal gelden. Versterking van de controle van
de mestketen zal worden doorgevoerd met behulp van GPS, automatische
bemonstering en - wellicht - een verplichte melding vooraf bij
mesttransporten; dit naast het reeds bestaande systeem van
verantwoording van de meststromen in de keten via de zogenoemde, bij
de overheid stelselmatig in te sturen mestvervoersdocumenten. Tevens
wordt in de Meststoffenwet een bepaling opgenomen die het mogelijk
maakt om zowel tegen landbouwbedrijven als intermediaire ondernemingen
op elk moment gedurende het jaar op te treden, als zij niet kunnen
aantonen dat op het bedrijf of de onderneming aangevoerde of
geproduceerde dierlijke meststoffen op een milieuverantwoorde wijze
zijn afgezet; dit voor zover de meststoffen niet aantoonbaar zijn
gebruikt of opgeslagen op het eigen bedrijf of op de onderneming. Tot
slot wijs ik in dit verband op het gestelde in voornoemde brief van 19
mei jl. ten aanzien van de kanalisatie van mest. Als onverhoopt blijkt
dat er mestoverschotten ontstaan die op het milieu worden afgewenteld,
zal ik een systeem van kanalisatie van mest overwegen.
Gezien het bovenstaande ben ik ervan overtuigd dat er voldoende
aanknopingspunten zijn om een verantwoorde mestafzet te borgen. Het
systeem van mestafzetovereenkomsten heeft in dit opzicht geen
betekenis, aangezien het niet op de feitelijke mestafzet stuurt.
Evenmin komt het systeem betekenis toe als instrument ter
implementatie van de gebruiksnormen van Nitraatrichtlijn, zoals is
gebleken uit het Hofarrest in de inbreukprocedure inzake de
Nitraatrichtlijn, of - zoals gezegd - als volumebeheersinginstrument.
Om deze reden heeft het geen plaats in het akkoord met de Europese
Commissie inzake het Derde actieprogramma gekregen. Ik acht het van
het grootste belang om nu alle energie en inzet te richten op een
tijdige implementatie in wetgeving, uitvoering en handhaving van het
nieuwe mestbeleid, ter voldoening aan onze Europese verplichtingen.
Ik vertrouw erop dat de fracties van uw Kamer het voorgaande zullen
meewegen bij het bepalen van hun positie in het kader van deze
nahangprocedure.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit