Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamervragen 13 oktober 2004

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Aasted-Madsen-van Stiphout en Çöruz (CDA) over risicovolle reactie's op huilende baby's (2040501630).

Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Aasted-Madsen-van Stiphout en Çöruz over risicovolle reactie's op huilende baby's.
( (2040501630)

1
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport van TNO, over het risicovolle gedrag van ouders als baby's huilen? 1

1
Ja, ik heb kennisgenomen van het het artikel `Infant crying and abuse' in `The Lancet' van oktober 2004.

2
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek?

2
Zie mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 oktober 2004 (22894, nr. 45).

3
Deelt u de conclusies en aanbevelingen van TNO?

3
Ja, zie eerdergenoemde brief.

4
Welke acties gaat u ondernemen?

4
Zie eerdergenoemde brief.

1 www.tno.nl

ontkokering van de jeugdzorg en vroegtijdig ingrijpen. Essentie van de beoogde resultaten op de drie genoemde terreinen is dat het beter gaat met de Nederlandse jeugdigen en uitval zoveel mogelijk voorkomen wordt. Ten aanzien van uitval zijn wel indicatoren en concrete doelstellingen geformuleerd. Deze zijn te vinden bij het antwoord op vraag 42. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 17.

4.
Hoever is het kabinet met de uitvoering van de motie Cörüz c.s. (28 168, nr.42 van 19 juni 2003) over de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (p.3)

Antwoord:
De betreffende motie Cörüz verzoekt de regering met voortvarendheid de mogelijkheden te onderzoeken om alsnog te komen tot één financieringsbron voor de jeugdzorg, en bij de evaluatie van de wet de huidige financieringswijze te heroverwegen. Ook in de behandeling van de Wet op de jeugdzorg in de Eerste Kamer is grote zorg geuit over het bestaan van drie financieringsbronnen. Ik heb daar toegezegd binnen twee jaar te rapporteren over het al dan niet aanpassen van de wet op het punt van eenduidige financiering en aansturing.

Inmiddels ben ik het terugbrengen van de financieringsbronnen langs twee sporen aan het uitzetten. Ik verken momenteel met het veld op welke wijze het zorgaanbod voor licht verstandelijk gehandicapten met opvoedingsproblemen en de provinciaal gefinancierde jeugdzorg verder gestroomlijnd kunnen worden.
Daarnaast ben ik samen met de minister van Justitie de consequenties aan het verkennen van het beëindigen van de plaatsing van jeugdigen vanuit een beschermingsdoel in justitiële jeugdinrichtingen, zoals aangegeven in onze brief van 1 juli 2004. Indien de opvang van jongeren die op civielrechtelijke titel gesloten plaatsing behoeven, van een justitiële jeugdinrichting wordt overgeheveld naar de jeugdzorg, betekent dit tevens eenduidige financiering.

5.
De bureau's Jeugdzorg indiceren de hulpverlening en voeren de regie over de hulpverlening aan jeugdigen met ernstige opvoedingsproblemen. Hoe kan bureau jeugdzorg onafhankelijk indiceren als ze als regisseur afhankelijk is van het beschikbare aanbod van de hulpverlenende instanties? (p.3)

Antwoord:
Bij het opstellen van het indicatiebesluit maakt het bureau Jeugdzorg een onafhankelijke en integrale afweging om te bezien op welke vorm van zorg ­ omschreven in functies en niet in termen van bestaand aanbod ­ aanspraak bestaat. In het indicatiebesluit kan, indien de meest wenselijke zorg niet beschikbaar is, ook de `second best' zorg beschreven worden. Met deze informatie wordt de provincie in de gelegenheid gesteld om bij onvoldoende aanbod van de meest wenselijke zorg een goed alternatief te bieden. De provincie krijgt zo wel een scherp beeld inzake de vraag wat de meest wenselijke zorg is en of deze gerealiseerd kan worden. Hiermee kan de provincie per jaar bezien welke zorg er moet worden ingekocht om aan de vraag te kunnen voldoen.

6.
Is het kabinet het met de CDA-fractie eens met de stelling dat door vroegtijdig de juiste hulp te bieden, daarmee het later weglekken naar zwaardere en duurdere hulpverlening voorkomen kan worden? (p.3)


---

Antwoord:
Ja.

7.
Is het kabinet bereid om extra investeringen te doen als deze zich in de jaren daarna in veelvoud zullen terugverdienen? (p.3)

Antwoord:
Het kabinet zal op de gebruikelijke wijze en binnen het beschikbare totaal voor collectieve uitgaven wensen met betrekking tot intensiveringen op het jeugdbeleid afwegen. Bij die afweging zijn te verwachten effecten op langere termijn één van de afwegingselementen.

8.
Vindt het kabinet dat het uitwisselen van informatie tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs, en tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs ook mogelijk moet zijn zonder toestemmingsverklaring van ouders/verzo


---- --