Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
persbericht
Nummer:
46
Directie:
voorlichting
09-07-2004
Status:
informatie
Toekomstig onderwijsachterstandenbeleid
Het extra geld dat basisscholen krijgen voor het wegwerken van
onderwijsachterstanden wordt voortaan nadrukkelijker gebaseerd op de
feitelijke achterstand van een kind. De zogeheten gewichtenregeling
wordt daartoe ingrijpend gewijzigd. Belangrijkste aanpassing is dat
etniciteit geen rol meer speelt. Verder komt de verantwoordelijkheid
voor het onderwijsachterstandenbeleid vanaf 2006 hoofdzakelijk bij de
scholen te liggen. De gemeente blijft een belangrijke rol spelen bij
het jeugdbeleid, bij de voor- en vroegschoolse educatie (VVE), bij de
opzet van schakelklassen en bij de voorzieningen rond de school. Met
de introductie van de nieuwe regeling wordt een begin gemaakt in het
schooljaar 2006-2007.
De ministerraad heeft op voorstel van minister Van der Hoeven
ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van de uitwerkingsbrief
Toekomstig onderwijsachterstandenbeleid. Van de ruim 1,5 miljoen
kinderen in het basisonderwijs behoren nu ongeveer 400.000 kinderen
tot de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid. Daarvan is de
ene helft van allochtone en de andere helft van autochtone afkomst.
Scholen zijn de belangrijkste uitvoerders van het achterstandenbeleid
en de professionals in het onderwijs hebben het beste zicht op het
bestrijden van achterstanden van leerlingen. Daarom krijgen scholen
meer ruimte het geld naar eigen inzicht te besteden om zo onderwijs op
maat te verzorgen. Daarnaast werken schoolbesturen mee aan de
integrale aanpak van de bestrijding van onderwijsachterstanden.
Gemeenten zorgen voor de lokale samenhang in de basisvoorzieningen in
het jeugdbeleid (onder andere leerplicht, voortijdig schoolverlaten,
regionale meld- en coördinatiefunctie). Zij voeren het lokale
VVE-beleid uit. Hierbij gaat het om de vroegsignalering (van 0 tot 4
jaar) van consultatiebureaus, de voorschoolse voorzieningen (van 2 tot
4 jaar) en het vroegschoolse deel (van 4 tot 6 jaar) op basisscholen.
Zo wordt een doorlopende lijn van signaleren naar vroegtijdig
aanpakken gerealiseerd, waardoor de doeltreffendheid wordt vergroot.
Daarnaast worden gemeenten verantwoordelijk voor het inrichten van
bovenschoolse schakelklassen. Schakelklassen zijn bedoeld voor
(autochtone en allochtone) leerlingen in het basisonderwijs die een
dusdanige taalachterstand hebben, dat zij niet (meer) met succes
kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs. En voor leerlingen die
rechtstreeks uit het buitenland komen.
De effecten van de schakelklassen worden gemeten door de leerlingen
aan het begin en aan het einde van het schooljaar te toetsen op hun
vorderingen. Het ministerie laat hiervoor een systeem ontwikkelen.
Gemeenten, schoolbesturen en scholen werken mee aan het afnemen van
deze toetsen.
Gewichtenregeling
In het basisonderwijs krijgen scholen extra geld voor kinderen met een
achterstand. De huidige gewichtenregeling maakt onderscheid in vier
categorieën die het risico lopen een onderwijsachterstand op te lopen.
Elke categorie heeft een bepaald 'gewicht', dat aangeeft hoeveel extra
geld een school krijgt om eventuele achterstanden van deze leerlingen
te voorkomen en te bestrijden. Het gaat om de volgende categorieën
leerlingen: kinderen van laag opgeleide autochtone ouders (gewicht
0,25), schipperskinderen (gewicht 0,4), woonwagen- en zigeunerkinderen
(gewicht 0,7) en kinderen met laag opgeleide allochtone ouders
(gewicht 0,9). Deze regeling kent een drempel van negen procent. Reden
hiervoor is dat van een school verwacht mag worden dat een bepaald
percentage probleemleerlingen binnen de reguliere formatie kan worden
opgevangen.
Er wordt voorgesteld om voor kinderen van ouders met maximaal lbo/vbo
een gewicht toe te kennen van 0,3 en voor kinderen van ouders met
maximaal basisonderwijs een gewicht van 1,2. Als daarbij uit een
taaltoets blijkt dat deze kinderen een extra grote taalachterstand
hebben dan krijgt het kind een gewicht van 2,4 toegekend. Om scholen
te stimuleren het geld zo vroeg mogelijk in te zetten, zal de
toekenning van het zwaarste gewicht alleen bestemd zijn voor
leerlingen uit groep 1 tot en met 4. Na groep vier komen zij weer in
aanmerking voor het oorspronkelijke gewicht (0,3 of 1,2). Daarnaast
zal er een plafond van 80 procent worden opgenomen in de regeling. Dat
betekent dat een school niet meer dan voor 80 procent aan
achterstandsleerlingen extra geld krijgt. Dit om geen prikkels in te
bouwen voor scholen met alleen maar achterstandsleerlingen. Gemengde
scholen bieden betere kansen. De drempel van negen procent blijft
gehandhaafd. Omdat achterstandsleerlingen een hoger gewicht krijgen,
komt de school eerder in aanmerking voor het extra geld dan in de
huidige regeling.
Door de herziening van deze regeling vindt er een herverdelingseffect
plaats op schoolniveau. Het totale herverdelingseffect tussen scholen
zal op termijn ongeveer 22 miljoen euro bedragen. Van dit bedrag
zullen de scholen in de vier grote meenten (G-4) per saldo er
gezamenlijk ongeveer 13 miljoen euro op achteruit gaan; de scholen in
de kleinere gemeenten zullen er per saldo ongeveer 13 miljoen euro op
vooruit gaan. Er komt een overgangsmaatregel.
Voor het bestrijden van onderwijsachterstanden ontvangen de gemeenten
vanaf 1 augustus 2006 150 miljoen euro op jaarbasis. De scholen voor
basisonderwijs (gewichtenregeling) en voortgezet onderwijs (nieuwe
achterstandenregeling) blijven 295 miljoen euro per jaar ontvangen.
Zie ook:
brief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid
rapport Gion
Ministerie van OCW
Rijnstraat 50
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
T: 070 412 34 56
F: 070 412 34 50
E: info@minocw.nl