Algemeen Ambtsbericht Angola
juni 2004
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
(070) 348 5964
5 juni 2004
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
1 Inleiding
In dit algemeen ambtsbericht wordt de huidige situatie in Angola beschreven
voorzover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van
personen die afkomstig zijn uit Angola en voor besluitvorming over de terugkeer
van afgewezen Angolese asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van
eerdere ambtsberichten over de situatie in Angola (laatstelijk 31 oktober 2003).
Het algemeen ambtsbericht beslaat de periode van oktober 2003 tot en met april
2004.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de
opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de
Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en
berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen
is opgenomen in de literatuurlijst. Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en
vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordigingen in Angola,
in EU-lidstaten en in Zwitserland aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag.
In het algemeen ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde
openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel
gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen.
In hoofdstuk twee wordt ingegaan op recente ontwikkelingen op politiek,
veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan
door een overzicht van de geschiedenis van Angola. Ook is een korte passage over
de geografie en de bevolking van Angola opgenomen.
In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Angola geschetst. Na een
beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Angola
partij is, komen de mogelijkheden van toezicht aan de orde. Daarna volgt de
beschrijving van de naleving dan wel schending van enkele klassieke
mensenrechten. Ten slotte wordt de positie van specifieke groepen belicht.
In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden en van
minderjarigen, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake
asielzoekers uit Angola en activiteiten van internationale organisaties, waaronder
de positie van de UNHCR, aan de orde.
Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
3
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
2 Landeninformatie
2.1 Basisinformatie
2.1.1 Land en volk
De Republiek Angola is gelegen in het zuidwesten van Afrika. Angola bestaat uit
18 provincies, waarvan 17 provincies omgeven zijn door de Atlantische Oceaan,
de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia en Namibië en de achttiende
provincie, de enclave Cabinda, gelegen is tussen de Republiek Congo
(Brazzaville) en de DRC en eveneens in het westen grenst aan de Atlantische
Oceaan. Kaarten van Angola en Cabinda zijn toegevoegd als bijlage.
De bevolking, die in 1999 geschat werd op slechts 12 miljoen inwoners, bestaat
voor 45% uit kinderen onder de 15 jaar. Slechts 5% is ouder dan 60 jaar. De
Ovimbundu (37%), de Kimbundu (25%) en de Bakongo (13%) zijn de
belangrijkste bevolkingsgroepen. De officiële taal is het Portugees. Het onderwijs
wordt gegeven in het Portugees, in alle onderwijsinstellingen en op alle niveaus.
Degenen met enig niveau van onderwijs spreken derhalve (een zekere mate van)
Portugees. Angolezen spreken als moedertaal de taal van de eigen etnische groep.
Afrikaanse talen die gesproken worden zijn Umbundu, Kimbundu, Kikongo en
andere Bantu-talen. In de grensgebieden wonen personen die naast hun inheemse
moedertaal geen westerse taal spreken, of alleen Frans (DRC) of - in veel mindere
mate - Engels (Zambia, Namibië). Langs de grens met Namibië komen ook Duits-
of Afrikaanssprekenden voor. Aangenomen wordt dat ongeveer 70% van de
Angolezen Portugees spreekt; in Luanda is dit ongeveer 90%, in de meeste
provincies 80%, in het hoge noorden 55%, en in het diepe zuiden 25%.
De talen die in Cabinda het meest gesproken worden zijn Yombe (in het noorden)
en San Salvador Kongo (in het zuiden). De verzamelnaam voor de
Kikongodialecten is Ibinda of Fiote (de oorspronkelijk Portugese benaming voor
de talen die werden aangetroffen in Cabinda. Later werd deze term vervangen door
Ibinda).1 In Cabinda worden de lokale talen over het algemeen als voertaal
gebruikt. Portugees wordt op school onderwezen, maar velen spreken ook Frans
als westerse taal. Geschat wordt dat 70% van de Cabindezen Portugees spreekt.
In de jaren zeventig uit het toenmalige Zaïre (de huidige DRC) teruggekeerde
regressados2 in Luanda hebben zich het Portugees eigen gemaakt. Vaak wordt
1 www.cabinda.net/ibinda.html
2 Regressados zijn personen van vaak Bakongo-achtergrond met de Angolese nationaliteit die
na een verblijf als vluchteling in het toenmalige Zaïre terugkeerden naar Angola.
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
onderling wel nog Lingala gesproken. Het is mogelijk dat in de grensgebieden met
de DRC kleine groepen regressados verblijven die alleen Lingala spreken.
Het land is verdeeld in 18 provincies: Bengo, Benguela, Bié, Cabinda, Cuando-
Cubango, Cuanza Norte, Cuanza Sul, Cunene, Huambo, Huila, Luanda, Lunda
Norte, Lunda Sul, Malanje, Moxico, Namibe, Uige en Zaïre. Geografisch kunnen
een centraal hoogland, een overgangszone en een kustvlakte worden
onderscheiden. De rivieren zijn grotendeels onbevaarbaar. Het klimaat is tropisch
en vochtig in het noorden en subtropisch met minder regen in het zuiden. Op het
centraal hoogland is het koeler en valt meer regen dan in de kustvlakte. Het
regenseizoen loopt van november tot april.
De hoofdstad Luanda is onderverdeeld in municipios, die bestaan uit een aantal
comunas, die weer opgedeeld zijn in bairros.
De Angolese munteenheid is sinds 1 december 1999 de kwanza (internationale
monetaire afkorting: AOA). Deze kwam in de plaats voor de kwanza reajustado in
de verhouding 1:1.000.000. De kwanza reajustado was nog tot 1 september 2000
in gebruik naast de nieuwe kwanza. In maart 2004 was 1 euro 98,8 kwanza
waard.3
2.1.2 Geschiedenis
Voor een weergave van de geschiedenis van Angola wordt verwezen naar de
algemene ambtsberichten Angola van april 2003 en oktober 2003. Voor de
volledigheid volgt hier echter een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen tot
september 2003. Allereerst wordt ingegaan op Angola in het algemeen, en
vervolgens zal meer aandacht worden besteed aan de enclave Cabinda.
In de tweede helft van de vorige eeuw ontstonden onafhankelijk van elkaar in
verschillende delen van het land vrijheidsbewegingen, die onafhankelijkheid van
Portugal nastreefden. Vanaf het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw
konden drie groeperingen onderscheiden worden, die er niet in slaagden samen
een front te vormen:
· Movimento Popular de Libertação de Angola (MPLA), in hoofdzaak
voortgekomen uit de halfbloedgemeenschap in Luanda en de Umbundu
etnische groep uit de omgeving van de hoofdstad;
· Frente Nacional de Libertação de Angola (FNLA), grotendeels voortgekomen
uit de Bakongo etnische groep uit de noordelijke provincies; en
3 Zie: Central Intelligence Agency (CIA), The World Factbook - Angola, december 2003.
World Bank, World Development Report 2004, p. 252.
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
· União Nacional para a Independênçia Total de Angola (UNITA), in 1966
opgericht door Jonas Savimbi, en grotendeels steunend op de Ovimbundu en
andere etnische groepen uit de centraal-zuidelijke provincies.
· Frente de Libertação do Enclave (of Estado) de Cabinda (FLEC), een kleinere
groep die zich beijverde voor de onafhankelijkheid van de aparte Portugese
kolonie Cabinda.
Aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Portugal (op 11 november 1975)
kwam de overgangsregering van MPLA, UNITA en FNLA ten val. Angola verviel
in een burgeroorlog die meer dan een kwart eeuw zou gaan duren.
De strijd in Angola stond lange tijd in het teken van de Koude Oorlog en de strijd
tegen apartheid. Na het einde van de Koude Oorlog verloren de partijen een groot
deel van hun internationale steun en verlegden de strijdende groepen hun doel naar
controle over (een deel van) de natuurlijke hulpbronnen van het land. Deze
verschuiving van de inzet van de strijd werd in de hand gewerkt door een aantal
factoren. In de eerste plaats beschikt Angola over grote natuurlijke rijkdommen,
zoals olie (met name in de oceaanbodem) en diamanten (in het binnenland). De
Portugezen hadden de Angolese staat slecht geïnstitutionaliseerd overgedragen aan
de postkoloniale overheid. Mede omdat deze door een groot deel van de bevolking
niet als legitiem werd ervaren, groeide na de onafhankelijkheid het belang van het
informele staatsbestuur. Hierdoor verzwakte de staat, zodat het voor gewapende
groepen als MPLA (het regeringsleger), UNITA en FLEC, mogelijk werd om
controle te krijgen over bepaalde delen van het land en de daar beschikbare
natuurlijke rijkdommen. Door het groeiende belang van de informele economie en
de groeiende buitenlandse afzetmarkt werd de tegeldemaking van de natuurlijke
rijkdommen mogelijk.
Na de ondertekening in mei 1991 van de vredesakkoorden van Bicesse door
MPLA en UNITA, voerde de MPLA het meerpartijensysteem in (wat betekende
dat UNITA als politieke partij werd erkend) en werd afstand gedaan van het
marxistisch-leninisme als staatsideologie. In 1992 volgden algemene presidents-
en parlementsverkiezingen, welke beide een overwinning brachten voor de MPLA.
Hoewel de verkiezingen volgens de Verenigde Naties (VN) vrij en eerlijk waren
verlopen, verwierp UNITA de uitkomst en hervatte zij de burgeroorlog.
Na een jaar lang bemiddelen door de Speciaal Vertegenwoordiger van de
Secretaris-Generaal van de VN tekenden de regering en UNITA, in een nieuwe
poging de burgeroorlog te beëindigen, in 1994 de akkoorden van Lusaka.
In de akkoorden van Lusaka werd onder meer bepaald dat UNITA haar wapens
zou inleveren en een gedeelte van de troepen van UNITA opgenomen zouden
worden in het nieuw te vormen nationale leger. Voorts voorzagen de akkoorden
van Lusaka in de vorming van een Regering van Nationale Eenheid en Verzoening
6
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
en zou het overheidsgezag uitgebreid worden naar gebieden die op dat moment
onder UNITA controle stonden. In de daaropvolgende periode kwam in het
algemeen de regering zijn verplichtingen na, hoewel het optreden van de politie en
in mindere mate het leger in voormalige UNITA-gebieden veel kritiek opriep. De
in de akkoorden voorziene Regering van Nationale Eenheid en Verzoening werd
uiteindelijk in april 1997 gevormd.
In tegenstelling tot de regering voldeed UNITA niet aan haar verplichtingen. Het
handhaafde een belangrijke militaire capaciteit en droeg slechts geleidelijk haar
gebieden over. De militaire afspraken in de akkoorden van Lusaka verloren
uiteindelijk in december 1998 hun waarde toen het leger een offensief begon tegen
UNITA. Na aanvankelijke verliezen verwierf het regeringsleger een steeds groter
militair overwicht op UNITA.
Op 22 februari 2002 werd de leider van UNITA, Jonas Savimbi, in een
vuurgevecht met het regeringsleger gedood. Anderhalve maand later, op 4 april
2002, ondertekenden UNITA en het Angolese leger een officiële staakt-het-vuren-
overeenkomst. Dit Memorandum of Understanding (MoU) werd gepresenteerd als
een addendum bij de Vredesakkoorden van Lusaka van november 1994. Deze
overeenkomst op militair niveau moest de weg vrij maken voor verdere
besprekingen op politiek niveau.
Onmiddellijk na de ondertekening werden enkele belangrijke UNITA-
bevelhebbers opgenomen in het Angolese regeringsleger, en werd begonnen de
naar schatting 50.000 (het bleken er uiteindelijk ruim 100.000) UNITA-rebellen
bijeen te brengen en te ontwapenen of te integreren in het regeringsleger. Elke
ondercommandant van UNITA kreeg een kamp tot zijn beschikking waar hij zijn,
vaak uitgehongerde, troepen kon onderbrengen. Uiteindelijk werden in geheel
Angola ongeveer 80 demobilisatiekampen (ook wel inkwartieringskampen of
reception areas genoemd) opgezet. UNITA bleef bestaan als politieke partij.
In juni 2003 vond het partijcongres van UNITA plaats. Op dit congres werd de
voormalige vertegenwoordiger van UNITA in Parijs en Londen Isaias Samakuva
verkozen tot de nieuwe leider van het nieuwe en herenigde UNITA.
Eén van de belangrijkste punten op de agenda van UNITA bleef een goede
reïntegratie van de voormalige UNITA-rebellen en hun familieleden in de
Angolese samenleving. In juni 2003 verklaarde de Angolese regering alle
demobilisatiekampen gesloten. Op dat moment waren echter nog niet alle
voormalige UNITA-rebellen en hun familieleden ook daadwerkelijk hervestigd in
hun gebied van herkomst, en enkele kampen bleven open als transitkamp. De
distributie van de beloofde hervestigingskits verliep niet zoals de regering had
7
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
beloofd; de meeste voormalige rebellen werden hervestigd zonder (vooralsnog) de
kit te ontvangen.
Cabinda
Cabinda had in de koloniale tijd een aparte status, omdat Portugal aanvankelijk
van plan was het olierijke Cabinda bij onafhankelijkheid in eigen handen te
houden. In 1885 tekenden 18 Cabindese stamhoofden een petitie die van Cabinda
een Portugees protectoraat zou maken. De rechtsgeldigheid van deze petitie, die
ook wel het Verdrag van Simulambuco wordt genoemd, wordt door de Angolese
regering betwist. In 1974 kondigde de Portugese regering een referendum aan over
zelfbeschikking van Cabinda, maar dit referendum werd nooit gehouden; bij de
onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda door Portugal en Angola in
het Verdrag van Alvor tot onvervreemdbaar deel van Angola verklaard. Tot op de
dag van vandaag komt ongeveer zestig procent van de Angolese olieproductie en
dus van de olie-inkomsten uit Cabinda.
In 1963 werd met steun van de Portugese autoriteiten een Cabindese tegenhanger
van de Angolese onafhankelijkheidsbewegingen opgericht, genaamd FLEC
(Frente de Libertação do Enclave de Cabinda). Ranque Franque werd president
van de organisatie, Tiago Nzita de vice-president, en Lubota de premier van de
organisatie. Na de inlijving van Cabinda bij Angola in 1975 werd een gewapende
tak van FLEC, genaamd FAC (Forças Armadas de Cabinda) opgericht. Nadat
FLEC-FAC de wapens oppakte, probeerde de MPLA FLEC ertoe over te halen het
onafhankelijkheidsstreven op te geven. Een aantal leiders van FLEC nam daarop
een verzoenende positie in, die leidde tot een splitsing in de organisatie. FLEC-
Renovada (de gematigde factie) ontstond in de jaren tachtig. Zowel FLEC-FAC
als FLEC-Renovada noemt zich FLEC. Het Frente Democrática de Cabinda
(FDC), de Movimento do Reagrupamento das Populações Congolesas (MRPC),
en FLEC-Original (van Ranque Franque) zijn andere afsplitsingen van FLEC,
zonder duidelijke aanhang. In de ogen van de bevolking van Cabinda bestaat er
slechts één beweging en dat is FLEC.
In 1996 zegde de Angolese regering toe 10% van de belastinginkomsten uit olie
toe te voegen aan het provinciale budget van Cabinda. Dit nam het separatisme
enige wind uit de zeilen. Verder leidden de goede banden van Angola met de
regeringen van de DRC en de Republiek Congo (Brazzaville) ertoe dat de
Cabindese rebellen geïsoleerd raakten van steun buiten de enclave.4 Na de dood
van UNITA-leider Savimbi verlegde de Angolese regering haar aandacht
uitdrukkelijk naar Cabinda.
4 IRIN, Cabinda separatists call for an end to hostilities, 21 augustus 2002.
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Verscheidene keren gaf de Angolese regering aan niet verder te willen gaan dan
een heel beperkte mate van autonomie voor Cabinda. Van Angolese zijde nam de
druk op de gewapende FLEC-groepen toe om in te stemmen met
vredesbesprekingen. Als een geste van goede wil stelde president Dos Santos in de
zomer van 2002 Anibal Rocha aan als gouverneur in Cabinda. Rocha was
prominent lid van de MPLA en voorheen gouverneur van Luanda, waar hij een
goede naam had opgebouwd met de sociaal-economische ontwikkeling van die
provincie.
Parallel aan de ontwikkelingen op het politieke vlak voerde de regering de druk in
Cabinda op door middel van een omvangrijk militair offensief, ingezet in oktober
2002. Het aantal manschappen van het Angolese regeringsleger in Cabinda nam
vanaf de ondertekening van het Memorandum of Understanding met UNITA in
april 2002 sterk toe. Op het gebied van de mensenrechten verslechterde de situatie
in Cabinda als gevolg van de militaire operaties door het regeringsleger in de
periode van oktober 2002 tot februari 2003 ernstig. Vaak voerde het regeringsleger
na aanvallen van rebellen wraakacties uit op burgerdoelen in de buurt. Ook FLEC
maakte zich schuldig aan mensenrechtenschendingen. Inwoners van Cabinda, met
name in de dicht beboste gebieden waar FLEC zich meestal ophield, konden
gedwongen worden om logistieke hulp te bieden. Ook liepen jonge mannen, soms
minderjarigen, het risico gedwongen gerekruteerd worden. Personen die verdacht
werden van sympathieën voor de regering liepen de kans door FLEC-rebellen te
worden mishandeld of vermoord. Overigens waren er minder berichten van
schendingen door FLEC dan van schendingen door regeringstroepen. Dit hing
samen met het feit dat de rebellen een grote aanhang hadden onder de bevolking,
maar ook met het feit dat het aantal regeringssoldaten in Cabinda vele malen
groter was (het aantal wordt geschat op 30.000) dan het aantal FLEC-rebellen. De
schattingen over het aantal FLEC-rebellen lopen sterk uiteen. Het zou gaan om een
harde kern van enkele honderden, aangevuld met hooguit twee- tot drieduizend
gelegenheidsstrijders.
In februari 2003 kondigde de Angolese regering een vredesvoorstel voor Cabinda
aan. Voorwaarde van de regering was echter dat FLEC-FAC de wapens neer zou
leggen. FLEC-FAC gaf op zijn beurt aan daarmee te zullen wachten tot de
regering aanwijsbare vooruitgang zou laten zien en tot verdere dialoog bereid te
zijn. In juni 2003 vonden in Parijs besprekingen plaats tussen de verschillende
facties van FLEC. Uitkomst van de bijeenkomst was dat de verschillende facties
weliswaar verschillende methoden aanhangen om tot een einde van het conflict in
Cabinda te komen, maar dat alle facties hetzelfde doel nastreven en dat wat de
Cabindese burgers betreft er slechts één FLEC bestaat. Het standpunt van de
Angolese regering dat FLEC geen duidelijk aanspreekpunt heeft, wordt door
FLEC-aanhangers gezien als een voorwendsel om met de verschillende facties
afzonderlijk te kunnen onderhandelen en ze tegen elkaar uit te spelen.
9
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Tot het begin van de verslagperiode (november 2003) ging de FLEC niet in op de
oproep van de MPLA om de wapens neer te leggen en in te gaan op het
vredesvoorstel dat de Angolese regering begin 2003 deed.
2.1.3 Staatsinrichting
De Republiek van Angola is een constitutionele republiek met een uit één Kamer
bestaand parlement (Assembleia Nacional, Nationale Vergadering). De Angolese
grondwet dateert van 11 november 1975 en is een aantal malen, laatstelijk op 26
augustus 1992, herzien. De laatste herziening betrof de invoering van een
meerpartijensysteem. De Constitutionele Commissie van de Nationale
Vergadering is sinds 1998 bezig een geheel nieuwe grondwet te ontwerpen. In
januari 2004 is een voorlopige ontwerpversie door een comité van experts
voorgelegd aan de Commissie. De Commissie zal vervolgens het ontwerp, na
behandeling, doorsturen aan de Nationale Vergadering. Civil society zal dan drie
maanden de gelegenheid krijgen om commentaar te leveren. Hiertoe zal het
ontwerp in vijf talen worden uitgegeven, waaronder Portugees. De Commissie
verwacht dat de nieuwe grondwet niet vóór medio 2005 aangenomen kan worden.
De Republiek Angola (tot augustus 1992 de Volksrepubliek Angola) is in naam
een parlementaire meerpartijendemocratie, in de praktijk is het echter een
republiek met een sterk presidentieel systeem. De president is opperbevelhebber
van de strijdkrachten. Hij benoemt (en ontslaat) de overige leden van het kabinet,
hij benoemt de rechters van het Hooggerechtshof en schrijft verkiezingen uit.
Sinds 5 december 2002 heeft Angola een regering van Nationale Eenheid en
Verzoening, waarin leden van de nieuwe, herenigde UNITA zijn opgenomen. Bij
de benoeming van het nieuwe kabinet is de functie van premier opnieuw ingesteld,
nadat in januari 1999 de president zichzelf direct aan het hoofd van het kabinet
had geplaatst. De president blijft overigens tot op heden de kabinetsvergaderingen
voorzitten. Ondanks het feit dat UNITA tot de Regering van Nationale Verzoening
behoort, ziet UNITA zichzelf meer als een oppositiepartij. In de praktijk heeft de
MPLA namelijk de politieke macht in handen.
De Nationale Vergadering heeft 223 zetels, waarvan drie zetels zijn gereserveerd
voor in het buitenland verblijvende Angolezen. Deze zetels zijn echter nooit
vervuld, dus in de praktijk heeft het parlement 220 leden. De leden worden
volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging gekozen, in principe voor
een termijn van vier jaar. 130 zetels worden via een nationale kieslijst gekozen en
90 zetels worden vanuit regionale kieslijsten vervuld. Op 29 en 30 september 1992
werden echter de laatste verkiezingen gehouden, zowel voor het parlement als
voor de president, die tevens de eerste meerpartijenverkiezingen waren. Tijdens de
burgeroorlog werden geen verkiezingen georganiseerd en sinds het Memorandum
of Understanding van 4 april 2002 wordt gesproken over een datum voor nieuwe
10
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
verkiezingen. De MPLA houdt rekening met verkiezingen in 2006, nadat de
grondwet is gewijzigd en alle aanverwante wetten zijn aangenomen en
kiezersregistratie heeft plaatsgevonden. UNITA en andere oppositiepartijen willen
de verkiezingen tegen het eind van 2005 houden.
Aan het hoofd van de provincies staat een gouverneur, bijgestaan door een vice-
gouverneur, die beiden door de president benoemd worden.
Het rechtssysteem is gebaseerd op Portugees- en gewoonterecht. De
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is in de grondwet vastgelegd.
2.2 Politieke ontwikkelingen
In deze paragraaf komen de politieke ontwikkelingen uit de verslagperiode,
oktober 2003 tot en met april 2004, aan bod. Allereerst zal worden ingegaan op het
partijcongres van de MPLA en vervolgens op de organisatie van de verkiezingen
en de hervorming van de grondwet. Hierna volgt een beschrijving van de
voortgang in de demobilisatie en integratie van voormalige UNITA-strijders,
alsmede van de ontwikkelingen in Cabinda. Tot slot zal worden ingegaan op de
buitenlandse betrekkingen van Angola.
Partijcongres MPLA
Van 6 tot 10 december 2003 werd het vijfde partijcongres van de MPLA in
Luanda gehouden. Tijdens dit partijcongres werd de Angolese president, Dos
Santos, herkozen tot partijleider. De huidige minister voor Openbaar Bestuur,
António Pitra Neto, werd door het congres tot vice-voorzitter van de MPLA
verkozen, een nieuwe functie die door hetzelfde congres werd ingesteld. De jurist
Pitra Neto staat bekend als een technocraat. De Dos-Santos-loyalist (en getipt als
diens opvolger) João Lourenço werd vervangen als Secretaris-Generaal van de
MPLA door de vice-voorzitter van de Nationale Vergadering, Julião Mateus
Paulo. Hij is een veteraan die mee heeft gevochten in de onafhankelijkheidsoorlog
en enige tijd in ballingschap verbleven; zijn bijnaam is "Dino Matros". De
verkiezingen vonden niet per geheime stemming plaats, maar via handopsteken.
Hoewel president Dos Santos in 2001 had verklaard geen nieuwe ambtstermijn te
ambiëren, liet hij tijdens het partijcongres van december 2003 de vraag open of hij
kandidaat zal zijn voor de volgende presidentsverkiezingen. Tijdens het congres
werd, ondanks een verzoek van de MPLA-afgevaardigden uit Cabinda, de
kwestie-Cabinda niet aan de orde gesteld. In het algemeen heerste er
ontevredenheid bij de MPLA-leden over het verloop van het partijcongres. Veel
leden zouden graag zien dat het conservatieve (en volgens sommige leden
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
corrupte) partijbestuur plaats maakt voor een nieuw en gematigder bestuur, zodat
ook ruimte kan ontstaan voor nieuwe ideeën.5
Verkiezingen
Vijftien kleine oppositiepartijen, verenigd in de groep Partidos da Oposição Civil
(POC), demonstreerden op 4 oktober 2003 in Luanda voor verkiezingen in 2004.
Aan deze demonstratie, die vreedzaam is verlopen, namen ongeveer duizend
sympathisanten deel.
Op 30 december 2003 kondigde president Dos Santos in zijn eindejaarstoespraak
aan dat verkiezingen op zijn vroegst in 2006 plaats kunnen vinden. Volgens de
president zal de regering in 2004 maatregelen nemen om de administratieve,
materiële en technische voorbereidingen te treffen. Volgens Dos Santos moeten de
grondwet en Kieswet gewijzigd worden. Dit zou eind 2004 klaar moeten zijn,
zodat kiezersregistratie tijdig plaats kan vinden. De oppositie reageerde
teleurgesteld op de datum van 2006. Zij verweet Dos Santos de
grondwetswijziging aan te grijpen als excuus om de verkiezingen uit te stellen tot
een tijdstip dat de MPLA zich verzekerd zou voelen van een overwinning.6
In maart 2004 presenteerde de MPLA een veertien-stappenplan voor de
verkiezingen. De MPLA acht het aflopen van deze checklist essentieel voor de
voorbereiding en uitvoering van de verkiezingen. Belangrijke punten zijn de
aanvaarding van een nationale consensusagenda; wijziging van de Kieswet,
voorbereiding van de technische en logistieke voorwaarden van kiezersregistratie;
goedkeuring van de nieuwe Angolese grondwet; oprichting nieuwe Kiesraad;
vaststelling verkiezingsdatum en kandidatenlijst; begin van de
verkiezingscampagnes en uiteindelijk de verkiezingen zelf. 7 Hoewel volgens de
regering niet alle punten achtereenvolgens vervuld hoeven te worden, en sommige
processen ook synchroon kunnen lopen, verwacht zij zo'n 24 maanden nodig te
hebben om alle punten na te komen.8
Eveneens in maart begon UNITA aan een rondgang langs de overige
oppositiepartijen om overeenstemming te bereiken over een door hen gewenste
verkiezingsdatum, om zodoende één front tegen de MPLA te kunnen vormen.9
Volgens UNITA-voorzitter Samakuva moet er inderdaad nog veel werk verzet
worden, maar zijn verkiezingen in 2005 haalbaar.10 Volgens hem zal Angola de
5 The Economist Intelligence Unit, Country Report Angola February 2004; ACTSA, Angola
Peace Monitor Issue No.4, Vol.X, 14 januari 2004.
6 Folha 8, 10 januari 2004.
7 Jornal de Angola, 12 maart 2004.
8 Jornal de Angola, 7 april 2004.
9 Folha 8, 12 maart 2004.
10 IRIN, Two more years before elections - MPLA offical, 9 februari 2004.
12
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
komende tien jaar een coalitieregering nodig hebben. Samakuva zei dat, zelfs áls
UNITA de verkiezingen zou winnen, zij het land niet alleen zou kunnen
besturen.11
Herziening van de grondwet
De Constitutionele Commissie van de Nationale Vergadering is sinds 1998 bezig
een geheel nieuwe grondwet te ontwerpen. Een technische commissie bestaande
uit 22 personen, 12 MPLA-leden, zeven UNITA-leden en drie leden van de
overige partijen, heeft op 27 januari 2004 een ontwerpversie voorgelegd aan de
Constitutionele Commissie. Het ontwerp telt 351 artikelen en geeft gedetailleerd
de rechten en plichten van Angolese burgers weer. Volgens het ontwerp wordt
Portugees als enige officiële taal erkend, maar zal de overheid het gebruik van
andere talen bevorderen. Voorts wordt een onafhankelijke Nationale
Mensenrechtencommissie opgericht, die onder andere individuele
mensenrechtenschendingen kan onderzoeken. De opsomming van fundamentele
rechten en vrijheden is grotendeels gelijk aan die van de internationale verdragen
waarbij Angola partij is, inclusief de economische en sociale rechten, met enkele
bijzondere toevoegingen: het recht op asiel wordt erkend, alsmede het recht op
vrede. Voorts wordt het recht op verzet erkend: een burger heeft het recht iedere
maatregel te weigeren die apert ongrondwettelijk is, of zonder wettelijke basis een
inbreuk maakt op zijn rechten. De doodstraf blijft verboden.
Op het politieke vlak stelt het ontwerp een semi-presidentieel systeem voor met
een grotere verdeling van de macht. De Constitutionele Commissie zal het voorstel
in het voorjaar behandelen. Voordat het voorstel naar de Nationale Vergadering
wordt gestuurd, wordt het ontwerp voorgelegd aan civil society. Naar verwachting
zullen ngo's, kerken en andere maatschappelijke organisaties drie maanden de
gelegenheid krijgen om commentaar te leveren. Hiertoe zal het ontwerp in vijf
talen worden uitgegeven, waaronder het Portugees. De Constitutionele Commissie
verwacht niet dat de nieuwe grondwet vóór medio 2005 aangenomen kan
worden.12
Overige ontwikkelingen
Op 12 november 2003 schorste de Nationale Vergadering, op verzoek van het
Hooggerechtshof, het parlementslid Leonel José Gomes van UNITA op
verdenking van verduistering van staatsgelden. Dit zou hebben plaatsgevonden
toen hij plaatsvervangend directeur was van het Instituut van Sociale Reïntegratie
van Voormalige Soldaten.13
11 Diario de Noticias, 13 februari 2004.
12 ACTSA, Angola Peace Monitor Issue No. 5, Vol. X, 23 februari 2004; Assembleia Nacional -
Commisão Constitucional, Ante Projecto de Constitução da República de Angola, januari
2004.
13 Jornal de Angola, 13 november 2003.
13
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
UNITA bezint zich op haar rol in de Regering van Eenheid en Nationale
Verzoening. UNITA bevindt zich in een moeilijke spagaat: niet alleen is zij
coalitiepartner in de regering, zij is ook de tweede partij van het land en de
belangrijkste oppositiepartij. Een van de grootste pijnpunten is dat een aantal van
UNITA's ministers in de regering minder macht heeft dan de vice-ministers van
de MPLA. UNITA is met vier ministers en zeven vice-ministers vertegenwoordigd
in de regering, maar ziet de overheid als MPLA. Het is alleen vanwege de
historische redenen als uitkomst van het Memorandum of Understanding dat
UNITA is vertegenwoordig in de regering, aldus Abel Chivukuvuku,
parlementslid en secretaris van UNITA voor politieke en constitutionele zaken.14
Oppositiepartijen
Het vertrouwen tussen de MPLA en de oppositiepartijen (met name UNITA) is
vaak wankel. De MPLA gebruikt de oppositiepartijen vaak als zondebok, en vice
versa. Zo kondigde de Angolese regering op 11 maart 2004 aan ongeveer 600
troepen te zullen leveren voor de VN-vredesmacht in Ivoorkust (ONUCI:
Opération des Nations Unies en Côte d'Ivoire). Op 23 april 2004 kondigde de
minister van Buitenlandse Zaken, João Miranda, echter aan dat Angola zijn
aanbod introk. In de internationale pers werd verklaard dat dit kwam omdat men
aanwijzingen had ontvangen dat de Ivoriaanse oppositiepartijen tegen een
Angolese deelname aan de vredesmacht waren. Na het uitbreken van de
burgeroorlog in Ivoorkust eind 2002 heeft Angola een aantal troepen naar Abidjan
gestuurd om de Ivoriaanse president Gbagbo bij te staan in zijn strijd tegen de
noordelijke rebellengroeperingen. Dientengevolge besloot Angola van het
"aanbod" aan de VN af te zien, omdat het niet de oorzaak van onenigheid tussen
Ivoriaanse partijen wenste te worden. In de nationale pers werd echter de schuld
van het intrekken van het aanbod gelegd bij de oppositiepartijen. Minister Miranda
verklaarde in het Jornal de Angola dat het intrekken van het aanbod te wijten was
aan de Angolese oppositiepartijen die problemen hadden met het aanvaarden van
een Angolese deelname aan een internationale vredesmacht.
UNITA klaagde over intimidatie van haar leden en aanhangers door de
autoriteiten. Ook zou UNITA-leden smeergeld aangeboden zijn door de MPLA, in
ruil voor politieke concessies. Op 16 december 2003 deden zeven oppositiepartijen
(waaronder UNITA) hun beklag bij de voorzitter van de Nationale Vergadering
over de vooringenomenheid van de staatsmedia. Volgens de oppositie werd het
beginsel van gelijke behandeling van partijen hierdoor geschonden. UNITA
beklaagde zich over gebrek aan toegang tot de officiële media.15
14 ACTSA, Angola Peace Monitor Issue No. 5, Vol. X, 23 februari 2004; Folha 8, 3 januari
2004.
15 The Economist Intelligence Unit, Country Report Angola February 2004.
14
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Op 9 maart 2004 lanceerde een groep van ngo's en vier oppositiepartijen de
"Campagne voor een democratisch Angola". Doel van de campagne is de overheid
te bewegen om een verkiezingsdatum bekend te maken, en een groter respect voor
democratie te bewerkstelligen. UNITA verklaarde de campagne te zullen
steunen.16
Reïntegratie en demobilisatie UNITA
Het Memorandum of Understanding van april 2002 geeft alle oud-strijders van de
UNITA onder andere recht op onderwijs en vijf maanden salaris. Er is van
regeringswege echter nauwelijks enige financiële hulp verstrekt, waarbij overigens
opgemerkt moet worden dat ook de gedemobiliseerde regeringsstrijdkrachten niet
veel hulp hebben ontvangen. Tussen april 2002 en maart 2004 zijn 97.331
voormalige UNITA-strijders ontwapend en voorts zijn ongeveer vijfduizend
voormalige UNITA-strijders opgenomen in de Angolese strijdkrachten.17 Er wordt
inmiddels van 105.000 voormalige UNITA-strijders uitgegaan. Dit zijn, naast de
in eerdere ambtsberichten genoemde 87.000 oud-strijders, ongeveer 20.000 oud-
strijders. Hoewel zij niet aan de officiële criteria voldoen, mochten zij toch aan het
ontwapeningsprogramma deelnemen. Hierbij gaat het met name om diegenen die
zich eerder (bijvoorbeeld overgave) of later (bijvoorbeel spijtoptanten) dan de 2
augustus 2002 (ijkdatum) hebben aangemeld voor reïntegratie. Bij UNITA bestaat
ontevredenheid over het gebrek aan voortvarendheid van de Angolese regering bij
de uitvoering van de plannen. Zo zijn er problemen bij de registratie van oud-
strijders, duizenden oud-strijders kunnen hun status niet bewijzen en komen
derhalve niet in aanmerking voor de voorzieningen. Ook bestaan er op vele
plaatsen fricties tussen terugkerende oud-UNITA-soldaten met hun families en
overige terugkeerders en bewoners. UNITA-voorzitter Samakuva sprak in een
interview over een "kruitvat" en vroeg zich af of het toenemende aantal
mijnincidenten in gebieden waar historisch gezien geen mijnen liggen, zou kunnen
wijzen op ontevreden oud-strijders die met het verplaatsen van de mijnen hun
onvrede over de situatie willen uiten.18
Eind november 2003 verstrekte de Wereldbank een subsidie van 33 miljoen USD
uit voor de reïntegratie van oud-UNITA-strijders. Met dit geld zouden oud-
strijders toegang krijgen tot beroepsonderwijs en zouden projecten voor micro-
krediet gefinancierd kunnen worden. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de
vrouwen en kinderen van de oud-strijders. Het project hoopt 121.000 oud-strijders
en familieleden te bereiken. 19 De 33 miljoen dollar maakt onderdeel uit van een
reïntegratieprogramma van de Angolese overheid van in totaal 125 miljoen USD
dat officieel loopt van november 2003 tot december 2006. Tijdens de verslag
16 IRIN, Pro-democracy groups join forces for early polls, 9 maart 2004.
17 AFP, Les anciens militaires de l'Unita demandent le respect de leurs droits, 5 april 2004.
18 Diario de Noticias, 13 februari 2004.
19 IRIN, World Bank to disburse aid to ex-combatants, 4 november 2003.
15
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
periode is nog niet veel gebeurd met de subsidie van de Wereldbank, het
Angolese ministerie van Planning, de counterpart van de Wereldbank, treedt in
deze namelijk niet voortvarend op.
Cabinda
De verslagperiode kenmerkt zich door het mondiger worden van het Cabindese
maatschappelijk middenveld en een afname in het aantal gewapende incidenten.
De rooms-katholieke kerk in Cabinda, althans enkele vooraanstaande geestelijken,
vervullen een voortrekkersrol bij het actiever wordende maatschappelijk
middenveld. Met name de paters Congo en Tati spreken zich openlijk uit over de
situatie in Cabinda, het falen van de Angolese overheid en de wens tot
onafhankelijkheid of autonomie.20
Op 1 februari 2004, de Dag van de Cabindese Identiteit, wilde een aantal
vreedzame Cabindese ngo's de oprichting van de vereniging Mpalabanda
(Associação Cívica Mpalabanda) wereldkundig maken. De naam Mpalabanda is
afgeleid van een inheems soort struik, die bekend staat om zijn weerbarstigheid.
De door de provinciale overheid uit vrees voor ongeregeldheden verboden
manifestatie werd, toen deze toch plaatsvond, door de politie uiteengejaagd (zie
verder paragraaf 3.3.2). Ondanks een aantal pogingen van Mpalabanda om door de
provinciale overheid juridisch als vereniging erkend te worden, werkte de
provinciale overheid hieraan niet mee. Toch proclameerden de oprichters de
vereniging op 15 maart 2004 tijdens een bijeenkomst, overigens zonder de vereiste
vergunningen te hebben. De aanwezige politie trad niet op, maar probeerde met
zijn aanwezigheid wel de deelnemers te intimideren.21
Veel Cabindezen hebben een relatief positief oordeel over de gouverneur van
Cabinda, Aníbal Rocha, sinds 2002 de gouverneur van Cabinda. Dit oordeel is
mede het gevolg van zijn beleid om de openbare voorzieningen in Cabinda te
verbeteren. Op bepaalde punten bestaat, met name onder de civil society, echter
wel kritiek: de gouverneur zou niet bereid zijn om een dialoog met de Cabindezen
aan te gaan, en hij zou de straffeloosheid van mensenrechtenschendingen voort
laten duren.
De minister van Binnenlandse Zaken, Osvaldo Serra van Dunem, kondigde op 4
februari 2004 aan dat de Angolese overheid een bemiddelaar zoekt om een
"transparante dialoog" te faciliteren over de toekomst van Cabinda. Hierbij zou
20 Zie bijvoorbeeld IRIN, Cabindans blame oil for their woes, 22 maart 2004 en Voz da
America, PADRE CONGO: Cabinda não é um problema do Mpla é de Angola!, 11 maart
2004.
21 Semanario Angolense, 27 maart 2004.
16
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
ook aan de kerk worden gedacht.22 Noch de kerk, noch civil society bleken onder
de indruk van deze woorden. Volgens pater Congo waren de pogingen tot
bemiddeling die de Angolese overheid aankondigde "onzin". De Angolese
overheid zou iedere keer een uitweg zoeken om niet maar daadwerkelijk tot
onderhandelingen te hoeven komen.
Buitenlandse betrekkingen
Angola is van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 lid van de
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR), en was voorzitter van de
Veiligheidsraad gedurende november 2003. Er was even sprake van dat Angola
6000 troepen zou leveren aan de VN-vredesmissie in Ivoorkust, maar vanwege
mogelijke negatieve gevoelens bij de Ivoriaanse rebellen, zag Angola zich
genoodzaakt dit aanbod in te trekken. Binnen de Southern African Development
Community (SADC) toont Angola zich steeds actiever. In 2004 is Angola een van
de vice-voorzitters van de Afrikaanse Unie.
2.3 Veiligheidssituatie
In deze paragraaf wordt ingegaan op de veiligheidssituatie in Angola, inclusief
Cabinda.
Veiligheidssituatie
Sinds de ondertekening van het Memorandum of Understanding op 4 april 2002 is
in de meeste gebieden in Angola de rust weergekeerd. Men kan nu in het gehele
land reizen en verblijven zonder risico op militaire aanvallen. Vele gebieden zijn
overigens ontoegankelijk door niet of slecht in kaart gebrachte mijnenvelden. Ook
zijn er nog gebieden, waaronder de diamantgebieden in het noordoosten van
Angola, die getekend worden door geweld als gevolg van banditisme. Nu er geen
gewapende conflicten meer voorkomen in Angola buiten de provincie Cabinda
(deze provincie wordt hieronder apart behandeld), kan geheel Angola, met
uitzondering van gebieden in Cabinda, als relatief veilig voor militair geweld
worden beschouwd. Criminaliteit neemt evenwel toe.
Overigens is volgens schattingen een derde van de Angolese bevolking in het bezit
van een vuurwapen. Op 19 maart 2004 presenteerde Jose Alfredo Ekuikui,
commandant-generaal van de Nationale Politie, een plan om burgers te
ontwapenen. Dit plan bestaat uit drie fases: allereerst dient er een inventarisatie
plaats te vinden van het aantal wapens in handen van particulieren, en waar de
wapens zich bevinden. Voorts zal er een bewustwordingscampagne moeten
worden opgezet, en ten slotte moeten verzamellocaties worden ingericht waar de
22 IRIN, Govt calls for mediation in Cabinda, 6 februari 2004.
17
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
burgers hun wapens vrijwillig kunnen inleveren. Er is nog geen tijdsschema
vastgesteld.23
Landmijnen
Met name vanwege de overvloedige regenval eind 2003 en begin 2004 is de
toestand van veel wegen en bruggen, met name in het binnenland, aanzienlijk
verslechterd. Bijkomend gevolg van de overstromingen is dat veel landmijnen aan
de oppervlakte komen 'drijven'. Het aantal mijnincidenten is sinds eind 2003
aanmerkelijk toegenomen. Zo kwamen zes Angolese hulpverleners van de ngo
CARE in december 2003 om toen hun auto op een mijn stuitte.24 Op 12 februari
2004 kwamen zes mensen om en raakten zestien anderen gewond toen een
particulier voertuig op een antitankmijn reed in de provincie Huambo.25 Daarnaast
levert het mijnengevaar logistieke problemen op, waardoor ngo's problemen
ondervinden bij het over de weg vervoeren van hulpgoederen .
De schattingen over het aantal landmijnen lopen uiteen van 700.000 tot 5 miljoen
landmijnen. Hoewel meerdere ngo's zich bezig houden met het in kaart brengen
van mijnenvelden en het ruimen van mijnen, neemt het aantal incidenten met
mijnen toe. Dit valt deels te wijten aan de gevolgen van de regenperiode.
Anderzijds wordt er steeds meer en vaker gereisd, ook in de plattelandsgebieden.
Ook zijn de vrachtwagens die gebruikt worden groter en zwaarder dan ten tijde
van het leggen van de mijnen en er zijn meer onervaren bestuurders, met name op
het platteland.26
Veiligheidssituatie in Cabinda
De Angolese burgeroorlog ging in belangrijke mate aan Cabinda voorbij. Maar
enkele maanden nadat de vrede was getekend is het Angolese leger (FAA) in
Cabinda een groot offensief begonnen tegen de FLEC-rebellen. Gedurende de
verslagperiode hebben geen grootschalige gevechtshandeling tussen het
regeringsleger en de FLEC-rebellen plaatsgevonden. Er zijn echter nog wel
regelmatig incidenten waarbij het regeringsleger en FLEC betrokken zijn.
FLEC is sterk in omvang afgenomen en de resterende FLEC heeft zich
gereorganiseerd. Men is overgestapt op guerrilla-operaties door kleine groepen
rondtrekkende rebellen tegen het regeringsleger, met name door aanvallen op
militaire konvooien en patrouilles. Er lijkt meer dan vroeger sprake te zijn van een
harde, zeer mobiele kern, die gebruik maakt van "gelegenheidsstrijders". Hierbij
gaat het bijvoorbeeld om dorpelingen, voornamelijk jonge mannen, uit het gebied
23 IRIN, Plan to disarm civilians, 19 maart 2004.
24 IRIN, Six killed in mine blast, 18 december 2003.
25 OCHA¸Situation Report: Humanitarian situation in Angola - reporting period: 09-22 Feb
2004, 20 april 2004.
26 Human Rights Watch, Angola Landmine Monitor Report 2003, 25 augustus 2003.
18
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
waar FLEC een aanval wil uitvoeren. Zij worden benaderd om deel te nemen aan
de actie waarvoor FLEC de wapens levert. Meestal nemen de dorpelingen
vrijwillig deel aan de acties, maar een vorm van dwang (variërend van peer
pressure tot gedwongen ronselen) is niet uitgesloten. Een andere vorm van
"gelegenheidsstrijd" is de spontane wraak die de dorpelingen nemen nadat
regeringssoldaten hebben huisgehouden in hun dorp. Daden van verzet en wraak
worden door het regeringsleger immer afgedaan als FLEC-verzet. Vaak wordt
vermoedde sympathie voor FLEC als excuus of rechtvaardiging gebruikt om
mensen lastig te vallen. Zo bevinden burgers zich in een lastige positie als FLEC
langs komt en goederen eist. Indien zij hieraan geen gehoor geven krijgen zij last
met FLEC, indien zij hieraan meewerken kunnen zij door het regeringsleger
worden lastiggevallen. Dit kan variëren van intimidatie, afpersingen tot
plunderingen. Indien het regeringsleger vermoedt dat de burgers FLEC-
sympathisant zijn, kunnen zij gearresteerd worden en aan de daarbij horende
omstandigheden onderworpen worden (zie ook paragraaf 3.4.3).
Het aantal Angolese militairen in Cabinda wordt geschat op30.000 . Er zijn grote
militaire kampen aan de grens met de Republiek Congo (Brazzaville), ten zuiden
van Cabinda-stad, alsmede rondom het noordelijk gelegen Buco Zau, uitvalsbasis
voor militaire acties tegen de FLEC. In Cabinda-stad ontbreken militairen vrijwel
in het straatbeeld. Hetzelfde geldt voor het 50 kilometer noordelijker gelegen
Lándana en de weg er naar toe.
De voornaamste haarden van FLEC-verzet bevinden zich nu ten noorden van
Belize en ten oosten van Buco Zau. Buiten deze gebieden zijn de risico's die
burgers buiten Cabinda-stad lopen als gevolg van acties van het regeringsleger
en/of FLEC aanzienlijk afgenomen. Het is niet duidelijk hoe vaak incidenten
plaatsvinden. In januari 2004 zouden in de dorpen Micuma en Kaiu (município de
Buco Zau) zes dorpelingen gedood zijn als gevolg van represaillemaatregelen van
het regeringsleger.27 Volgens een onbevestigde bron worden er een aantal malen
per maand gewonde regeringssoldaten vanuit de provincie overgebracht naar het
ziekenhuis in Cabinda-stad. Begin maart zouden 47 soldaten van het
regeringsleger om zijn gekomen bij een serie van aanvallen van FLEC. 28 Ook zou
op 25 maart in Buco Zau een aanval door FLEC zijn uitgevoerd waarbij een hoge
legerofficier zou zijn omgekomen. De Angolese overheid heeft deze berichten
echter als "berichten van wanhoop" ter zijde geschoven. Op 4 april 2004 zou
FLEC een aanval hebben uitgevoerd op een zone met een aantal radioantennes en
telecommunicatieapparatuur vlakbij Cabinda-stad. Een dag later verklaarde de
chef-staf van het Angolese regeringsleger dat er geen oorlog is in Cabinda, en dat
27 IRIN, Human rights groups protest after six die in Cabinda, 8 januari 2004.
28 IRIN, Cabindans blame oil for their woes, 22 maart 2004.
19
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
de incidenten het werk zijn van "bandieten", die aan de katholieke kerk verbonden
zijn.29
Sinds enkele maanden is het voor burgers in principe veilig om over de grote
wegen door de hele provincie te reizen (zie verder paragraaf 3.3.2).
Begin november 2003 is in Cabinda-stad een comité opgericht ter facilitering van
de demobilisatie van FLEC-strijders.30 Volgens de Angolese overheid werden op
29 november 2003 ongeveer duizend oud-FLEC-strijders geïntegreerd in het
regeringsleger en de nationale politie in Buco Ngoio (município de Buco Zau).31
FLEC ontkent dit en stelt dat er sprake is van propaganda van het regeringsleger.
Volgens FLEC komt het incidenteel wel voor dat strijders "overstappen", maar er
zou dan altijd sprake van omkoping zijn. Het regeringsleger belooft een
geldbedrag, en tegen de tijd dat de oud-strijder de gelederen verbreekt, blijkt dat er
van de beloftes weinig terechtkomt. Het is dan echter te laat voor betrokkene om
terug te gaan naar FLEC.
Volgens de gouverneur van Cabinda, Ánibal Rocha, is de situatie in de provincie
stabiel. De bevolking kan zich zonder veel problemen door de provincie bewegen.
Het grootste probleem is volgens hem de illegale binnenkomst van Congolezen.
Hoewel de water- en elektriciteitsvoorziening af en toe hapert, probeert de
gouverneur er alles aan te doen om de toegang tot veilig drinkwater en sanitatie in
Cabinda-stad en diens periferie veilig te stellen.32
Bewaking van de grens tussen Cabinda en de DRC is in handen van eenheden van
het Angolese regeringsleger. De DRC, en naar verluidt ook de Republiek Congo,
heeft aan de Angolese troepen het right of hot pursuit verleend, waardoor acties
van het Angolese regeringleger ook over de grens mogelijk zijn geworden. Dat dit
right of hot pursuit vaak ruim wordt geïnterpreteerd, is aannemelijk. Er zijn
berichten dat burgers en rebellen die Cabinda ontvluchten aan de andere kant van
de grens vaak geblokkeerd worden door het Angolese leger. Voorts zijn er
berichten dat het regeringsleger Cabindese vluchtelingen door intimidatie dwingt
om terug te keren naar Cabinda.
29 Publico, 4 april 2004.
30 Jornal de Angola, 14 november 2003.
31 Jornal de Angola, 30 november 2003.
32 Jornal de Angola, 16 december 2003.
20
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
2.4 Sociaal-economische situatie
Angola neemt de 164ste plaats (van de 175 landen) in op de Human Development
Index 2003 van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP).33
Volgens deskundigen heeft de staat Angola echter voldoende inkomsten om een
behoorlijke volkshuishouding te voeren. Als gevolg van een ontoereikend
economisch beleid, ondoorzichtige overheidsfinanciën en gebrekkige capaciteit,
(en in steeds mindere mate de gevolgen van de oorlog) bevond de economie zich
in de afgelopen jaren in slechte staat. De overheidsfinanciën waren ondoorzichtig
en gedeeltelijk geheim. De boekhoudingen van het bureau van de president (de
Futungo), de nationale oliemaatschappij (Sonangol) en de Nationale Bank worden
niet centraal geregistreerd of verantwoord. In de afgelopen twee jaar zijn evenwel
een aantal gunstige financieel-economische hervormingen doorgevoerd en zijn
stappen gezet naar een grotere transparantie van de overheidsinkomsten en
uitgaven.
Er is sprake van een hoge economische groei in Angola. Een aantal macro-
economische indicatoren is ongunstig (hoge schuldenlasten, inflatie van 77% in
2003, begrotingstekort),de inflatie lijkt evenwel onder controle gebracht en daalt
sterk; voor 2004 wordt een inflatiecijfer van 20-30% verwacht. De overheid heeft
met succes een aantal bilaterale schuldenregelingen getroffen. Er is sprake van een
lage arbeidsproductiviteit, hoge werkloosheid, lage inkomens en een laag niveau
van onderwijs, gezondheidszorg en andere sociale voorzieningen. Minder dan de
helft van de Angolese bevolking heeft toegang tot basisvoorzieningen op het
gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Deze voorzieningen zijn veelal van
lage kwaliteit. De sociale indicatoren, met name de kindersterfte die tot de hoogste
ter wereld behoort, weerspiegelen de wijdverbreide armoede. Zestig procent van
de bevolking leeft onder de armoedegrens en de gemiddelde levensverwachting is
40 jaar. De overheid heeft zich inmiddels ten doel gesteld de kindersterfte te
halveren tegen 2008, in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) en het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF).34
Angola kende in de eerste helft van 2003 nog steeds een groot aantal ontheemden.
Wel keerden sinds de ondertekening van het Memorandum of Understanding in
april 2002 naar schatting ongeveer 1,9 miljoen van de bijna 4,5 miljoen
ontheemden terug naar hun regio van herkomst. Vaak waren daar echter (nog) niet
de benodigde faciliteiten aanwezig om de toestroom adequaat op te vangen (zie
ook paragraaf 4.2).
33 UNDP, Human Development Report 2003, http://hdr.undp.org/reports/global/2003.
34 IRIN, Govt to halve child mortality by 2008, 2 maart 2004.
21
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Volgens de Angolese overheid zijn inmiddels ongeveer 3,3 miljoen mensen
teruggekeerd naar hun plaatsen van herkomst, inclusief voormalige vluchtelingen
en binnenlands ontheemden, en gedemobiliseerde soldaten. De meesten zijn
teruggekeerd naar dorpen in de provincies Kuando Kubango, Huambo en Kuanza
Sul.35
De voedselaanvoer in Angola van het Wereldvoedselprogramma van de VN
(WFP) stokt met enige regelmaat, vanwege donormoeheid en/of moeizame
vrijgave van goederen uit de haven door de Angolese autoriteiten. Ook de in maart
2004 afgekondigde maatregel van de Angolese regering om de import van
genetisch gemodificeerd voedsel te verbieden brengt de voedselverstrekking in
gevaar. Zeventig procent van de voedselhulp aan Angola komt in de vorm van
genetisch gemodificeerde maïs uit de Verenigde Staten. Het WFP moest de
rantsoenen voor hongerende Angolezen een aantal maanden halveren.36
Cabinda
Ruim zestig procent van de olievoorraden van Angola bevindt zich voor de kust
van Cabinda. Naast olie heeft Cabinda veel kostbare houtsoorten. Elke provincie
in Angola heeft een eigen budget en dit is niet anders voor Cabinda. Hier bovenop
zou Cabinda ook nog tien procent moeten krijgen van de inkomsten uit de
belasting die oliebedrijven moeten betalen. In 1996 werd deze tien procent op 6
miljoen USD gesteld, en dat is sindsdien niet veranderd, maar geschat wordt dat
dit bedrag tegenwoordig ongeveer 13 miljoen dollar zou moeten zijn. In de
praktijk blijft echter veel van de 6 miljoen USD in Luanda achter.
De beschikbaarheid van onderwijs en gezondheidszorg Cabinda is onvoldoende
om aan de vraag te voldoen, maar ligt boven het landelijk gemiddelde. Er zijn
geen harde cijfers over de besmettingsgraad met HIV/AIDS. Volgens ngo's is
deze veel hoger dan elders in Angola. Dit zou onder andere het gevolg zijn van de
ligging van de enclave tussen beide Congo's (met relatief open grenzen), alsmede
de grote hoeveelheid Angolese militairen in de provincie. De werkloosheid is
hoog. De meeste Cabindezen verkrijgen hun inkomen via landbouw, visserij, de
overheid of kleine straathandel. Het aantal Cabindezen dat werkt voor een van de
vele (offshore) oliemaatschappijen is klein. Buitenlandse werknemers van de olie-
industrie worden om veiligheidsredenen van het vliegveld van Cabinda per
helikopter naar een zwaar beveiligde enclave binnen de provincie vervoerd en
komen Cabinda-stad niet in.
Economische hervormingen
Volgens Human Rights Watch is tussen 1997 en 2002 vier miljard USD uit olie-
inkomsten spoorloos verdwenen uit de Angolese schatkist. Dit bedrag komt
35 IRIN, More support for returning populations, 14 april 2004.
36 NRC Handelsblad, 30 maart 2004.
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
overeen met het bedrag dat (vooral) buitenlandse instellingen en deels de Angolese
regering hebben uitgegeven aan hulpprogramma's.37
De Angolese regering reageerde woedend op de beschuldigingen. Volgens haar
kunnen de ontbrekende gelden verklaard worden uit de schommelingen in de
olieprijzen.38 Ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) beweerde in 2003 dat
eenzelfde bedrag spoorloos was verdwenen. Angola zou tussen 1997 en 2002 17,8
miljard USD hebben verdiend aan de olieproductie.39
President Dos Santos riep op 9 januari 2004 in zijn nieuwjaarstoespraak voor het
corps diplomatique de donorgemeenschap op om snel tot een internationale
donorconferentie te komen. De donors reageerden voorzichtig afwijzend. Nog
steeds is de belangrijkste voorwaarde van de donorgemeenschap dat Angola een
overeenkomst sluit met het IMF, en voldoet aan de eisen van het Fonds, met name
op het terrein van budgettaire transparantie.
Op 14 maart 2004 kondigde vice-premier Aguinaldo Jaime aan dat de regering in
juni een proefovereenkomst beoogt te sluiten met het IMF. De overeenkomst heeft
een looptijd van een half jaar. De Angolese overheid zal, onder supervisie van het
IMF, gedurende de zes maanden aan een aantal ijkpunten moeten voldoen,
bijvoorbeeld op het gebied van fiscaal en monetair beleid en transparantie in olie-
opbrengsten. Ook verklaarde de vice-premier dat Angola bereid is zich te
onderwerpen aan het "peer review" mechanisme van het NEPAD (New
Partnership for Africa's Development). De overheid heeft aangegeven aan het
einde van het jaar de subsidies op brandstof, elektriciteit en water af te schaffen
om zodoende investeringen in die sectoren te stimuleren. 40
3 Mensenrechten
Onderstaand worden de naleving en schendingen van de mensenrechten
besproken, voor zover hierin wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van het
vorige ambtsbericht. Voor niet vermelde categorieën mensenrechten geldt dat de
situatie zoals die was in de vorige verslagperiode in de huidige niet wezenlijk
veranderd is.
37 Human Rights Watch, Some Transparency, No Accountability: The use of oil revenue in
Angola and its impact on human rights, januari 2004.
38 Algemeen Dagblad, 15 januari 2004.
39 IMF, Public Information Notice No. 03/114, 10 september 2003.
40 Reuters, 15 maart 2004.
23
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en protocollen
Angola is partij bij het Vluchtelingenverdrag van Genève en het bijbehorende
Protocol van New York (in werking getreden voor Angola in 1981). Daarnaast is
Angola partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen, zoals het
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (in werking
getreden voor Angola in 1992), inclusief het eerste Facultatief Protocol waarin het
individueel klachtrecht bij het Mensenrechtencomité wordt vastgelegd (in werking
getreden voor Angola in 1992), het Internationaal Verdrag inzake Economische,
Sociale en Culturele Rechten (in werking getreden voor Angola in 1992), het
Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen
(in werking getreden voor Angola in 1986) en het Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (in werking getreden voor Angola in 1991). Tevens heeft Angola de vier
Geneefse Verdragen uit 1949 betreffende krijgsgevangenen, strijdkrachten ter land
en ter zee en burgers in oorlogstijd en het eerste Additionele Protocol uit 1977
(betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende
conflicten) geratificeerd. Angola heeft het Statuut van Rome inzake het
Internationaal Strafhof getekend, maar nog niet geratificeerd. Angola heeft in 2002
het Ottawa Verdrag tegen het gebruik van landmijnen geratificeerd en het Verdrag
trad hetzelfde jaar in werking voor Angola.
Zoals alle leden van de Afrikaanse Unie heeft Angola het Afrikaans Handvest
inzake Rechten van de Mens en Volkeren geratificeerd (in werking getreden voor
Angola in 1992). Angola heeft het Protocol bij dit Handvest betreffende de
Oprichting van een Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en Volkeren nog
niet getekend. Wel heeft Angola het Afrikaans Handvest inzake de Rechten en het
Welzijn van het Kind uit 1990 geratificeerd. Toen Angola in 1975 lid werd van de
Organisatie van Afrikaanse Eenheid (thans Afrikaanse Unie) werd het automatisch
partij bij het Verdrag inzake Specifieke Aspecten van Vluchtelingenproblematiek
in Afrika uit 1969. Het verdrag is in 1981 door Angola geratificeerd.
Op 30 januari 2004 was nog geen ratificatie ontvangen van het Verdrag tegen
Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of
Bestraffing, het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van
Rassendiscriminatie, het Tweede Optionele Protocol bij het Internationale Verdrag
inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (met betrekking tot de doodstraf), het
Internationale Verdrag voor Preventie en Bestraffing van Genocide. Het Tweede
Protocol bij de Geneefse verdragen van 1949, met betrekking tot de bescherming
van slachtoffers van interne conflicten, heeft Angola niet getekend.41
41 Zie onder andere: website Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC): www.icrc.org;
website Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Rechten van de Mens
24
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
In september 2003 diende de regering, voor de eerste keer in de geschiedenis, de
voortgangsrapportage in bij een verdragscomité: de Commissie voor de uitbanning
van discriminatie van vrouwen (CEDAW).42 Deze verdragsrapportage is
vooralsnog de enige rapportage die de Angolese regering ooit heeft ingediend bij
een Verdragscomité.
3.1.2 Nationale wetgeving
Grondwet
De huidige Angolese grondwet voorziet in de bescherming van fundamentele
rechten en vrijheden. Zo zijn volgens de artikelen 20, 22 en 23 van de grondwet
het leven en de lichamelijke integriteit beschermd en is iedere vorm van foltering
of onmenselijke behandeling verboden. De laatste grondwetsherziening dateert
van 1992. Reeds geruime tijd wordt er gewerkt aan een nieuwe grondwet (zie
paragraaf 2.2). Voor een grondwetswijziging is een tweederde meerderheid in het
parlement vereist. Ook in de ontwerp-grondwet die in januari 2004 is
gepresenteerd, is in Deel II, getiteld Fundamentele Rechten, Vrijheden en
Waarborgen, een catalogus aan grondrechten opgenomen.
Overige wetgeving
Met name de lagere wetgeving behoeft hervorming, om de naleving van de
mensenrechten die genoemd worden in de grondwet ook daadwerkelijk te kunnen
waarborgen. Het Wetboek van Strafrecht dateert uit 1886.
3.2 Toezicht
Diverse ngo's, kerken en beroepsorganisaties spelen een rol in de verspreiding van
informatie over mensenrechtenvraagstukken en krijgen hiervoor ook publiciteit in
bepaalde media. Civil society wordt steeds actiever en mondiger, ook in Cabinda.
Hierbij ondervinden de ngo's weinig tegenwerking van de Angolese overheid,
maar anderzijds verleent de overheid weinig medewerking. Internationale ngo's
zoals Amnesty International en Human Rights Watch rapporteren over Angola.
In november 2003 bracht de ngo "Ad-Hoc Commission for Human Rights in
Cabinda" haar tweede rapport over de mensenrechtensituatie in Cabinda uit:
"Cabinda 2003: A Year of Pain". Dit rapport, evenals het rapport uit 2002, geeft
(UNHCHR): www.unhchr.ch; website Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de
Vluchtelingen (UNHCR): www.unhcr.ch; Afrikaanse Unie, Executive Council, Report of the
Interim Chairperson of the Commission on the Status of AU Treaties, EX/CL/36 (III), 17 juni
2003.
42 U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices 2003 Angola, 25
februari 2004.
25
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
een gedetailleerd verslag van standrechtelijke executies, seksueel misbruik,
verdwijningen, willekeurige detenties, martelingen en incidenten met landmijnen.
Verschillende internationale bronnen, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken
van de Verenigde Staten, twijfelen niet aan de authenticiteit van het rapport en de
daarin beschreven wandaden. De slachtoffers of hun nabestaanden of naasten
zouden geen last ondervinden van de autoriteiten na de publicatie van de
gebeurtenissen. Voor zover kon worden nagegaan is het rapport consciëntieus
totstandgekomen. Zo werden de daarin beschreven misdaden eerst na een
deugdelijke verificatie in het rapport opgenomen.
Internationaal toezicht vanuit de Verenigde Naties is nagenoeg afwezig, mede
omdat Angola tot op heden slechts éénmaal een verdragsrapportage (CEDAW)
heeft ingediend. Deze rapportage is nog niet door het desbetreffende Comité
behandeld.
3.3 Nalevingen en schendingen
Onderstaand worden de naleving en schendingen van de mensenrechten besproken
voor zover hierin wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van het vorige
ambtsbericht. Voor niet vermelde categorieën mensenrechten geldt dat de situatie
zoals die was in de vorige verslagperiode, in de huidige niet wezenlijk veranderd
is. In het algemeen kan gesteld worden dat de mensenrechtensituatie in Angola,
met uitzondering van Cabinda, de afgelopen twee jaar aanzienlijk is verbeterd. De
situatie in Cabinda is gedurende de verslagperiode gestabiliseerd en vervolgens
verbeterd. De bij de Angolese overheid bestaande onwil om daadwerkelijk tot
vervolging van mensenrechtenschendingen, met name in Cabinda, over te gaan,
duurde ook in de verslagperiode voort.
Mensenrechtenschendingen in Cabinda
Het is zeer onwaarschijnlijk dat een bewust beleid van het regeringsleger tot het
schenden van mensenrechten in Cabinda bestaat. De omstandigheid dat de
regeringstroepen slecht betaald worden en ver van huis en gedemotiveerd zijn
draagt eerder bij aan intimidatiepraktijken en mensenrechtenschendingen. In
oktober 2003 is de militaire commandant van Cabinda vervangen. De nieuwe
commandant, generaal Marques Correia "Banza", heeft een betere reputatie op het
gebied van mensenrechten dan zijn voorganger. De generaal is bezig een nieuwe
militaire- en mensenrechtenstrategie uit te zetten. Zo wordt sinds oktober geen
gebruik meer gemaakt van menselijke schilden. Tijdens de burgeroorlog was dit
gebruikelijk bij zowel het regeringsleger als UNITA. Desalniettemin verklaarde
generaal Marques Correia in het Jornal de Angola dat de geruchten betreffende
26
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
mensenrechtenschendingen leugens zijn die door de katholieke kerk worden
aangewakkerd.43
De ngo `Ad Hoc Comission on Human Rights in Cabinda' publiceerde in
november 2003 het tweede rapport met beschrijvingen van specifieke
mensenrechtenschendingen. De meeste gedocumenteerde schendingen worden
begaan door regeringssoldaten in die gebieden waar de FLEC nog actief is.
Daarnaast zijn ook gevallen van mensenrechtenschendingen door de FLEC
gedocumenteerd. In de meeste gevallen gaat het echter om ongerichte represailles
van Angolese militairen tegen de lokale bevolking naar aanleiding van guerrilla-
acties van de FLEC tegen het regeringsleger. Een aantal dorpen is daarbij
ontruimd. Een deel van de plattelandsbevolking in het noorden en oosten trekt naar
het veel veiliger zuiden. Daarnaast vinden structurele mensenrechtenschendingen
plaats tijdens de militaire gevangenschap in Cabinda van (vermeende) FLEC-
strijders en diegenen die hen steun zouden verlenen. Er zijn drie verschillende
gevangenissen voor (vermeende) FLEC-activisten. Alle inrichtingen zijn in
Cabinda en de gevangenen worden dus niet overgebracht naar een andere
provincie. Met name in de meest zwaar bewaakte gevangenis -bestemd voor
diegenen die zelf hebben gevochten voor de FLEC en/of aanslagen hebben
gepleegd- lopen gevangen de kans gekneveld en/of gemarteld te worden. Er is
geen registratie van gevangenen, althans er is geen openbaar register van
inkomende en uitgaande gevangenen. De gevangenissen bevinden zich op het
terrein van een kazerne.
Gedwongen ontruimingen in Luanda
Naar eerst in november 2003 internationaal bekend is geworden zijn in de periode
2001-2003 vijfduizend gezinnen uit hun huizen in Luanda of de periferie van de
hoofdstad gezet. De huizen werden gesloopt na drie massa-uitzettingen. Volgens
Amnesty International waren deze gedwongen uitzettingen, in de wijken Boavista,
Soba Kapassa en Benfica, willekeurig. De uitzettingen werden onder
politiebegeleiding zonder voorafgaande mededeling uitgevoerd. Duizenden
families hebben twee jaar lang in tenten moeten wonen nadat hun huis hun was
ontnomen. In slechts enkele gevallen droeg de overheid zorg voor alternatieve
huisvesting.44
43 Jornal de Angola, 15 maart 2004.
44 Amnesty International, Mass forced evictions in Luanda - a call for a human rights-based
housing policy, AFR/12/007/03, november 2003; ACTSA, Angola Peace Monitor Issue No.3,
Vol.X, 12 december 2003.
27
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
3.3.1 Vrijheid van vereniging en vergadering
De vrijheid van vergadering wordt geregeld door een wet die onder meer bepaalt
dat een openbare of besloten vergadering uiterlijk drie dagen van tevoren moet
worden aangemeld. Wanneer de overheid na twee dagen niet gereageerd heeft, is
de bijeenkomst automatisch goedgekeurd.
Op 4 oktober 2003 demonstreerden vijftien kleine oppositiepartijen in Luanda
voor verkiezingen in 2004. Aan deze demonstratie, die vreedzaam is verlopen,
namen ongeveer duizend sympathisanten deel. Op 2 maart 2004 demonstreerden
ongeveer duizend mensen tegen de corruptie van de Angolese regering voor de
ambassade van de Verenigde Staten in Luanda. Hoewel de politie intimiderend
aanwezig was, bleef het rustig. Een maand eerder was de demonstratie, die op een
van de belangrijkste pleinen van Luanda zou plaatshebben, verboden door de
politie omdat de organisatie de vereiste vergunning van de provinciale overheid
niet zou hebben verkregen.45
Cabinda
Op 1 februari 2004, de Dag van de Cabindese Identiteit, was er een grote
politiemacht aanwezig in Cabinda-stad om de bevolking te intimideren, teneinde
demonstraties te voorkomen.46 Op deze dag wilde een aantal Cabindese ngo's de
oprichting van de vereniging Mpalabanda (Associação Cívica Mpalabanda)
wereldkundig maken. De provinciale overheid had echter de manifestatie in het
voetbalstadion in Cabinda-stad verboden uit vrees voor ongeregeldheden. De
bijeenkomst werd verplaatst naar de pastorie van de Kerk van de Onbevlekte
Ontvangenis. Toen toch enkele Cabindezen, die niet bij de organisatie van de
bijeenkomst waren betrokken, naar het stadion kwamen voerde de politie enkele
charges uit. Hierbij viel een tiental gewonden.
3.3.2 Bewegingsvrijheid
Sinds enkele maanden is het voor burgers in principe veilig om over de grote
wegen door heel de provincie Cabinda te reizen, er zijn zelfs dagelijkse
busverbindingen (van de gemeentelijke busbedrijven) tussen Buco Zau, Belize en
Cabinda-stad. De reis van Buco Zau naar Cabinda-stad duurt ongeveer drie uur en
kost ongeveer 500 kwanza (ongeveer 5 euro). Ook zijn er particuliere minibusjes
die op deze route rijden, alsmede taxi's. Burgers kunnen in principe ook overal op
secundaire wegen reizen, behalve in de gebieden met de actieve verzetshaarden. Er
zijn geen wegblokkades, maar de wegen zijn slecht. Er vinden wel politiecontroles
plaats, voornamelijk op rijbewijs, autopapieren en illegaal binnengekomen
Congolezen. Dit soort controles is echter overal in Angola gebruikelijk.
45 IRIN, Protest over government corruption, 2 maart 2004.
46 Agora, 2-8 februari 2004.
28
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Er zijn geen problemen te verwachten bij terugkeer van afgewezen asielzoekers uit
Cabinda naar Luanda (of een van de andere 16 provincies behalve Cabinda). Dit
geldt eveneens voor FLEC-sympathisanten, met uitzondering van Cabindezen die
expliciet door de Angolese justitie worden gezocht en/of zijn veroordeeld -en hun
straf nog niet hebben uitgezeten- wegens betrokkenheid bij tegen de FAA gerichte
militaire FLEC-activiteiten, zoals aanslagen. Er is de autoriteiten veel aan gelegen
te laten zien dat het goed gaat in Cabinda en dat gewone Cabindezen goed worden
behandeld. Cabindezen zijn immers Angolezen en die kunnen/mogen allemaal
terugkeren.
Er zijn geen wijzigingen ten aanzien van de bewegingsvrijheid in Angola buiten
Cabinda ten opzichte van de vorige verslagperiode.
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Vrouwen
Zowel de grondwet (en concept-grondwet) als het Burgerlijk Wetboek voorziet in
gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Vrouwen zijn wettelijk
handelingsbekwaam en kunnen zelfstandig documenten aanvragen. In de praktijk
blijft achterstelling van vrouwen echter een probleem. Dit geldt vooral op het
platteland, waar de invloed van het traditionele recht en culturele tradities veel
groter is dan het burgerlijk recht.
Angola heeft een ministerie voor Vrouwen en het Gezin. Dit ministerie houdt zich
bezig met problemen als geweld tegen vrouwen, dat in Angola - meestal binnen
het gezin steeds vaker voorkomt, en prostitutie, waarbij vrouwen betrokken
raken als gevolg van de slechte sociaal-economische situatie. Het ministerie werkt
nauw samen met ngo's en internationale organisaties om het geweld tegen
vrouwen te verminderen.
Verkrachtingen of ander seksueel misbruik kom nog steeds veelvuldig voor, zowel
binnen het huwelijk als daarbuiten, ook door politie en leger. Het afkopen van
corrupte militairen, politieagenten en ambtenaren door middel van seksuele
diensten is welbekend. Seksueel misbruik van vrouwen door bewakingspersoneel
in gevangenissen komt in heel Angola voor. Van vervolging is amper sprake.
Vanuit Cabinda kwamen ook in deze verslagperiode meldingen dat soldaten van
het regeringsleger zich schuldig maken aan verkrachting en ander seksueel
misbruik. Het is onwaarschijnlijk dat dergelijke verkrachtingen deel uit maken van
een militaire strategie. Wel lijkt de overheid dergelijk gedrag te gedogen. De
overheid gaat er vaak vanuit dat vrouwen de rebellen met voedsel en andere zaken
29
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
ondersteunen, en ziet de vrouwen daarom als medeplichtigen van de rebellen. De
daders worden niet strafrechtelijk vervolgd.
In Angola vallen vrouwen voor bescherming tegen huiselijk en seksueel geweld
over het algemeen terug op hun eigen netwerk van mannen, zoals vader, broers,
neven, echtgenoten en vriendjes, daar de politie in de praktijk nauwelijks
bescherming biedt. Zelden wordt tegen verkrachting opgetreden en de politie
neemt een melding vaak niet serieus. Dit is nog minder het geval wanneer het een
aanklacht tegen een politieagent of een militair betreft dan wanneer het een
aanklacht is tegen een andere burger. De organisatie Mãos Livres biedt vrouwen
die een geweldszaak aanhangig willen maken rechtsbijstand. In een enkel geval
heeft dit tot veroordeling van de verdachte geleid.
Voor alleenstaande moeders is het bijzonder moeilijk om zich in de Angolese
maatschappij staande te houden. Het is niet makkelijk om zonder hulp aan werk te
komen en het is niet bekend of er ngo's actief zijn die zich met
inkomensgenererende projecten bezighouden. Het Angolese ministerie voor Hulp
en Integratie (MINARS) heeft een micro-financierings project voor vrouwen dat
hen aan een inkomen helpt. Voor alleenstaande vrouwen is het echter niet
makkelijk om hiervoor in aanmerking te komen. Eén van de voorwaarden is
namelijk dat vrouwen zich moeten verenigen in een groep en het is voor
alleenstaande moeders moeilijk om lotgenoten te vinden waarmee zij een
projectaanvraag kunnen indienen. De ngo Development Workshop heeft
soortgelijke programma's, maar ook hiervoor dienen vrouwen zich in een groep te
organiseren. De ngo CAJ (Centro de Apoio aos Jovens) heeft family-planning-
programma's alsmede HIV/AIDS counselling gericht op jonge vrouwen.
3.4.2 Alleenstaande minderjarigen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de risico's op mensenrechtenschendingen
voor minderjarigen in Angola en op de opvang van alleenstaande minderjarigen.
Sinds op 4 april 2002 het akkoord tussen de regering en UNITA werd getekend,
zijn er geen dienstplichtigen meer opgeroepen voor militaire dienst, noch zijn er
ronselacties uitgevoerd. Er is een overvloed aan soldaten. Dit betekent dat er ook
geen kindsoldaten meer zijn gerekruteerd.
Bijna zeventig procent van de Angolese bevolking is jonger dan 24 jaar. Volgens
UNICEF hebben ongeveer 1 miljoen kinderen een ouder verloren in de oorlog, en
verloren 300.000 kinderen beide ouders. Tweederde van alle kinderen heeft
familieleden of bekenden gemarteld of gedood zien worden. Inmiddels zijn
ongeveer 3.500 kinderen herenigd met hun families en bijna 3.500 kinderen,
inclusief voormalige kindsoldaten, doen mee met reïntegratieprogramma's, zoals
30
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
terug-naar-school-projecten, programma's voor oudere adolescenten om micro-
ondernemingen op te kunnen richten of gaan naar kindvriendelijke centra waar
ruimte is om met leeftijdsgenoten om te gaan en te discussiëren.47
Het aantal straatkinderen in de grootste Angolese steden groeit en er wordt weinig
gedaan om de situatie te verbeteren. Luanda heeft een bevolking van ongeveer 4,5
miljoen inwoners. De stad telt momenteel ongeveer 3500 straatkinderen. Voor
zover bekend staan straatkinderen niet in de negatieve belangstelling van de
politie. Met name wanneer zij economische activiteiten ontplooien, zullen zij
echter rekening moeten houden met politieagenten of andere autoriteiten die,
informeel, een deel van de opbrengsten opeisen.
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid is 18 jaar.
Opvang
In de situatie van de opvang van minderjarigen zijn geen wezenlijke veranderingen
opgetreden ten opzichte van hetgeen in het vorige ambtsbericht is beschreven. Ook
in deze verslagperiode werd met middelen uit Nederland het opvangcentrum van
de lokale niet-gouvernementele organisatie Mulemba ondersteund. Ook in de
verslagperiode konden in dit opvangcentrum tot twintig uit Nederland
teruggekeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) in de
leeftijdscategorie van 15 tot 18 jaar worden opgevangen. Overigens is hiervan
geen gebruik gemaakt omdat alle teruggekeerde amv's elders in Angola
opvangmogelijkheden bleken te hebben.
3.4.3 FLEC-aanhangers
Als gevolg van het grote draagvlak voor FLEC onder de inwoners van Cabinda
zien de autoriteiten, en daarmee het regeringsleger en politie, de bevolking van
Cabinda als een verlengstuk van de rebellen. Dit, en de omstandigheden
waaronder Angolese regeringssoldaten moeten werken in Cabinda, werken
willekeurige represailles van regeringssoldaten tegen de bevolking van Cabinda in
de hand, ongeacht de daadwerkelijke betrokkenheid van burgers bij de gewapende
strijd. Een regelmatig terugkerend beeld is dat na aanvallen van FLEC op het
regeringsleger, het leger gewoonlijk in het dichtstbijzijnde dorp een
vergeldingsaanval uitvoert. Het gebruik van "gelegenheidsstrijders" door FLEC
draagt ook bij aan de willekeurige represailles, aangezien daardoor FLEC-
aanhangers moeilijker aan te wijzen zijn. Hoewel veel, zo niet alle, Cabindezen
sympathie hebben voor (de doelstellingen van) FLEC, komen zeer weinigen daar
open voor uit. De organisatie van FLEC is niet dusdanig dat het waarschijnlijk is
47 IRIN, Moving child rights up the agenda, 9 april 2004.
31
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
dat er ledenlijsten worden bijgehouden. Bewijzen van lidmaatschap worden niet
verstrekt.
Wie verdacht wordt van deelname aan militaire activiteiten van de FLEC kan in
Cabinda door het leger mishandeld of vermoord worden, of verdwijnen. Ook
diegenen die FLEC-strijders hebben geholpen lopen grote risico's. Door de
verwevenheid van politieke en familieverbanden in Cabinda kunnen familieleden
van FLEC-aanhangers in Cabinda worden doodgeschoten, meegenomen of
anderszins onderworpen worden aan wreedheden.48 Die praktijken lijken zich te
vrijwel uitsluitend concentreren op Cabinda. Er zijn in de verslagperiode geen
gevallen bekend van Cabindezen die in andere delen van Angola (buiten Cabinda)
door het leger mishandeld zijn. Dat neemt niet weg dat Cabindezendie expliciet
individueel gezocht worden vanwege politieke en met name militaire activiteiten
door de politie in andere delen van Angole soms hard kunnen worden aangepakt.
FLEC-leden kunnen geen beroep doen op de amnestiewet van 2 april 2002, noch
op amnestie onder een andere wet. Indien er sprake is van FLEC-rebellen die (niet
in een gevechtssituatie) hun wapens neerleggen en de FLEC-doelstellingen
afzweren, is er meestal sprake van omkoping, althans het doen van beloften, door
het regeringsleger of de lokale autoriteit. Het regeringsleger belooft vaak een
geldbedrag en tegen de tijd dat de oud-strijder de gelederen verbreekt, blijkt dat er
van de beloftes weinig terechtkomt. Het is dan al te laat voor betrokkene om terug
te gaan naar FLEC. Het is niet bekend hoe vaak dit voorkomt.
Er zijn drie verschillende gevangenissen voor (vermeende) FLEC-activisten. Alle
inrichtingen zijn in Cabinda, de gevangenen worden niet overgebracht naar een
andere provincie. De gevangenen lopen een zeer groot risico om gedurende hun
gevangenschap onderworpen te worden aan mishandeling, doorgaans afhankelijk
van de mate waarin men betrokken was bij FLEC-activiteiten. In de meest zwaar
bewaakte gevangenis -bestemd voor diegenen die zelf hebben gevochten voor de
FLEC en/of aanslagen hebben gepleegd- lopen gevangenen de kans gekneveld
en/of gemarteld te worden. Er is geen registratie van gevangenen, althans er is
geen openbaar register van inkomende en uitgaande gevangenen. De
gevangenissen bevinden zich op het terrein van een kazerne.
3.4.4 Minderheden
In het zuiden van Angola komen meerdere San gemeenschappen voor. San worden
door de lokale Bantoe bevolking behandeld als slaven en gezien als vee. Ze
werken voor de Bantoes en hebben geen eigen grond, materialen, vee of andere
bezittingen. Kinderen worden gepest en getreiterd op school en er zijn bijna geen
48 Ad-Hoc Commission for Human Rights in Cabinda, Cabinda 2003: A Year of Pain, 3
november 2003.
32
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
San die kunnen lezen en schrijven. De problemen van de San in Angola zijn
vergelijkbaar met die van de San in overig Zuidelijk Afrika. Hun egalitaire en
pastorale leefwijze brengt ze in problemen met andere (Bantoe) stammen die ook
pastoraal zijn maar anderzijds sterk hiërarchisch denken. De San werden tijdens de
burgeroorlog aan beide zijden van het conflict ingezet als spoorzoeker of soldaat.
Tevens werden gedurende de burgeroorlog de San op grote schaal van hun
oorspronkelijke woongebieden verdreven. In het demobilisatie- en
reïntegratieprogramma van de Angolese overheid is geen aandacht voor de San.
4 Migratie
4.1 Opvang van ontheemden en terugkeerders
Volgens de Angolese overheid zijn ongeveer 3,5 miljoen binnenlands ontheemden
sinds april 2004 teruggekeerd naar hun plaatsen van herkomst. De meesten zijn
teruggekeerd naar dorpen in de provincies Kuando Kubango, Huambo en Kuanza
Sul. Volgens de Angolese overheid zijn nu nog ruim 800.000 mensen ontheemd.
Daarvan verblijven 365,000 in Noord Lunda en de overigen in de provincies
Kuando Kubango, Moxico, Malanje en Huíla.49
Het is moeilijk om te bepalen in hoevere alle terugkeer vrijwillig verloopt. Er zijn
meerdere berichten dat hele dorpen, die in een opvangkamp zijn ondergebracht, tot
terugkeer werden bewogen. Soms werd dit bereikt door het verstrekken van te
rooskleurige informatie, andere keren werd door lokale autoriteiten gedreigd de
opvang of voedselverstrekking te beëindigen.50
Er zijn geen aanwijzingen dat terugkerende Angolezen in de negatieve
belangstelling staan van de Angolese autoriteiten. Vanwege langzame bureaucratie
kan het soms lang duren voor repatrianten om een identiteitskaart te krijgen. De
Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) bemiddelt bij het verkrijgen van
identiteitskaarten voor diegenen die met hulp van IOM uit het buitenland zijn
teruggekeerd.
De situatie in opvangkampen laat vaak te wensen over. Zo is de situatie in het
opvangkamp in Viana, waar 406 gezinnen verblijven die zijn teruggekeerd uit de
buurlanden van Angola, zorgwekkend. Prostitutie en drugsgebruik komen daar
49 IRIN, More support for returning populations, 14 april 2004; UNHCR, Position on return of
rejected asylum seekers to Angola, januari 2004.
50 Andrea Lari - Institute for Security Studies, Returning home to a normal life? The plight of
Angola's internally displaced, 5 februari 2004.
---
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
veelvuldig voor. Van de 1.675 aanwezige kinderen kunnen slechts 250 naar
school, vanwege plaatsgebrek. De vijf leraren zijn zelf ontheemden. Veel vrouwen
hebben geen bron van inkomsten, en worden derhalve indirect gedwongen om zich
te prostitueren.51
4.2 Opvang in de regio
In juni 2003 begon de UNHCR met vrijwillige terugkeer van Angolese
vluchtelingen uit de regio Zuidelijk-Afrika in samenwerking met de regering en de
landen van opvang. UNHCR heeft de terugkeer van ongeveer 45.000
vluchtelingen gefaciliteerd, alsmede assistentie verleend aan 30.000 reeds
vrijwillig teruggekeerde vluchtelingen. De UNHCR is van plan om de komende
twee jaren ongeveer 145.000 vluchtelingen te helpen repatriëren, waarvan 90.000
in 2004.52 Repatriëring komt echter in gevaar door een ernstig tekort aan fondsen
voor voedselhulp. WFP heeft als gevolg hiervan in april slechts aan 50 % van de
teruggekeerde vluchtelingen voedselhulp kunnen geven. Deze mensen zijn zowel
tijdens repatriëring als na terugkeer afhankelijk van door WFP verstrekte
voedselrantsoenen.53 Daarnaast vertragen de aanwezigheid van landmijnen, de
klimatologische omstandigheden en de verwoeste infrastructuur, de terugkeer van
Angolese vluchtelingen uit de omringende landen. Van de 450.000 Angolese
vluchtelingen die sinds het begin van de oorlog het land zijn ontvlucht, waren aan
het einde van 2003, 190.000 Angolezen spontaan of vrijwillig teruggekeerd uit het
buitenland.
Er zijn naar schatting nog 228.000 Angolese vluchtelingen in het buitenland met
name in Zambia, de DRC en Namibië. In de DRC zitten naar schatting 34.000
Angolese vluchtelingen die voornamelijk geconcentreerd zijn in de provincies
Kinshasa, Bas-Congo, Banundu en Katanga. In Zambia zitten vluchtelingen met
name in Maheba, Nangweshi en Mayuwaykwa.54
Op 28 november 2003 nam de ministerraad het wetsvoorstel aan betreffende de
landeigendom. Alleen Angolezen kunnen nog rechtstreeks landtitels verwerven.
51 Folha 8, 13-20 november 2003.
52 IRIN, UNHCR hopes to repatriate 90.000 refugees this year, 26 april 2004.
53 IRIN, Critical funding shortfall cuts food aid and delivery, 26 april 2004.
54 U.S. Agency for International Development (USAID), Angola - Complex Emergency
Situation Report #1 (FY 2004), 7 januari 2004; Internationale Federatie van Rode Kruis en
Rode Halve Maan Verenigingen (IFRC), Emergency Appeal: Angola, Democratic Republic
of Congo, Zambia: Angolan returnees and host-community care, Appeal no. 05/2004, 20
februari 2004.
34
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Niet-Angolezen kunnen via een speciale procedure een afgeleid recht krijgen. De
wet moet nog door de Nationale Vergadering worden goedgekeurd.55
4.3 Beleid andere Europese landen
België
In België worden alle asielverzoeken individueel behandeld. Er is geen speciaal
beleid voor bepaalde categorieën Angolese asielzoekers. Terugkeer naar Angola
van afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers is veilig en mogelijk, behalve
indien de asielzoeker voordat hij naar België vertrok verbleef in een aantal kritieke
gebieden welke in de positie van UNHCR genoemd worden.56 Daadwerkelijke
uitzetting vindt nauwelijks plaats, aangezien er momenteel technische en
diplomatieke hindernissen bestaan. In 2003 werden drie Angolezen gerepatrieerd.
Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk toetst alle asielverzoeken individueel. Terugkeer wordt
alleen mogelijk geacht voor uitgeprocedeerde asielzoekers die nauwe banden
hebben met Luanda. Het Verenigd Koninkrijk voert geen uitzettingen uit voor
uitgeprocedeerde asielzoekers afkomstig uit Cabinda.
Zwitserland
Het beleid van Zwitserland is sinds het vorige algemeen ambtsbericht Angola niet
veranderd.
4.4 Activiteiten internationale organisaties
Een groot aantal VN-organisaties, zoals UNHCR, WFP, UNICEF, de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldvoedsel- en
Landbouworganisatie (FAO) is actief in Angola. Daarnaast zijn onder andere de
volgende internationale en niet-gouvernementele organisaties actief: ICRC, Artsen
Zonder Grenzen, CARE International, Save the Children, Concern, Lutheran
World Federation (LWF), Medair, Acción contra el Hambre (ACH), Development
Workshop, ZOA-vluchtelingenzorg en IOM.
UNHCR adviseert niet langer tegen onvrijwillige terugkeer van afgewezen
asielzoekers naar Angola, behalve naar Cabinda. UNCHR vraagt echter wel
aandacht voor risico's die individuele gevallen kunnen lopen. Hierbij denkt
UNHCR bijvoorbeeld aan alleenstaande kinderen, alleenstaande ouderen en
55 Jornal de Angola, 29 november 2003.
56 UNHCR, Position on return of rejected asylum seekers to Angola, januari 2004.
35
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
mensen met een fysieke handicap of die voortdurende medische zorg nodig
hebben. Ook moet volgens UNHCR de nodige terughoudendheid betracht worden
bij het terugsturen van mensen naar rurale gebieden die moeilijk of niet te bereiken
zijn door humanitaire hulpverleners. Hier doelt UNHCR met name op enkele
gemeenten in de provincies Bié, Kuando Kubango, Lunda Norte, Malanje, Moxico
en Uíge.57
57 UNHCR, Position on return of rejected asylum seekers to Angola, januari 2004.
36
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
5 Samenvatting
Het met de ondertekening van het Memorandum of Understanding van april 2002
ingezette vredesproces lijkt duurzaam en terugkeer naar een burgeroorlog is niet
waarschijnlijk. In de verslagperiode veranderde de veiligheidssituatie niet
noemenswaardig ten opzichte van de vorige verslagperiode. De toestand van veel
wegen en bruggen, met name in het binnenland van Angola, is vanwege de
overvloedige regenval eind 2003 en begin 2004 aanzienlijk verslechterd.
Bijkomend gevolg van de overstromingen is dat veel landmijnen aan de
oppervlakte komen 'drijven'. Het aantal mijnincidenten is sinds eind 2003
aanmerkelijk toegenomen.
De aanwezigheid van het regeringsleger in Cabinda is nog steeds omvangrijk. De
mensenrechtensituatie is hierdoor ook slechter dan in andere delen van Angola.
Het aantal gewapende incidenten tussen de FLEC en het regeringsleger is
weliswaar lager dan in de vorige verslagperiodes, toch komen nog steeds
mensenrechtenschendingen voor. Nog steeds vinden mensenrechtenschendingen
door het regeringsleger plaats. Met name in het oosten, het noorden en
noordoosten van Cabinda wordt de bevolking in haar bewegingsvrijheid beperkt
om eventuele logistieke ondersteuning aan de rebellen een halt toe te roepen.
Vrouwen, die vaak onder begeleiding van militairen naar het land gaan, lopen een
zeer groot risico verkracht te worden. FLEC-strijders en diegenen die hen logistiek
ondersteunen worden door regeringstroepen opgespoord, opgepakt en ontwapend,
geregeld bedreigd en soms gemarteld of vermoord.
Sinds enkele maanden is het voor burgers in principe veilig om over de grote
wegen door heel de provincie Cabinda te reizen, er zijn zelfs dagelijkse
busverbindingen (van de gemeentelijke busbedrijven) tussen Buco Zau, Belize en
Cabinda-stad. Burgers kunnen in principe ook overal op secundaire wegen reizen,
behalve in de gebieden met de actieve verzetshaarden. Er zijn geen wegblokkades,
maar politiecontroles komen, net als in de overige delen van Angola, wel voor. De
wegen worden op veel plaatsen slecht onderhouden.
Volgens de Angolese overheid zijn ongeveer 3,5 miljoen binnenlands ontheemden
sinds april 2004 teruggekeerd naar hun plaatsen van herkomst en zijn nu nog ruim
800.000 mensen ontheemd. UNHCR heeft, sinds juni 2003, de vrijwillige
terugkeer van ongeveer 45.000 vluchtelingen uit de regio Zuidelijk-Afrika naar
Angola gefaciliteerd. UNHCR adviseert niet langer tegen onvrijwillige terugkeer
van afgewezen asielzoekers naar Angola, behalve naar Cabinda.
37
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
Literatuurlijst
Action for Southern Africa (ACTSA), Angola Peace Monitor
Ad-Hoc Commission for Human Rights in Cabinda, Cabinda 2003: A Year of
Pain, 3 november 2003.
Afrikaanse Unie, Executive Council, Report of the Interim Chairperson of the
Commission on the Status of AU Treaties, EX/CL/36 (III), 17 juni 2003.
Amnesty International, Mass forced evictions in Luanda - a call for a human
rights-based housing policy, AFR/12/007/03, november 2003.
Andrea Lari - Institute for Security Studies, Returning home to a normal life? The
plight of Angola's internally displaced, 5 februari 2004.
Assembleia Nacional - Commisão Constitucional, Ante Projecto de Constitução da
República de Angola, januari 2004.
Central Intelligence Agency (CIA), The World Factbook - Angola, december 2003
The Economist Intelligence Unit, Country Report Angola February 2004;
Human Rights Watch, Angola Landmine Monitor Report 2003, 25 augustus 2003.
Human Rights Watch, Some Transparency, No Accountability: The use of oil
revenue in Angola and its impact on human rights, januari 2004.
Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan Verenigingen
(IFRC), Emergency Appeal: Angola, DemocraticRepublic of Congo, Zambia:
Angolan returnees and host-community care, Appeal no. 05/2004, 20 februari
2004.
Verenigde Naties:
- Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA)¸ Situation
Reports: Humanitarian situation in Angola.
- Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), Human
Development Report 2003.
38
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
- UNHCR, Position on return of rejected asylum seekers to Angola, januari
2004.
U.S. Agency for International Development (USAID), Angola - Complex
Emergency Situation Report #1 (FY 2004), 7 januari 2004.
U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices 2003
Angola, 25 februari 2004.
World Bank, World Development Report 2004.
Websites:
- Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC): www.icrc.org;
- Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Rechten van de Mens
(UNHCHR): www.unhchr.ch;
- Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen
(UNHCR): www.unhcr.ch;
Tijdschriftartikelen, krantenartikelen en persberichten
Angolan Media Mirror (tot en met april 2004) wekelijkse uitgave met artikelen uit
Jornal de Angola, Agora en Folha 8.
Agence France Presse, Algemeen Nederlands Persbureau, Associated Press,
Algemeen Dagblad, BBC World Service, Integrated Regional Information
Network (IRIN), NRC Handelsblad, Reuters, Radio France Internationale,
Semanario Angolense, Voice of America.
39
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
I Kaart van Angola
40
Algemeen Ambtsbericht Angola | juni 2004
II Kaart van Cabinda
41
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken