Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF6214 Zaaknr: R02/038HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 6-06-2003
Datum publicatie: 6-06-2003
Soort zaak: civiel - personen-en familierecht
Soort procedure: cassatie
6 juni 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/038HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
, wonende te ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
de minderjarige:
, en als schriftelijk gevolmachtigde van de meerderjarigen:
, en ,
allen wonende te ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 28 oktober 1999 ter griffie van de Rechtbank te Arnhem
ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te
noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de
beschikking van de Rechtbank te Breda van 6 januari 1994, waarbij de
door verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - ten behoeve
van de drie kinderen van partijen, , geboren te
op 5 januari 1983, , geboren te
op 6 februari 1984, en , geboren te
op 1 april 1986, te betalen bijdrage in de kosten van
hun verzorging en opvoeding op nihil werd vastgesteld, te wijzigen en
deze bijdrage met ingang van 1 november 1999 te bepalen op f 300,--
per kind per maand.
Nadat de man tegen dit verzoek geen verweer had gevoerd, heeft de
Rechtbank bij beschikking van 29 augustus 2000 het verzoek van de
vrouw toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 19 februari 2002 heeft het Hof de beschikking van
de Rechtbank te Arnhem van 29 augustus 2000 bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense
strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman,
en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6
juni 2003.
*** Conclusie ***
Rekest nr. R02/038HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Parket 21 maart 2003
Conclusie inzake
tegen
tevens optredende als gevolmachtigde van haar hierna te noemen
inmiddels meerderjarig geworden zoon en dochter
Inleiding
1. Partijen, verder te noemen: de man en de vrouw, zijn gewezen
echtgenoten. Zij zijn gehuwd op 4 augustus 1980; het huwelijk is op 10
juni 1988 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
van 26 april 1988 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het
huwelijk zijn drie kinderen geboren: , op 5 januari 1983,
, op 6 februari 1984 en , op 1 april 1986.
Bij beschikking van de Rechtbank te Breda van 30 juni 1988 is bepaald
dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
de kinderen een bedrag van f 250,-per kind per maand zal voldoen. Bij
beschikking van de Rechtbank te Breda van 6 januari 1994 is deze
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met
ingang van 16 maart 1993 op nihil gesteld.
2. Bij dit geding inleidend verzoekschrift, ter griffie van de
Rechtbank ingekomen op 28 oktober 1999, heeft de vrouw wijziging
verzocht van de hiervoor genoemde beschikking van 6 januari 1994. De
man heeft geen verweerschrift ingediend.
De Rechtbank te Arnhem heeft bij beschikking van 29 augustus 2000 de
beschikking van 6 januari 1993 gewijzigd en de bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november
1999 op een bedrag van
f 300,- per kind per maand vastgesteld.
3. De man heeft hoger beroep aangetekend met een beroepschrift dat op
27 september 2001 ter griffie van het Hof is binnengekomen. Hij heeft
aangevoerd dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde
bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochters
en in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn (meerderjarig
geworden) zoon te betalen. De vrouw heeft verweer gevoerd. Op 29
januari 2002 is de zaak mondeling behandeld; van deze mondelinge
behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. De inmiddels meerderjarig
geworden en hebben de vrouw gemachtigd namens hen op
te treden.
Bij beschikking van 19 februari 2002 heeft het Hof de bestreden
beschikking van 29 augustus 2000 bekrachtigd. Het Hof overwoog daartoe
onder meer het volgende:
"4.6 Met de vrouw is het hof van oordeel is dat de man, hoewel dat op
zijn weg had gelegen en hem daartoe voldoende gelegenheid is geboden -
zowel schriftelijk als tijdens de mondelinge behandeling -,
onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële omstandigheden in
de periode vanaf 1 november 1999 tot heden. Tijdens de mondelinge
behandeling is gebleken dat de man, naast de onder 3.6 vermelde
inkomsten (inkomsten die hij genoot als 50 % vennoot van de v.o.f.
te : DVL), tenminste meerdere andere inkomsten uit
arbeid heeft gehad, zoals inkomsten als taxi-chauffeur in de periode
maart-juli 2001 en ook inkomsten in verband met
beveiligingswerkzaamheden. Ook heeft de man tijdens de mondelinge
behandeling uitdrukkelijk verklaard dat hij de (door hem als "ad-hoc"
aangeduide) beveiligingswerkzaamheden verricht via een eenmanszaak
onder de naam te , die hij sinds 1 december
1992 heeft.
Van al deze inkomsten heeft de man geen - in elk geval niet tijdig -
deugdelijke bewijsstukken overgelegd.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft
aangetoond dat hij niet in staat is de door de rechtbank vastgestelde
bijdrage te betalen."
4. De man heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. De vrouw heeft een
verweerschrift ingediend als wettelijk vertegenwoordigster van de
minderjarige alsmede als schriftelijk gevolmachtigde van haar
meerderjarige kinderen en die in het verweerschrift
en de volmachtverlening de achternaam voeren van hun moeder. In het
cassatieverzoekschrift zijn deze kinderen aangeduid met de achternaam
van de man.
Het cassatiemiddel
5. Het cassatiemiddel richt zich met een motiveringsklacht tegen de
hiervoor geciteerde rechtsoverweging 4.6. Het strekt ten betoge dat 's
Hofs overweging dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn
financiële omstandigheden en dat de man van zijn inkomsten geen - in
elk geval niet tijdig - deugdelijke bewijsstukken heeft overgelegd,
niet in overeenstemming is met 's Hofs constatering in
rechtsoverweging 2.6 dat de man bij brief van 21 januari 2002 aan het
Hof stukken heeft toegestuurd aangezien de man immers in die stukken
verificatoire bescheiden heeft overgelegd omtrent zijn inkomsten en
die van zijn nieuwe echtgenote.
6. Met zijn overweging dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in
zijn financiële omstandigheden en geen deugdelijke bewijsstukken van
zijn inkomsten heeft overgelegd, heeft het Hof het oog gehad - zoals
duidelijk blijkt uit 's Hofs gewraakte overweging - op de inkomsten
van de man uit zijn werkzaamheden als taxi-chauffeur in de periode
maart-juli 2001 en op de inkomsten van de man uit
beveiligingswerkzaamheden verricht via een eenmanszaak onder de naam
te . In het middel - dat een opsomming geeft
van de door de man bij brief van 21 januari 2002 overgelegde
bescheiden - wordt niet aangegeven in welke passages van die
bescheiden gegevens omtrent die inkomsten te vinden zijn. Voorzover
het middel niet reeds moet falen omdat het aldus niet voldoet aan de
daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv. te stellen eisen, faalt het
omdat de bescheiden waarop het middel het oog heeft geen inzicht
bieden in en geen bewijs opleveren van de door het Hof bedoelde
inkomsten; van de door het middel bedoelde tegenstrijdigheid in 's
Hofs overweging is derhalve geen sprake.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden