Aanbieden voortgangsrapportage drugbeleid
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GVM/2317331
25 oktober 2002
Hierbij ontvangt u, namens het kabinet, de voortgangsrapportage
drugbeleid 2001-2002. Als bijlage bij de voortgangsrapportage is
toegevoegd het jaarrapport 2002 van de Nationale Drugmonitor. Deze
voortgangsrapportage kan gezien worden als een afsluiting van het
drugbeleid van de afgelopen jaren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Voortgangsrapportage drugbeleid 2001-2002 1. Voortgangsrapportage
drugbeleid 2001-2002
Voortgangsrapportage drugbeleid
2001-2002
Den Haag, oktober 2002
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
2
Ministerie van Internetadres:
Volksgezondheid, Welzijn en www.minvws.nl
Sport
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
Telefoon (070) 340 79 11
Fax (070) 340 78 34
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
3
INHOUDSOPGAVE
1. Inleiding
---
2. Trends, monitoring en assessment 4
2.1
Trends
in
gebruik
---
2.2
Monitoring
en
surveillance
---
2.3
Assessment
---
3. Preventie
---
3.1
Organisatie
van
de
preventiefunctie
---
3.2
Landelijk
gefinancierde
activiteiten
---
3.3
Preventie
uitgaansdrugs
---
3.4 Ondersteuning van de preventiefunctie 10
4. Verslavingszorg
11
4.1 Sturing en financiering van de verslavingszorg 11
4.2
Ontwikkelingen
in
de
verslavingszorg 11
4.3
Behandelmethoden
14
5.
Cannabisbeleid
16
5.1
Coffeeshops
16
5.2 Ontwikkelingen cannabisbeleid 17
5.3 Internationale ontwikkelingen cannabisbeleid 17
5.4
Internationale
conferenties
6. Overlast en justitieel verslavingsbeleid 18
6.1
Overlast 18
6.2
Justitieel
verslavingszorg
20
7. Bestrijding van druggerelateerde criminaliteit 22
7.1
Drugs
en
het
strafrecht 22
7.2
Inbeslagnames 23
7.3
Handhaving
23
7.4
Samenspannen
tegen
xtc
24
7.5
Controle
buitengrenzen
25
8. Internationale
aspecten
27
8.1 Voorlichting 27
8.2 Nederlandse Antillen en Aruba: 28
8.3
Benelux
28
8.4
Pompidou-
groep
28
8.5
Europese
Unie 28
8.6
Verenigde
Naties
31
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
4
8.7 Bilaterale
Samenwerkingsverbanden 31
Bijlagen:
1. Inbeslaggenomen verdovende middelen in Nederland 34
2. Verklarende lijst van gebruikte afkortingen 35
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
5
1. Inleiding
Hoofddoelstelling van het Nederlandse drugbeleid is het voorkomen dan wel beperken van
de risico's van het druggebruik voor het individu, zijn of haar directe omgeving en de
samenleving. De vraag naar drugs en de risico's van druggebruik voor het individu en directe
omgeving worden verminderd door een professioneel zorg- en preventiebeleid. Het aanbod
wordt tegengegaan door actieve bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het beleid is
tevens gericht op het handhaven van de openbare orde en het bestrijden van overlast rond
druggebruik. De ministeries van VWS, Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Buitenlandse Zaken en Financiën (douane) zijn betrokken bij het drugbeleid.
Voorliggende rapportage is een vervolg op de voortgangsrapportage 1999-20011 en kan
gezien worden als een afsluiting van het drugbeleid van de afgelopen jaren.
Samengevat zijn de belangrijkste ontwikkelingen:
Gebruik. Het gebruik van drugs is sinds 1997 gestegen. In de groep 12-15-jarigen is het
gebruik stabiel, in de leeftijdsgroepen daarboven neemt het iets toe. Met deze trend lijkt
Nederland niet af te wijken van andere Europese landen. Nederland neemt voor
cannabisgebruik een middenpositie in binnen de EU, voor de andere drugs is sprake van
een positie bij de eerste vijf. Het aantal problematische harddruggebruikers is het laagst van
de EU.
Preventie. Langs vele wegen wordt aandacht geschonken aan preventie van druggebruik.
Hier ligt in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeenten, scholen, ouders en
instellingen, ondersteund door een landelijke infrastructuur en door landelijke projecten. De
preventie van uitgaansdrugs wordt geïntensiveerd.
Verslavingszorg. Een aantal onderzoeken, waaronder het onderzoek heroïne op medisch
voorschrift, is afgerond. Het onderzoek naar heroïne op medisch voorschrift laat zien dat
cliënten met een gecombineerde behandeling met methadon en heroïne vooruitgang boeken
op lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren en dat criminaliteit onder deze groep
afneemt.
Cannabis. De afname van het aantal coffeeshops is, na een scherpe daling tussen 1997 en
2001, gestabiliseerd. Later dit jaar zullen de resultaten bekend zijn van de meest recente
meting naar het THC-gehalte van cannabis.
Nederland is betrokken geweest bij twee internationale conferenties over cannabis; over de
stedenproblematiek en over de wetenschappelijke aspecten van cannabis. Steeds meer
Europese landen gaan over tot een beleid waarbij het bezit van kleine hoeveelheden
cannabis niet meer automatisch strafrechtelijk wordt vervolgd.
1 Tweede Kamer Niet-dossierstuk 2001-2002, VWS 0001255
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
6
Drugsoverlast en justitiële verslavingszorg. Tussen 1996 en 2000 is de drugsoverlast
afgenomen, daarna is deze gestabiliseerd. Er verblijven op dit moment rond de honderd
personen in de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden. Op basis van evaluatie zal verdere
besluitvorming over deze maatregel plaatsvinden.
Bestrijding drugscriminaliteit. De smokkel van cocaïne door koeriers via Schiphol is in de
tweede helft van 2001 toegenomen. Er zijn daarop verschillende maatregelen genomen,
waaronder verscherping van de controle op de luchthaven. Voorts wordt de nota
"Samenspannen tegen XTC" uitgevoerd. In dat kader vindt versterking van de handhaving en
de internationale samenwerking plaats.
Internationale samenwerking. Met diverse landen heeft Nederland intensieve
samenwerkingsverbanden. Centraal staan onze buurlanden, Frankrijk en de VS. In Europees
verband wordt samengewerkt in het kader van het EU Actieplan drugs 2000-2004.
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
7
2 Gebruik: trends, monitoring en assessment
2.1 Trends in gebruik
In 2001 werd door het Centrum voor Drugsonderzoek (CEDRO) van de Universiteit van
Amsterdam het tweede Nationale Prevalentie Onderzoek uitgevoerd onder de algemene
bevolking van 12 jaar en ouder. Deze studie bevat gegevens over het druggebruik en
vergelijkt deze met de situatie in 1997, toen de eerste meting werd gehouden. Het gaat
daarbij niet alleen om gebruik van drugs minstens eenmaal in het leven (ooit-gebruik), maar
ook om gebruik in het jaar en de maand voorafgaand aan het meetmoment. Dit laatste cijfer
is met name van belang omdat het een indicatie geeft over het actuele druggebruik in de
bevolking.
Uit de recente cijfers blijkt dat van alle drugs cannabis de meest gebruikte is: 17% van de
ondervraagden gaf aan ooit wel eens cannabis geprobeerd te hebben, 5% deed dit het
voorafgaande jaar en 3% gebruikte de laatste maand nog. De gebruikspercentages van
harddrugs (cocaïne, ecstasy, amfetamine, heroïne en hallucinogene paddestoelen) liggen op
een aanzienlijk lager niveau. Wel is er, zowel voor softdrugs als voor harddrugs, sinds 1997
sprake van een stijging van het gebruik (zie tabel 1).
Tabel 1: Middelengebruik onder de algemene bevolking van 12 jaar en ouder: 1997 en
2001
Ooit-gebruik Laatste
maand
1997 2001 1997 2001
Cannabis 15,6 17,0* 2,5 3,0*
Cocaïne 2,1 2,9* 0,2 0,4*
Amfetamine 1,9 2,6* 0,1 0,2
Ecstasy 1,9 2,9* 0,3 0,5*
Hallucinogenen
1,8 1,3 0,0 0,0
w.o. LSD 1,2 1,0 -- --
Paddo's 1,6 2,6* 0,1 0,1
Heroïne
0,3 0,4 0,0 0,1
*significante verandering ten opzichte van de vorige meting
Bron: Nationaal prevalentie onderzoek. Abraham, Kaal, Cohen, 2002
Bezien naar leeftijd zijn de meeste druggebruikers te vinden onder de 20-24 jarigen. In deze
leeftijdsgroep heeft ook de sterkste stijging plaatsgevonden. Vanaf dertig jaar neemt de
prevalentie van druggebruik weer af. Bij de jongste leeftijdsgroep, 12-15 jaar, is het gebruik
beperkt en sinds 1997 vrijwel onveranderd.
Tabel 2: Laatste maand gebruik van cannabis en harddrugs naar leeftijdsgroep: 1997
en 2001
cannabis
harddrugs*
Leeftijd 1997 2001 1997 2001
12-15 jaar 2.0 2.2 0.2 0.2
16-19 jaar 8.3 8.6 1.4 1.9
20-24 jaar 7.1 11.2 1.8 3.5
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
8
25-29 jaar 4.7 6.6 1.3 1.4
30-34 jaar 2.1 3.6 0.3 1.1
* cocaïne, amfetamine, ecstasy, hallucinogenen (excl. paddo's), heroïne
Op basis van de prevalentiecijfers van druggebruik in de laatste maand, zijn de volgende
schattingen berekend van het aantal actuele druggebruikers.
Tabel 3: schattingen van het aantal gebruikers van drugs (2001)
Aantal
gebruikers*
Cannabis 375.000 - 443.500
Cocaïne 43.300 - 68.900
Amfetamine 21.700 - 40.700
Ecstasy 54.400 - 82.700
Hallucinogenen 900 - 7.600
w.o. LSD 300 - 5.800
Paddo's 6.800 - 18.800
Heroïne 5.300 - 16.300
* 95% betrouwbaarheidsintervallen
Bron: Nationaal prevalentie onderzoek. Abraham, Kaal, Cohen, 2002
GHB. Medio 2001 bereikten het ministerie van VWS van verschillende kanten signalen over
een toenemend gebruik van het middel GHB (Gamma-Hydroxy-Boterzuur), oorspronkelijk
een narcosemiddel. Recreatief gebruik werd in verband gebracht met ongevallen en mensen
die in coma raakten. Ook zou er sprake zijn van seksueel misbruik waarbij het slachtoffer
bedwelmd zou zijn met GHB.
Deze signalen vormden voor VWS aanleiding om onderzoek te laten doen naar verspreiding,
gebruik en risico's van GHB. Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat
het gebruik en het aantal ongevallen van GHB in Nederland toenemen. 2 Het aantal
ongewilde seksuele contacten waarbij GHB in het spel is lijkt groter dan tot nu toe werd
aangenomen. Ten aanzien van aard en omvang van ongevallen als gevolg van GHB-gebruik
is een pilot studie verricht. Nader bekeken zal worden hoe de beschikbare gegevens moeten
worden geïnterpreteerd.
Gebruikers vinden dat het middel vooral prettige effecten heeft en achteraf nauwelijks een
`kater' geeft. Ook als zij na gebruik `out` gaan, dat wil zeggen bewusteloos raken, voelen zij
zich de volgende dag opvallend fit. Toch is dit juist het belangrijkste risico van GHB:
gebruikers raken nogal eens bewusteloos. Dit komt vooral door de moeilijke doseerbaarheid
van GHB, dat op zich zelf relatief geringe toxische eigenschappen heeft.
Het risico dat iemand ongewild GHB consumeert (omdat iemand het stiekem in een drankje
heeft vermengd) is gering vanwege de zoute smaak van het middel. De meeste gebruikers
verkrijgen de GHB via vrienden of kennissen, een enkeling verkrijgt het via een dealer. Eén
op de tien geënquêteerde gebruikers heeft zelf wel eens GHB gemaakt; in bijna alle gevallen
betrokken zij de ingrediënten via internet.
2 Korf, D., Nabben, T., Leenders, F. en Benschop, A. (2002). GHB: Tussen extase en narcose.
Amsterdam: Rozenberg publishers.
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
9
De resultaten van deze studie waren aanleiding om het Landelijke Steunpunt Preventie
(LSP) te vragen om in overleg met het preventieveld op korte termijn voorstellen te
ontwikkelen voor een intensivering van GHB-preventie. GHB staat sinds kort op Lijst II van
de Opiumwet.
2.2 Monitoring en surveillance
Monitoring uitgaansdrugs. Gebruikers kunnen sinds 1992 hun drugs laten testen of inleveren
bij 25 testpunten, meestal instellingen voor verslavingszorg en GGD'en. Deze instellingen
maken deel uit van het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) van het Trimbos-
instituut. De drugsmonitor levert op wetenschappelijk verantwoorde wijze een belangrijke
bijdrage aan de onderbouwing van het landelijke en lokale drugbeleid. Het DIMS neemt de
ontwikkelingen op de drugsmarkt waar en signaleert drugs die een acuut risico vormen voor
de volksgezondheid, waarna waarschuwingscampagnes gestart kunnen worden. Bij het
geven van de testuitslag aan gebruikers wordt uitgebreid voorgelicht over de
gezondheidsrisico's. De boodschap daarbij is dat gebruik van drugs nooit zonder risico is,
ook niet na een beoordeling van de drugs door het DIMS.
Door de toenemende verscheidenheid wordt herkenning van pillen moeilijker. Het
percentage direct op kantoor herkende pillen daalde de afgelopen jaren fors. Voorts speelt al
enige tijd het probleem dat het aantal bij de testpunten aangeleverde monsters afneemt.
Hierdoor neemt de waarde van de monitor af. Het testen binnen uitgaansgelegenheden zou
een instrument zijn om de representativiteit van de bemonstering te vergroten. In januari
2002 is dit door de Tweede Kamer per motie afgewezen. In het Strategisch akkoord is dit
standpunt overgenomen.
De Universiteit van Amsterdam heeft opdracht gekregen om de waarde van enkele
alternatieven voor het testen op locatie te onderzoeken. De alternatieven zijn a) het
uitbreiden van de mogelijkheid om op kantoor te laten testen b) het testen van in
beslaggenomen drugs en c) het testen vanuit aparte locaties in het uitgaansgebied (zonder
dat er sprake is van testen op plekken waar daadwerkelijk gebruikt wordt). Het onderzoek is
gestart in juli 2002, het resultaat wordt verwacht in mei 2003.
Er zijn in 2000 afspraken gemaakt met het OM over de condities waaronder het testen in het
belang van de volksgezondheid doorgang kan vinden. De uitkomsten hiervan zijn vermeld in
de OM- richtlijn Opiumwet (registratienummer 2000A019) van het College van Procureurs-
generaal, die per 1 januari 2001 van kracht werd. Met de DIMS deelnemers (instellingen die
een faciliteit hebben waar monsters gebracht kunnen worden) zijn afspraken gemaakt over
hoeveelheden en aard van de te testen stoffen. Deze zijn vastgelegd in een protocol.
Protocol "Red Alert". In een protocol is vastgelegd hoe te handelen bij het signaleren van een
verontrustende stof of situatie op de drugmarkt. Het protocol regelt de te ondernemen "Red
Alert" acties gericht op instellingen, mogelijke consumenten, beroepsgroepen, DIMS-
deelnemers en media. De eindverantwoordelijkheid voor het uitvoeren van `Red Alert' acties
berust bij de minister van VWS. De minister laat zich adviseren door een kernteam alvorens
een besluit te nemen over de meest wenselijke maatregelen bij het signaleren van een
verontrustende stof of situatie rond uitgaansdrugs.
2.3 Assessment
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
10
Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM). Ter uitvoering van een
besluit van de Europese Raad en op verzoek van de minister van VWS is bij de Inspectie
voor de Gezondheidszorg het CAM ingesteld. Het is operationeel sinds 1 januari 1999.
Doelstelling van het CAM is om op de Nederlandse markt verschenen nieuwe drugs (van
plantaardige of synthetische oorsprong) en nieuwe combinaties of nieuwe toepassingen van
bekende middelen, zo snel mogelijk aan een multidisciplinaire risicoschatting te
onderwerpen. Een risicoschatting verloopt via vaste procedures (protocollen) en criteria.
Deze criteria betreffen zowel de (volks)gezondheid als de openbare orde en veiligheid.
Indien het om een synthetische drug gaat, zal het CAM hiervan melding doen aan het
European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA).
De afgelopen jaren zijn risicoschattingen verschenen van 4-MTA, GHB, paddo's en
ketamine. Naar aanleiding van een Europese risicoschatting is besloten om 4-MTA te
verbieden. In Nederland is het middel inmiddels op Lijst I van de Opiumwet geplaatst.
Het advies voor GHB was om het gebruik te monitoren en een nieuwe risicoschatting uit te
voeren op het moment dat de situatie duidelijk wijzigt. Als gevolg van plaatsing van GHB
onder de VN-verdragen is het middel onlangs op Lijst II van de Opiumwet komen te staan.
Voor de paddo's (paddestoelen, die de stoffen psilocine en psilocybine bevatten) is door het
CAM aanbevolen om kwaliteitseisen te stellen aan het product (o.a. standaardisatie,
zuiverheid, etikettering) en de handel (o.a. verantwoorde informatievoorziening) daarin.
Hiermee kan bevorderd worden dat de verkrijgbaarheid van paddo's beperkt wordt. Er is
volgens het CAM geen noodzaak voor een wettelijk verbod. Gezien de beperkte mate van
gebruik is voor ketamine de aanbeveling gedaan om geen aanvullende maatregelen te
treffen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een risicoschatting voor PMMA.
PMMA is inmiddels door een in EU- verband genomen besluit in de Nederlandse Opiumwet
opgenomen onder lijst I.
10
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
11
3. Preventie
3.1 Organisatie van de preventiefunctie
De beste preventie vindt waarschijnlijk plaats in de directe leefwereld van voornamelijk-
kinderen en jongeren; in de opvoeding, het onderwijs en de vrijetijdsbesteding. Verschillende
instellingen zijn op dit vlak actief: algemene instellingen zoals de GGD'en en de jeugdzorg en
meer specifiek de regionale verslavingszorg- en GGZ- instellingen. Krachtens de Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid zijn gemeenten en hun gemeentelijke
gezondheidsdiensten verantwoordelijk voor de uitvoering van de collectieve preventie. De
Welzijnswet uit 1994 bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ambulante
verslavingszorg. Onder deze verantwoordelijkheid valt ook het geven van voorlichting en
preventie inzake drugs en druggebruik. Veelal wordt de uitvoering hiervan in handen gelegd
van gespecialiseerde instituten die hiervoor regionaal activiteiten ontplooien.
Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor een aantal nationale facetten van het
voorlichtings- en preventiebeleid. Enerzijds vindt ondersteuning plaats omdat activiteiten
vanwege het landelijke karakter anders niet zouden plaatsvinden. Anderzijds zijn de
activiteiten zodanig opgezet dat zij ondersteuning kunnen bieden aan de activiteiten die
regionaal of lokaal worden uitgevoerd.
3.2 Landelijk gefinancierde activiteiten
Landelijke publiekscampagne. In het najaar van 2001 heeft het Trimbos-instituut in
samenwerking met ruim 60 regionale instellingen voor verslavingszorg en GGD-en de
campagne Drugs laat je niks wijsmaken georganiseerd. Deze campagne bouwde voort op de
campagne die in het najaar van 2000 onder dezelfde naam is gevoerd. Doel was om de
communicatie over drugs tussen jongeren en ouders te bevorderen en te verbeteren en om
het informatiezoekend gedrag van jongeren te beïnvloeden.
Drugs infolijn De Drugs Infolijn bestaat inmiddels zes jaar en speelt een belangrijke rol in het
geven van informatie over drugs en druggebruik. De lijn kan 24 uur per dag gebeld worden.
Bellers kunnen rekenen op duidelijke en betrouwbare informatie. Gekozen kan worden uit
het toezenden van voorlichtingsmateriaal over drugs of een persoonlijk gesprek met een
medewerker. In 2001 koos 11.017 ofwel 34% van de bellers voor een persoonlijk gesprek; in
2000 was dit nog 9.816 (28%). Bij de drugs worden de meeste vragen gesteld over hasj en
weed, daarna over XTC en vervolgens over cocaïne. Daarbij wordt vooral gevraagd naar de
risico's. Als er wordt doorverwezen, is dat in een kwart van de gevallen naar een instelling
voor verslavingszorg (25%). Op de tweede plaats staat de huisarts (16%). Van de bellers
kent 12% de Drugs Infolijn via een intermediaire instelling, 11% heeft al eens eerder gebeld
en 10% belt naar aanleiding van een folder. In 2001 werd de lijn het meest gebeld in de
maanden januari, februari en november. De piek in november heeft te maken met
voornoemde voorlichtingscampagne Drugs, laat je niets wijsmaken. Het nummer van de
Drugs Infolijn stond centraal in alle uitingen.
De gezonde school en genotmiddelen. Het programma De Gezonde School en
Genotmiddelen wordt op driekwart van de scholen voor voortgezet onderwijs uitgevoerd.
Hierdoor worden elk jaar minimaal 350.000 leerlingen bereikt. Meer dan 90% van de
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
12
instellingen voor verslavingszorg en GGD-en doet mee aan het project. De belangstelling
van scholen blijft ook na elf jaar onveranderd groot en er komen nog steeds scholen bij. Het
project berust op 5 pijlers: lessen over genotmiddelen; afspraken binnen de school;
signaleren en begeleiden van problematisch gebruik; ouderparticipatie en een stuurgroep die
de samenhang bewaakt.
Het project is onlangs vernieuwd en uitgebreid. Het ondersteuningsaanbod voor de vijf
genoemde onderdelen is geheel herzien en opnieuw vormgegeven. Daarnaast zijn
verschillende nieuwe interventies toegevoegd. Een voorbeeld is No deal!, dat scholen en
ondersteunende instellingen handvaten biedt om in samenwerking met de politie dealen op
en rond de school tegen te gaan. Een ander project is Actieve leerlingen, dat aansluit bij de
ontwikkeling in het onderwijs om met leerling-mentoren te werken.
Resultaten Scoren. Het programma Resultaten Scoren heeft als doelstelling de versterking
van de kwaliteit en de innovatie van de verslavingszorg en -preventie. Daartoe werkt de
sector samen in drie ontwikkelcentra (zie ook 4.2). Eén daarvan is het ontwikkelcentrum
Preventie. Binnen dit ontwikkelcentrum werkt een aantal verslavingszorginstellingen samen.
Het Landelijk Steunpunt Preventie (LSP) is adviseur en voorzitter van de werkgroep van het
ontwikkelcentrum. Activiteiten in 2002 zijn studie en publicatie van effectieve marketing- en
communicatiestrategieën, een plan van aanpak voor de bouw en invoering van een
elektronisch preventiedossier, onderzoek naar wervingsmethoden onder Turkse jongeren,
ontwikkeling en evaluatieonderzoek van een voorlichtingsmethodiek aan huis voor moeilijk
bereikbare ouders met pubers, en het ontwikkelen van protocollen voor de
verslavingspreventie. In 2003 zullen deze protocollen worden getoetst en ingevoerd. Ook
wordt begonnen met interactieve voorlichting aan cliënten via internet. In een gefaseerd plan
van aanpak zal de eerste fase van het preventiedossier met een minimale gegevensset
gebouwd worden en ter beschikking worden gesteld aan de instellingen. Dit vormt een
noodzakelijke uitbreiding van het GGZ- en verslavingszorgregistratiesysteem.
3.3 Preventie uitgaansdrugs
In het kader van de nota Samenspannen tegen XTC zijn voor de periode 2002 t/m 2004
extra gelden ter beschikking gesteld voor intensivering van preventie, monitoring en
onderzoek van uitgaansdrugs. Na een inventarisatie en evaluatie van de bestaande
interventies op het gebied van voorlichting en preventie is een actieplan opgesteld. In dit
actieplan staan bevordering van evidence- based werken en vernieuwing voorop. Bij de
uitvoering wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande organisatie en
infrastructuur. Elementen zijn:
Onderzoek risico's XTC. Om de voorlichtingsboodschap en materialen accuraat te
actualiseren is het noodzakelijk om een gezaghebbend wetenschappelijk rapport over de
risico's van XTC op te laten stellen. Dit rapport wordt momenteel samengesteld door het
Leids Universitair Medisch Centrum en zal een overzicht bevatten van de stand van zaken in
het nationaal en internationaal onderzoek naar de risico's op de korte en lange termijn.
Studies naar de neurotoxiciteit van XTC zullen een extra impuls krijgen. Tenslotte zal
onderzocht worden of een onderzoek naar de relatie tussen XTC-beleid, druggebruik en
gezondheid (het zogenaamde causaliteitsonderzoek) haalbaar is.
12
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
13
Verbetering preventiemethoden. Er zullen vernieuwende methodieken worden gebruikt om
de doelgroepen te benaderen. Hierbij kan gedacht worden aan een experiment met
evidence- based interactieve voorlichting, het creëren van een gezaghebbend informatiepunt
en het verbeteren, verbreden en standaardiseren van materialen. Om gemeenten,
instellingen voor de verslavingszorg en andere betrokkenen te stimuleren XTC- preventie
hoger op de agenda te plaatsen en een integrale aanpak te promoten, zullen het Steun- en
Informatiepunt Drugs en Veiligheid (SIDV) en de Landelijke Steunfunctie Preventie (LSP)
ingeschakeld worden.
Monitoring. Sinds de opkomst van XTC eind jaren tachtig worden we geconfronteerd met
snelle veranderingen in de gebruikersmarkt. Niet alleen komen steeds nieuwe (varianten
van) middelen op de markt, ook de kwaliteit fluctueert voortdurend. Gebruikersgroepen,
gebruikslocaties en functies en risico's van gebruik zijn aan snelle veranderingen
onderhevig. Om, mede ten behoeve van het verbeteren van preventie, deze snelle
veranderingen te volgen, wordt de monitoring van de gebruikersmarkt en het aanbod
geïntensiveerd. De monitoring van de gebruikersmarkt zal verbeterd worden door het
opzetten van een systeem waarbij trendwatchers periodiek hun kennis en ervaring zullen
aanleveren en uitwisselen. Verbetering van de monitoring van het aanbod zal plaatsvinden in
het kader van het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS).
3.4 Ondersteuning van de preventiefunctie
Drugspreventie vindt plaats vanuit uiteenlopende instellingen als scholen, lokale of regionale
verslavingszorginstellingen, GGD-en, politie en door enkele landelijke instellingen.
Samenwerking tussen deze instellingen en implementatie van effectief gebleken
programma's wordt onder meer gestimuleerd door het Landelijk Steunpunt Preventie van
Verslavingen en middelengebruik (LSP). Het LSP voert activiteiten uit ten behoeve van de
praktijk, beleidsmakers en onderzoekers. In overleg met de hoofden van preventieafdelingen
worden werkprogramma's afgestemd en prioriteiten benoemd voor ontwikkeling,
standaardisering en onderzoek. De LSP waarborgt de samenhang met de preventie op het
terrein van de geestelijke gezondheidszorg; het is nauw gelieerd aan het Landelijk
Ondersteuningspunt Preventie voor de geestelijke gezondheidszorg (LOP). Ook wordt
aangesloten bij andere preventiesectoren en de openbare gezondheidszorg. Het LSP werkt
samen met GGD Nederland in het kader van de implementatie van de Hepatitis B vaccinatie
onder risicogroepen waaronder druggebruikers. De voorbereidingen hiervoor zijn in 2002
gestart. De uitvoering hiervan zal hoofdzakelijk tussen 2003 en 2005 plaats vinden.In 2002
zijn drie interventies rond kinderen van ouders met een psychiatrische stoornis en kinderen
van verslaafde ouders gestandaardiseerd. Een landelijke standaardisering van een
interventie is een zeer complex proces, dat landelijke regie en ondersteuning vraagt. Het
LSP werkt samen met het ontwikkelcentrum Preventie en het ontwikkelcentrum sociaal
verslavingsbeleid in het kader van Resultaten Scoren (zie onder 4.2).
De helpdesk en databank van het LSP blijken voor veel preventiewerkers, onderzoekers en
beleidsmakers een onmisbare bron van informatie. Middels een jaarlijkse inventarisatie is er
in Nederland een actueel overzicht van projecten op het gebied van verslavingspreventie en
GGZ preventie. In samenwerking met onder andere de NIGZ en GGD Nederland wordt
gewerkt aan een link tussen de dataverzamelingen van andere preventiesectoren en een
internetversie.
13
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
14
14
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
15
4. Verslavingszorg
4.1 Sturing en financiering van de verslavingszorg
Verslavingszorg Herijkt. Naar aanleiding van een gelijknamig advies van de Raad voor de
Volksgezondheid en Zorg en de Raad voor de Maatschappelijke ontwikkeling is het project
Verslavingszorg herijkt gestart. De kern van het project bestaat uit drie pilots waarin wordt
getracht de bestuurlijke en financiële afstemming van de verslavingszorg te verbeteren.
De pilot in Amsterdam betreft het project `Support' dat gericht is op de groep extreem
problematische personen. Doel is te zorgen voor een dak boven het hoofd, een
dagbesteding, medische zorg en beschikbaar stellen van gebruiksruimten voor deze groep.
Iedere cliënt krijgt hiervoor een mentor (hulpverlener) toegewezen om de doelstellingen te
bereiken. Mentor en cliënt maken gebruik van de faciliteiten van de verschillende instellingen
en organisaties. Dit noodzaakt tot samenwerking en afstemming tussen alle betrokken
partijen. Hiervoor is een bestuurlijk overleg gevormd met burgemeester, politie, hoofdofficier
en wethouder Zorg en is een meerjarig beleidskader opgesteld. Tevens is een platform
opgericht waarin de directies van de samenwerkingpartijen zitting hebben. Momenteel zijn
besprekingen gaande over uitbreiding van het platform met het Zorgkantoor.
De pilot "Limburg" heeft betrekking op de regio's Noord- en Zuid-Limburg. In het afgelopen
jaar zijn in beide regio's bestuurlijke regiegroepen van start gegaan waarin de betrokken
partijen zijn vertegenwoordigd. Beide regiegroepen hebben besloten prioriteit te geven aan
de thema's OGGz, Maatschappelijke Opvang en verslavingszorg en jeugdzorg en
verslavingszorg. Naar verwachting zal het beleidskader eind 2002 worden vastgesteld. Een
van de actiepunten in het meerjarig kader zal de vorming van een operationeel overleg van
budgethouders zijn alsmede een rekenkundig kader.
Om de integrale aansturing van de verslavingszorg in Rotterdam te bevorderen hebben
gemeente, verslavingszorginstelling en zorgkantoor een regionale projectgroep opgericht en
een gezamenlijk startdocument ondertekend. De inzet is de ontwikkeling van een
gemeenschappelijke visie op verslavingszorg op basis waarvan productieafspraken tussen
de financiers kunnen worden gemaakt. Hierbij is ervoor gekozen de centrumgemeente
Rotterdam als referentiegebied te nemen. Het is nog niet gelukt de verslavingsreclassering
te betrekken bij dit project. Daarom is nu besloten om het in eerste instantie toe te spitsen op
de gemeente- en AWBZ gefinancierde verslavingszorg, om in een later stadium de
verslavingsreclassering erbij te betrekken. Door middel van een "quick scan" zal informatie
worden verkregen over de scheidslijn van enerzijds het zorgaanbod van de justitiële
verslavingszorg en anderzijds de gemeentelijke- en AWBZ gefinancierde verslavingszorg en
zullen knelpunten en hiaten in kaart worden gebracht.
In 2003 (dan eindigen de pilots) kan worden aangegeven of betere bestuurlijke en financiële
afstemming is bereikt tussen de gemeentelijke en AWBZ-gefinancierde verslavingszorg en of
het nodig is wet- en regelgeving aan te passen. De informatie uit de"quick scan" in
Rotterdam zal door het ministerie van VWS worden gebruikt om nader overleg te voeren met
het ministerie van Justitie.
4.2 Ontwikkelingen in de verslavingszorg
15
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
16
Resultaten Scoren. Het programma Resultaten Scoren is een kwaliteits- en
zorginnovatieprogramma voor de verslavingszorg en -preventie. De sector verslavingszorg
werkt samen in drie ontwikkelcentra: Kwaliteit en innovatie van zorg, Preventie (zie 3.2) en
Sociaal verslavingsbeleid. Resultaten Scoren is een meerjarig programma, oorspronkelijk tot
en met 2003. Daarna zal het waarschijnlijk met een jaar worden verlengd om de
daadwerkelijke invoering en verankering van nieuwe protocollen en behandelmethoden te
garanderen. VWS subsidieert Resultaten Scoren met 0,7 mln. Euro per jaar. GGZ Nederland
is verantwoordelijk voor de uitvoering, in overleg met VWS. In het ontwikkelcentrum Kwaliteit
en innovatie van zorg worden in 2003 onder andere protocollen voor detoxificatie, zelfhulp en
dubbele diagnose ontwikkeld, getoetst en overgedragen aan het veld. Binnen het
ontwikkelcentrum Sociaal verslavingsbeleid worden cliëntprofielen geschreven voor het veld.
Daarnaast worden de regionale leernetwerken, die dit jaar zijn opgericht, verder uitgebouwd.
De kennis en de producten van Resultaten Scoren worden op die manier onderhouden en
uitgewisseld door de sector zelf.
Intensivering alcoholzorg. Het alcoholmatigingsbeleid, zoals beschreven in de Alcoholnota, is
gericht op het terugdringen van het aantal probleemdrinkers. Eén van de manieren om dit te
bereiken is, naast de accijnsschuif en betere handhaving, uitbreiding van de hulpverlening.
Vanaf 2002 is hiervoor jaarlijks 7,7 mln Euro structureel extra beschikbaar gesteld. GGZ
Nederland heeft een Actieplan Alcoholzorg opgesteld. Binnen drie jaar zal het bereik van de
ambulante verslavingszorg moeten zijn vergroot van 22.500 naar 29.000 cliënten per jaar.
Dit jaar is vooral de bestaande ambulante alcoholzorg uitgebreid. In 2003 zullen ook nieuwe
doelgroepen bereikt moeten worden en nieuwe vormen van zorg aangeboden worden, zoals
het opzetten van groepen voor kinderen van alcoholverslaafde ouders en het bieden van
consultatie en spreekuur in de huisartsenpraktijk. De verslavingszorginstellingen zullen via
GGZ-Nederland een jaarlijkse rapportage aanleveren over de inzet van de alcoholgelden.
Hoe de toegankelijkheid van de alcoholzorg te verbeteren is, wordt getest in de pilot
avondopenstelling in drie regio's. Deze pilots worden gefinancierd uit begrotingsgeld van het
ministerie van VWS. Ze zijn in oktober 2001 gestart en duren drie jaar.
Experimentele voorzieningen. Nieuwe, experimentele voorzieningen binnen de (AWBZ)-
gefinancierde verslavingszorg zijn opgezet om overlast te verminderen, maar ook om de
toegankelijkheid van de zorg te verbeteren of doelgroepen te helpen die onvoldoende bereikt
worden. Het belangrijkste voorbeeld daarvan zijn de Intramurale Motivatiecentra (IMC). Eind
2001 zijn alle evaluatierapporten over de tien IMC's afgekomen. Op basis daarvan heeft het
ministerie van VWS inmiddels besloten dat de IMC's mogen doorgaan (voor één IMC is
nogmaals een tijdelijke vergunning afgegeven). De belangrijkste conclusies uit de evaluaties
van de IMC's zijn: IMC's bereiken de overlast veroorzakende, langdurig problematische
harddrugverslaafden met weinig motivatie en mogelijkheden om hun druggebruik snel en
volledig af te bouwen. Cliënten en verwijzers zijn bijna zonder uitzondering positief. Een
groot deel van de doelgroep kiest na het IMC voor ambulante vervolgvoorzieningen waarbij
de nadruk ligt op praktische hulp bij wonen en werken en niet op klinische therapie.
Samenwerking met Justitie en afstemming met vervolgvoorzieningen moet nog beter
(aansluiting in de keten). In de verdere methodiekontwikkeling moet uitgewerkt worden hoe
IMC's omgaan met cliënten die volledig kunnen stoppen met gebruik, naast chronische
verslaafden voor wie stabilisatie en resocialisatie een realistischer doel is.
16
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
17
Gebruiksruimten
In april 2002 is de Kamer geïnformeerd 3over de resultaten van het beleid voor het bezit en
gebruik in gebruiksruimten, zoals dit was toegezegd in het Algemeen Overleg van 23 mei
2001. Op 2 mei jl. is informatie over gebruiksruimten ter informatie aan de Kamer gestuurd in
reactie op twee studies uitgevoerd door het Trimbos- instituut4. Uit de studies blijkt dat
gebruiksruimten een positieve invloed hebben op de gezondheidstoestand van bezoekers,
dat zij de overlast doen verminderen en het bereik van de verslavingszorg vergroten. In
gebruiksruimten kunnen druggebruikers onder toeziend oog van hulpverleners op
hygiënische wijze en in een stressvrije omgeving drugs gebruiken. Het oprichten van deze
gebruiksruimten is een tot de lokale driehoek behorende aangelegenheid Het verstrekken of
verhandelen van drugs ook van gebruikershoeveelheden- in en om deze gebruiksruimten is
expliciet niet toegestaan, ook niet door zogenoemde huisdealers. Deze gebruiksruimten
moeten niet verward worden met particuliere initiatieven, veelal opgezet door gebruikers en
handelaren, zoals de zogenoemde crackkelders in Rotterdam.
Registratie LADIS. De Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg (SIVZ), verstrekt
jaarlijks gegevens uit het LADIS (Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem), waarin
vrijwel alle instellingen voor ambulante verslavingszorg participeren. Deze registratie strekte
zich tot en met het jaar 2000 ook uit tot de reclasseringscliënten van de verslavingszorg.
Sinds 2001 worden de gegevens van deze cliënten echter vastgelegd in het Cliënt Volg
Systeem (CVS) van de Stichting Reclassering Nederland. Dit systeem is niet compatibel met
LADIS. Om dataverlies in LADIS en daarmee een trendbreuk te voorkomen, zijn betrokken
partijen vanaf begin 2002 aan de slag om transport van de benodigd gegevens over 2001
van het ene systeem naar het andere mogelijk te maken. Door de diverse problemen die
hierbij gerezen zijn, is de rapportage over de ambulante verslavingszorg dit jaar vertraagd.
Registratie ZORGIS. Gegevens over cliënten en hulpverlening in de klinische
verslavingszorg zijn al enkele jaren onvolledig door de ontwikkeling van een nieuw
registratiesysteem ZORGIS, dat het te beperkt gevonden Patiëntenregister Intramurale
Geestelijke Gezondheidszorg (PIGG) moet vervangen. Inmiddels zijn al wel veel algemene
psychiatrische ziekenhuizen bij het systeem aangesloten, maar de deelname van de
verslavingsklinieken is nog nauwelijks op gang gekomen. GGZ-Nederland, de koepel van de
instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en verslaving, en de ontwikkelaar van het
systeem, Prismant, verwachten dat in 2003 alle verslavingsklinieken zullen participeren. Als
ZORGIS in alle instellingen eenmaal goed draait, komt een schat aan gegevens over de
cliënten, de geboden zorg, de resultaten daarvan, vergelijkingen van prestaties van de
instellingen etc. beschikbaar. Voor de verslavingssector zal het echter zeker nog tot midden
2004 duren voor de eerste data beschikbaar zijn.
De Landelijke Centrale Middelen Registratie (LCMR). De LCMR is met name gericht op
geschikte biometrische methoden ter identificatie van patiënt en hulpverlener en op landelijke
verwijsindexen. Dit informatiesysteem is bedoeld ter ondersteuning van een goede en
beveiligde vorm van individuele verslavingszorg met vervangende middelen voor
opiaatverslaving (o.a. methadon en heroïne). Op 13 maart zijn de ministers van VWS en
3 TK 2001-2002, 24077 nr.105
4 TK 2001-2002, VWS 0200599, niet dossierstuk
17
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
18
Justitie akkoord gegaan met de invoering van de LCMR. De landelijke invoering wordt
technisch gerealiseerd door de Stichting IVZ en zal naar verwachting medio 2004 zijn
afgerond.
Cocaïneclienten. Vorig jaar bleek uit gegevens van de ambulante verslavingszorg dat deze
sector te maken heeft met een sterke groei van het aantal personen dat zich tot de
hulpverlening wendt in verband met problemen bij het gebruik van cocaïne.
Op verzoek van het ministerie van VWS maakt de Stichting Informatievoorziening
Verslavingszorg een analyse van de kenmerken van cocaïnecliënten en de zorg die zij
gehad hebben. Op deze punten zijn zij vergeleken met de opiaatgebruikers in de ambulante
zorg. GGZ-Nederland inventariseert via een "quick scan" in hoeverre
verslavingszorginstellingen een specifiek behandelingsaanbod voor cocaïnecliënten
ontwikkeld hebben dan wel daaraan behoefte hebben.
Wachtlijsten verslavingszorg. De zelfstandige instellingen en de verslavingszorginstellingen
binnen de reguliere GGZ zijn in de 2e peiling van het aantal wachtenden en de wachttijden in
de GGZ (1-1-2002) alleen gevraagd om de aantallen wachtenden in de
behandelingswachtfase aan te leveren. Het bleek namelijk bij de eerste meting (1-1-2001)
dat het aantal wachtenden in aanmeldings- en beoordelingswachtfase niet inzichtelijk was te
maken door de verschillende voordeuren (aanmelding en indicatiestelling) en de niet-
gescheiden financieringsstromen. Het totaal aantal wachtenden in de verslavingszorg ten
opzichte van 1-1-2001 is met 135 toegenomen en bedroeg op 1 januari 2002 1264.5
4.3
Behandelmethoden
Ter verbetering van de behandeling van heroïneverslaafden heeft VWS drie methoden laten
onderzoeken op hun effectiviteit: verstrekken van hoge doses methadon, afkicken met
behulp van naltrexon en verstrekking van heroïne op medische indicatie voor die verslaafden
voor wie afkicken (ook met hoge doses methadon of naltrexon) niet lukt. Op 12 maart 2002 is
het Kabinetsstandpunt naar aanleiding van de drie onderzoeken naar de Kamer gestuurd 6
Heroïne-experiment. Het onderzoek Heroïne op medisch voorschrift is in februari 2002
afgerond. Het onderzoek oogstte grote waardering van de internationale adviseurs. De
resultaten van het onderzoek laten zien dat de gecombineerde behandeling met heroïne en
methadon effectiever was dan met alleen methadon. Het ging daarbij om zowel de
verbeteringen in de lichamelijke en psychische toestand van de patiënt als om verbeteringen
in het sociaal functioneren, inclusief de afname van criminaliteit. Heroïne op medisch
voorschrift leidde bovendien tot enige daling van het cocaïnegebruik. Uit het onderzoek
kwam verder naar voren dat de verstrekking van heroïne op medisch voorschrift veilig en
beheersbaar was en geen extra overlast veroorzaakte.
5 Zie voor de algemene rapportage over wachtlijsten en wachttijden GGZ, de brief aan de
Tweede Kamer (TK 25 424, nr. 42, 6 mei 2002).
6 TK 24077, nr. 102
18
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
19
Op 27 juni jl. heeft de Kamer besloten dat de gecombineerde behandeling in de bestaande
behandeleenheden kan worden gecontinueerd. Over eventuele uitbreiding moet nog een
besluit genomen worden. Ter voorbereiding hierop wordt een aantal onderwerpen
uitgewerkt. Op korte termijn zal een werkgroep bestaande uit (artsen van) de
behandeleenheden, de deelnemende verslavingszorginstellingen, de gemeenten en de
Stichting Informatievoorziening Zorg in samenwerking met de CCBH een protocol
ontwikkelen voor de indicatiestelling van elke patiënt die deelneemt aan heroïnebehandeling.
In dit protocol wordt een meldingsplicht opgenomen van elke patiënt aan de Inspectie voor
de Gezondheidszorg.
Daarnaast is er een groot aantal uitvoeringsaspecten dat nog moet worden uitgezocht. Het
betreft met name de organisatie en de financiering. Hiervoor zal een onafhankelijke
commissie in het leven worden geroepen, te weten de Commissie Invoering Behandelingen
Heroïneverslaving (CIBH). De CIBH krijgt de opdracht om binnen zes maanden aan het
kabinet een voorstel te doen voor de duurzame, kwalitatief verantwoorde invoering van de
heroïnebehandeling in Nederland waarvan de resultaten evalueerbaar zijn. De condities
waaronder de heroïnebehandeling dient plaats te vinden, moeten in het voorstel worden
opgenomen.
EDOCRA/afkicken onder narcose. Bij het onderzoek EDOCRA vond snelle detoxificatie
plaats met behulp van de opiaatantagonist naltrexon. In de controlegroep werd bovendien
algehele anesthesie toegepast in een algemeen ziekenhuis. Beide groepen krijgen daarna
10 maanden ambulante behandeling. Het onderzoek loopt nog door in 2003, maar de korte
termijn resultaten wijzen uit dat afkicken met naltrexon onder narcose niet effectiever is dan
afkicken met alleen naltrexon, maar wel duurder en iets minder veilig. Volgend jaar wordt
duidelijk of ditzelfde effect ook op de lange termijn blijkt.
Hoge doses methadon. Uit het onderzoek Effecten van hoge doses methadon is gebleken
dat de verslaafden die een hoge dosis methadon kregen (meer dan 85mg), twee jaar later
minder heroïne gebruikten, een betere gezondheid hadden en zich psychisch beter voelden
in vergelijking met de verslaafden die een lage dosis kregen. De behandeling levert in
sociaal opzicht geen duidelijke winst op, wel een gunstig effect op het sociale netwerk, niet
op crimineel gedrag, huisvesting en arbeidsparticipatie.
De behandeling met verhoogde doses methadon past binnen de reguliere behandeling van
heroïneverslaafden. Hoewel hoge doses methadon tot duidelijk betere resultaten leiden, is
de behandeling niet geheel zonder risico's. Bijna-ongelukken, zoals een bijna-overdosis,
kwamen in de experimentele groep iets vaker voor. De aanbevelingen van de onderzoekers
over protocollering en het monitoringsysteem om (bijna)ongevallen te voorkomen, moeten
wel ter harte worden genomen. Binnen het programma Resultaten Scoren werkt de sector
verslavingszorg dit jaar aan de herziening van de methadonprogramma's en het ontwikkelen
van protocollen op dit vlak. De aanbevelingen uit het onderzoek naar hoge doses methadon
zullen daarin worden meegenomen.
Medische verslavingszorg. Naast bovengenoemde specifieke thema's krijgt de medische
zorg voor verslaafden ook meer algemene en structurele aandacht. De Gezondheidsraad
heeft onlangs haar advies uitgebracht over medische zorg aan verslaafde gedetineerden. In
het najaar zal hierop een standpunt aan de Kamer toegestuurd worden.
19
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
20
De GR heeft eveneens onlangs advies uitgebracht over medicamenteuze interventies bij
drugverslaving. Hierop zal een standpunt komen in januari 2003. De Minister van VWS
subsidieert voorts het project Medische verslavingszorg van de Vereniging voor
Verslavingsgeneeskunde (VVGN) en GGZ-Nederland. Het project betreft twee
vooronderzoeken: naar de medische en verpleegkundige functies in de verslavingszorg en
de mogelijkheden voor beroepsontwikkeling in de verslavingsgeneeskunde. Het project
wordt in september 2002 afgerond. Op basis van de vooronderzoeken zal VWS verder met
GGZ-Nederland en de VVGN overleggen over de professionalisering van de
verslavingsgeneeskunde.
Programma Verslaving van ZonMW. In 1998 startte het Programma Verslaving van ZonMW
voor een periode van drie jaar. Het werd bij de afloop in 2000 met een zelfde periode
verlengd. In de tweede periode is het vooral de bedoeling de in gang gezette beweging in
onderzoek, ontwikkeling en evaluatie verder te stimuleren, en vooral ook aandacht te
besteden aan de implementatie van bruikbare resultaten. Met behulp van
implementatieprojecten kan de invoering van `evidence based' vernieuwing in de dagelijkse
praktijk op grotere schaal worden gestimuleerd en geëvalueerd.
Drie thema's staan centraal in het programma:
1 individuele gevoeligheid voor verslavende stoffen
2 terugval in verslavingsgedrag, hunkeren (craving)
3 verbetering en innovatie van preventie, zorg en monitoring.
De projecten die binnen de thema's worden uitgevoerd richten zich in principe op alle
potentieel verslavende stoffen. In de praktijk betreffen de meeste projecten druggebruik, en
in mindere mate het gebruik van alcohol of tabak.
Eind 2001 waren er in totaal 50 projecten gestart, en ongeveer de helft daarvan is inmiddels
ook afgerond.
Najaar 2001 startte ook een vierjarig onderzoeksproject naar de neurotoxiciteit van ecstasy.
Binnen dit longitudinale project werken niet alleen diverse Nederlandse onderzoeksgroepen
samen, maar wordt ook expertise uitgewisseld met buitenlandse wetenschappers, onder
andere via NIDA. Aan dit project zijn extra gelden uit het budget van Samenspannen tegen
XTC toegevoegd om enkele deelonderzoeken te kunnen uitvoeren.
20
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
21
5. Cannabisbeleid
5.1 Coffeeshops
Uit onderzoek van bureau Intraval is gebleken dat het aantal coffeeshops tussen 1997 en
2001 is gedaald met 32%. Het grootste gedeelte van deze sanering vond plaats tussen 1997
en 2000: afname van 31%. Tussen 2000 en 2001 was er slechts sprake van 1% afname.
Eind 2001 hebben van alle 504 gemeenten7 105 gemeenten samen 805 officieel gedoogde
coffeeshops. In de vier grote steden is het aantal coffeeshops in 2001 in vergelijking met
2000 afgenomen met 3% (van 426 in 2000 naar 413 in 2001).
Van alle 504 gemeenten heeft 95% beleid geformuleerd om het aantal coffeeshops te
reguleren. Het aantal gemeenten met een nulbeleid in 2001 ten opzichte van 2002 lijkt te zijn
afgenomen: in 2000 waren dat er 396, in 2001 zijn het er 370. Deze afname wordt echter
veroorzaakt door de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2001. Verhoudingsgewijs
hebben zich nauwelijks veranderingen voorgedaan.
Tabel 4 Aantal coffeeshops in Nederland
Aantal inwoners 1997a 1999 2000 2001
84 81 86
50-100.000 ±120
115 109 112
100-200.000 211 190 184 183
> 200.000:
Amsterdam 340 288 283 280
Rotterdam 180 65 63 61
Den Haag 87 70 62 55
Utrecht 21
20
18 17
totaal 1179
846
813
805
a. Het betreft hier een schatting. Bron: Intraval (Bieleman et al., 1997; Bieleman en Goeree, 2000; Bieleman en Goeree, 2002)
5.2 Ontwikkelingen cannabisbeleid
"Quick scan" jongeren. Naar aanleiding van het Nationaal Jeugd Debat, dat plaatsvond in
april 2001, is toegezegd een "quick scan" uit te voeren om zicht te krijgen op het gebruik van
cannabis door jongeren, waarbij de aandacht uitgaat naar jongeren van 16 en 17 jaar. Dit
onderzoek richt zich met name op de prevalentie van cannabisgebruik onder jongeren, de
wijze waarop zij aan cannabis komen, of jongeren bij hun verkooppunten alleen cannabis of
ook andere drugs kopen en of zij bij deze verkooppunten in aanraking komen met criminele,
gevaarlijke situaties. De resultaten van deze quick scan zullen binnenkort met de Stichting
7 Vanwege de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2001 is het aantal gemeenten afgenomen
van 538 in 2000 naar 504
21
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
22
Nationaal Jeugddebat en enkele jongeren worden besproken, waarna de Tweede Kamer zal
worden geïnformeerd.
Telling niet gedoogde verkooppunten. Het onderzoek naar de tellingen van het aantal
coffeeshops wordt jaarlijks uitgevoerd. Aan de Tweede Kamer is toegezegd te bezien in
hoeverre een methode kan worden ontwikkeld voor de telling van de niet gedoogde
verkooppunten (brief 3 oktober 2001, just000779 niet-dossier stuk). Inmiddels is een
haalbaarheidsstudie naar de telling van het aantal niet gedoogde verkooppunten gestart.
Monitoring van THC-gehalte in cannabis. In september 2001 is voor de derde keer het THC-
gehalte in cannabis onderzocht: het gemiddelde THC-gehalte in nederwiet bleek 10,1%. Het
ging om een beperkte meting waarbij alleen monsters nederwiet, de meest gebruikte soort
cannabis, zijn onderzocht. Voorgaande metingen, die in 1999/2000 en in 2000/2001
plaatsvonden, lieten een toename zien van de gemiddelde THC-concentratie in nederwiet
van 8,6% naar 11,3%. De stijging heeft zich in 2001 dus niet verder voortgezet, maar het is
nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de trend.
In de voortgangsrapportage 1999-2001 is toegezegd de frequentie van metingen te
verhogen. Naast de jaarlijkse uitgebreide meting van de sterkte van Nederlandse en
buitenlandse marihuana en hasj, wordt nu ook eenmaal per jaar alleen nederwiet
gemonitord. Voor aanwijzingen van mogelijke correlatie tussen het aantal incidenten met
cannabis en de hoogte van het THC-gehalte zijn cijfers van de GG&GD Amsterdam
geraadpleegd. Jaarlijks verstrekt de centrale Post Ambulance vervoer van de hoofdstad een
overzicht van drugs en alcoholongevallen. Het aantal cannabisincidenten is in 2001
verdubbeld ten opzichte van 2000. De GG&GD signaleert hierbij echter geen verband met
sterkere cannabis. Ook in de algemene ziekenhuizen blijft het aantal opnames in verband
met cannabisgebruik laag. De voorbereidingen voor een onderzoek naar de dosis-effect
relatie van THC zijn in de eindfase. Dit onderzoek zal naar verwachting in september van
start kunnen gaan. De LSP en het SIDV zijn gevraagd advies uit te brengen over de wijze
waarop voorlichting in de coffeeshops verbeterd kan worden.
5.3. Internationale ontwikkelingen cannabisbeleid.
In de vorige Voortgangsrapportage8 is aangegeven dat steeds meer Europese landen over
gaan tot een beleid waarbij het bezit van kleine hoeveelheden cannabis niet meer
automatisch strafrechtelijke vervolging tot gevolg heeft. Deze trend heeft zich voortgezet. In
het Verenigd Koninkrijk heeft de regering vorig jaar een aantal wijzigingen in het drugbeleid
voorgesteld, waaronder een herclassificatie van cannabis. De drugswetgeving in het VK kent
een onderscheid in een A, B en C classificatie. Drugs als heroïne en cocaïne staan op lijst
A en cannabis tezamen met onder andere barbituraten en amfetaminen op lijst B. De
Advisory Council on the Misuse of Drugs (ACMD) heeft in maart jongstleden geadviseerd
cannabis te plaatsen op lijst C, waar thans o.a. valium en anabole steroïden op staan. Naar
verwachting zou dit betekenen dat het bezit van kleine hoeveelheden cannabis de facto
gedecriminaliseerd zal worden. Recent heeft het Home Affairs Select Committee (HASC)
een zelfde aanbeveling gedaan, tezamen met een groot aantal andere aanbevelingen gericht
8 TK 2001-2002, VWS 0001255 (niet-dossierstuk)
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
23
op verbetering van het drugbeleid. Schadebeperking is een belangrijk element daarbinnen.
Inmiddels heeft de regering van het VK besloten cannabis op lijst C te plaatsen..
5.4 Internationale Conferenties
Op 6/7/8 december 2001 heeft in Utrecht de Stedenconferentie plaatsgevonden,
georganiseerd door de Nederlandse minister van Justitie. De conferentie werd bijgewoond
door ca. 120 vertegenwoordigers van 50 steden uit 20 landen. Onderwerp was de praktijk
van het cannabisbeleid op stedelijk niveau. Uit het verslag van de conferentie, dat aan de
Kamer is toegezonden, blijkt dat in steeds meer Europese steden de facto decriminalisatie
van het gebruik en bezit van kleine hoeveelheden cannabis heeft plaatsgevonden. Er zijn
wat dit betreft veel meer overeenkomsten dan verschillen tussen de Europese steden. De
conferentie heeft tot het inzicht geleid dat cannabisbeleid vooral op lokaal of regionaal niveau
vormgegeven moet worden. Bestuurders moeten een beleid kunnen voeren dat praktische
oplossingen biedt voor praktische problemen. De huidige situatie wordt gekenmerkt door een
discrepantie tussen formeel beleid en praktijk. Dat tast op den duur de autoriteit van het
openbare gezag aan. Een belangrijke conclusie was tevens dat de burgers recht hebben op
een duidelijk cannabisbeleid, dat daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Er bleek op de
conferentie een behoefte aan een voortzetting van de samenwerking tussen steden en
landen die deze conclusies delen. Deze samenwerking zou in eerste instantie niet politiek
van karakter moeten zijn, maar gericht moeten zijn op verdere probleemanalyse en het
formuleren van mogelijke oplossingsrichtingen.
Op 25 februari 2002 heeft de Wetenschappelijke cannabisconferentie te Brussel
plaatsgevonden. Dit was een initiatief van de Nederlandse minister van Volksgezondheid,
tezamen met haar collega's uit België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. De samenvatting
van de bundel artikelen die ter gelegenheid van deze conferentie is opgesteld en de
aanbevelingen van deze conferentie zijn eveneens aan de Kamer toegezonden. Het is
opvallend dat de belangrijkste conclusies grotendeels sporen met de bevindingen van het
gezaghebbende Franse onderzoeksinstituut INSERM (november 2001) en bovengenoemd
rapport van het Engelse Advisory Council on the Misuse of Drugs. Samengevat komen die er
op neer dat cannabis niet als een onschuldige stof gezien kan worden, maar dat er
anderzijds geen argumenten zijn om cannabis als een gevaarlijke drug te kwalificeren; voorts
zijn de gevolgen van het gebruik van cannabis in menig opzicht minder ernstig dan die van
het gebruik van tabak en alcohol.
De Nederlandse minister van Justitie en de bovengenoemde vijf ministers van
Volksgezondheid hebben besloten te bezien hoe een vervolg gegeven kan worden aan hun
activiteiten. Daartoe is door een ambtelijke stuurgroep een werkprogramma voorbereid.
Deze richt zich op een combinatie van de aanbevelingen en bevindingen van zowel de
Stedenconferentie als de Wetenschappelijke conferentie en met name op beantwoording van
een aantal vervolgvragen en het ontwikkelen van wetenschappelijk onderbouwde modellen
voor toekomstig cannabisbeleid. Een voorstel voor dit vervolgproject wordt voorbereid.
23
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
24
6. Overlast en justitieel verslavingsbeleid
6.1 Drugsoverlast
Overlast doet zich in velerlei vormen voor en heeft veelal een hardnekkig karakter. Niet
alleen harddrugverslaafden maken zich aan overlastgevend gedrag schuldig. Ook het
gedrag van andere groepen (psychisch gestoorden, criminelen, daklozen) draagt bij aan
overlast in het publieke domein. Het begrip `overlast' moet daarom ook breed worden
opgevat.
In de nota "naar een veiliger samenleving" is overlast in het publieke domein een belangrijk
thema. De integrale aanpak van drugsoverlast zal in dat kader nader worden uitgewerkt.
In opdracht van het ministerie van BZK is ten behoeve van de Integrale
Veiligheidsrapportages door Intraval onderzoek uitgevoerd naar door bewoners ervaren
drugsoverlast. In 13 gemeenten verspreid over het hele land zijn in een aantal wijken,
voornamelijk achterstandsbuurten, in de jaren 1996, 1997, 1998, 2000 en 2002
bevolkingsenquêtes uitgevoerd, waarbij in totaal ruim 19.000 bewoners zijn geënquêteerd. In
grote lijnen kan worden geconcludeerd dat de ervaren drugsoverlast tussen 1996 en 2000 is
gedaald, met name in de zogenoemde overlastwijken. Deze afname lijkt zich na 2000 niet
voort te zetten. Uit de trendanalyses blijkt dat de diverse vormen van drugsgerelateerde
openbare-orde overlast en audiovisuele overlast eveneens vooral tussen 1998 en 2000
afnemen. Na 2000 neemt de overlast als gevolg van annexatie van openbare ruimte door
drugverslaafden en de overlast van straatprostitutie nog verder af. Daarentegen blijft tussen
2000 en 2002 de overlast van dealpanden onveranderd, terwijl de overlast door vervuiling
van de openbare ruimte door drugverslaafden en overlast van coffeeshops in de dertien
overlastwijken tezamen in lichte mate toeneemt.
In het onderzoek worden de overlastwijken vergeleken met zogenaamde referentiewijken die
wat betreft samenstelling, infrastructuur en sociale problematiek als gemiddeld kunnen
worden gezien. In deze referentiewijken blijkt zich in vergelijking met de overlastwijken een
relatief geringe afname voor te doen, hetgeen ook te maken heeft met de geringe mate van
drugsgerelateerde overlast, zoals ook reeds in 1996 het geval was. De drugsoverlast in de
referentiewijken lijkt zich na 2000 te stabiliseren of in lichte mate toe te nemen. Zo vertoont
de overlast van dealpanden en van vervuiling van de openbare ruimte door drugverslaafden
na 2000 een lichte toename. De ervaren overlast door annexatie van de openbare ruimte
door drugverslaafden en de overlast van coffeeshops blijft tussen 2000 en 2002
onveranderd.
De gevolgen van drugsoverlast laten eveneens een dalende trend zien. Ook hierbij treedt de
grootste afname op tussen 1998 en 2000, waarna deze afname zich niet verder doorzet in
2002. Dit geldt zowel voor de buurtproblematiek in de onderzochte wijken als voor de
onveiligheidbeleving.
Dit beeld komt overeen met de resultaten uit de Politiemonitor Bevolking. Uit de meting van
2001 blijkt dat de drugsoverlast ten opzichte van de metingen in de jaren 1997 en 1999 is
gedaald. De resultaten van het Intraval onderzoek worden meegenomen in de Integrale
Veiligheidsrapportage 2002.
Steun - en Informatiepunt Drugs en Veiligheid (SIDV). Het SIDV wordt door de ministeries
van Justitie, BZK, VWS en door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
24
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
25
gesubsidieerd. Het SIDV, ondergebracht bij de VNG, heeft als taak steun te verlenen aan
gemeenten, politie en OM bij de uitvoering van het lokale drugbeleid. De website van het
SIDV is medio 2002 geheel vernieuwd en geactualiseerd. Momenteel legt het SIDV de
laatste hand aan de handreiking "Smartshops" (TK 2001-2002, 24077 nr.97)) waarin, door
beschrijving van de beschikbare instrumenten, een concrete handreiking wordt gedaan ten
behoeve van een integrale aanpak van de handhaving op lokaal niveau. De handreiking richt
zich in eerste plaats op gemeenten. In opdracht van het ministerie van BZK heeft het SIDV
samen met het SGBO, het onderzoeks - en adviesburo van de VNG, onderzoek gedaan naar
de toepassing van artikel 174a Gemeentewet (sluiten van woningen) en artikel 13b
Opiumwet (sluiten van voor het publiek toegankelijke lokalen zoals horecagelegenheden,
winkels en gedoogde coffeeshops). Binnenkort zal deze evaluatie beschikbaar komen via de
website van het SIDV.
6.2 Justitiële verslavingszorg
In de voortgangsrapportage 1999-2001 werd gesproken over specifieke voorzieningen voor
verslaafde justitiabelen die werden aangeduid als een drietrapsraket te weten:
1. Drangprojecten
2. Verslaving Begeleidings Afdelingen (VBA's) en
3. Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV)
De aangekondigde herijking van het penitentiaire verslavingsbeleid is inmiddels ingezet in
het kader van een veel breder Justitieel Verslavingsbeleid en bestrijkt vooral de eerste twee
terreinen. Ook vanuit VWS zijn drangvoorzieningen opgezet: op het grensvlak van justitie en
verslavingszorg functioneert de Forensische verslavingskliniek (FVK). De FVK is een nieuwe
voorziening, bedoeld voor ernstig verslaafden met een justitiële titel. Soms is ook sprake van
psychische stoornissen. VWS heeft onlangs de opdracht gegeven tot evaluatie van de FVK.
Het onafhankelijke onderzoek duurt bijna vier jaar. Gekozen is voor een zelfde evaluatie-
opzet als voor de SOV, zodat de resultaten zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn.
Vanuit het ministerie van Justitie wordt gewerkt aan een vernieuwende samenwerking tussen
reclassering en het gevangeniswezen. Dit is uitgewerkt in het programma Terugdringen
Recidive. Dit programma heeft tot doel de recidive te verminderen door effectieve
reïntegratie van justitiabelen. Prioriteit is onder andere gelegd bij de veelplegers, waaronder
veel verslaafden. In relatie met het programma Terugdringen Recidive is een beleidsgroep
Justitiële Verslavingszorg ingesteld. Deze beleidsgroep, waarin naast de Justitiële
ketenpartners (gevangeniswezen, het OM, verslavingsreclassering) ook het ministerie van
VWS is vertegenwoordigd, heeft zich ten doel gesteld verslaafde justitiabelen naar een
maatschappelijk aanvaardbaar bestaan te leiden met als achterliggende gedachte dat
daarmee ook de recidive zal verminderen.
Inzet is een beleid te ontwikkelen dat er op gericht is:
per verslaafde gedetineerde vast te stellen welke aanknopingspunten er zijn voor een
kansrijke interventie
een gedifferentieerd stelsel van effectieve interventies beschikbaar te hebben, zowel
tijdens als na detentie
25
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
26
de samenwerking tussen de relevante partners binnen de strafrechtsketen (politie, OM,
gevangeniswezen, reclassering) en binnen de zorgketen (zorgvoorzieningen, gemeenten
etc.) te optimaliseren.
Bij de ontwikkeling van het Justitiële verslavingszorgbeleid zal verder rekening gehouden
worden met de herziening van het sanctiestelsel en worden de uitkomsten betrokken van het
advies van de Gezondheidsraad over de behandeling van drugverslaafde gedetineerden.
Ook de uitkomsten van drie onderstaande pilot projecten, die onder verantwoordelijkheid van
de sector Gevangeniswezen worden uitgevoerd, worden meegenomen.
De pilot `Voordeur' op het gebied van het ontwikkelen van assessment en diagnostiek in
de PI Grave.
De Pilot `Co-morbiditeit' waarbij het toeleiden naar de zorg voor verslaafde gedetineerden
met psychiatrische problematiek centraal staat in een samenwerkingsproject tussen PI
Haaglanden en het Psycho Medisch Centrum Parnassia in Den Haag.
De Pilot `Ketenzorg' waarbij wordt beoogd de verslaafde gedetineerden effectiever naar
de zorg te leiden door middel van een procesmatige werkwijze van de verschillende
partners. Deze pilot wordt uitgevoerd in de PI Arnhem in samenwerking met het Gelders
centrum voor Verslaving `De Grift'.
Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV): De SOV, bedoeld als sluitstuk van de
drietrapsraket, heeft de status van een experiment en wordt geëvalueerd. Deze evaluatie
omvat een procesevaluatie en een effectstudie die wordt uitgevoerd onder
verantwoordelijkheid van het WODC. Mede op basis van de onderzoeksresultaten vindt
besluitvorming plaats over bredere invoering, aanpassing dan wel stopzetting van de SOV
maatregel.
Over de stand van zaken (peildatum mei/juni 2002) rond de SOV kan het volgende worden
gemeld. Alle voorzieningen zijn operationeel, met uitzondering van de tweede fase voor de
zuidelijke gemeenten, en de instroom verloopt voorspoedig. In Amsterdam verblijven 33
deelnemers aan wie de maatregel is opgelegd in de eerste (gesloten) fase en 10 deelnemers
zijn inmiddels doorgestroomd naar de tweede (half open) fase. In Rotterdam zijn 21
deelnemers met maatregel in de eerste fase en 7 in de tweede. Utrecht heeft 17 deelnemers
en nog geen deelnemers in de tweede fase. De Zuidelijke gemeenten ten slotte hebben 10
deelnemers in de eerste fase. In totaal verblijven er nu 98 deelnemers aan wie de maatregel
is opgelegd in de SOV-voorzieningen waarvan er tot nu toe 2 deelnemers weigeren deel te
nemen aan het geboden programma. Een deelnemer is in hoger beroep alsnog veroordeeld
tot de maatregel maar heeft cassatie aangetekend.
26
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
27
7 Bestrijding druggerelateerde criminaliteit
7.1 Drugs en het strafrecht
In het jaarbericht van de Nationale Drug Monitor (NDM) is nu ook een hoofdstuk opgenomen
met gegevens over de justitiële kant van het drugbeleid. Kanttekening is, dat in deze eerste
bijdrage alleen enkele deelaspecten worden belicht. Ook gaat het daarbij alleen om
opgeloste drugscriminaliteit. Ondanks deze beperkingen komen interessante zaken naar
voren:
- Eén op de twintig misdrijfstrafzaken betreft een Opiumwetdelict. Eén van de acht jaarlijks
opgelegde (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen betreft een Opiumwetzaak, die evenwel
weer gezamenlijk een claim leggen van ruwweg een kwart van de opgelegde detentietijd.
- Van het aantal uitgevoerde opsporingsonderzoeken naar ernstiger georganiseerde
criminaliteit blijkt het in het merendeel te gaan om drugszaken, met name rond de
productie, transport en handel. Er lijkt veelal ook een vermenging tussen
drugscriminaliteit en andere vormen van georganiseerde criminaliteit.
- De vrijheidsstraffen die worden opgelegd voor Opiumwetdelicten die worden gepleegd in
georganiseerd verband artikel 140 Sr is dan van toepassing- zijn met gemiddeld 1000
dagen aanzienlijk langer dan de straffen die worden opgelegd voor reguliere
Opiumwetdelicten.
- De totale opgelegde strafduur voor Opiumwetzaken bedraagt ruim een kwart van het
totaal aantal opgelegde detentiejaren. Na een terugval vanaf 1998 stijgt dit weer van 24
naar 27% in 2001. Opvallend is dat het arrondissement Haarlem waarbinnen Schiphol
ligt - in 2001 10% van de in Nederland opgelegde detentiejaren voor Opiumwetdelicten
voor zijn rekening neemt.
- De groep verslaafde criminelen wordt thans niet specifiek geregistreerd. Niettemin kan op
basis van de aantekening "druggebruiker" in het herkenningssysteem van de politie
(HKS) in combinatie met gegevens uit de Strafrechts Monitor (SRM) toch een indicatief
beeld van deze groep worden gegeven:
De helft van de groep is woonachtig (of verblijvend) in één van de vier grote steden.
De kans op recidive is bij deze groep erg groot. Van de in 2001 gearresteerde
druggebruikers had driekwart in hun criminele voorgeschiedenis al meer dan 11
processen verbaal wegens een misdrijf en had een derde zelfs tussen de 21 en 50
processen verbaal wegens eerdere misdrijven.
Verslaafde criminelen worden verreweg het vaakst (in 63% van de gevallen)
gearresteerd voor vermogensdelicten zonder geweld, op afstand gevolgd door
geweld tegen personen (19 procent) en delicten onder de noemer vernieling en/of
openbare orde.
Omdat de registratiesystemen van de betrokken organisaties daarin nog niet voldoende
voorzien, kan in dit jaarbericht nog geen overkoepelend beeld gegeven van de justitiële
drugproblematiek, hetgeen wel het uiteindelijke doel is. De bandbreedte van de
justitiebijdrage aan het NDM jaarbericht zal in de komende jaren stapsgewijs worden
uitgebreid.
7.2 Inbeslagnames
27
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
28
Bijlage I bevat gegevens over de inbeslaggenomen drugs in de periode 1998 2001. Zoals
voorgaande jaren is aangegeven geldt ook bij dit overzicht dat het niet mogelijk is vanuit
deze cijfers een trend af te leiden, omdat de cijfers op zichzelf gezien moeilijk te
interpreteren zijn. De hoeveelheden in beslaggenomen drugs kunnen variëren al naar gelang
de opsporingsinspanningen, het aantal zaken dat zich aandient, veranderingen die in de
markt optreden en/of de registratie van inbeslagnames.
Rekening houdend met deze kanttekeningen, blijkt dat er in 2001 beduidend minder XTC
pillen in beslaggenomen zijn dan in het jaar 2000. De stijgende lijn van het aantal in
beslaggenomen cannabisplanten en ontmantelde kwekerijen heeft zich over het jaar 2001
voortgezet. Wat betreft heroïne lijkt er sprake van stabilisering.
De smokkel van cocaïne door koeriers via Schiphol is in de tweede helft van 2001 enorm
toegenomen en heeft sterk de aandacht getrokken. Er zijn daarop specifieke maatregelen
getroffen, onder meer de verscherping van de controle op de luchthaven door Douane en
Koninklijke Marechaussee. De smokkel via de lucht is evenwel slechts een deel van de totale
hoeveelheid cocaïne die in ons land wordt binnengebracht en ook andere organisaties zijn
betrokken bij de aanpak daarvan (zie hoofdstuk 7.5 Plan van aanpak bolletjesslikkers). In
2001 werd in totaal 8389 kilo cocaïne in beslaggenomen. In de Rotterdamse haven werd
door Douane en Kmar 1519 kilo in beslaggenomen. Daarbij was een grote partij van 416 kilo.
De overige inbeslagnames waren verspreid over diverse politiediensten. Uitschieters daarbij
waren het Kernteam Haaglanden met 470 kilo en het Regiokorps en Kernteam Rijnmond met
1763 kilo.
7.3 Handhaving
Vraag en aanbodvermindering Het onderzoek naar de internationale verplichtingen voor
Nederland met betrekking tot de vraag- en aanbodvermindering van drugs, inclusief harm
reduction, is verricht naar aanleiding van een toezegging op 21 december 2001 van de
minister van Justitie aan de Kamer. Het onderzoek is op 1 september 2002 afgerond. Voor
dit onderzoek is gekeken naar de verplichtingen die uit de VN-verdragen inzake
drugbestrijding voortvloeien en de besluitvorming die in EU verband tot dusverre heeft
plaatsgehad (met name joint actions). Tevens zijn andere relevante verdragen, zoals
"Schengen" bij het onderzoek betrokken. Gebleken is dat de onderzochte teksten weinig
bepalingen kennen die een element van harm reduction in zich dragen. Voorts kon
vastgesteld worden dat de Europeesrechtelijke verplichtingen vooral aanvullend zijn op het
nationale beleid van de lidstaten, terwijl de VN-verdragen een dwingend karakter hebben.
Middels een nadere rapportage zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van
dit onderzoek.
Venlo. Het vierjarige project Hektor, dat beoogt de drugscriminaliteit en -overlast met 35%
terug te dringen, is op 1 januari 2001 in Venlo van start gegaan. Het project behelst een
driesporenbeleid: een handhavingstraject (gericht op drugsgerelateerde overlast en
criminaliteit), een vastgoedtraject (gericht op verwerving van onroerend goed dat in handen
is van malafide eigenaren) en aanpassing van het coffeeshopbeleid. Het ministerie van
Justitie subsidieert het handhavingstraject voor vier jaar. Ten behoeve van de evaluatie is in
april 2002 door het onderzoeksbureau Intraval een nulmeting afgerond.
28
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
29
In april 2002 is ook het eerste jaarverslag van het project Hektor door het College van B&W
vastgesteld en aan de gemeenteraad aangeboden. Bij het handhavingstraject werkt de
gemeente nauw samen met het OM, het arrondissement Roermond, de Regiopolitie, de
Belastingdienst en de Fiod, om de drugscriminaliteit en overlast geïntegreerd aan te
pakken. Er is een speciaal politieel straatteam opgericht, dat op straat de overlast bestrijdt,
en een rechercheteam, dat zich bezighoudt met kortlopende onderzoeken naar
drugscriminaliteit. Tevens richt de gemeente zich op bestuurlijke handhaving door het sluiten
van panden, het verrichten van bouwinspecties en het controleren van horeca-, drank- en
exploitatievergunningen. Op dit gebied zijn uitstekende resultaten behaald. Van de 60 à 100
illegale verkooppunten van drugs zijn 50 panden gesloten. Verder zijn door het straatteam
672 aanhoudingen verricht, waarbij in 295 gevallen tot snelrecht werd overgegaan, 152 keer
werd een verblijfsontzegging aan drugsrunners uitgedeeld, 43 wapens en een aanzienlijke
hoeveelheid drugs werden inbeslaggenomen. Het rechercheteam heeft 58 aanhoudingen
verricht, waarvan in 14 gevallen tot inbewaringstelling is overgegaan. Tenslotte is door
middel van ontnemingsvorderingen meer dan 1,3 miljoen gulden ontnomen.
Uit het jaarverslag blijkt dat voor de vrees dat criminaliteit en overlast zich naar andere
wijken of steden zou verplaatsen geen bevestiging is gevonden. In de gehele regio Limburg-
Noord blijkt het aantal drugsgerelateerde incidenten af te nemen.
Drugs en internet. In 2001 is het project drugs en internet gestart. Dit project, mede ter
uitvoering van de motie Van der Staaij (TK 1999/2000, 24077 nr. 80), betrof een in mei
afgeronde "quick scan" naar de affichering en aanbieding van softdrugs en synthetische
drugs via Internet. Tevens is onderzocht hoe de handhaving plaatsvindt en kan plaatsvinden.
De bevindingen van de "quick scan" zijn naar de Kamer gestuurd. Gebleken is dat 103
coffeeshops in Nederland een website hebben (situatie eind 2001), maar hierop geen
softdrugs aanbieden. Per website is bekeken of het afficheringsverbod van artikel 3b van de
Opiumwet werd overtreden. Het OM zal de gevallen waarin sprake is van een evidente
overtreding van de richtlijn inzake affichering en verkoop aan nader strafrechtelijk onderzoek
onderwerpen. Ten aanzien van synthetische drugs kon worden vastgesteld dat er geen
aanwijzingen van grootschalige handel in gebruiksklare synthetische drugs op het internet
zijn aangetroffen. Een aantal van de aangetroffen sites, die de bedoeling leken te hebben om
informatie te vertrekken over synthetische drugs en/of geneesmiddelen, konden als dubieus
worden bestempeld. Uit het onderzoek bleek verder dat grondstoffen voor synthetische
drugs (precursoren) in grote mate op het internet te koop werden aangeboden. Hoewel deze
stoffen voor legale doeleinden aangewend kunnen worden, zijn er in veel landen uitgebreide
verplichtingen ten aanzien van het gebruik van en de handel in deze stoffen. Informatie over
het ruime aanbod van precursoren is voorgelegd aan de verschillende opsporings- en
controlediensten.
7.4 Samenspannen tegen XTC
Nederland is behalve doorvoerland en afzetmarkt ook producent van synthetische drugs. In
mei 2001 heeft de Nederlandse regering besloten tot een intensivering van de aanpak van
synthetische drugs. In het kader van de nota Samenspannen tegen XTC 9 werken vele
diensten en departementen samen om de productie en handel in XTC een halt toe te roepen.
9 TK 2000-2001, 23 760 nr. 14
29
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
30
De uitwerking van de XTC-nota vindt zijn beslag in de periode 2002-2006. In april 2002 heeft
de minister van Justitie, mede namens de ministers van BZK, Defensie, Economische
Zaken, Financiën en VWS, een overzicht van de uitvoering van de nota aangeboden aan de
Tweede Kamer .10
Bij de uitvoering van de XTC-nota is een belangrijke rol weggelegd voor de Unit Synthetische
Drugs (USD). De USD is een multidisciplinair samenwerkingsverband dat is samengesteld
uit medewerkers van een reeks van diensten, te weten: politie, OM, FIOD-ECD, Douane,
Kmar, Inspectie Verkeer en Waterstaat divisie Vervoer en KLPD dienst Recherche
Informatie. De USD vervult een eigen operationele taak bij de aanpak van XTC-criminaliteit
en fungeert als aanspreekpunt en kennis- en expertisecentrum.
De XTC-nota voorziet in een geïntegreerde aanpak van de productie en handel in XTC.
Naast intensivering van de handhaving en het vergroten van kennis wordt geïnvesteerd in
diverse onderzoeken en internationale samenwerking.
Versterking van de handhavingsinspanningen en capaciteit
De politie wordt in 2002 uitgebreid met vijf speciale XTC-teams (90 extra fte's) Deze teams
moeten onderzoeken uitvoeren en rechtshulpverzoeken uitvoeren. De teams worden
gekoppeld aan de Kernteams Zuid, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond,
Haaglanden-Hollands Midden en Noord- en Oost-Nederland. Tussen de operationele XTC-
teams en de USD zal nauwe afstemming plaatsvinden over de coördinatie van de
werkzaamheden. Het OM en de zittende magistratuur worden uitgebreid om de extra zaken
die de XTC-teams aanbrengen te behandelen. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
ondersteunt opsporingsdiensten bij het ontmantelen van laboratoria en bij andere
onderzoeken. Daarnaast breidt het NFI de onderzoeksactiviteiten uit. Hierdoor kan de positie
van het NFI als (inter-)nationaal kenniscentrum voor de productiemethoden en precursoren
van XTC worden versterkt.
De controle op de uitvoer van XTC-(eind)producten uit Nederland is geïntensiveerd. Het
Schipholteam van Douane en Kmar is uitgebreid met 10 opsporingsambtenaren. Ook de
Justitiële Dienst van de Kmar op Schiphol is versterkt. De slagkracht van de Douane is in
2001 vergroot door middel van uitbreiding van het Douane Informatiecentrum. Daarnaast
krijgt de Douane de beschikking over een extra scan met bedienend personeel voor de
controle op uitgaande pakketpost en over extra speurhonden met begeleiders op Schiphol,
Eindhoven en Rotterdam.
De FIOD-ECD houdt toezicht op de naleving van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën
(WVMC). De wet beoogt door regulering van de in-, uit- en doorvoer het verplaatsen van
chemicaliën uit de legale stroom naar het illegale circuit te voorkomen. Het toezicht op de
WVMC wordt geïntensiveerd door versterking van de personele bezetting van de ECD en
door verbetering van de werkwijze in het toezicht. De FIOD-ECD zal daarnaast de Douane
en andere handhavingsorganisaties actiever gaan ondersteunen door het verstrekken van
relevante informatie, het bijdragen aan risicoanalyse en als kenniscentrum voor precursoren.
De FIOD-ECD heeft ook een eigen taak in de opsporing van illegale productie van of handel
10 TK 2000-2001, 23 760 nr. 14
30
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
31
in chemische stoffen. De opsporingscapaciteit van de ECD wordt voor de periode 2002-2006
versterkt met 6 fte. Het OM heeft in 2000 met FIOD-ECD afspraken gemaakt over de
intensivering van opsporing van illegale precursoren.
Versterking internationale samenwerking. USD en het OM intensiveren de samenwerking
met landen die een belangrijke rol spelen in de XTC-handel. Het gaat daarbij bijvoorbeeld
om landen waar grondstoffen vandaan komen, die een grote afzetmarkt hebben of
transitolanden. De USD organiseert internationale stageweken voor buitenlandse
opsporingsdiensten. Deze stageweken worden ondersteund door de Europese Commissie.
Artikel 12 van het VN-verdrag van Wenen verplicht tot het verstrekken van administratieve
gegevens. Het kabinet heeft besloten om administratieve gegevens over inbeslagnames van
precursoren te verstrekken aan de INCB en aan het uitvoerende land (veelal China). Het
Weense drugsverdrag verplicht niet tot strafrechtelijke samenwerking. Artikel 7 van dit
verdrag bepaalt dat rechtshulp onder andere kan worden geweigerd wanneer het vermoeden
bestaat dat wezenlijke belangen van het aangezochte land geschaad zullen worden. Dat is
onder andere het geval wanneer er een daadwerkelijk risico bestaat dat door rechtshulp
flagrante mensenrechtenschendingen zullen plaatsvinden en de doodstraf kan worden
opgelegd. Daarom heeft het kabinet niet voorgesteld strafrechtelijke samenwerking met
bijvoorbeeld China te entameren.
7.5 Controle buitengrenzen
Ten opzichte van 2000 is er in 2001 meer marihuana en meer cocaïne onderschept. De
meeste marihuana werd in de Rotterdamse haven aangetroffen (7.823 kg) en de meeste
cocaïne op Schiphol (4.085 kg). In de loop van het jaar 2001 is Nederland geconfronteerd
met een explosieve groei van de smokkel van cocaïne door koeriers via Schiphol. Begin
2002 is het plan van aanpak drugssmokkel Schiphol 11naar de Tweede Kamer gezonden.
Deze aanpak betreft onder meer het creëren van extra celcapaciteit, de uitbreiding van het
OM en de zittende magistratuur, de uitbreiding van het Schipholteam en de douane, de
toepassing van pre-flight en verscherpte controles in Nederland, de Nederlandse Antillen en
Aruba, het verrichten van opsporingsonderzoeken naar de organisaties achter de
drugssmokkel en samenwerking in internationaal verband. De Tweede Kamer wordt via
voortgangsrapportages (TK 2001 2002, 28 192, nrs. 8, 12 ,13 en 16) op de hoogte
gehouden over de implementatie van het plan van aanpak. De maatregelen hebben er toe
geleid dat vanaf januari tot september 2002 ruim 1300 drugskoeriers zijn aangehouden.
Omdat dit niet alleen een Nederlands probleem is, heeft Nederland binnen de bestaande
(drug-)werkgroepen van de EU op een gemeenschappelijke aanpak van drugssmokkel via
luchthavens aangedrongen. Dit is ook nog gebeurd op een symposium van de Pompidou
groep met Britse vertegenwoordigers tijdens een gezamenlijke presentatie over de
problematiek van de cocaïnesmokkel. Nederland heeft met het VK het initiatief genomen om
nog dit jaar een EU-expert meeting te organiseren over deze problematiek.
"Mercure". Van 20 tot 26 maart 2002 is de internationale douane-controleoperatie "Mercure"
gehouden. Deze controleactie was gericht op het bestrijden van de smokkel van
synthetische drugs door uitgaande luchtvaartpassagiers met bestemming de Verenigde
11 TK 2001 2002, 28 192, nr. 1
31
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
32
Staten, Canada en Australië. Aan deze operatie werd deelgenomen door de douane van de
lidstaten van de Europese Unie (het VK uitgezonderd), Zwitserland, IJsland, Australië,
Canada en de VS. De operatie werd georganiseerd door de Nederlandse douane in
samenwerking met de Franse en Duitse douane. De internationale coördinatie vond plaats in
Nederland. Vertegenwoordigers uit de VS, Canada en Australië participeerden actief
gedurende de gehele actie in deze coördinatie-unit.
32
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
33
8 Internationale aspecten
8.1 Voorlichting
Doel van het internationale voorlichtingsbeleid is het geven van een eenduidig beeld over het
Nederlandse drugbeleid, het creëren van begrip en het realiseren van internationale
samenwerking. De interdepartementale Stuurgroep Coördinatie Drugvoorlichting Buitenland
voorziet personen en instanties die in internationaal verband ons beleid uitdragen van de
juiste informatie en instrumenten. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor bepaalde conferenties,
zoals de 45ste vergadering van de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN, voor
nieuwe thema's speciale factsheets zijn ontwikkeld.
Een belangrijke bron van informatie over het Nederlandse drugbeleid is de brochure
Questions & Answers Drugs, uitgebracht door het ministerie van Buitenlandse Zaken. In
deze brochure worden ruim dertig vragen over het Nederlands drugbeleid behandeld. Deze
interdepartementale brochure (BZ, VWS, Justitie en BZK) wordt in meerdere talen
uitgegeven en is ook op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken te vinden12.
8.2 Nederlandse Antillen en Aruba
Op 3 juni 2002 hebben de volksgezondheidministers van Nederland en de Nederlandse
Antillen een samenwerkingsprotocol verslavingszorg ondertekend. Doel is om de
samenwerking tussen NGO's te stimuleren. Dit protocol moet in het licht gezien worden van
de twee conferenties (1999 en februari 2002) met Nederlandse en Antilliaanse professionals.
Er zijn inmiddels diverse samenwerkingsprojecten van de grond gekomen tussen NGO's.
Met Aruba zal de samenwerking in eerste instantie gericht zijn op scholing van
hulpverleners. Er is op dit moment onvoldoende kennis en expertise aanwezig om in de
diverse instellingen adequate hulpverlening te bieden. Het is de bedoeling ook met Aruba
een samenwerkingsprotocol te ondertekenen.
Rechechesamenwerkingsteam (RST). Het RST is ingesteld om de georganiseerde misdaad
te bestrijden, kennisoverdracht te realiseren op het gebied van met name financiële
recherche, en rechtshulpverzoeken vanuit Nederland te begeleiden en uit te voeren. Het
RST is een samenwerkingsteam tussen de drie landen, ressorterend onder het locale OM.
Op 30 november 2001 sloten de drie landen een protocol af dat een formele basis geeft aan
dit team. Het RST heeft internationaal goede contacten opgebouwd, onder andere met
opsporingsdiensten in de VS en Frankrijk, en beschikt over een actueel criminaliteitsbeeld
over de drugssmokkel naar Europa via de Antillen en Aruba. Het team heeft in
samenwerking met Antilliaanse, Arubaanse en Nederlandse opsporingsdiensten enkele
belangrijke drugszaken in onderzoek en heeft in het verleden goede resultaten geboekt.
De Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba vervult een belangrijke taak in de
preventie en opsporen van aanlanding van drugs op de Antillen en Aruba. In 2001 werd 4645
kg. cocaïne onderschept, dit nog los van de vangsten die de Koninklijke Marine deed op
volle zee. De deelnemende landen besloten eind 2001 dat 80% van de inzet van de
Kustwacht besteed moet worden aan drugbestrijding. De Kustwacht is nu zes jaar in werking
12 www.minbuza.nl/english onder `ethical issues'.
---
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
34
en geniet gezag in de regio en bij de internationale partners. Samenwerking met omringende
landen en een goede informatiepositie zijn onontbeerlijk voor goede resultaten. Een
tussentijdse evaluatie in 2002 resulteerde in aanbevelingen voor verdere verhoging van
efficiency en effectiviteit. Daartoe is onder andere de vervanging van een deel van het
varend materieel van groot belang.
Gemengde werkgroep bestrijding drugssmokkel via Luchthavens. Deze werkgroep adviseert
de drie ministers van Justitie in het Koninkrijk over preventie en bestrijding van drugssmokkel
via de nationale luchthavens. Dit betreft ook de smokkel van XTC vanuit Nederland naar of
via de Nederlandse Antillen en Aruba, die overigens nog gering in omvang is in vergelijking
met cocaïnesmokkel. Adviezen van de werkgroep op het gebied van informatie-uitwisseling,
het maken van criminaliteitsbeeldanalyses en preventie (bijv. security op de luchthavens) zijn
geïmplementeerd of in uitvoering. Op basis van ingewonnen informatie zijn enkele
opsporingsonderzoeken opgestart. In combinatie met de uitvoering van het Plan van Aanpak
Drugssmokkel Schiphol is aan de Antillen en Aruba materieel ter beschikking gesteld om de
doorvoer van drugs te beperken.
8.3 Benelux
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad
van 27 november 1998 over preventie van, de hulp bij en de bestrijding van het
drugsprobleem, is sinds 2001 een Benelux Stuurgroep Drugs werkzaam. Deze stuurgroep is
sinds september 2001 driemaal bijeen geweest. Op ambtelijk niveau is vergaderd over
beleidsinhoudelijke thema's van gemeenschappelijk belang. Concreet is informatie
uitgewisseld over nieuwe ontwikkelingen in het drugbeleid en relevante wetswijzigingen in de
drie landen, verrichte onderzoeken, de XTC-nota, het Actieplan Schiphol tegen
cocaïnesmokkel, en het EU kaderbesluit Illegale Drughandel.
8.4 Pompidou groep
De Pompidou groep heeft vele activiteiten in gang gezet om op Europees niveau
vergelijkbare gegevens te verkrijgen, zoals het multi-city project en school surveys (ESPAD).
Het zijn dit soort studies die ertoe bijdragen dat de discussie over het drugbeleid binnen
Europa op een meer wetenschappelijke basis gevoerd gaat worden. De komende jaren zal
ook meer aandacht worden besteed aan het vertalen van gegevens naar het ontwikkelen
van rationeel drugbeleid. Ook in internationaal verband wordt meer gestreefd naar
"evidence-based policy". Om dit te ondersteunen heeft het ministerie van VWS voor drie jaar
financiering beschikbaar gesteld voor een (Nederlandse) secretaris van de werkgroep
onderzoek en epidemiologie.
Thans worden er door het Ierse voorzitterschap voorbereidingen getroffen voor de
ministeriële conferentie in 2003.
Onder de Pompidou groep ressorteert onder andere de werkgroep Airport Control. Zoals al
vermeld onder 7.5 heeft Nederland samen met het VK binnen die werkgroep een
gezamenlijke Europese aanpak van drugsmokkel via luchthavens bepleit.
8.5 Europese Unie
34
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
35
EU-Actieplan Drugs. De samenwerking binnen de EU staat in het teken van het EU-
Actieplan Drugs 2000-2004. Dit actieplan vormt de concrete uitwerking van de drugsstrategie
van de EU (2000-2004) die de Europese Raad in Helsinki heeft aangenomen. Het plan
omvat alle aspecten van het drugbeleid en richt zich ook op samenwerking met derde
landen, met name de toetredingskandidaten. In december 2002 zal de Commissie de
voortgang van het Actieplan evalueren.
Commissievoorstel voor gezondheidsaspecten drugbeleid.Thans ligt er een voorstel voor
een aanbeveling van de Raad over de preventie en de beperking van de risico's van
drugverslaving. Het hoofddoel is de lidstaten te helpen de tweede doelstelling van de EU-
drugsstrategie (2000-2004) inzake volksgezondheid te halen, te weten de incidentie van
druggerelateerde gezondheidsschade (HIV, hepatitis B en C, tuberculose, enz.) en het
aantal druggerelateerde sterfgevallen in vijf jaar tijd aanzienlijk terug te dringen.
De aanbeveling heeft vier aspecten:
1. De preventie van drugverslaving en vermindering van risico's tot doelstellingen van het
volksgezondheidsbeleid te maken.
2. Het terugdringen van drugsgerelateerde gezondheidsschade (HIV, Hepatitis, TBC etc) en
sterfte door harm reduction maatregelen, zoals voorlichting, straathoekwerk,
gebruiksruimten, peer preventie, substitutie behandeling, hepatitis B vaccinatie, en
spuitomruilprogramma's.
3. Bovenstaande maatregelen baseren op wetenschappelijk onderzoek, goede evaluatie,
kwaliteitscriteria, monitoring en uitwisseling van ervaringen.
4. Na twee jaar verslag uitbrengen aan de Commissie over de uitvoering van de aanbeveling
en vervolgens op verzoek van de Commissie.
Kaderbesluit illegale drughandel. In mei 2001 diende de Europese Commissie het ontwerp-
Kaderbesluit illegale drughandel in, met als oogmerk de minimumvoorschriften met
betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten ten aanzien van drugs te harmoniseren
en te komen tot minimale strafmaxima in de lidstaten van de Unie. Met dit Kaderbesluit wordt
uitwerking gegeven aan artikel 34 en 31 van het EU-Verdrag. Hoofdlijnen van het voorstel
betreffen de vrij uitvoerige definitie van illegale drughandel en de daarop te stellen sancties.
Het voorzien in eigen gebruik valt buiten de werkingssfeer van het Kaderbesluit.
Voor Nederland betekent dit besluit dat de maximumstrafmaat voor strafbare handelingen
met grote hoeveelheden cannabis (zowel in georganiseerd crimineel verband als daarbuiten)
en voor strafbare handelingen met precursoren en/of harddrugs in georganiseerd crimineel
verband aanmerkelijk verhoogd moet worden. Tevens moet de strafmaat voor kleine
hoeveelheden cannabis die niet bedoeld zijn voor eigen gebruik verhoogd worden van 1
maand naar 1 jaar. Dit betekent dat in dit soort zaken er rechtshulpverzoeken kunnen
worden ingediend vanuit de andere lidstaten.
Nederland stelde zich op het standpunt dat de reikwijdte van dit voorstel moest worden
beperkt tot die onderwerpen waarvoor het een meerwaarde heeft om gezamenlijk in EU
verband aan te pakken. Op grond van deze overweging kan Nederland voorstander zijn van
de harmonisatie van bestanddelen van strafbare feiten ten aanzien van georganiseerde
internationale drughandel. Deze meerwaarde is echter niet aanwezig bij de aanpak van de
nationale kleinhandel. Nederland heeft zich om die reden op het standpunt gesteld dat uit
35
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
36
een oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit handelingen met kleine hoeveelheden
softdrugs van een lagere maximumsanctie dienen te worden voorzien dan het maximum van
tenminste één jaar vrijheidstraf. Het Kabinet kon instemmen met de tekst van het
kaderbesluit toen door het Spaanse voorzitterschap een compromisvoorstel werd ingediend
ten aanzien van kleine hoeveelheden softdrugs. In de Raad (van de ministers van Justitie) in
Luxemburg van 13 juni 2002 bleek echter dat drie andere lidstaten niet met dit voorstel
konden instemmen en kon er derhalve geen overeenstemming over het Kaderbesluit worden
bereikt. Verwacht wordt dat het Deense voorzitterschap met nieuwe voorstellen zal komen.
Werkgroep drughandel. In het kader van de werkgroep Drughandel van de EU is in
december 2001 het CASE pilot project (Comprehensive Action against Synthetic drugs in
Europe) van start gegaan. Doel is om forensische gegevens (samenstelling, vervuiling met
vreemde stoffen van in beslaggenomen synthetische drugs) te combineren met meer
traditionele politiële gegevens. Daaruit kunnen verbanden zichtbaar worden tussen drugs die
bij diverse gelegenheden en op diverse plaatsen in beslag zijn genomen. Dit kan de
opsporing ondersteunen. De werkgroep is thans opgeheven. De werkzaamheden zullen in
andere Raadswerkgroepen aan de orde komen.
Phare Synthetic Drugs Project. Het ministerie van Justitie was hoofdaannemer van het Phare
Synthetic Drugs Project I (PSD I) van de Europese Commissie dat ten doel had om de 10
kandidaat-lidstaten alsmede Albanië, Bosnië en Herzegovina en de voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië te assisteren bij de adoptie en implementatie van het
EU acquis betreffende synthetische drugs. Eind 2001 is dit project met bevredigend resultaat
afgerond. In totaal werden meer dan 100 activiteiten uitgevoerd, waarvan het grootste deel in
de kandidaat-lidstaten zelf. De waardering voor dit project blijkt tevens uit het feit dat de
Europese Commissie positief reageerde op het voorstel om het reeds vanaf 1993 lopende
Phare Precursorenproject te integreren in het vervolgproject Phare Synthetic Drugs and
Precursors Project (PSDII). Dit project is begin 2002 gestart en duurt tot eind 2003. Het
ministerie van Justitie is wederom hoofdaannemer. Het project wordt uitgevoerd door een
Consortium waaraan naast Nederland ook Duitsland, Zweden en het VK deelnemen. Dit
project beperkt zich tot de kandidaat-lidstaten: Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Polen,
Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Estland, Letland en Litouwen. De algemene doelstelling is om
de landen te assisteren bij de omzetting, implementatie en uitvoering van het EU Acquis en
praktijkervaringen op het gebied van synthetische drugs en precursoren uit te wisselen. De
nadruk ligt op het terugbrengen van de illegale productie en smokkel van synthetische drugs,
het tegengaan van omleiding/afleiding van precursoren (van het legale naar het illegale
circuit) en het vroegtijdig herkennen en identificeren van nieuwe synthetische drugs.
EU-LAC Het in 1999 in Panama vastgestelde actieplan drugbestrijding tussen de EU, Latijns-
Amerika en het Caribische gebied (LAC) voorziet in samenwerking bij vraagvermindering,
het tegengaan van witwassen van gelden, alternatieve ontwikkeling en maritieme
aangelegenheden. Dit jaar vond er weer een bijeenkomst op hoog niveau plaats. Helaas zijn
echter vooralsnog weinig concrete resultaten uit het samenwerkingsmechanisme
voortgevloeid.
De Nederlandse inspanningen om in dit verband tot een regionale Overeenkomst Maritieme
Samenwerking bij drugbestrijding in de Caribische Regio te komen, beginnen echter wel hun
36
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
37
vruchten af te werpen. Het verdrag moet een aanvulling vormen op bestaande bilaterale en
sub-regionale verdragen en een juridisch kader scheppen om de beperkte maritieme
middelen effectiever in te zetten. Onder co-voorzitterschap van Costa Rica, Caricom (een
samenwerkingsverband van Caribische staten dat streeft naar een gemeenschappelijke
markt en versterking van de regionale integratie) en Nederland is tijdens de
onderhandelingsronde in april 2002 in Aruba consensus bereikt over de tekst van de
overeenkomst. Het streven is om de tekeningsplechtigheid voor 1 oktober 2002 te laten
plaatsvinden. Beoogde ondertekenaars zijn onder meer de landen uit Centraal en Zuid
Amerika, het Caribische gebied, alsmede het VK, Frankrijk, Nederland en de VS.
EU-Centraal Azië. In 1999 deed Europol onderzoek naar de toenemende drugproblematiek
in Centraal Azië en de gevolgen daarvan voor de EU. Besloten werd tot de opstelling van
een actieplan voor samenwerking op het gebied van drugbestrijding tussen de EU en
Kazakstan, Kirgizië, Tadzjikistan en Oezbekistan. Turkmenistan gaf aan van deelname af te
zien. Het Actieplan zal zich onder meer richten op de ontwikkeling van beleid en de
ondersteuning van instituten waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Alhoewel het
Plan nog niet formeel is ondertekend spelen de politieke prioriteiten en richtlijnen van het
plan reeds een belangrijke rol in verschillende lopende Europese programma's in de regio.
Zo worden douaneambtenaren op vliegvelden en havens getraind in het onderscheppen van
drugs en voorzien van technisch materiaal. Ook is een regionale gegevensbank in het leven
geroepen met informatie over druggebruik en handel.
EU- Midden- en Oost-Europa.In het kader van de toetreding van Midden en Oost Europese
landen tot de EU zal er voor de tweede keer een seminar worden georganiseerd, met als
thema `Drug Policy in the European context'. Dit seminar wordt gefinancierd uit de gelden
van het MATRA-pre-accessieprogramma `Accession-oriented Dutch European Proficiency
Training' (ADEPT). Dit seminar wordt georganiseerd onder auspiciën van de ministeries van
VWS, Justitie en BZK door het Trimbos-instituut en Jellinek/Eati. De voornaamste doelen zijn
te informeren over de achtergronden en stand van zaken van de Europese aanpak van het
drugprobleem en het stimuleren van beleidsontwikkelingen langs de in het EU-Actieplan
drugs uitgezette lijnen.
Verder is Nederland in samenwerking met het VK een Twinning aangegaan met Hongarije.
Hierbij wordt op een aantal onderwerpen door het Trimbos instituut en de Engelse
organisatie Drugscope technische bijstand geleverd. Doel van deze bijstand is het
ondersteunen van het land om te kunnen voldoen aan het acquis communautair.
8.6 Verenigde Naties
Commission on Narcotic Drugs (CND): Van 11 tot 15 maart 2002 vond de 45e zitting plaats
van de CND, waarvan Nederland sinds januari van dit jaar lid is. Nederland was met name
actief betrokken bij de discussies over het thema vraagvermindering, waarbij nauwe
samenwerking plaats vond met gelijkgezinde partners als Zwitserland, Canada en Portugal.
In de plenaire interventie werd ingegaan op de recente ontwikkelingen in het Nederlandse
XTC-beleid, evenals het plan van aanpak cocaïnesmokkel Schiphol. Verder vormde de
discussie over liberaliseringen van cannabis in westerse landen een belangrijk onderdeel
van de zitting.
37
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
38
International Narcotic Control Board (INCB): In maart presenteerde de INCB,
verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de VN drugsverdragen, haar
jaarrapport. Belangrijk thema hierin was het gebruik van internet voor de verkoop van
medicijnen en verdovende middelen. Dit fenomeen zou zich vooral in Nederland, het VK en
Zwitserland voordoen. De INCB herhaalde, zoals elk jaar, haar kritiek op ons cannabisbeleid,
dit keer inclusief vermeende plannen voor een zogenaamde "drive-through" coffeeshop in
Venlo. In reactie heeft Nederland aangegeven dat het in samenwerking met andere landen
de problematiek rond drugs en internet gaat aanpakken. Wat betreft de commotie rond de
vermeende "drive-through" coffeeshop in Venlo is aangegeven dat het bericht op een
misverstand berust. Het gerucht is gevoed door onjuiste berichtgeving over de nieuwe
plannen van aanpak voor drugstoeristen die in de binnenstad van Venlo overlast bezorgen.
United Nations International Drug Control Programme (UNDCP): de UNDCP is het
uitvoerend VN orgaan op het gebied van drugbestrijding. Het helpt landen bij de
implementatie van VN drugsverdragen, de ontwikkeling van een nationaal drugbeleid en
voert, met name in arme landen, projecten uit.
In 2001 bevroor Nederland haar vrijwillige bijdrage aan de UNDCP. Reden hiervoor was het
ongenoegen over het functioneren van het UNDCP management. Inmiddels kan echter
vastgesteld worden dat zich het afgelopen jaar binnen de UNDCP een ingrijpend
hervormingsproces heeft voltrokken. De aanbevelingen ter verbetering van het management,
zoals vorig jaar opgesteld door de onafhankelijke interne VN inspectie (OIOS) zijn
grotendeels opgevolgd. Bovendien is mede op Nederlands aandringen tijdens de laatste
CND besloten tot een grotere aansturende rol van de lidstaten over het programma. Antonio
Costa is inmiddels als nieuwe executive director aangetreden. Niettegenstaande de nog
voortdurende bevriezing van de algemene bijdrage, heeft Nederland (vanwege een eerdere
toezegging) financieel nog wel het "Caribbean drug control Coordination Mechanism"
(CCM) van de UNDCP gesteund. Dit project liep vanaf 1997 en is in december 2001
afgerond. Doel van de CCM was de verbetering van de effectiviteit van de drugbestrijding in
de Caribische regio door een betere coördinatie.
8.7 Bilaterale samenwerkingsverbanden
Frankrijk De samenwerking tussen Frankrijk en Nederland verloopt steeds beter. Het beleid
in beide landen lijkt inmiddels meer overeenkomsten dan verschillen te kennen. Dat bleek uit
de dertiende bijeenkomst van de Nederlands-Franse drugwerkgroep op hoog niveau in
februari 2002. Beide landen constateerden dat een intensivering van de Nederlands-Franse
samenwerking noodzakelijk blijft, omdat de omvang van het drugprobleem niet afneemt. De
samenwerking bestrijkt verschillende terreinen. Op het gebied van volksgezondheid vindt
uitwisseling van expertise en ervaring plaats, bijvoorbeeld bij behandelmethodes en
preventie. In beide landen zijn liaisons geplaatst om elkaar op de hoogte te houden van het
gevoerde justitieel beleid. De samenwerking in de gezamenlijke opsporingsteams moet
worden verbeterd. Op politioneel vlak vindt operationele informatie-uitwisseling plaats. De
douanesamenwerking behelst onder meer de uitwisseling van personeel en informatie, zowel
op operationeel niveau als in het kader van wederzijdse bijstand.
In juli 2001 bezocht mw. Maestracci, voorzitter van het MILDT (Mission Interministérielle de Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie) Nederland. Haar bezoek heeft de reeds goed
38
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
39
verlopende samenwerking op het gebied van volksgezondheid een extra impuls gegeven.
Tijdens het overleg is vastgesteld dat de samenwerking als volgt vorm zal krijgen:
- Op het gebied van onderzoek voortzetting van de uitwisseling van informatie tussen
Nederlandse en Franse onderzoeksteams.
- Uitwisseling van experts en ervaring op het gebied van substitutiemethodes en meer in
het algemeen de behandeling van drugverslaafden (inclusief in penitentiaire inrichtingen).
- Uitwisseling van ervaring op het gebied van de preventie van het gebruik van
psychoactieve stoffen (inclusief alcohol en tabak), met name op scholen.
- Intensivering van de Europese samenwerking om nieuwe stoffen en manieren van
gebruik te monitoren.
Duitsland. In het najaar van 2000 heeft de Duitse bondsminister van Binnenlandse Zaken,
Oskar Schily, samen met zijn Nederlandse collega's van Justitie en BZK het initiatief
genomen om de samenwerking tussen opsporingsinstanties bij de bestrijding van de
grensoverschrijdende drughandel te verbeteren. Europol is vervolgens gevraagd een drie
fasen project te coördineren. De eerste fase bestond uit een strategische analyse van de
samenwerking tussen de diensten in beide landen, dat met medewerking van de KLPD en
het Duitse Bundes Kriminal Amt (BKA) is verricht. In de tweede fase zijn twee concrete
onderzoeken van diensten in beide landen gemonitord om zodoende de knelpunten in beeld
te brengen. Momenteel bevindt het project zich in de derde fase, waarbij een concreet
politieonderzoek gezamenlijk wordt uitgevoerd. Voorts is Duitsland betrokken bij de
organisatie van een expertmeeting die in het kader van de uitvoering van het Plan van
Aanpak Drugskoeriers Schiphol zal worden georganiseerd.
Verenigd Koninkrijk. De justitiële samenwerking tussen het VK en Nederland verloopt goed.
Door het opzetten van twee overleggremia heeft de samenwerking aan sterkte gewonnen.
Met het VK wordt structureel samengewerkt op operationeel niveau via het Anglo Dutch
(Operational) Forum (ADF) en op beleidsniveau via de Structured Dialogue.
Het ADF is een sinds 1996 jaarlijks bilateraal overleg tussen het VK en Nederland over
internationale rechtshulp. Na een eerdere specifieke focus op samenwerking op
drugsgebied, is de scope nu vergroot naar operationele en strafrechtelijke samenwerking in
brede zin. Tijdens het laatste overleg in maart 2002 is gebleken dat de XTC nota in het VK
zeer goed is ontvangen. Door beide landen zal intensief worden samengewerkt bij XTC-
bestrijding. Het VK is met name geïnteresseerd in gecontroleerde doorlatingen van
harddrugs. Voorts zal er uitwisseling van informatie plaatsvinden rondom de problematiek
van bolletjesslikkers. Vooral vanuit Jamaica reizen veel bolletjesslikkers naar het VK. Het
actieplan bolletjesslikkers van het VK zal door Nederland nader worden bestudeerd.
In december 2001 heeft een delegatie van Justitie een bezoek gebracht aan het Britse Home
Office. Aangezien binnen het ADF de operationele invalshoek voorop staat, is er besloten tot
het oprichten van een structured dialogue waar van gedachten kan worden gewisseld over
de implementatie en consequenties van nationale en internationale beleidsontwikkelingen,
zoals het Kaderbesluit illegale drughandel. Het VK heeft aangegeven het overleg te willen
voortzetten en te komen tot een gezamenlijke aanpak met betrekking tot de aanpak van
drughandel waar ook de douane bij moet worden betrokken. Tijdens dit overleg is vervolgens
het voorstel gedaan om in de tweede helft van 2002 een kleine joint seminar te organiseren
39
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
40
waar zowel beleid (Structured dialogue) als uitvoering (Anglo Dutch Forum) bij zijn
betrokken. Dit seminar zou speciaal moeten kijken naar de aanpak van de handel in
harddrugs.
A-team De samenwerking tussen Nederland, België, Frankrijk en Luxemburg vindt in
Hazeldonk-verband plaats met internationale operationele acties om het drugstoerisme terug
te dringen en de overlast van drugsrunners op de snelwegen te verminderen. Naast deze
acties bestaat sinds november 2000 het A-team dat zich dagelijks bezighoudt met het
signaleren en aanhouden van drugsrunners en drugstoeristen op de snelweg A-16 en in
treinen van Nederland naar Frankrijk en België. Het team is een samenwerkingsverband
tussen drie politieregio's, het KPLD, Spoorwegpolitie en de belastingdienst. Overlastgevers
worden volgens uniform snelrecht aangepakt. In de proefperiode van een jaar heeft het A-
team 2395 personen gecontroleerd waarvan 1271 drugsrunners bleken te zijn en waarbij
vele kilo's drugs in beslag zijn genomen. Na een jaar heeft een evaluatie van het A-team
plaatsgevonden. De samenwerking tussen de opsporingsdiensten is bijzonder goed te
noemen. Een aantal Franse agenten heeft in het eerste jaar een aantal weken geparticipeerd
in het team. Gezien de goede resultaten is besloten met het A-team door te gaan. Met
ingang van 1 september 2002 zullen Franse opsporingsdiensten (politie en douane)
structureel gaan samenwerken met de Nederlandse politiediensten waarbij Franse
opsporingsdiensten daadwerkelijk aanwezig zijn in Nederland onder begeleiding van het A-
team.
Joint teams. Sinds eind 2000 is een Franse en Nederlandse delegatie tweemaal
bijeengekomen. Twee pilot onderzoeken ter bestrijding van de drugscriminaliteit zijn
inmiddels afgerond. In één onderzoek hebben aanhoudingen plaatsgevonden buiten
Nederland. In het andere onderzoek hebben twee aanhoudingen in Nederland
plaatsgevonden en twee verdachten zijn aan Frankrijk uitgeleverd.
De samenwerking in joint team verband is kostbaar en arbeidsintensief gebleken. Een
onderzoek dient derhalve te voldoen aan bepaalde criteria alvorens te besluiten om in joint
team verband samen te werken. In december 2002 zullen de ambtelijke delegaties wederom
bijeenkomen om te bezien welke aanvullende maatregelen noodzakelijk blijken voor het
gezamenlijk opereren in onderzoekteams.
Verenigde Staten. De in april 2001 voor het eerst in Washington gevoerde "bilateral law
enforcement talks", krijgen dit najaar in Nederland hun vervolg. Tijdens de bespreking zal de
aandacht zich vooral richten op de bestrijding van terrorisme, maar ook drugbestrijding en
cybercriminaliteit komen aan de orde. In meer algemene zin zal worden gesproken over de
operationele samenwerking, bijvoorbeeld tussen de politie en bij uitleverings- en
rechtshulpverzoeken.
Ook in de personele sfeer heeft Nederland zich de afgelopen twee jaar de nodige moeite
getroost om de samenwerking met de VS te verbeteren. Naast de reeds gestationeerde
VWS attaché is er een Justitieraad op de Nederlandse ambassade te Washington geplaatst.
Verder zijn inmiddels politie liaisons in Miami en Washington DC gestationeerd.
40
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
41
Bijlage 1. Onderstaande tabel bevat de inbeslaggenomen verdovende middelen in
Nederland in de periode 1998 -2001. De aangegeven hoeveelheid in kilogrammen,
tenzij anders vermeld
1998 1999 2000 2001
Heroïne
- gewicht 784 770 896 739
Cocaïne
- gewicht 8.998 10.361 6.472 8.389
Amfetamine
- gewicht 1.450 853 293 579
- tabletten 242.409 45.847 - 20.592
XTC13
- gewicht 310 ***** 632 113
- tabletten 1.163.514 3.663.608 5.500.000 3.684.505
Methadon
- gewicht - 50 16 -
- tabletten 4.093 186.437 5.543 8.968
LSD
- trips 35.964 244 9.829 28.731
- tabletten 1.826 2.423 143 -
Hasjolie
- liter 150 1 - -
Cannabis
Hasjiesj 70.696 61.226 29.590 10.972
Marihuana 54.582 47.039 9.629 21.139
Nederwiet 881 2.076 701 1.308
.................. + .................. + .................. + .................. +
Gewicht totaal 126.159 110.341 39.920 33.419
- aantal planten 353.178 582.588 661.851 884.609
(nederwiet)
- aantal 616 1.091
1.372
2012
marihuana
kwekerijen
13 Hieronder vallen MDMA, MDEA, MDA, PMA en 2C-B tabletten.
41
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
42
Bronnen: KLPD/NRI/Regionale politiediensten/Douane/Koninklijke Marechaussee/Unit
Synthetische Drugs (KLPD/NRI (2002), `Inbeslaggenomen verdovende middelen 2001'). Van
deze gegevens is bekend dat zij niet volledig zijn.
- Geeft aan dat er geen inbeslagnemingen (bekend) zijn
***** Het betreft hier de jaarcijfers van de Unit Synthetische Drugs (USD). Als meeteenheid
is in 1999 alleen het aantal tabletten door de USD weergegeven. Weergave in
kilogrammen ontbrak daarom.
42
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
43
2. Verklarende lijst van gebruikte afkortingen
ADEPT Accession-oriented Dutch European Proficiency Training
AIHW Australian Institute of Health and Welfare
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BOPZ
Bijzondere
Opname
Psychiatrische
Ziekenhuizen
CAM Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs
CCBH Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden
CCLEC Caribbean Customs Law Enforcement Council
CEDRO Centrum
voor
Drugsonderzoek
CND
Commission
on
Narcotic
Drugs
DIMS Drugs Informatie en Monitoring Systeem
ECD
Economische
Controle
Dienst
EMCDDA European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction
EPPD
Elektronisch
Preventie
Project
Dossier
ESPAD European School Survey on Alcohol and other Drugs
EU
EU
EWS
Early
Warning
System
FIOD Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
FOL Forward Operating Locations
HDG
Horizontale
Drugs
Groep
IBA's
Individuele Begeleidings
Afdelingen
IMC's
Intramurale
Motivatie
Centra
INCB International Narcotics Control Board
INSERM Institut National de la Santé et de la Recherche Médicale
IVP
Integraal
Veiligheidsprogramma
IVV
Stichting
Informatie
Voorziening
Verslavingszorg
KLPD
Korps
Landelijke
Politie
Dienst
LADIS Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem
LCMR Landelijke Centrale Middelen Registratie
LOP Landelijk Ondersteuningspunt Preventie voor de geestelijke
gezondheidszorg
LSP Landelijk Steunpunt Preventie van verslavingen en
middelengebruik
MATRA Maatschappelijke
Transformatie
MILDT Mission
Interministérielle
de Lutte Contre la Drogue et la
Toxicomanie
NDM
Nationale
Drug
Monitor
NIDA National Institute on Drug Abuse
NPO
Nationale
Prevalentie
Onderzoek
NWO
Nederlandse
Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek
OM
Openbaar
Ministerie
PiGG Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg
Rfv Raad voor de financiële verhoudingen
43
Ministry of Health, Welfare and Sport
Page
44
RMO Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling
PSDP
Phare
Synthetic
Drugs
Project
RVZ Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
SAMHSA Substance Abuse and Mental Health Services Administration
SAVVN Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties
SIDV Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid
SOV
Strafrechtelijke
Opvang
Verslaafden
UNDCP United Nations International Drug Control Programme
USD
Unit
Synthetische
Drugs
VBA's
Verslavings
Begeleidings
Afdelingen
VNG
Vereniging
van
Nederlandse
Gemeenten
WHO World Health Organisation
WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
WOG
Wet
op
de
Geneesmiddelenvoorziening
ZON
Zorg
Onderzoek
Nederland
---