Ministerie van Buitenlandse Zaken

Beantwoording kamervragen over begroting ministerie van Buitenlandse Zaken 2003

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Bureau Secretaris-Generaal
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag

Datum 25 oktober 2002 Behandeld Hester Somsen

Kenmerk BSG-522/02 Telefoon 00 31 70 348 58 53
Blad 1/135 Fax 00 31 70 348 48 00

Bijlage(n) 2

Betreft Beantwoording schriftelijke vragen over de Begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken 2003 en de HGIS-nota 2003
E-Mail hmj.somsen@minbuza.nl
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de vragen gesteld in het kader van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2003 (28 600 V)

- de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) 2003 (28 603, nr. 2)
De Minister De Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken voor Ontwikkelingssamenwerking Mr. J.G. de Hoop Scheffer A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven De Staatssecretaris
voor Europese Zaken
Mr. drs. A. Nicolaï.1
Lijst van vragen en antwoorden met betrekking tot de Begroting Buitenlandse Zaken

1.
Kan de regering de taakplannen van een aantal ambassades aan de Kamer zenden, zodat de Kamer inzicht krijgt in dit instrument?
Antwoord
Bijgaand overleg ik de jaarplannen van vier ambassades die tezamen een representatief beeld geven van het totaal van de jaarplannen van de ambassades.
2.
Is de regering bereid de bezuinigingen ten aanzien van het Nederlandse asielbeleid in te zetten op het verbeteren van de levensomstandigheden in landen waar potentiële migranten vandaan komen, zoals de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen recentelijk heeft bepleit? Antwoord
De regering heeft geen besluit genomen om bezuinigingen op het Nederlands asielbeleid ten goede te laten komen aan landen waar potentiële migranten vandaan komen. Een besluit hierover zal mede afhangen van de nadere uitwerking van de regeringsplannen voor een versterking van opvang in de regio en andere prioriteiten binnen de HGIS.
3.
Hoe ziet de regering de situatie inzake Kashmir en de oplopende spanningen tussen India en Pakistan, mede gezien de kernproeven in de afgelopen periode aan beide zijden hebben plaatsgevonden? Welke stappen heeft de regering tot dusverre in deze kwestie genomen? Antwoord
De acute dreiging voor militaire, en mogelijk nucleaire escalatie tussen India en Pakistan waarvan in mei/juni 2002 sprake was, is enigszins afgenomen als gevolg van diplomatieke inspanningen van de Verenigde Staten, daarbij actief gesteund door het Verenigd Koninkrijk. Ook andere landen zoals de Russische Federatie, China, Israël, Saoedi-Arabië en Turkije hebben een rol gespeeld bij de directe beïnvloeding van beide landen. Landen zoals Japan.2 en Canada, alsook de Europese Unie werden door de VS verzocht een ondersteunende rol te spelen door 'in te praten' op beide partijen. Dit laatste is onder meer gebeurd in diverse verklaringen van de Europese Unie. Verder hebben bezoeken plaatsgevonden van Eurocommissaris Patten en Hoge Vertegenwoordiger Solana aan Pakistan en India. Ook bilateraal - zowel in Den Haag als in New Delhi en Islamabad ? is het Nederlandse standpunt duidelijk gemaakt. Deze internationale betrokkenheid heeft enige resultaten opgeleverd. In juni 2002 vond een merkbare teruggang plaats in het aantal infiltraties vanuit Pakistan. India nam enkele deëscalerende maatregelen. De troepenmacht (1 miljoen manschappen) die vanaf december 2001 aan weerszijden van de grens was samengetrokken bleef echter gehandhaafd. Na de verkiezingen in zowel Kashmir (16, 24 september en 1, 8 oktober jl.) als Pakistan (10 oktober jl.), heeft eerst India en vervolgens Pakistan besloten tot troepenreductie langs de internationale grens, dus niet langs de bestandslijn (Line of Control) in Kashmir. Hervatting van de dialoog is voor India vooralsnog niet aan de orde.
4.
Mag de Kamer uit de formulering van de passage over de OVSE afleiden dat bij het adresseren van de conflicten in de Kaukasus de regering ook rekening houdt met de belangen van de Russische Federatie ten aanzien van Georgië (onder meer betrekking hebbend op de aanwezigheid Tsjetsjeense opstandelingen in de Pansinki-vallei)? (zie ook p.59 en 60).
Antwoord
Voor een oplossing voor elk van de huidige conflicten in de Kaukasus is een positieve opstelling en medewerking van de Russische Federatie vereist. De OVSE is betrokken bij conflict beheersing en -oplossing van problemen over de gehele Kaukasus. Als fungerend voorzitter van de OVSE zullen, waar opportuun, ook Russische gezichtspunten en belangen meegewogen worden. Een OVSE voorzitter dient echter voor alles naar overeenstemming te zoeken, wat zeker van belang is wanneer een kwestie ook raakt aan de belangen van een ander OVSE-land als Georgië. De inzet van een Border Monitoring Operation langs de grenzen van Georgië met de Russische deelrepublieken Ingoesjetië en Tsjetsjenië is een uiting van een dergelijke onpartijdige betrokkenheid van de OVSE.
5..3
Is de Europese ontwikkelingssamenwerking in Utstein-verband na het aantreden van de nieuwe staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking gecontinueerd? Zo neen, wat is er gewijzigd?
Antwoord
Ja, de Utstein-samenwerking wordt gecontinueerd. Enkele maanden geleden is Zweden toegetreden tot de Utstein groep, die hierdoor nu vijf leden telt.
6.
Kan de regering de kamer concreet aangeven welke initiatieven de regering zal nemen om de betrekkingen met de Russische Federatie te verbeteren respectievelijk de samenwerking met de Russische Federatie verder te bevorderen?
Antwoord
De bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie zijn uitstekend. Er is sprake van veelvormige samenwerking op overheidsniveau, de economische contacten zijn wijd vertakt en groeiende en daarnaast bestaat een scala aan particuliere initiatieven en samenwerkingsverbanden, gedeeltelijk gefaciliteerd en gestimuleerd door de overheid middels programma´s als Matra, PSO en het Internationaal Cultuurbeleid. In 2003 streeft de regering na de nauwe contacten met de Russische Federatie voort te zetten, die in november 2002 een extra impuls krijgen door het inkomend staatsbezoek van president Poetin. In concreto zal dit streven worden vormgegeven door:
- frequente politieke en ambtelijke consultaties met Russische counterparts, zeker ook over OVSE-relevante zaken

- de voorziene verlenging in 2003, van het in 2001 overeengekomen Gezamenlijk Nederlands-Russisch Actieprogramma

- actieve Nederlandse deelname aan de Russische viering van het driehonderdjarig bestaan van St. Petersburg

- voortzetting van het werk van de bestaande samenwerkings- en overlegstructuren tussen wederzijdse vakdepartementen.
Met betrekking tot de relatie met de Russische Federatie in het kader van de OVSE kan worden aangegeven dat Nederland al in de loop van 2002 meerdere malen op ambtelijk en politiek niveau consultaties heeft gevoerd met Moskou in voorbereiding op het Nederlands OVSE-voorzitterschap. Op deze manier wordt getracht een helder beeld te krijgen van Russische gezichtspunten, suggesties en kritiek met betrekking tot het functioneren van de.4 OVSE, teneinde doelgericht een actieve en constructieve betrokkenheid van dit land in de OVSE te kunnen bevorderen.

7.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering wanneer mensenrechten met elkaar conflicteren (bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst versus de gelijkberechtiging van vrouwen)?
Antwoord
In situaties waarin verschillende mensenrechten lijken te conflicteren, dient er een specifieke afweging te worden gemaakt. Indien sprake is van een botsing tussen mensenrechten die aan beperkingsgronden onderworpen kunnen worden en mensenrechten waar dit niet het geval is, gaan die laatste voor. In het gegeven voorbeeld dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de vrijheid om een godsdienst of levensovertuiging aan te hangen of van godsdienst of overtuiging te veranderen enerzijds, en het recht om uiting te geven aan zijn/haar godsdienst of levensovertuiging anderzijds. Eerstgenoemde vrijheden zijn niet aan beperkingen onderhevig. Het recht om uiting te geven aan zijn/haar godsdienst of levensovertuiging is wel aan beperkingen onderhevig, waarvan respect voor de fundamentele rechten en vrijheden van anderen de belangrijkste beperking vormt. Het beginsel van gelijkberechtiging van vrouwen kent geen beperkingsgronden. Uitingen van godsdienstvrijheid die in strijd zijn met het beginsel van gelijkberechtiging van vrouwen dienen derhalve aan beperkingen onderhevig te zijn.
8. en 10.
Vraag 8.
Wat is naar het oordeel van de regering in de komende periode de concrete betekenis van de zinsnede: "De inzet van dit (ODA - 0,8% BNP) budget wordt meer dan voorheen onderdeel van een geïntegreerd buitenlands beleid"? Kan de regering hierbij concrete voorbeelden noemen?
Vraag 10.
Op welke wijze zal de inzet van het budget voor ontwikkelingssamenwerking meer dan voorheen onderdeel uitmaken van een geïntegreerd buitenlands beleid?.5 Antwoord
Meer dan voorheen zal naar raakvlakken tussen OS en politiek worden gezocht en synergie worden gecreëerd tussen duurzame armoedebestrijding en de overige hoofddoelstellingen van het buitenlands beleid. Ontwikkelingssamenwerking is effectiever wanneer er politieke en sociale stabiliteit in het betreffende land of regio heerst. Inzet van diplomatieke, politieke en economische instrumenten die stabiliteit bevorderen kunnen derhalve de effectiviteit van OS vergroten. Omgekeerd kan OS ook bijdragen aan het realiseren van doelstellingen op andere terreinen.
Een goed voorbeeld is de recente gezamenlijke reis van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking naar de Hoorn van Afrika, waarbij de problematiek in de regio op een geïntegreerde manier is benaderd. De samenhang tussen armoede, veiligheid, vredesopbouw, mensenrechten en de internationale rechtsorde kwam daarin tot uitdrukking. Ook zullen in het kader van de OVSE, Raad van Europa en EU voorzitterschappen de mogelijkheden worden benut om geïntegreerd beleid te voeren. Waar opportuun kunnen ODA middelen worden ingezet om de synergie verder vorm te geven. Te denken valt aan activiteiten gericht op conflictpreventie of vredesopbouw met regionale impact.

9.
Waar trekt de regering de geografische grenzen van het werkgebied van de OVSE, wanneer de regering tijdens haar voorzitterschap van de OVSE in het bijzonder aandacht wil besteden aan problemen in Centraal-Azië?
Antwoord
In het algemeen vallen de grenzen van het OVSE werkgebied samen met die van de deelnemende staten. Uitzonderingen hierop zijn:

- uitnodigingen aan buurlanden zoals China, India en Pakistan voor specifieke activiteiten die relevant zijn voor de gehele regio, zoals de conferenties van Tashkent in 2000 en van Bishkek in 2001

- beperkte OVSE activiteiten in landen in Azië die horen tot de groep Partners for Co-operation (Japan, Zuid-Korea en Thailand)

- jaarlijks overleg met de 6 Mediterranean Partners for Co-operation..6 Voor Centraal-Azië betekent dit dat de 5 Centraal-Aziatische landen die uit de voormalige Sovjetunie zijn voortgekomen binnen de geografische grenzen van het OVSE-werkgebied vallen.

10.
Op welke wijze zal de inzet van het budget voor ontwikkelingssamenwerking meer dan voorheen onderdeel uitmaken van een geïntegreerd buitenlands beleid? Antwoord
Zie voor beantwoording vraag 8.

11.
Hoe ziet de regering de verhouding tussen een samenhangend effectief buitenlands beleid van Nederland en het buitenlands beleid van de Europese Unie? Is de regering van mening dat Nederland ook buiten EU verband een sterke invloed kan uitoefenen? Antwoord
De regering is zich ten volle bewust dat verscheidene doelstellingen van het Nederlandse buitenlandse beleid het beste door samenwerking met andere landen worden bevorderd, zoals versteviging van de internationale rechtsorde, veiligheid en stabiliteit, conflictpreventie en dergelijke. Daarom is Nederland actief lid van VN, NAVO, OVSE, EU en andere internationale organisaties. De Europese Unie neemt daarbinnen een bijzondere plaats in, gezien het niveau van de integratie en de daarmee samenhangende, soms rechtstreekse, werking van besluitvorming. Parallel aan de inzet van de regering een samenhangend Nederlands buitenlands beleid te voeren, zet zij zich ook in voor samenhang in het externe optreden van de EU.
Het bilaterale beleid staat mede ten dienste van de Nederlandse inzet in deze multilaterale fora. Zo wordt beter inzicht verkregen in de onderhandelingsposities van andere landen en kunnen Nederlandse prioriteiten tijdig onder de aandacht worden gebracht. Daarnaast onderhoudt Nederland met bijna alle landen bilaterale betrekkingen die zijn gericht op de bescherming van de eigen belangen, bevordering van wederzijdse belangen en van een goede verstandhouding. Afhankelijk van het zwaartepunt van die betrekkingen (handel, cultuur) oefent Nederland in andere landen invloed uit. Van bijzondere betekenis.7 zijn de soms substantiële ontwikkelingsrelaties met andere landen, waardoor Nederland niet alleen een belangrijke bijdrage kan leveren aan ontwikkelingsdoelstellingen als onderdeel van een samenhangend buitenlands beleid, maar die Nederland ook aanzien en politieke invloed opleveren.

12.
Bestaat er naar het oordeel van de regering een relatie tussen de kans op de toetreding van de Federale Republiek Joegoslavië tot de Raad van Europa en de mate waarin de Federale Republiek Joegoslavië samenwerkt met het Joegoslavië-tribunaal? Antwoord
De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa heeft in de herfstzitting van 23-27 september jl. het Comité van Ministers geadviseerd om de Federale Republiek Joegoslavië uit te nodigen om lid te worden van de Raad van Europa zodra het zogenaamde 'Constitutional Charter' voor de toekomstige Statenunie van Servië en Montenegro is aanvaard door de parlementen van Servië en Montenegro. Daarnaast heeft de Assemblee een groot aantal criteria vastgesteld waaraan de FRJ aan dient te voldoen zodra het land is toegetreden tot de Raad van Europa. Voortgezette samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal is één van deze vereisten.
Het Comité van Ministers heeft zich nog niet over dit advies uitgesproken. Voor Nederland is de mate van samenwerking van de FRJ met het ICTY van groot belang. Een oordeel over de wenselijkheid van toetreding tot de Raad van Europa zal daar ook in belangrijke mate op gebaseerd zijn.

13.
Wordt het streven naar een snelle Europese interventiecapaciteit ingehaald door nieuwe Amerikaanse voorstellen de NAVO-capaciteit tot snelle interventie verregaand op te voeren? Hoe verhouden deze twee initiatieven zich tot elkaar? Antwoord
De Amerikaanse voorstellen tot een NATO Response Force (NRF) zijn complementair aan de voorstellen in de EU zoals geformuleerd in de zogenaamde 'Headline Goal'. De NRF zal zich meer richten op het hoogste deel van het geweldsspectrum (art 5 en vredesafdwinging), terwijl de EU zich richt op de zogenaamde Petersbergtaken, dat wil zeggen taken op het.8 gebied van vredesoperaties, maar géén art. 5 taken. Belangrijk verschil is uiteraard voorts dat de VS participeert in de NRF. Verschillend zijn tevens de omvang (NAVO: maximaal 20.000 militairen, tegenover EU 50-60.000; en voorbereidingstijd: NAVO: 5-30 dagen tegenover EU: 60 dagen). Ondanks de verschillen zal goede afstemming moeten plaatsvinden tussen beide organisaties, ook omdat het in beginsel (deels) gaat om dezelfde middelen. Nederland zet zich hiervoor in.
Tenslotte versterken de 'Headline Goal' en het NRF-voorstel elkaar vanwege de nadruk die in beide voorstellen wordt gelegd op de noodzaak de Europese militaire capaciteiten te versterken, alsmede om de inzetbaarheid, interoperabiliteit en de mobiliteit van de Europese krijgsmachten te vergroten.
De Amerikaanse voorstellen met betrekking tot de NRF zullen overigens nog nader in de NAVO uitgewerkt moeten worden.

14.
Hoeveel, met welke frequentie en op welk niveau hebben er tot nu toe NAVO-Rusland-Raadsbijeenkomsten plaatsgevonden? Welke zaken heeft de Russische Federatie tot op heden de orde gesteld in deze Raad? Wat was daarbij de inbreng van de NAVO-leden? (zie ook p.24)
Antwoord
De onderwerpen die in de NAVO-Rusland Raad (NRR) aan de orde komen bestrijken een twintigtal veiligheidsterreinen, zoals crisisbeheersing, non-proliferatie, wapenbeheersing, theatre missile defense, defensiehervorming en beoordeling van terroristische dreigingen. De inbreng van zowel Rusland als de NAVO-landen concentreerde zich uiteraard op de in het NRR-werkprogramma overeengekomen agenda (welke de Kamer is toegegaan als bijlage bij de brief over de bijeenkomst van NAVO-Rusland Top van 28 mei jl, brief d.d. 7 juni jl, 28 000 V, nr. 64).
De samenwerking in het zogeheten 20-format (d.w.z. zonder voorafgaande precoördinatie tussen de 19 NAVO-bondgenoten) tussen de NAVO-landen en Rusland in het kader van de NRR is tot dusver bijzonder goed te noemen en begint nu reeds zijn vruchten af te werpen. Zo is tussen de NRR-partners overeenstemming bereikt over een document betreffende de politieke aspecten van een 'generic concept' inzake een NAVO-Rusland vredesoperatie. De frequentie van bijeenkomsten in het kader van de NRR is groot..9 De NRR kan bijeenkomen op het niveau van Staatshoofden en Regeringsleiders ? de inaugurele sessie van de NRR op 29 mei jl. in Rome vond plaats op dit niveau - maar tevens is voorzien in twee bijeenkomsten per jaar van Ministers van Buitenlandse Zaken alsmede van Ministers van Defensie.
Daarnaast vinden maandelijkse bijeenkomsten van de NRR plaats op het niveau van Ambassadeurs alsmede van Militaire Vertegenwoordigers. De bijeenkomsten op ambassadeursniveau worden voorbereid door het zogeheten 'Preparatory Committee'. Tenslotte vinden er in het kader van de NRR een groot aantal werkgroepen op expertniveau plaats.

15.
Kan de Kamer nog vóór de begrotingsbehandeling nader bericht ontvangen over de inzet van de regering voor de verbetering van het management van de OVSE? Antwoord
De inzet van de regering is eraan bij te dragen, gedurende het voorzitterschap van de OVSE in 2003, het functioneren van de organisatie te verbeteren met het doel de effectiviteit van het optreden van de organisatie te vergroten, met in achtneming van de noodzaak tussen de 55 deelnemende staten consensus te bereiken. In de aanloop naar het voorzitterschap is daarmee een begin gemaakt door in het Interim Financieel Comité (IFC) een budgetcyclus op te zetten die het financieel management van de OVSE aanzienlijk verbetert en controleerbaar maakt. De PV OVSE in Wenen heeft zich enorm moeten inspannen om hierover overeenstemming te bereiken. Verder zal het Nederlands voorzitterschap zich richten op versterking van de continuïteit van de OVSE over de verschillende voorzitterschappen heen, onder andere door een adequaat gebruik van de trojka (de samenwerking tussen het inkomende, het huidige en het uitgaande voorzitterschap). In dit verband is verder van belang dat in de OVSE wordt gesproken over een zogenoemde 'Chairman Support Unit', die beoogt ook op het secretariaat van de OVSE voor meer continuïteit zorg te dragen. Bovendien is er het voornemen, ten aanzien van de missies en instellingen van de OVSE, de mogelijkheden te bezien voor een verbeterde beleidsmatige afstemming en coördinatie van activiteiten, wat de effectiviteit van het optreden van de OVSE kan vergroten.

16. en 110.
Vraag 16..10
Welke landen dienen bij de komende NAVO-top in Praag toegelaten te worden en met welke status?
Vraag 109.
Welke inbreng zal de regering leveren met betrekking tot de uitbreiding met nieuwe leden tijdens de Top van Praag?
Antwoord
De Regering heeft een notitie in voorbereiding waarin zij de stand van zaken en haar standpunt ter zake zal uiteenzetten. Deze notitie zal de Kamer tijdig vóór de komende NAVO-top in Praag bereiken.

17.
Wat zijn de ambities van de regering voor het EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004?
Antwoord
Zoals in de Memorie van Toelichting is gesteld, is het thans te vroeg om de inhoudelijke accenten van het Nederlandse EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 aan te geven. De regering is voornemens zich begin 2003 te buigen over het programma en de prioriteiten van het Nederlandse voorzitterschap. De inhoud daarvan zal mede worden bepaald door de verplichting om langere termijnplannen op te stellen in samenwerking met andere lidstaten die in de nabije toekomst het voorzitterschap zullen bekleden. De Europese Raad van Sevilla (juni 2002) stelde zgn. meerjarenplannen (van zes opeenvolgende voorzitterschappen) en operationele jaarplannen (van de twee voorzitterschappen gedurende een kalenderjaar) in, die voor het eerst met ingang van 2004 zullen worden uitgevoerd. Momenteel worden wel al voorbereidingen getroffen voor de organisatie en het beheer van het komende Nederlandse EU-voorzitterschap.

18.
Is het streven landen te bewegen lid te worden van het Internationaal Strafhof en daarbij steun te bieden voor de regering nog steeds actueel? Antwoord.11
Het streven staten partij te laten worden bij het Internationaal Strafhof en daarbij ondersteuning te bieden is nog steeds actueel. Het is noodzakelijk voor de geloofwaardigheid het universele karakter van het Hof overal ter wereld te benadrukken. De komende tijd zal Nederland de activiteit daartoe zelfs intensiveren. Dit geschiedt onder andere door ondersteuning aan staten en NGO's bij de organisatie van seminars en conferenties, die beogen het implementatie- en/of het ratificatieproces te stimuleren. De steun wordt gegeven in de vorm van financiële bijdragen of door het verlenen van technische assistentie bij de implementatie van de verdragsverplichtingen in nationale wetgeving.
19.
Geldt 'free trade' nog steeds als een belangrijke doelstelling van het internationale beleid van Washington? Hoe valt die doelstelling te rijmen met bijv. de opstelling van de VS inzake het staaldossier? Is 'free trade' een officiële doelstelling van de EU? Antwoord
In de onlangs verschenen 'National Security Strategy' geeft de Amerikaanse regering aan dat de promotie van wereldwijde vrijhandel een van de pijlers van haar buitenlandse beleid vormt. Het is volgens haar de beste manier om welvaart te stimuleren en armoede te verminderen. Zij zal daartoe globaal (WTO), regionaal (onder andere de 'Free Trade Agreement for the Americas') en bilateraal (handelsverdragen) betrokken zijn en initiatieven nemen. Om dit te kunnen verwezenlijken heeft de President van het Congres mandaat gekregen in de vorm van 'Trade Promotion Authority'. Daarmee heeft ook het Congres zich gecommitteerd aan vrijhandel. In genoemde 'National Security Strategy' spreekt de Amerikaanse regering overigens wel over het belang van 'transitional safeguards', hetgeen in de richting gaat van een zeker voorbehoud.
Ten aanzien van de in maart dit jaar genomen vrijwaringsmaatregelen op staalproducten is de VS van mening dat deze conform WTO-regels zijn. Een WTO-lid kan onder bepaalde voorwaarden tijdelijk vrijgesteld worden van verdragsbepalingen omtrent de bevordering van de vrijhandel. Het WTO-geschillengeslechtingsorgaan zal oordelen of die voorwaarden daadwerkelijk van toepassing zijn op dit dossier.
De Europese Unie wenst door middel van een gemeenschappelijke handelspolitiek bij te dragen tot de geleidelijke opheffing van de beperkingen in het internationale handelsverkeer (pre-ambule EG-verdrag). In dat kader wordt in de nieuwe WTO-ronde gestreefd naar voortzetting van handelsliberalisatie. In het kader van de geprivilegieerde relaties met derde.12 landen (o.m. Barcelona-proces en mediterrane associatie-akkoorden, Stabilisatie- en Associatieproces) streeft de EU bovendien naar vrijhandel met bepaalde regio's.
20.
Welke voorbeelden kan de regering aangeven van het samengaan van statelijke en niet-statelijke actoren bij de proliferatie van massavernietigingswapens? Antwoord
Er zijn nog geen concrete voorbeelden te noemen van een dergelijk samengaan van statelijke en niet-statelijke actoren bij de proliferatie van massavernietigingswapens, maar het is uiteraard zeer onwenselijk dat terroristische groeperingen hierover de beschikking zouden kunnen krijgen.

21.
Zijn na 11 september 2001 afspraken gemaakt met de Russische Federatie over de inzet van Westerse militairen dan wel de vestiging van bases in Centraal-Azië respectievelijk in het Kaukasus-gebied? Zo ja, welke afspraken? In hoeverre zijn dergelijke afspraken van toepassing op de Nederlandse militaire aanwezigheid in Kirgizië? Antwoord
Nee, na 11 september 2001 zijn geen afspraken gemaakt met de Russische Federatie over de inzet van Westerse militairen of de vestiging van bases in Centraal-Azië en in het Kaukasus-gebied. Dergelijke afspraken met de Russische Federatie waren ten aanzien van de Nederlandse militaire aanwezigheid in Kirgizië niet noodzakelijk.
22.
In hoeverre spelen oliebelangen een rol bij het beleid van belangrijke landen met betrekking tot Centraal-Azië en het Kaukasus-gebied ?
Antwoord
Oliebelangen in het gebied in en rond de Kaspische Zee zijn een majeure factor bij de bepaling van het beleid van belangrijke spelers, zowel buurlanden (Rusland, Iran, Turkije, China) als andere landen met olie-ondernemingen die actief zijn in de regio (waaronder VS, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië en Nederland). Dit geldt niet uitsluitend voor het beleid.13 ten aanzien van olie-en gasproducerende landen, maar ook ten aanzien van de (mogelijke) transitlanden. Dit beleid richt zich overigens zeker niet alleen op het bevorderen van commerciële belangen van olie-ondernemingen en toeleverende bedrijven, maar ook op de bevordering van de stabiele ontwikkeling naar een democratische rechtsorde en markteconomie en een streven naar oplossing van 'bevroren conflicten' in en tussen de betreffende landen.

23.
Wat is de visie van de regering op de transatlantische betrekkingen? Wil de regering daarbij ingaan op de opstelling van de Verenigde Staten op de terreinen van milieu, handelspolitiek en internationale rechtsorde?
Antwoord
De Nederlandse regering hecht grote waarde aan het onderhouden en versterken van de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten in een wereld die wordt geconfronteerd met grote grensoverschrijdende problemen. We moeten daarom gebruik maken van de gemeenschappelijkheid van waarden, tradities en belangen, zonder onze verschillen te ontkennen of onbespreekbaar te maken.
De regering is van mening dat de VS en Europa natuurlijke partners zijn bij de aanpak van de uitdagingen waarmee we ons transatlantisch en mondiaal geconfronteerd zien. Het is in het belang van zowel Nederland en Europa als de VS dat we bij het tegemoet treden van deze uitdagingen samen optrekken. Hierbij moet goed gebruik gemaakt worden van de diverse internationale verbanden, zoals VN, NAVO en OVSE en de dialoog en samenwerking tussen de EU en de VS. Deze visie wordt gedeeld door de Amerikaanse regering, getuige de nadruk die op internationale samenwerking wordt gelegd in de recent gepubliceerde 'National Security Strategy'.
De praktische samenwerking heeft zich na 11 september 2001 op veel terreinen verbreed en verdiept, en op andere terreinen is de samenwerking in een stroomversnelling gekomen. Om deze samenwerking vrucht te laten dragen is het van belang steeds de gemeenschappelijkheid te benadrukken. Er is meer wat ons bindt dan wat ons soms verdeeld lijkt te houden. Tegelijkertijd zal de regering niet nalaten om in bilateraal of transatlantisch overleg eventuele zorgen aan de Amerikaanse regering over te brengen, mocht daartoe aanleiding zijn..14
Inzake milieuvraagstukken werken de EU en de VS nauw samen onder de 'New Transatlantic Agenda'. Nederland is nog steeds ongelukkig met de Amerikaanse weigering het Kyoto Protocol te ratificeren. Belangrijkste inzet van Nederland nu is om de VS te blijven betrekken in het politieke proces, inclusief de onderhandelingen over verdere maatregelen voor de periode na 2012, dus voorbij de looptijd van het Kyoto Protocol (zie ook beantwoording vraag 98). De VS heeft intussen andere maatregelen genomen ten behoeve van het tegengaan van klimaatverandering, veelal van bilaterale aard. Daarnaast blijft de VS betrokken bij andere multilaterale milieuverdragen, waaronder het VN-klimaat verdrag, het Montreal Protocol, CITES. Milieuoverwegingen zullen verder onderdeel zijn van Amerikaanse onderhandelingen over vrijhandelsverdragen. De EU en VS zijn de twee grootste economieën in de wereld, samen goed voor vijftig procent van het mondiale BNP en voor veertig procent van de wereldhandel. Tegen die achtergrond is het onvermijdelijk dat zich handelsgeschillen voordoen. Deze geschillen betreffen slechts een klein percentage van de transatlantische handel. Handelsproblemen zijn er altijd geweest en zullen er ook altijd zijn, zonder dat ze meteen een negatieve weerslag hoeven te hebben op het geheel der betrekkingen. De regering, evenals de Europese Commissie en de VS, streeft naar beheersing en oplossing van deze geschillen. Dit geschiedt onder meer door maatregelen om elkaar tijdig te waarschuwen en bespreking van problemen in de daartoe bekende fora (m.n. WTO, zie ook de beantwoording van vraag 19).
De VS en Europa hebben vanuit de gemeenschappelijke historie en tradities aan de wieg gestaan van het huidige systeem van mondiale ordening en rechtsorde. De Nederlandse regering is van mening dat vanuit een gemeenschappelijke analyse van de uitdagingen binnen transatlantische en internationale structuren moet worden gezocht naar mogelijkheden voor versterking van deze samenwerking. Daarbij hoort ook dat zowel Europa als de VS de internationale rechtsorde respecteren en goed gebruik blijven maken van multilaterale structuren.

24.
Hoe kijkt de regering aan tegen de internationale strijd tegen het terrorisme? Welke stappen zullen in de (nabije) toekomst worden genomen om het gevaar van terroristische aanslagen verder in te dammen? Wil de regering daarbij ook de situatie in Afghanistan betrekken? Antwoord.15
Sinds de aanslagen van 11 september 2001 zijn nationaal en internationaal een groot aantal maatregelen genomen tegen het terrorisme, zowel op het gebied van de preventie als op het gebied van bestrijding. Het Nationaal Actieplan Terrorisme en Veiligheid bevat een groot aantal maatregelen die door Nederland nationaal zijn genomen. Nederland heeft tweemaal aan het Counter Terrorism Committee (CTC) van VN-Veiligheidsraadsresolutie 1373 gerapporteerd over deze maatregelen.
In de NAVO wordt gesproken over voorstellen die het bondgenootschap in staat moeten stellen om zich sneller en beter tegen terroristische aanvallen te verdedigen en te beschermen. Ook op Europees niveau wordt een groot aantal maatregelen genomen tegen terrorisme. De voortgang van implementatie van deze maatregelen wordt regelmatig in de Raad besproken.
Dit betekent echter geenszins dat het beleid terzake "af" is. De recente aanslagen op de Franse olietanker Limbourg en op Bali maken duidelijk dat een voortgezette inspanning noodzakelijk is. Nederland zal in EU-kader pleiten voor een grondige evaluatie van de genomen maatregelen. Waar nodig moeten aanvullende maatregelen genomen worden, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid van scheepvaart. Nationaal zal Nederland op korte termijn bekijken of additionele maatregelen noodzakelijk zijn ter bestrijding van terrorisme in Nederland (zie ook antwoord op vraag 74).
De strijd tegen het terrorisme neemt ook een grotere plaats in het buitenlandse en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. In overeenkomsten en politieke dialogen wordt in toenemende mate aandacht gegeven aan terrorismebestrijding, waaronder de mogelijkheid van assistentie.
Met de omverwerping van het Taliban-regime in Afghanistan en het aantreden van de Afghaanse Interim Regering onder leiding van president Karzai is Afghanistan niet langer een geschikte uitvalsbasis voor internationaal terrorisme in het algemeen en voor Al Qaida in het bijzonder. De operaties tegen Al Qaida in Afghanistan in het kader van de operatie 'Enduring Freedom' gaan overigens nog door. In Afghanistan wordt nu in nauwe samenwerking tussen de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap gewerkt aan de wederopbouw van Afghanistan. De Nederlandse regering levert hieraan een bijdrage zowel door het beschikbaar stellen van financiële middelen in het kader van ontwikkelingssamenwerking, als door de aanwezigheid van Nederlandse militairen in ISAF, mogelijk binnenkort in een leidende rol tezamen met Duitsland. Nederland is van mening dat met een duurzame wederopbouw van Afghanistan een bijdrage wordt geleverd aan de stabiliteit in de regio en aan de strijd tegen terrorisme..16
25.
Welke "meetbare" resultaten zijn op dit moment zichtbaar in de bilaterale relaties met de Russische Federatie, vanuit PSO, Matra e.d.?
Antwoord
Meetbare resultaten van de inspanningen van de Nederlandse overheid om de bilaterale relaties met de Russische Federatie te bevorderen en bij te dragen aan stabiliteit, democratisering en economische hervormingen en ontwikkeling in de Russische Federatie, zijn allereerst terug te vinden in het groeiend aantal beleidsconsultaties en samenwerkingsvormen in uiteenlopende vakgebieden tussen de overheden op regionaal c.q. federaal niveau. Op het niveau van lagere overheden kan worden geconstateerd dat diverse steden- en provinciebanden een goede stimulans zijn niet alleen voor samenwerking van overheid tot overheid, maar ook voor particuliere initiatieven. Dikwijls worden activiteiten, soms na initiële ondersteuning door het rijk, met particuliere financiering voortgezet. Met betrekking tot het Matra programma is uit de in 1998 verschenen IOB-evaluatie gebleken dat Matra in de Russische Federatie een positieve bijdrage heeft geleverd aan de maatschappelijke transformatie. Het evaluatierapport 'Diamonds and Coals' bevat veel (ook kwantitatieve) informatie, waarmee deze conclusie wordt toegelicht. Binnenkort zal de Kamer een rapportage toegaan over de voortgang van Matra gedurende de periode 1999 ? 2001. Uit deze rapportage blijkt dat voor Rusland de afgelopen drie jaar ¤ 7,4 miljoen aan additionele verplichtingen werd aangegaan. In totaal waren gedurende 1999-2001 44 projecten in uitvoering waarmee een bedrag van ¤ 5,2 miljoen aan bestedingen was gemoeid. In deze jaren is ongeveer tweederde deel van het programma geconcentreerd op de thema's gezondheidszorg, milieu/NGO's, voorlichting/media en wetgeving en recht. Voorbeelden van concrete resultaten zijn onder meer de introductie van een behandelprogramma voor drugsverslaafden, de aanpassing van het Russisch burgerlijk wetboek en de oprichting van een school voor democratie voor NGO's. Recentelijk is een nieuwe MATRA-evaluatie opgestart, waarbij ook het Ruslandprogramma zal worden betrokken.
Het PSO-programma is, naast het bevorderen van een verdergaand proces van economische transitie, met name gericht op intensivering van directe bedrijfscontacten (positionering van het Nederlandse bedrijfsleven). In dit opzicht heeft het PSO-programma volledig aan zijn doel beantwoord. Zoals ook tijdens recente handelsmissies waarbij onder.17 andere Moskou, Samara, St Petersburg en Jekaterinburg werden aangedaan, is gebleken dat niet alleen op centraal niveau maar ook in de regio's grote waarde wordt gehecht aan de PSO samenwerking met name als katalysator voor buitenlandse investeringen. Dit jaar zijn er voor de Russische Federatie 77 projectvoorstellen ingediend, waarvan circa een vijfde deel zal kunnen worden gehonoreerd. Het beschikbare budget voor de Russische Federatie van ¤ 9,9 miljoen voor 2003 zal hierdoor volledig worden benut. Met name de hoge kwaliteit van de landbouwvoorstellen is opvallend te noemen.
26. en 27.
Vraag 26
Waarom heeft de regering geen melding gemaakt van de traagheid waarmee de internationale gemeenschap de toezeggingen over financiële en institutionele steun aan de Afghaanse interim autoriteit ten uitvoer brengt? Hoeveel van de toegezegde steun is inmiddels daadwerkelijk aan de Afghaanse interim autoriteit gegeven? Vraag 27
Welk percentage van het Afghaanse grondoppervlak staat onder effectieve controle van de Afghaanse interim autoriteit?
Antwoord
Nederland is, naast de Afghaanse autoriteiten zelf, internationaal de belangrijkste voorvechter geweest van spoedige overmakingen ten behoeve van Afghanistan. Via het Nederlandse postennetwerk is in een groot aantal landen aangedrongen op het omzetten in daden van de toezeggingen, gedaan tijdens de Afghanistan conferentie in Tokyo. Recenter is, op Nederlands initiatief, binnen de EU een inventarisatie gemaakt van de feitelijke stand van zaken op dit terrein. Naar is gebleken, is de situatie minder somber dan zij enige tijd geleden leek. In Tokyo werd voor 2002 een bedrag van US $ 1,8 miljard toegezegd (alsmede US $ 2,7 miljard voor de komende jaren). Op 30 september jl. was hiervan een bedrag van US $ 1,25 miljard gecommitteerd, waarvan US $ 890 miljoen daadwerkelijk was gestort. Nederland behoort tot de grootste donoren; Nederlandse toezeggingen zijn inmiddels voor meer dan 85% omgezet in bijdragen. Op enkele miljoenen na is het gehele bedrag dat tijdens de Tokyo conferentie werd toegezegd, ¤ 70 miljoen, overgemaakt. Buiten deze toezeggingen om zijn additioneel nog fondsen uit het Vredesfonds beschikbaar gesteld voor.18 de wederopbouw van politie en leger, alsmede fondsen voor UNIFEM en voor het zogenaamde 'Quick Start Fund' van UNDP.
In principe staat geheel Afghanistan onder controle van de overgangsregering, want er zijn geen gouverneurs of krijgsheren die èn een deel van het land effectief controleren èn de macht van 'Kabul' aanvechten. De facto blijft de zeggenschap van de centrale regering buiten Kabul echter beperkt. Het politieke proces, zoals voorzien in het akkoord van Bonn, is mede bedoeld om geleidelijk aan de zeggenschap van een centraal gezag in Kabul te vergroten. De vraag over de reikwijdte van het centrale gezag dient nadrukkelijk in de Afghaanse context te worden bezien. Een effectief centraal gezag is voor Afghanistan een onbekend begrip. Het vestigen van een goed functionerend staatsgezag over heel Afghanistan in een zaak van lange adem. Daarbij moet worden onderstreept dat de vooruitzichten voor een verbetering van de situatie in Afghanistan op dit moment beter zijn dan decennia lang het geval is geweest. De Afghanen zelf zijn primair verantwoordelijk voor het bewerkstelligen van deze verbeteringen. Zo is de leidende rol bij de uitvoering van het Bonn-akkoord duidelijk bij het Afghaanse bestuur gelegd. De internationale gemeenschap ondersteunt de Afghanen hierbij..19
28.
Kan de regering een nadere toelichting geven op het in de zin "In 2003 zal de humanitaire steun (aan Afghanistan) dus geleidelijk kunnen worden afgebouwd." opgenomen woord 'dus'?
Antwoord
In plaats van het woordje 'dus' ware te lezen: 'hopelijk'. 29.
Is het waar dat de shari'a in Afghanistan opnieuw is ingevoerd als de officiële wetgeving van Afghanistan? Is de Afghaanse president Karzai voorstander van het opnieuw invoeren van de shari'a? Wie zijn de voorstanders en wie zijn de tegenstanders (geweest)? Wordt de shari'a ook daadwerkelijk weer van kracht? Wat betekent dit voor de positie van de vrouw en voor de inbreng van de vrouw in de wederopbouw van Afghanistan? Antwoord
Nee, de Shari'a is niet opnieuw ingevoerd als de officiële wetgeving van Afghanistan. In Bonn is eind vorig jaar overeengekomen dat de Afghaanse wetgeving voorlopig gebaseerd zal zijn op de (liberale) grondwet uit 1962 en later ?onder andere onder de Taliban-ingevoerde wetten alleen van kracht zijn voor zover die zich verdragen met die grondwet. De status van veel 'oude' wetgeving is daarom onduidelijk. In de Bonn-akkoorden is vastgelegd dat het nieuwe juridische systeem gebaseerd zal worden op 'Islamic principles, international standards, the rule of law and Afghan legal traditions'. De grondwet en de meeste wetgeving zal in dit opzicht volledig worden herschreven. Afghanistan krijgt daarbij onder andere steun van westerse expertise.
Recent is een aantal belangrijke commissies ingesteld, dat zich zal gaan bezighouden met de nieuwe grondwet en mensenrechten. Installatie van een soortgelijke commissie die zich moet gaan bezighouden met de hervorming en inrichting van het justitiële apparaat wordt op zeer korte termijn verwacht. Met name deze laatste justitiële commissie en de constitutionele commissie zullen zich buigen over de vraag òf in Afghanistan voor Shari'a-wetgeving zal worden gekozen en, zo ja, welke inhoud daar dan aan zal worden gegeven. Naar verluidt is de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties tevreden over de samenstelling van de constitutionele commissie, die overigens zowel voor-als tegenstanders van Shari'a-wetgeving bevat..20
Bij dit alles moet niet worden vergeten dat een groot deel van de Afghaanse bevolking zeker niet zonder meer tegen de Shari'a is. De traditionele rechtspraak in Afghanistan is lange tijd gebaseerd geweest op een mengeling van lokale regels (die ook binnen het land sterk kunnen variëren), Shari'a, en 'westerse' wetgeving. Voor- en tegenstanders zijn niet perse verdeeld langs etnische lijnen. Voor zover bekend is president Karzai geen voorstander van Shari'a-wetgeving.
Over eventuele gevolgen voor vrouwen kan in dit stadium nog niets worden gezegd. De regering heeft van meet af aan het belang van betrokkenheid van vrouwen bij de wederopbouw van Afghanistan benadrukt en heeft onder meer financiering voor een adviseur van de VN-Speciale Vertegenwoordiger aangeboden. 30.
Welke invloed oefent Saoedi-Arabië thans uit in Afghanistan? Heeft Saoedi-Arabië ook invloed uitgeoefend bij het opnieuw invoeren van de Shari'a in Afghanistan? Welke hulp verleent Saoedi-Arabië thans aan Afghanistan?
Antwoord
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 29 is er geen sprake van opnieuw invoeren van de Shari'a in Afghanistan.
De regering van Saoedi-Arabië is, samen met de VS, Japan en de EU, co-voorzitter van de 'Afghanistan Reconstruction Steering Group' en heeft onder meer US $ 10 miljoen bijgedragen aan het 'Afghanistan Reconstruction Trust Fund' van de Wereldbank, waarvan Nederland een grote donor is. Dit bedrag was afkomstig uit een eerdere committering van US $ 20 miljoen ten behoeve van budgetondersteuning. Voorts is door Saoedi-Arabië US $ 200 miljoen toegezegd in de vorm van 'zachte leningen' (schenkingsdeel tussen 60% en 70%). Ook heeft Saoedi-Arabië recentelijk US $ 30 miljoen toegezegd voor herstel van het Afghaanse wegennet.
Over eventuele particuliere steun vanuit Saoedi-Arabië zijn geen gegevens bekend. 31..21
Acht de regering het na het verschijnen van het NIOD-rapport wenselijk dat ook Naser Oric vanwege oorlogsmisdaden wordt vervolgd? Welke verwachtingen heeft de regering in dit opzicht? Antwoord
Het beleid inzake eventuele vervolging van van oorlogsmisdaden verdachte personen behoort tot de exclusieve bevoegdheid van het Joegoslavië-Tribunaal zelf. 32.
Welke conclusies trekt de regering uit de overwinning van de nationalistische partijen (de 'bosniak' SDA, de Kroatische HDZ en de Bosnisch-Servische SDS) bij de recente parlementsverkiezingen in Bosnië? Wat zijn thans de vooruitzichten voor het voortbestaan van de multi-etnische staat Bosnië? Is bij de verkiezingen sprake geweest van media-activiteiten van meer gematigde krachten die door Nederland respectievelijk door de internationale gemeenschap zijn ondersteund? (zie ook p.78) Antwoord
De conclusie kan worden getrokken dat het Bosnische electoraat door massaal weg te blijven uiting heeft gegeven aan teleurstelling over het gebrek aan dynamiek in het hervormingsproces. Afgezien van de SDA hebben de nationalistische partijen niet méér stemmen gekregen dan in voorgaande verkiezingen, hetgeen aangeeft dat er niet zozeer sprake is geweest van een overwinning van de nationalistische partijen, als wel van een verlies van de hervormingsgezinde partijen. In het proces van coalitievorming zal de internationale gemeenschap het hervormingsproces bovenaan de agenda zetten, aangezien slechts door hervormingen Bosnië een levensvatbare, op Europa gerichte toekomst kan worden geboden. De internationale gemeenschap heeft voorafgaand aan de verkiezingen een oproep afgegeven om naar de stembus te gaan en via hervormingen voor Europa te kiezen. Nederland heeft in de week voorafgaand aan de verkiezingen een serie radioboodschappen met de oproep om naar de stembus te gaan gefinancierd.
33.
Kan de regering de Kamer een recent overzicht geven van de resultaten van de inspanningen van de regering om de Afghaanse diaspora in te schakelen bij de wederopbouw van Afghanistan?
Antwoord
Nederland ondersteunt financieel het RQA-project ("Return of Qualified Afghans"); zie de brief van 20 maart 2002 van de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan.22 de Tweede Kamer inzake het "Afghanistan Loket" (TK 27925, nr. 51). Dit is een mondiaal project, opgezet door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), om Afghanen tijdelijk in Afghanistan te laten meewerken aan de wederopbouw. Op 1 september 2002 hadden zich mondiaal 5.937 Afghanen uit 37 landen voor het project ingeschreven. Van hen waren op dat moment 252 personen daadwerkelijk werkzaam in Afghanistan. Nederland heeft aan dit project in EU-verband ¤ 300.000 toegezegd. Bovendien heeft Nederland een overbruggingsbijdrage van ruim ¤ 278.500 toegezegd om de operationele kosten van het project tijdelijk te ondersteunen totdat het Europees geld vrijkomt. In Nederland richt dit project zich op Afghanen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en op Afghanen die tot Nederlander genaturaliseerd zijn. Inmiddels hebben 30 Afghanen in Nederland hun belangstelling voor het project laten blijken. Van die 30 is thans 1 persoon werkzaam in Afghanistan voor een periode van zes maanden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de conferentie van de Werkgroep Afghanistan Nederland Conferentie op 23 februari jl. te Ede mede georganiseerd en medegefinancierd. Het doel van deze conferentie was het bij elkaar brengen van in Nederland verblijvende Afghanen om ze te betrekken bij het wederopbouwproces van Afghanistan. 34.
In hoeverre wordt in verschillende multilaterale kaders en bilateraal met de Russische Federatie gesproken over de houding van Rusland ten aanzien van Tsjetsjenië? Antwoord
Het Russische optreden in en beleid met betrekking tot Tsjetsjenië blijft onderwerp van grote zorg en daarmee onderwerp van gesprek in verschillende multilaterale fora evenals in bilaterale besprekingen. De uitstekende bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie (zie vraag 6) bieden ook de mogelijkheid om moeilijker kwesties in openheid te bespreken. Zo heb ik tijdens mijn recente ontmoeting met de Russische minister van Buitenlandse Zaken, Igor Ivanov, ook de situatie in Tsjetsjenië opgebracht en mijn zorg daarover uitgesproken. In het Comité van Ministers/Permanente Vertegenwoordigers van de Raad van Europa is Tsjetsjenië geregeld onderwerp van gesprek ? mede naar aanleiding van rapportages van de drie experts die de Secretaris Generaal heeft toegevoegd aan het bureau van de Presidentiële Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten in Tsjetsjenië, Soeltygov. In Wenen wordt in OVSE-verband de kwestie Tsjetsjenië besproken, met name naar aanleiding van rapportage van de OVSE Assistance Group (AG). Ook in de politieke dialoog die de EU voert met de Russische Federatie blijft de situatie in de Noordelijke Kaukasus in het algemeen en in Tsjetsjenië in het bijzonder onderwerp van gesprek. In de laatste VN-mensenrechtencommissie heeft de EU het initiatief genomen tot een verklaring over Tsjetsjenië. Hiervoor bleek uiteindelijk onvoldoende steun te zijn van andere landen..23
35.
Hoe verhoudt zich de situatie in Afghanistan, waar nog altijd Al-Qaeda en Taliban strijders actief zijn, met het besluit van de regering uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers naar Afghanistan terug te sturen?
Antwoord
Op 19 augustus jl. heeft de minister van Buitenlandse Zaken de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met een algemeen ambtsbericht geïnformeerd over de situatie in Afghanistan. Op basis daarvan heeft het kabinet besloten het besluitmoratorium niet te verlengen, het vertrekmoratorium in te trekken en het categoriaal beschermingsbeleid te beëindigen. Het ambtsbericht ging de Kamer toe (TK 19637, nr. 680). 36.
Hoe verhoudt zich de inzet om de humanitaire hulp in Afghanistan in 2003 geleidelijk af te bouwen en de situatie ter plaatse?
Antwoord
De inzet is, om vanaf volgend jaar de humanitaire hulp geleidelijk af te bouwen. Of dat mogelijk is, zal afhangen van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie, van de situatie rondom terugkerende vluchtelingen, van de omvang van bijdragen van anderen, van het weer (strenge of minder strenge winter; droogte) en vooral van de mate waarin de Afghaanse autoriteiten succesvol zijn bij het bouwen van instituties die de wederopbouw kunnen uitvoeren. De hoop is, dat in de loop van 2003 een groeiend deel van de bijdrage aan humanitaire hulp zal kunnen worden omgezet in wederopbouwhulp. Sinds de conferentie in Bonn spannen de Afghaanse autoriteiten zich sterk in voor de wederopbouw van hun land, na een lange periode van conflicten. Op grote schaal is terugkeer van vluchtelingen op gang gekomen. Sinds het eind van de afgelopen winter zijn
1,6 miljoen vluchtelingen met hulp van UNHCR teruggekeerd. De meest kwetsbare groepen hebben en houden vooralsnog behoefte aan humanitaire hulp. De hoofddoelstelling van humanitaire hulp is het bijdragen aan de leniging van levensbedreigende menselijke noden onder de meest kwetsbaren, zoals vrouwen en kinderen, als gevolg van (chronische) crisissituaties en/of natuurrampen. Hoewel er bij het verlenen van humanitaire hulp in veel gevallen aandacht is voor opbouw van de eigen capaciteit is dat niet het primaire doel. Wederopbouw daarentegen is er geheel en al op gericht dat een land op termijn niet langer afhankelijk is van internationale steun, waaronder humanitaire hulp. Vandaar het streven humanitaire hulp af te bouwen ten gunste van wederopbouwhulp..24 37.
Welke stappen neemt de regering met betrekking tot de situatie in Ivoorkust? Antwoord
Mede op initiatief van Nederland heeft de EU onmiddellijk na de staatsgreep een sterke veroordeling uitgesproken en de hoop geuit dat er snel een vreedzame oplossing zou komen. Nederland heeft zich in EU verband sterk gemaakt voor politieke druk vanuit de EU aan het adres van Ivoorkust om met de rebellen te onderhandelen en om maatregelen te nemen om het geweld tegen buitenlanders (met name Burkinezen) te stoppen. De EU heeft de Economic Community of West African States (ECOWAS) aangemoedigd de rol van bemiddelaar op zich te nemen en duidelijke steun uitgesproken voor de ondernomen bemiddelingspogingen. In Abidjan vond intensief overleg plaats tussen de ECOWAS bemiddelaars en de EU Ambassadeurs. Tijdens de EU Raad Algemene Zaken en Externe betrekkingen van 20 en 21 oktober 2002 zijn raadsconclusies met betrekking tot Ivoorkust aangenomen en zijn de lijnen voor EU Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid ten aanzien van Ivoorkust vastgesteld (TK 21501-02, nr. 447)..25 38.
Kan de regering de Kamer berichten welke voortgang is geboekt bij het ontwikkelen van het NEPAD? Hoe is tot nu toe door de G8 op deze ontwikkeling ingespeeld? Antwoord
Het NEPAD-initiatief heeft in 2002 een forse dynamiek gegenereerd. Het plan stond tijdens een aantal belangrijke internationale fora in de afgelopen maanden centraal en wordt gezien als een mijlpaal in de relatie tussen het 'noorden' en Afrika. Het grote belang van het initiatief ligt in het feit dat het document een gemeenschappelijke visie en een versterkt Afrikaans betrokkenheid inhoudt, dat geheel vanuit Afrika zelf voortkomt. De in juli 2002 opgerichte Afrikaanse Unie (AU), de opvolger van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, heeft het NEPAD omarmd als ontwikkelingsplan. De AU moedigt haar Afrikaanse lidstaten aan om de 'Declaration on Democracy, Political, Economic and Corporate Governance' aan te nemen en derhalve deel te nemen aan het African Peer Review Mechanisme (APRM) dat in voorbereiding is.
Tijdens de G-8 bijeenkomst in Kananaskis, Canada, in juni 2002 werd een Africa Action Plan aangenomen in directe reactie op NEPAD als Pan-Afrikaanse ontwikkelingsvisie. De G-8 hebben hun steun uitgesproken voor NEPAD omdat zij het Afrikaanse initiatief, de hoge mate van ownership en het nemen van verantwoordelijkheid voor de eigen ontwikkelingsagenda van doorslaggevende betekenis vinden. Het G-8 Actieplan behelst onder andere voorstellen over efficiëntere aanwending van financiële middelen voor Afrika, ondersteuning van Afrikaanse organisaties op het gebied van conflictpreventie en conflictoplossing, goed bestuur en investering in menselijk kapitaal. 39.
Kan de regering de Kamer informeren over stand van zaken met betrekking tot de muur die op Israëlisch initiatief wordt opgericht tussen Israëlisch en Palestijns gebied? Wordt aan deze muur nog steeds gebouwd? Hoeveel kilometer muur is thans gereed en waar bevindt die muur zich exact? In hoeverre worden bij de bouw van de muur de grenzen van vóór juni 1967 gevolgd? Hoe verhoudt dit project zich tot de afscheidingen die de Israëlische autoriteiten bijvoorbeeld rond Hebron hebben opgetrokken? Hoe reageert de internationale gemeenschap op dit project?.26
Antwoord
In juni 2002 is Israël begonnen met de aanleg van een veiligheidshek dat moet voorzien in de gedeeltelijke scheiding tussen de Westoever en Israël. Het hek zou zich moeten gaan uitstrekken van Beit Shean in het noorden tot het Arad gebied in het zuiden (totale lengte zo'n 370 km.). Thans wordt gebouwd aan een eerste, noordelijk, gedeelte van het hek dat loopt van Salem tot Elkana (123 km.). Er wordt thans op meerdere plaatsen tegelijk aan dit gedeelte gewerkt. De werkzaamheden aan dit eerste deel van het hek zouden juli 2003 gereed moeten zijn. Het hek volgt ruwweg de loop van de Groene Lijn (bestandslijn van 1967), maar loopt wel voor het grootste deel aan de oostelijke kant daarvan. Het hek wordt door Israël gezien als een belangrijk onderdeel van maatregelen die erop gericht zijn de Israëlische bevolking bescherming te bieden tegen terroristische aanslagen die worden beraamd en voorbereid in de Palestijnse gebieden. Eenmaal gereed zou het hek de noodzaak voor maatregelen op de Westoever zelf, zoals afsluitingen van gebieden en blokkades (bijvoorbeeld de afscheidingen rond Hebron), verminderen. De internationale gemeenschap heeft de aanleg van het hek bekritiseerd. Zowel de EU als de VS hebben Israël gewaarschuwd om niet middels de bouw van het hek unilateraal grenzen te scheppen. De loop van een definitieve grens tussen Israël en de Palestijnen dient het resultaat te zijn van onderhandelingen tussen beide partijen. 40. , 41. , 72. , 155.
Cluster OS-Palestijnse Gebieden
Vraag 40.
Is de regering bereid de Kamer, in het kader van de verantwoording over het Midden-Oostenbeleid, te rapporteren over de besteding van bilaterale hulpgelden aan de Palestijnse Autoriteit? Vindt deze besteding plaats op transparante, effectieve en verantwoorde wijze? Vraag 41.
Kan een overzicht gegeven worden van de OS-inspanningen over de afgelopen 3 jaar in de Palestijnse Gebieden en de omvang van de kapitaalvernietiging per project sindsdien als gevolg van het Palestijns-Israëlisch conflict? In welke gevallen is op welk moment welke inspanning gepleegd om te komen tot welke vorm van schadevergoeding bij welke partij? Wat waren de concrete resultaten daarvan tot nu toe? Welke conclusies trekt de regering hieruit voor de continuering van hulp aan de Palestijnse Gebieden?
Vraag 72..27
Zal er in enige vorm nog een hulprelatie blijven bestaan met de Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat omvat die relatie?
Vraag 155.
Heeft het niet voorkomen van de Palestijnse gebieden op de lijst van 19+3 een structureel karakter?
Antwoord
De gedelegeerde OS-inspanningen in de Palestijnse Gebieden bedroegen in 2000 en 2001 ongeveer ¤ 12,5 miljoen per jaar. Door de politieke en veiligheidssituatie was er sprake van een onderbesteding. In 2002 wordt verwacht hetzelfde uitgavenniveau te halen, waarmee 70% van het budget wordt gerealiseerd. Bij deze bedragen zijn de bijdragen aan UNRWA, die directe hulp biedt aan Palestijnse vluchtelingen, niet meegenomen. De reguliere bijdrage aan UNRWA bedroeg voor 2000 en 2001 ¤ 7,3 miljoen per jaar en voor 2002 ¤ 11,8 miljoen Daarnaast schonk Nederland additionele bijdragen van ¤ 4,4 miljoen in 2001 en ¤ 2,5 miljoen in 2002.
In 2000 concentreerde de bilaterale OS-inspanning zich op de sectoren basisonderwijs, landbouw en water. Het GMV-programma behelsde toen circa 10% van de uitgaven. In 2001 vond er een heroriëntatie van het hulpprogramma plaats. Besloten werd dat OS-betrokkenheid over een langere periode noodzakelijk was, maar dat de PA, gezien de prestaties op het terrein van goed bestuur, niet in aanmerking kwam voor een structurele ontwikkelingsrelatie. De focus van het programma werd verlegd naar GMV (zie brief aan de kamer TK 27820, nr.1).
In dit overgangsjaar 2001 werd een aanvang gemaakt met de afbouw van de activiteiten in de sectoren basisonderwijs, landbouw en water en werd het GMV-programma verder uitgebouwd. De uitgaven op GMV-terrein verdubbelden. De ruimte hiervoor werd o.a. gevonden door het niet uitvoeren van het Coastal Gaza Sea Wall project (gelieerd aan de bouw van de Haven van Gaza).
In 2002 zijn de uitgaven in de exit-sectoren verder teruggebracht en zijn de GMV activiteiten wederom verdubbeld. Ook wordt een bijdrage verleend aan het Emergency Services Support Projects programma van de Wereld Bank dat voorziet in het tijdelijk op peil houden van de sociale basisvoorzieningen in de Palestijnse Gebieden, waarin de PA door.28 begrotingstekorten, veroorzaakt door het inhouden door Israël van belastingafdrachten en langdurige afsluitingen, niet kan voorzien.
De Nederlandse activiteiten op het gebied van GMV steunen de opbouw van een democratische rechtsstaat en zijn zeer relevant in de huidige Palestijnse hervormingsdynamiek; zo speelt Nederland een rol in de hervormingen in de justitiële sector. Uitvoering van het OS-programma is uiteraard afhankelijk van de politieke context: zowel de hervormingswil bij de PA als de maatregelen van Israël (verlenen van toegang etc.) zijn cruciaal. Gezien enerzijds de relevantie van het programma voor de noodzakelijk hervormingen in de Palestijnse Gebieden en anderzijds buitenlands politieke overwegingen ligt het niet in de rede de hulprelatie met de Palestijnen te beëindigen. Overigens worden uitdrukkelijk alleen projecten en programma's met goedgekeurde begrotingen gesteund, inclusief financiële controle en clausules in de contracten dat externe accountants te allen tijde de boeken kunnen controleren. Een groot deel van de steun wordt gekanaliseerd via (internationale) NGO's. Nederland geeft geen begrotingssteun. Door de accentverschuiving naar GMV richt de Nederlandse hulp zich vooral op capaciteitsopbouw en niet zozeer op fysieke infrastructuur. Kapitaalvernietiging is derhalve niet eenvoudig in kaart te brengen. Uitzondering is de vernieling van de bouwlocatie van de Haven van Gaza, waarover de Kamer bij brieven van 14 december 2001 en 1 maart 2002 is geïnformeerd (Vergaderjaar 2001-2002, nr. 399 en TK 23432, nr. 42). 42. , 43.
Vraag 42
Welke initiatieven heeft de Nederlandse regering genomen na de recente militaire actie van Sharon in de Gazastrook?
Vraag 43
Wat is de visie van de regering op de positie van de EU ten aanzien van het conflict in het Midden-Oosten? Welke rol heeft Nederland (binnen de EU) in deze? Antwoord.29
In de visie van de regering is de rol van de EU ten aanzien van het Midden-Oosten conflict van groot belang als onderdeel van internationale inspanningen om een oplossing voor de crisis te vinden. Een uitweg uit de huidige diepe impasse zal immers alleen kunnen worden gevonden indien de internationale gemeenschap gezamenlijk optreedt. Actieve betrokkenheid van VS is hierbij essentieel. Naar het oordeel van de Nederlandse regering biedt het zogenaamde Kwartet, waaraan de VS, de EU, de Russische Federatie en de VN deelnemen, een belangrijk mechanisme voor de EU om eigen ideeën naar voren te brengen en om de VS te betrekken bij dit proces.
De EU participeert actief in het Kwartet. Zo heeft de EU, uitgaand van de visie zoals neergelegd in de toespraak van President Bush over het Midden-Oosten van 24 juni jl., een stappenplan opgesteld dat tot verwezenlijking van een finaal akkoord moet leiden. Bij het overleg van het Kwartet op 17 september jl. in New York heeft de EU het stappenplan ingebracht. Het Kwartet heeft het plan op hoofdlijnen overgenomen. Nederland dringt erop aan dat het Kwartet dit nu zo snel mogelijk uitwerkt tot een eigen stappenplan dat als basis kan dienen voor hervatting van het vredesproces. Meer in het algemeen zal Nederland binnen de EU, maar ook in de bilaterale relatie met de VS, blijven aandringen op voortzetting van bovengenoemde samenwerking. Daarnaast worden de partijen in het Midden-Oosten regelmatig door de EU en door Nederland bilateraal aangesproken op de noodzaak tot onmiddellijke beëindiging van het geweld en hervatting van het politieke proces. Zo heeft de Europese Unie naar aanl eiding
van de Israëlische actie in de Gazastrook, waarbij vele burgerslachtoffers vielen, een verklaring uitgegeven waarin het Israëlische optreden wordt veroordeeld. 44.
Is de regering bereid om in het kader van de internationale bestrijding van de aids-epidemie studie te verrichten naar het succesvolle programma van de Oegandese regering, waarin het begrip partnertrouw, in combinatie met goede voorlichting, voorop staat? Is de regering tevens bereid zich te buigen over de vraag of de Oegandese benadering is te verwerken in programma's ter bestrijding van aids?
Antwoord.30
Goede voorbeelden als die van Oeganda worden verzameld door UNAIDS en verspreid naar overheden, organisaties en onderzoeksinstellingen. Het is in de loop der jaren echter duidelijk geworden dat het niet eenvoudig is een succesvolle aanpak van het ene land met even veel succes te transplanteren naar een ander land. Naast Oeganda, heeft een klein aantal landen waaronder Senegal en Thailand, daadwerkelijke successen geboekt in de strijd tegen AIDS. Deze positieve voorbeelden hebben duidelijk gemaakt dat een duidelijke en expliciete politieke betrokkenheid bij en erkenning van de AIDS-problematiek én een open discussie over seksualiteit cruciale voorwaarden zijn voor succes in de bestrijding van de AIDS-epidemie. Nederland heeft Afrikaanse politieke leiders bij verschillende gelegenheden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor de bestrijding van AIDS en zal dit blijven doen. 45.
Welk standpunt neemt de regering in ten aanzien van de kwestie-Cyprus en de eventuele toetreding tot de EU? Wil de regering bij dit antwoord betrekken de wenselijkheid van toetreding van een gedeeld Cyprus en de positie van Turkije? Antwoord
Nederland steunt de conclusies van de Europese Raad van Helsinki (december 1999) waarin is onderstreept dat "? een politieke regeling de toetreding van Cyprus tot de EU zal vergemakkelijken. Indien, op het moment van afronding van de toetredingsonderhandelingen geen overeenstemming is bereikt, zal de Raad het besluit betreffende de toetreding nemen zonder dat het bovenstaande daarbij als voorwaarde vooraf geldt. In die zin zal de Raad rekening houden met alle relevante factoren." Op basis van deze conclusies zal een beslissing over toetreding worden genomen tijdens de ER van Kopenhagen in december aanstaande. In de Nederlandse visie behoort de opstelling van de betrokken partijen tot de 'relevante factoren'. Nederland zal tot aan het moment van besluitvorming over toetreding het grote belang benadrukken van een oplossing van de kwestie-Cyprus, omdat dit toetreding zou vergemakkelijken. Daarvoor is de medewerking van de betrokken partijen vereist. In alle bilaterale contacten met Griekenland en Turkije spreekt Nederland ook hen erop aan de beide leiders tot medewerking te bewegen. Overigens heeft de huidige Turkse regering aangegeven de zaak hoog op te nemen indien de EU besluit een gedeeld Cyprus te laten toetreden. Wat de uiteindelijke reactie van Turkije zal zijn in dat geval, zal mede afhangen van de uitkomst van de Turkse verkiezingen op 3 november aanstaande. 46..31
Wat is de precieze stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie TK 27 818 (R 1692) nr. 11?
Antwoord
Deze motie spreekt de wens uit te komen tot een scherpere bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten. Ook in de onlangs verschenen regeringsnotitie "Europa in de Steigers" wordt gesteld dat de bevoegdheidsverdeling in een nieuw verdrag duidelijker dient te zijn voor de burger (TK 28473, nr.2). Hiertoe dient het attributiebeginsel in het verdrag verduidelijkt te worden. Tevens dient het subsidiariteitsbeginsel scherper te worden toegepast. De regering pleit daarbij voor een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de controle op naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Voorstellen van gelijke strekking liggen thans op tafel in de Conventie over de Toekomst van Europa. Deze zullen door Nederland worden gesteund, voorzover zij stroken met hetgeen hierover is gesteld in hoofdstuk 3 en 4 van de regeringsnotitie. 47.
Welke garanties zijn naar het oordeel van de regering te geven dat, daar de toetreding van Cyprus niet afhankelijk gemaakt zal worden van een voorafgaande oplossing van de delingskwestie, het zoeken naar bedoelde oplossing onverminderd voortgang zal hebben? Is het wellicht te overwegen daaraan een termijn te verbinden, gegeven het uitgangspunt dat afwijkingen van Kopenhagencriteria eigenlijk niet toelaatbaar zijn en dat overgangstermijnen tot een minimum beperkt dienen te worden?
Antwoord
Een oplossing van de delingskwestie maakt geen deel uit van de Kopenhagencriteria. Dat neemt niet weg dat Nederland tot aan het moment van besluitvorming over toetreding het grote belang zal blijven benadrukken van een oplossing van de kwestie-Cyprus. Indien er op het moment van een beslissing over toetreding nog geen oplossing is gevonden, zal -onafhankelijk van het besluit dat wordt genomen - het zoeken naar een oplossing voor de delingskwestie door moeten gaan (zie tevens de beantwoording van vraag 45)..32 48.
Hoe beoordeelt de regering maatregelen die door afzonderlijke staten van de Verenigde Staten (zoals Californië) worden genomen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en waarbij de individuele staat verder gaat dan de federale regering in Washington? Kan de regering de Kamer een overzicht geven van dergelijke maatregelen op het niveau van de afzonderlijke staten?
Antwoord
Het Amerikaanse constitutionele systeem geeft, zoals bekend, een grote mate van vrijheid op een aantal beleidsterreinen aan de deelstaten. Zo is het mogelijk dat in nagenoeg alle staten programma`s lopen gericht op de inventarisatie van broeikasgas emissies. Een groot aantal staten stimuleert maatregelen gericht op energiebesparing en de toepassing van vernieuwbare energiebronnen zoals wind, zon en biomassa. 49.
Vormt de wens bij de Verenigde Staten om minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen uit het Midden-Oosten naar het oordeel van de regering geen aanleiding om het belang van energiebesparing te beklemtonen?
Antwoord
Op dit moment ligt er een omvangrijk voorstel in het Amerikaanse Congres voor een herziening van het Federale Energiebeleid. Een belangrijke doelstelling daarvan is een grotere onafhankelijkheid van de importen van olie uit het Midden Oosten. Dit zou bereikt moeten worden langs een aantal wegen:

- stimulering van onderzoek voor energiebesparende technologieën
- belastingvoordelen voor auto's die alternatieve brandstoffen gebruiken
- uitbreiding van de olieproductie in het binnenland (het meest controversiële voorstel daarbij is de uitbreiding van de oliewinning in Alaska's "Arctic National Wildlife Refuge")
- import van olie uit andere landen dan het Midden Oosten
- strengere standaarden voor het benzineverbruik door auto's. De nadruk in het energieplan ligt op uitbreiding van de eigen olieproductie. 50..33
Welke concrete stappen wil de regering het komende begrotingsjaar zetten ter implementatie van de Nederlandse internationale verplichtingen inzake het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen?
Antwoord
Als bijdrage aan de realisering van de Europese verplichting onder het Kyoto Protocol is Nederland verplicht de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met gemiddeld 6% per jaar te reduceren ten opzichte van de uitstoot in 1990. Het regeringsbeleid terzake, alsmede de voortgang in de uitvoering daarvan, is uiteengezet in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (1999, TK 26603, nr. 2 en 2000, TK 26603, nr. 28) en de Evaluatienota Klimaatbeleid (TK 28240, nr. 1).
Sindsdien hebben zich internationaal de nodige ontwikkelingen voorgedaan (onder meer ratificatie door een groot aantal landen, waaronder de landen van de EU, en de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg). Genoemde ontwikkelingen bevestigen het belang van een effectief beleid om aan de Kyoto-verplichtingen te kunnen voldoen. Het kabinet is voornemens begin november aanstaande een Uitvoeringsnotitie Milieubeleid uit te brengen, waarin onder andere nader zal worden aangegeven hoe realisering van de Kyoto-verplichtingen zal worden zeker gesteld.
51.
Wanneer kan de Kamer het regeringsvoorstel voor de wettelijke regeling voor de verlening van visa tegemoet zien?
Antwoord
Het concept-voorstel kan in de loop van 2003 worden voltooid. Dit wetsvoorstel zal, na behandeling in de ministerraad, aan de Raad van State voor advies worden voorgelegd en kan daarna aan de Kamer worden aangeboden..34
52.
Hoe zal de regering de Nederlandse burger betrekken bij het debat over Europa? Antwoord
Tijdens het plenaire debat over Europa op 3 oktober jl. heeft de Staatssecretaris voor Europese Zaken de Kamer een brief in het vooruitzicht gesteld, waarin de voornemens van het kabinet over de voorlichting inzake Europese samenwerking uiteengezet zullen worden. De Kamer kan deze brief in de komende weken tegemoet zien. 53.
Denkt de regering de afhandelingstermijn van een machtiging tot een voorlopig verblijf (mvv-)aanvraag voor het eind van 2002 te hebben teruggebracht tot drie maanden? Zo nee, wanneer denkt de regering de termijn van drie maanden wel te bereiken en hoe? Antwoord
Op 1 juli 2002 is de nieuwe mvv-procedure in werking getreden. De verwachting is dat deze nieuwe procedure de thans in behandeling zijnde mvv-aanvragen versnelt. Voorts zal de in november 2002 verwachte uitbreiding van de elektronisch te verzenden berichten tussen IND en de Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen eveneens aan bekorting van de doorlooptijden bijdragen.
In een aantal politieregio's (Hollands Midden, Rotterdam Rijnmond en Amsterdam-Amstelland) worden momenteel vrijwel alle mvv-aanvragen binnen 3 maanden afgehandeld. In deze regio's werken de IND en de vreemdelingendiensten in een pilot project met een aangepaste taakverdeling. Er wordt gestreefd naar landelijke invoering van deze werkwijze op 1 april 2003. Gelet op de gunstige effecten van deze werkwijze op de doorlooptijden zal het merendeel van de mvv-aanvragen vanaf dat moment binnen 3 maanden kunnen worden afgehandeld.
54. , 62.
Vraag 54
Gaat de Nederlandse regering bevorderen dat bijvoorbeeld Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst geld investeren in hun landen van afkomst? Acht de regering dit bevorderlijk voor het integratieproces in Nederland? Hoe zal de regering omgaan met het verschijnsel dat bijvoorbeeld Nederlanders van Marokkaanse afkomst ontwikkelingen in hun land van afkomst bevorderen, zoals het.35 verzamelen van handtekeningen op lijsten die zijn gericht tegen hervormingen in Marokko of door het financieel ondersteunen van de fundamentalistische beweging Al-Adl wa al-Ihsan (vgl. Trouw, d.d. 1 oktober 2002)?
Vraag 63
Wil de regering het idee van de productieve inzet van financiële overmakingen door migranten en het betrekken van migranten bij ontwikkelingsinspanningen verder uitwerken in een aan de Kamer voor te leggen notitie?
Antwoord
De regering ziet geen aanleiding de vrijheid te beknotten van ingezetenen om, binnen de grenzen die de wet stelt, hun gelden te investeren op de wijze die hun goed dunkt, of om van hun mening blijk te geven met betrekking tot ontwikkelingen in hun herkomstland. Erkend wordt dat overmakingen van migranten naar de landen van herkomst een positief effect hebben op de ontwikkeling van een land van herkomst. Inzake het betrekken van de genoemde migrantengroepen bij ontwikkelingsinspanningen in hun land van herkomst kan het volgende worden gemeld. Vanuit het OS-budget ontvangt de Nederlandse organisatie IntEnt sinds 1996 een meerjarige subsidie (circa ¤ 1 miljoen). Het doel van deze organisatie is ondersteuning te bieden aan allochtonen die een bedrijf willen opzetten of willen samenwerken met ondernemers in hun land van herkomst. IntEnt voert daarvoor programma's uit die gericht zijn op het bevorderen van ondernemerschap en investeringen. Het programma wordt uigevoerd in Ghana, Suriname , Marokko en Turkije. De Nederlandse Bank rapporteert jaarlijks over internationale financiële transacties, ook met betrekking tot herkomstlanden van migrantengroepen. Overigens valt niet vast te stellen of een 'migrant' dan wel een anderszins aan te duiden ingezetene een financiële overmaking verricht. Nader onderzoek zal worden verricht naar de mogelijkheden om de productieve inzet van financiële overmakingen door migranten verder te stimuleren. 55. , 56. , 58. , 59. en 61.
Vraag 55
Zoekt de regering bondgenoten voor een wijziging van de opzet van de UNHCR en van het asielbeleid? Wat zijn de vooruitzichten in dat opzicht? (zie ook p.26 en 38) Vraag 56.36
Welke stappen heeft de regering reeds ondernomen en welke stappen zal de regering op welke termijn nemen om te komen tot een herziening van het Vluchtelingenverdrag? Welke steun heeft de regering hierbij reeds ontvangen van de andere verdragspartners inzake: a) het bieden van asiel nog uitsluitend in de regio van herkomst; en b) het vaststellen van de vluchtelingenstatus door UNHCR? Zijn de ideeën van de regering in dezen al aan de UNHCR voorgelegd? Zo ja, hoe, wanneer en met welke reactie?
Wanneer mag de Kamer de hierover in samenwerking met de minister van Justitie op te stellen beleidsnota tegemoet zien?
Vraag 58
Hoe verhoudt zich het regeringsstandpunt te streven tot herziening van het Vluchtelingen-verdrag met de uitspraken van de minister van Justitie dat herziening van het Vluchtelingenverdrag voorlopig niet nodig is?
Vraag 59
Hoe en op welke termijn denkt de regering alle partijen bij het Vluchtelingenverdrag zover te krijgen het verdrag te herzien? Welke verwachtingen heeft de regering bij wijziging van het Vluchtelingenverdrag?
Vraag 61
Op welke wijze wil de regering de bijdrage van de EU-lidstaten aan de UNHCR op structurele wijze verbeteren?
Antwoord
De regering streeft naar een asielbeleid waarbij asiel uitsluitend in de regio wordt geboden en de vluchtelingenstatus door UNHCR wordt vastgesteld. Nederland zal dan naar evenredigheid verdragsvluchtelingen opnemen die door UNHCR elders dan in de regio moeten worden ondergebracht. Op 5 september jl. hebben verschillende leden van de regering hierover in Den Haag gesproken met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, de heer Lubbers. Afgesproken is dat de regering en UNHCR intensief overleg zullen blijven voeren over opvang en toetsing in de regio en de rol die UNHCR hierbij zou kunnen spelen. In EU-, maar ook in breder, verband wordt aandacht gevraagd voor de financiële positie van UNHCR. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bereidt, in samenwerking met het Ministerie van Justitie, een beleidsnota voor waarin deze punten aan de orde komen. Deze nota zal in de eerste helft van 2003 aan de Kamer worden aangeboden..37 57.
Kan de regering, waar gesteld wordt dat "Het kabinet zal zich blijven inzetten voor de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid" en "Er kan gewerkt worden aan een integraal migratiebeleid waarbij zowel de belangen van het vestigingsland als het land van herkomst aan de orde komen", de Kamer aangegeven welke concrete stappen de regering het komende begrotingsjaar voornemens is te zetten met betrekking tot een gemeenschappelijk en nationaal 'migratiebeleid'? Antwoord
De EU-lidstaten hebben zich ertoe verplicht om voor 2004 harmonisatie van het asiel en migratiebeleid tot stand te brengen. Daarnaast dienen de bestaande Europese actieplannen inzake de bestrijding van illegale immigratie en mensensmokkel en de Europese aanpak van versterking van de grensbewaking verder te worden geïmplementeerd. Het onderhandelingsproces inzake de bovenstaande onderwerpen is volop gaande. De Nederlandse inzet is gericht op spoedige overeenstemming waarbij het belang van Europese harmonisatie, zoals genoemd is in het Strategisch Akkoord, het uitgangspunt vormt. Aanvaarding van Europese instrumenten kan echter uitsluitend plaatsvinden op basis van unanimiteit. Hetgeen betekent dat in het onderhandelingsproces compromissen moeten worden gesloten waar alle lidstaten zich in kunnen vinden. Derhalve is het streven van Nederland erop gericht om pro-actief op te treden en waar mogelijk zelf actief met voorstellen te komen.
Dit geldt ook voor de brede inbedding van dit beleid in het externe beleid van de Europese Unie, zoals bevestigd door de Europese Raad van Sevilla. Op nationaal niveau zullen bij het migratiebeleid met name concrete stappen worden genomen op het terrein van inburgering, het leren van de Nederlandse taal en het tegengaan van groei van wijken met een eenzijdige bevolking van allochtone herkomst door onder andere gevarieerder woningaanbod.
58.
Hoe verhoudt zich het regeringsstandpunt te streven tot herziening van het Vluchtelingen-verdrag met de uitspraken van de minister van Justitie dat herziening van het Vluchtelingenverdrag voorlopig niet nodig is?.38
Zie beantwoording vraag 55.
59.
Hoe en op welke termijn denkt de regering alle partijen bij het Vluchtelingenverdrag zover te krijgen het verdrag te herzien? Welke verwachtingen heeft de regering bij wijziging van het Vluchtelingenverdrag?
Zie beantwoording vraag 55
60., 64., 75., 76., 88.
Vraag 60
Op welke wijze wil de regering bijdragen aan de opvang van ama's in het land van herkomst?
Vraag 64
Hoe stelt de regering zich concreet de koppeling voor tussen ontwikkelingssamenwerking en terugkeer- en uitzettingsbeleid? Betekent niet-medewerking van een ontwikkelingsland aan het Nederlandse terugkeerbeleid een financiële korting op het bilaterale hulp-programma? Is de veronderstelling waar dat genoemde koppeling niet valt te maken tussen terugkeerbeleid en multilaterale dan wel particuliere hulpprogramma's? Vraag 75
Hoe gaat de regering de intensivering van het terugkeer- en uitzettingsbeleid concreet koppelen aan de Nederlandse ontwikkelingshulp?
Vraag 76
Wanneer en aan de hand van welke criteria besluit de regering eventueel weer tot herstel van een verbroken ontwikkelingssamenwerkingsrelatie? Vraag 88
Welke resultaten verwacht de regering van het stopzetten dan wel niet verlenen van ontwikkelingshulp aan landen die niet meewerken aan te de terugname van hun onderdanen? Wil de regering aangeven op welke landen deze regel van toepassing kan worden verklaard?.39
Antwoord
De regering beschouwt het Nederlandse beleid op het gebied van migratie, inclusief terugkeer, als een belangrijk en integraal onderdeel van het buitenlands beleid. Dat betekent onder meer dat, indien voor een bepaald herkomstland het Nederlandse toelatingsbeleid gewijzigd wordt waardoor grote aantallen asielzoekers voor terugkeer in aanmerking komen, de regering een Plan van Aanpak zal opstellen voor de terugkeer. Meer in het algemeen zal de regering een overzicht opstellen van belangrijke herkomstlanden waar steun aan terugkeer kan worden ingepast in een geïntegreerd buitenlands en ontwikkelingsbeleid. In een Plan van Aanpak zal per herkomstland worden uitgewerkt welke extra maatregelen het meest effectief worden geacht om feitelijke terugkeer te bevorderen. Het kan daarbij gaan om maatregelen op het gehele gebied van het buitenlandse en OS-beleid, aansluitend bij het beleid dat Nederland al voert ten aanzien van het desbetreffende land. De extra maatregelen dienen afgestemd te zijn op de aantallen asielzoekers die in een bepaalde periode in aanmerking komen voor terugkeer. Uitgangspunt is vrijwillige terugkeer waar mogelijk, maar gedwongen terugkeer waar nodig.
Voor landen die bereid zijn mee te werken aan terugkeer kan het afsluiten van een terug- en overnameovereenkomst onderdeel uitmaken van het Plan van Aanpak. Ook de inzet van OS-middelen kan voor deze landen effectief blijken, bijvoorbeeld ter ondersteuning van de opvang van minderjarigen in het land van herkomst, ter ondersteuning van de reïntegratie van ontheemden en vluchtelingen, en/of voor reïntegratiepremies voor zelfstandig terugkerende asielzoekers.
Indien echter in het proces van onderhandeling met een land van herkomst niet tot overeenstemming kan worden gekomen, dan zal de regering zich bezinnen op de consequenties die deze opstelling moet hebben voor het Nederlandse buitenlandse en OS-beleid ten aanzien van dat land.
61.
Op welke wijze wil de regering de bijdrage van de EU-lidstaten aan de UNHCR op structurele wijze verbeteren?
Antwoord
zie beantwoording vraag 54
62..40
Is de regering bereid, indien herziening van het Vluchtelingenverdrag niet mogelijk blijkt te zijn, het verdrag op te zeggen? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten? Antwoord
De regering heeft met veel interesse kennis genomen van de plannen van UNHCR om het Vluchtelingenverdrag aan te vullen, het zogenaamde Conventie Plus concept. Met deze Conventie Plus beoogt UNHCR onder meer overeenkomsten te sluiten tussen landen op het gebied van bijvoorbeeld hervestiging, het tegengaan van secundaire migratiestromen, lokale integratie en wederopbouw na conflictsituaties. De regering staat positief tegenover dit initiatief en zal zich actief opstellen.
63.
Wil de regering het idee van de productieve inzet van financiële overmakingen door migranten en het betrekken van migranten bij ontwikkelingsinspanningen verder uitwerken in een aan de Kamer voor te leggen notitie?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 54.
64.
Hoe stelt de regering zich concreet de koppeling voor tussen ontwikkelingssamenwerking en terugkeer- en uitzettingsbeleid? Betekent niet-medewerking van een ontwikkelingsland aan het Nederlandse terugkeerbeleid een financiële korting op het bilaterale hulp-programma? Is de veronderstelling waar dat genoemde koppeling niet valt te maken tussen terugkeerbeleid en multilaterale dan wel particuliere hulpprogramma's? Antwoord
Zie beantwoording vraag 60..41
65.
Heeft de regering het woord 'mondialisering' verkozen boven het woord 'globalisering' omdat 'globalisering' door het vele verzet ertegen een minder positieve klank heeft gekregen? Antwoord
Hoewel op taalkundige gronden het gebruik van de term 'mondialisering' de voorkeur verdient boven het anglicisme 'globalisering' worden beide woorden doorgaans naast elkaar gebruikt, ook in overheidsstukken. Uit het oogpunt van consistentie is in de memorie van toelichting zo veel mogelijk de term 'mondialisering' gebruikt. Dit houdt geen verband met een veronderstelde negatieve klank van het woord 'globalisering'. 66.
Welke verwachtingen heeft de regering ten aanzien van standpunten, die EU-kandidaat-lidstaten, zoals Polen en Hongarije, hebben ten aanzien van onderwerpen als het Europees protectionisme en het rekening houden met belangen van ontwikkelingslanden? (zie ook p.17)
Antwoord
De kandidaat-lidstaten zijn in het algemeen aanhangers van het vrijhandelsbeginsel. Zo zal Estland zelfs zijn handelstarieven moeten verhogen om in lijn met de gemeenschappelijke handelspolitiek te komen. Deze houding is goeddeels te verklaren uit hun wens af te rekenen met het historische beladen model van de centraal gestuurde economie en het protectionisme van de voormalige COMECON.
In WTO-kader steunden zij in de jaren 90 regelmatig te standpunten van de Cairns-groep die aandacht vroeg voor onder meer de handelsverstorende aspecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
De opstelling van de kandidaat-lidstaten ná toetreding over vraagstukken die handel en ontwikkelingssamenwerking betreffen is niet gemakkelijk te voorspellen en zal onder meer afhangen van de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De kleinere nieuwe lidstaten, met hun open economieën, beperkte landbouw en veel nadruk op diensten, zullen ongetwijfeld hun huidige vrijhandelsbeginselen ook in EU-kader laten doordringen. Op het gebied van officiële ontwikkelingshulp (ODA), hebben alle kandidaat-lidstaten nog een grote inspanning te leveren willen zij voldoen aan de doelen 3die de Europese Raad van Barcelona voor alle EU lidstaten heeft gesteld. Nederland is voornemens op bilateraal niveau.42 kennis en ervaringen over ontwikkelingssamenwerking met de kandidaat-lidstaten te delen. Ook in EU-verband worden initiatieven ontplooid om de kandidaat-lidstaten te sensibiliseren voor het "OS-acquis".
67. , 77. , 194.
Vraag 67.
Mag de zinsnede "De ruim 2.100 in het buitenland gedetineerde Nederlandse burgers zullen worden begeleid" worden opgevat als een garantiebepaling? Vraag 77.
Beoogt de regering de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland te intensiveren? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Vraag 194.
Hoe zal de regering concreet invulling geven aan de zorgnorm ten behoeve van gedetineerden, zoals de Tweede kamer in de motie Hoekema/Verhagen in 2000 heeft verzocht.
Antwoord
Ook in 2003 zullen de in het buitenland gedetineerde Nederlanders worden begeleid aan de hand van de in 2001 geformuleerde begeleidingsnormen, die zijn opgesteld naar aanleiding van onder meer de Ronde Tafel Conferentie op 4 oktober 2001. Van een garantiebepaling is geen sprake, van een inspanningsverplichting wel. Met behulp van deze normen wordt gestreefd naar voortdurende kwaliteitsverbetering van de dienstverlening aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Met de formulering van de begeleidingsnormen is door de regering concreet invulling gegeven aan de motie Hoekema/Verhagen. Dit is nader uiteengezet in de brieven aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten Generaal van respectievelijk 18 oktober 2001 (BuZa-01-565) en 12 februari 2002 (BuZa-02-68).
Voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland conform deze normen is voor het jaar 2003 een bedrag van ¤ 1.180.000 begroot..43 68.
Welke consequenties verbindt de regering aan de situatie waarin de Europese Commissie, na door onze regering daarop te zijn aangesproken en daartoe te zijn aangespoord, niet tot substantiële verbeteringen komt van de EU-ontwikkelingshulpprogramma's op het punt van transparantie, coherentie en effectiviteit?
Antwoord
Het Europees ontwikkelingsbeleid wordt op twee manieren gefinancierd. Programma's met de ACS-landen (Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan) worden gefinancierd uit het Europees Ontwikkelings Fonds. De Nederlandse bijdrage voor dit fonds is tot 2006 vastgelegd (zie beantwoording HGIS-nota 2003, TK 28603, vragen 19 en 20). Het overige deel van het Europees beleid wordt uit de reguliere begroting gefinancierd. Onze afdrachten aan deze begroting zijn ook tot en met 2006 vastgelegd. Beide afdrachten betreffen verdragsverplichtingen.
Nederland heeft in de Raad en in de Raadswerkgroepen de Commissie herhaaldelijk aangesproken op de noodzaak van verbetering van effectiviteit, transparantie en het voeren van coherent beleid. Ook de Europese Rekenkamer onderstreept, gesteund door de lidstaten, deze noodzaak.
In 2000 heeft de Commissie tot managementhervormingen van de externe hulp besloten. Deze hervormingen besloegen verschillende terreinen, zoals vergaande delegatie van bevoegdheden naar het veld, de oprichting van Aidco (verantwoordelijk voor de projectcyclus) en oprichting van een onafhankelijke evaluatiedienst. De hervormingen krijgen langzaam hun beslag. De verbetering van efficiëntie en effectiviteit wordt zichtbaar in een betere programmering van hulp en het terugdringen van de stuwmeren aan begrotingsgeld. Voor de reguliere begroting is bovendien een zgn. 'avondrood clausule' aangenomen. Deze clausule, die per 1 januari 2003 in werking treedt, bepaalt dat niet bestede gelden 3 jaar na vastlegging komen te vervallen.
Nederland zal de noodzaak tot verbetering met klem onder de aandacht van de Commissie blijven brengen.
69. en 79..44
Vraag 69.
Aan welke concrete actoren of organisaties in Nederland en ontwikkelingslanden denkt de regering als zij de rol van "het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector" wil versterken? Welke nieuwe vormen van samenwerking staat de regering daarbij voor ogen c.q. voor welke nieuwe samenwerkingsvormen is de regering voornemens voorstellen te doen? Welke aanvragen zijn (formeel of informeel) reeds aangemeld of aangekondigd? Op welke wijze wil de regering "nauw overleggen voeren met locale ondernemers"? Vraag 79.
Op welke manier en met welke frequentie beoogt de regering een regelmatig politiek overleg met het Nederlandse bedrijfsleven en met NGO's? Welke bedrijven en NGO's zullen bij dit overleg betrokken worden?
Antwoord
Met het in werking stellen van een nieuwe subsidiesystematiek, het medefinancieringsprogramma-breed (MFP-breed), de Thematische medefinanciering (TMF) en het (nog in te stellen) loket voor particuliere aanvragen, zijn de mogelijkheden vergroot tot ondersteuning van nieuwe organisaties werkzaam op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Ik zal u binnenkort informeren over mijn besluiten met betrekking tot de aanvragen voor het MFP-breed en TMF. Voor wat betreft directe ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in het 'zuiden', zal de aandacht vooral uitgaan naar het verdere faciliteren en betrekken van organisaties bij de Poverty Reduction Strategy Papers en de implementatie van de Sectorale Benadering. Onlangs heeft er een brede consultatie plaatsgevonden tussen de Minister-president, de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en vertegenwoordigers van het Nederlandse maatschappelijk middenveld. Daarnaast is voor wat betreft de versterking van de rol van de particuliere sector gestart met een kennismakingsronde met vertegenwoordigers van een aantal werkgevers- en werknemersorganisaties en (netwerken van) bedrijven. Zo heeft de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking inmiddels al oriënterende gesprekken gehad met onder andere VNO/NCW, ING en FMO. Op basis van de verschillende consultaties zal, in overleg met de betrokken actoren, een modaliteit gezocht worden waarbinnen de inbreng van bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld samengebracht kan worden. Hierdoor kan een daadkrachtige bijdrage geleverd worden aan de versterking van het nationale ondernemersklimaat in de ontwikkelingslanden. Over de resultaten zullen wij u zo spoedig mogelijk inlichten..45 Overleg met lokale ondernemers zal vooral plaatsvinden via onze Ambassades. Hiertoe heeft de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking recentelijk een initiatief genomen om doelgericht een platform op te zetten waaraan vertegenwoordigers van het lokale en Nederlandse bedrijfleven, tezamen met relevante maatschappelijke organisaties uit het betrokken land en uit Nederland deelnemen. Het doel hiervan is een beter zicht te krijgen op de mogelijkheden en de knelpunten in de nationale beleidsomgeving voor de ontwikkeling van de particuliere sector en ondernemerschap.
70. en 71.
Vraag 70.
Waaraan denkt de regering bij het aanscherpen van het criterium 'goed bestuur'? Vraag 71.
Hoe zal dit criterium worden aangepast? Denkt de regering eraan om dit criterium alleen te hanteren als toelatingseis voor een bilaterale relatie of ook om een bijdrage te leveren aan de verbetering van het bestuur?
Antwoord
Bij de keuze voor de structurele bilaterale samenwerkingslanden in 1999 is een drietal criteria gehanteerd, namelijk de mate van armoede, de kwaliteit van het sociaal-economisch beleid en de kwaliteit van het bestuur. Bij het criterium bestuur is in het bijzonder gelet op de trends ten aanzien van de integriteit van het overheidsapparaat, het voorkomen van corruptie, transparant beheer van openbare middelen, toezicht op de overheidsuitgaven, de mate van participatie van de bevolking, de scheiding van machten, rechtszekerheid, democratisering en naleving van de mensenrechten. Beslissend daarbij is of de overheid de politieke wil heeft en toont om maatschappelijke kaders voor ontwikkeling te scheppen en of de trend een positieve richting heeft. Dit beleid blijft van toepassing, met dien verstande dat indicatoren meer landenspecifiek worden uitgewerkt . Formulering van landenspecifieke indicatoren maakt het namelijk beter mogelijk om bestuurstrends in de landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie onderhoudt, te kunnen volgen..46 72.
Zal, wat de regering betreft, er in enige vorm nog een hulprelatie blijven bestaan met de Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat omvat die relatie? Antwoord
Zie beantwoording vraag 40.
73.
In welke mate wordt de Nederlandse ondersteuning van de UNHCR verhoogd? Kan de regering de Kamer inzicht bieden in de uitgaven aan de UNHCR in de jaren 2002-2007? (vgl. ook p.15, 21 en 72)
Antwoord
In 2002 is ¤ 40,9 miljoen ter beschikking gesteld als vrijwillige ongeoormerkte bijdrage aan UNHCR. Deze bijdrage is gelijk aan die van het jaar 2001 en hoger dan die van het jaar 2000 (¤ 31,7 miljoen). Voor het jaar 2003 en de daaropvolgende jaren wordt naar een bijdrage gestreefd van tenminste hetzelfde niveau als in het jaar 2002. Daarnaast draagt Nederland geoormerkte middelen bij uit het budget voor noodhulpactiviteiten op basis van "consolidated appeals". Deze bijdrage kan variëren. Nederland neemt in 2002 (als in voorgaande jaren) met betrekking tot de totale contributie aan de UNHCR op de ranglijst van donoren de derde plaats in (USD 55,258,312). De andere EU-lidstaten staan (indien vermeld) als volgt op de ranglijst: (Europese Commissie, vierde plaats ( USD 53,172,686)), Zweden, vijfde plaats (USD 27,339,730),
Denemarken, zevende plaats (USD 26,447,133),
VK, achtste plaats (USD 24,988,617),
Duitsland, negende plaats (USD 21,461,214),
Italië, twaalfde plaats (USD 14,215,061),
Finland, veertiende plaats (USD 11, 618,586),
Ierland, vijftiende plaats (USD 5,934,874),
Frankrijk, zeventiende plaats (USD 4,416,893),
België, achttiende plaats (USD 3,653,887),
Spanje, twintigste plaats (USD 2,092,847),
Luxemburg, vijfentwintigste plaats (USD 1,146,775), Oostenrijk, vierendertigste plaats (USD 239,897)..47 Ten aanzien van opvang in de regio heeft de regering op dit moment nog geen besluit genomen over een extra financiële bijdrage aangezien concrete plannen daartoe vooralsnog ontbreken.
74.
Beoogt de regering binnen afzienbare tijd het lidmaatschap van terroristische organisaties als zodanig strafbaar te stellen? Zo ja, wanneer? Welke organisaties merkt de regering respectievelijk de EU thans als terroristisch aan? (zie ook p.37) Antwoord
De regering is van mening dat de strijd tegen terrorisme op een zo effectief mogelijke wijze dient te worden bestreden en daartoe moet worden opgevoerd. Nederland dient ervoor te waken dat het Nederlands grondgebied niet wordt misbruikt door terroristische groeperingen als schuilplaats, als vluchthaven voor financiële middelen of als lokatie voor andere ondersteunende structuren. Nederland is onder VN-Veiligheidsraadresolutie verplicht om hiertegen op te treden. De regering beraadt zich momenteel, mede naar aanleiding van de (aangehouden) motie Verhagen, Wijnschenk en Zalm ingediend tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (TK 28600, nr. 15), over de wenselijkheid en effectiviteit van verbodenverklaring. Daarbij zal nadrukkelijk de gangbare praktijk in omliggende landen worden meegewogen. De regering heeft toegezegd uw Kamer bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie nader te informeren over besluitvorming terzake.
De EU hanteert geen lijst van verboden terroristische organisaties. Wel heeft de EU een lijst, die behoort bij Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme. Op deze openbare lijst, die is opgenomen in het Publicatieblad van de Europese Unie, staan personen en organisaties waarvan de tegoeden moeten worden bevroren. De verordening heeft rechtstreekse werking in de EU-Lidstaten. Nederland hanteert geen lijst van personen en organisaties die als terroristisch worden aangemerkt. Wel doet de AIVD onderzoek naar bepaalde personen en organisaties, zoals onder andere blijkt uit het jaarverslag van de voorganger van de AIVD, de BVD. 75..48
Hoe gaat de regering de intensivering van het terugkeer- en uitzettingsbeleid concreet koppelen aan de Nederlandse ontwikkelingshulp?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 60.
76.
Wanneer en aan de hand van welke criteria besluit de regering eventueel weer tot herstel van een verbroken ontwikkelingssamenwerkingsrelatie? Antwoord
Zie beantwoording vraag 60.
77.
Beoogt de regering de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland te intensiveren? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 67.
78.
Welke overheidsinstanties gaan zich richten op het beschikbaar stellen van informatie aan het exporterende bedrijfsleven en het geven van adequate begeleiding in het buitenland? Welke kosten zijn hiermee gemoeid? Ten laste van welke begroting komen deze kosten? Antwoord
Aangezien de vraag betrekking heeft op het Nederlands exporterend bedrijfsleven zij voor de beantwoording verwezen naar het ministerie van Economische Zaken. 79..49
Op welke manier en met welke frequentie beoogt de regering een regelmatig politiek overleg met het Nederlandse bedrijfsleven en met NGO's? Welke bedrijven en NGO's zullen bij dit overleg betrokken worden?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 69.
80.
Zijn op de resterende gebonden hulp door EU-lidstaten de EU-aanbestedingsregels van toepassing?
Antwoord
Nee. Tijdens de Interne Markt, Consumenten en Toerisme Raad van 21 mei 2002 is een politiek akkoord bereikt over het richtlijnvoorstel voor de plaatsing van overheidsopdrachten voor diensten, leveringen en werken. De Nederlandse voorstellen om gebonden officiële ontwikkelingshulp (ODA) onder de reikwijdte van de richtlijn te brengen en ontwikkelingslanden betere toegang te bieden tot de Europese overheidsopdrachten uit hoofde van ontwikkelingshulp, ondervonden geen steun in de Raad. Ook de op OS-gebied gelijkgezinde lidstaten konden hier niet in meegaan de Nederlandse inspanningen voorafgaande aan de Raad ten spijt. Nederland heeft te kennen gegeven het zeer te betreuren dat deze mogelijkheid niet wordt geboden in de tekst van de richtlijn. Wel heeft het Deense Voorzitterschap toegezegd dat het punt van 'ontbinding van ontwikkelingshulp' zal worden geagendeerd voor de Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (die nu valt onder de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen), teneinde hierover een inhoudelijk debat te voeren. Gewacht wordt echter op de mededeling die de Commissie over dit onderwerp zal uitbrengen. Naar verwachting wordt deze aan het einde van dit jaar in de Raad behandeld.
81.
In hoeverre garandeert de regering dat hulp die via multilaterale kanalen wordt verleend voldoet aan de bekende VBTB-criteria? Deelt de regering de opvatting dat het bestaan van een accountantsrapport onvoldoende is, omdat daarin niet op de effectiviteit wordt ingegaan?
Antwoord.50
De regering hecht groot belang aan het toepassen van het VBTB-gedachtengoed bij de hulpverlening via de multilaterale kanalen. In dit verband beziet zij het beleid en de prestaties enerzijds en de financiële bijdragen aan multilaterale instellingen anderzijds in onderlinge samenhang.
Ook de multilaterale instellingen zelf zijn sterk doordrongen van de noodzaak om de resultaten van hun activiteiten te meten teneinde daarover verantwoording te kunnen afleggen aan de donoren. Met name de IFI's zijn inmiddels reeds vergevorderd in dit opzicht maar ook een organisatie zoals UNDP brengt jaarlijks een Result Oriented Annual Report (ROAR) uit waarin wordt ingegaan op de prestaties van de organisatie. Het beleid van de regering is erop gericht de multilaterale organisaties verder in de goede richting te laten bewegen. In de beheersraden en de raden van Bewindvoerders van de verschillende multilaterale organisaties oefent Nederland daartoe, samen met gelijkgezinde partners, druk uit. Daarnaast benut Nederland de dialoog met deze instellingen, onder andere via jaarlijks beleidsoverleg, om hen te doordringen van Nederlandse beleidsprioriteiten, waaronder die in het kader van het beginsel de VBTB. In geval internationale organisaties onvoldoende presteren kan dat consequenties hebben voor de financiële bijdrage van Nederland.
Het bestaan van een accountantsrapport is wel zeer nuttig maar inderdaad niet afdoende omdat daarin niet wordt ingegaan op effectiviteit. Informatie over de effectiviteit van de hulp via multilaterale kanalen wordt op verschillende manieren verzameld (zie ook het antwoord op vraag 168) en vormt voor de regering een belangrijke factor bij het bepalen van de omvang van financiële bijdragen aan die instellingen. 82.
Wat verstaat de regering onder de invoering van een thematisch medefinancierings-systeem? In hoeverre is dit systeem van toepassing op de medefinancieringsorganisaties, die immers een groot scala aan thema's tegelijkertijd aanpakken en zich mede op grond daarvan kwalificeren voor het medefinancieringsprogramma? Antwoord.51
Met de brief aan de Kamer van 6 maart 2002 (TK 27433, nr.7) is aangegeven wat het subsidie systeem Thematische medefinanciering (TMF) beoogt. Het betreft een systeem dat naast het Medefinancieringsprogramma-breed ( MFP-breed) bestaat. Waar het MFP-breed bedoeld is voor de brede -veel sectoren, thema's en landen omvattende- organisaties, is het TMF voor de meer specialistische (op een of enkele sectoren of thema's gericht) NGO's bedoeld. De MFO's komen derhalve niet voor dit subsidiesysteem in aanmerking. Voor 2003 wordt het TMF een feit. Aanvragen voor het TMF zijn in de tweede helft van dit jaar ingediend en in november 2002 wordt bepaald welke van de aanvragen gehonoreerd zullen worden.
83.
Heeft de regering bij de nulmetingen waarmee een verbeterd inzicht in de effectiviteit van bilaterale hulp wordt gecreëerd ook aandacht voor de kwaliteit en efficiëntie van de hulp? Antwoord
Toetsing op kwaliteit en efficiency vindt allereerst standaard ex ante plaats in het kader van het beoordelingsmemorandum, dat voor iedere activiteit wordt opgesteld en dat de basis vormt voor goed- of afkeuring.
Het waarderingssysteem, dat in 2002 is geïntroduceerd als intern monitoring-instrument voor de bilaterale hulp, zal informatie verschaffen voor de monitoring van kwaliteit en efficiency tijdens de uitvoering op activiteit- en sectorniveau. In 2003 zal deze monitoring voor het eerst systematisch plaatsvinden, en met ingang van dat jaar zal een trendmeting van ondermeer kwaliteit en efficiency mogelijk worden.
Zo wordt van activiteiten in uitvoering beoordeeld (i) of benodigde inputs daadwerkelijk zijn geleverd, (ii) of daarmee de beoogde outputs in de gestelde tijd werden gerealiseerd, (iii) of de doelstelling(en) van de activiteit naar verwachting zullen worden bereikt en (iv) of de activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt.
Op sectorniveau wordt een oordeel uitgesproken over de voortgang in het bereiken van de sectordoelstellingen (van het partnerland), de mate waarin de beleidsmatige voorwaarden zijn vervuld voor de keuze van sectorale begrotingssteun als (financiële) vorm van de hulprelatie, en voortgang in het realiseren van zulke voorwaarden. De kwaliteit van de hulp komt in ieder element van dit waarderingssysteem aan de orde. Ook voor de monitoring van de efficiency bij de uitvoering geeft de informatie over inputs en.52 outputs de essentiële informatie, waarop de budgethouder van een Post of directie zijn vervolgacties kan baseren.
84.
Op basis van welke criteria bepaalt de regering hulp effectief is? Antwoord
Effectiviteit van de (bilaterale) hulp heeft betrekking op een reeks van schakels die liggen tussen een inzet van Nederland als bilaterale donor en het uiteindelijk beoogde resultaat daarvan in termen van onze hoofddoelstelling: duurzame armoedevermindering. Voor de bepaling van de effectiviteit van de ontwikkelingslanden bij de uitvoering van hun op armoedevermindering gerichte beleid ? meestal in een PRSP beschreven - zijn de eigen monitoringsystemen van deze landen het bepalende kader. Deze systemen dienen ook inzicht te verschaffen in bereikte resultaten in termen van de Millenium Development Goals en de indicatoren die daarvoor zijn ontwikkeld. De UNDP coördineert de inspanningen die moeten leiden tot een beter inzicht in het bereiken van de Millennium Development Goals. Het betreft een recent in gang gezet proces. De uitkomsten zijn nog niet beschikbaar. Een vervolgvraag is of onze bilaterale hulp hierbij effectief is geweest. De aard en samenstelling van die Nederlandse hulp is de uitkomst van een beleidsdialoog met het ontvangende land, waarin onder andere sectorkeuze, macrosteun en modaliteiten aan de orde komen. De uitkomst daarvan vindt zijn weerslag in het jaarplan van de Post, waarin zo expliciet mogelijk wordt aangegeven wat de (geoperationaliseerde) doelstellingen zijn, wat de daartoe te behalen resultaten zijn, welke activiteiten daarvoor zullen worden ondernomen en welke middelen daarvoor nodig zijn. Hier komt het VBTB kader duidelijk in zicht (zie tevens het jaarplan van de post Addis Abeba, dat als bijlage is bijgevoegd). Het waarderingssysteem, dat in het antwoord op vraag 83 werd uiteen gezet, geeft monitoringinformatie over doelbereik van de samenstellende delen van het jaarplan, de ondersteunende activiteiten en sectorale programma's van de Post of directie. 85.
Is de regering bereid, voorafgaand aan de voorziene nulmeting in 2003 van de effectiviteit van bilaterale hulp, de Kamer een beleidskader toe te zenden waarin de wijze van.53 kwaliteitsmeting wordt uitgewerkt alsook de consequenties die aan tegenvallende metingen kunnen worden verbonden?
Moet het voornemen in de begroting zo gelezen worden als zou elk bilateraal programma jaarlijks op effectiviteit worden getoetst? Is dit financieel en personeel haalbaar? Welke organisatie zal verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de metingen? Antwoord
Ja, ik zal de Kamer een notitie doen toekomen, waarin de werking van het interne waarderingssysteem activiteiten en sectoren uiteen worden gezet. Dit systeem zal in 2003 voor het eerst door de Posten en Haagse budgethouders systematisch worden gebruikt voor de monitoring van de uitvoering van de bilaterale hulp. Het is daarom nog te vroeg om nu reeds aan te geven op welke wijze de resultaten van dit systeem ? anders dan als intern monitoringssysteem voor budgethouders ? zullen kunnen worden gebruikt.
Zoals in het antwoord op vraag 83 werd aangegeven, betreft het hier een systeem van interne monitoring, door de verantwoordelijke budgethouders (Chefs de Poste en directeuren) zelf. Dit systeem wordt ondersteund door het nieuwe automatiseringssysteem Piramide. Waarderingen worden twee maal per jaar (voor activiteiten) of eenmaal per jaar (voor sectoren) gegeven en ingevoerd, zodat van een vorm van continue monitoring kan worden gesproken.
De metingen worden dus door de organisatie zelf verricht, en vergen naar verwachting geen extra personele of financiële inspanning, temeer daar zij gedeeltelijk in de plaats komen van andere monitoringsinstrumenten.
86.
Heeft de regering reeds besloten tot het "zonodig voortzetten van (Nederlandse) militaire middelen (ten behoeve van terrorismebestrijding) in het bijzonder (bij) Enduring Freedom"? Antwoord
Het kabinet heeft nog geen besluit genomen over een eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire bijdrage aan de strijd tegen het terrorisme en in het bijzonder aan opeatie Enduring Freedom. Een besluit ter zake zal deel uit maken van een bredere discussie die op korte termijn zal plaatsvinden over mogelijke Nederlandse militaire bijdragen aan vredesoperaties in het jaar 2003..54
87.
Wat bedoelt de regering met de beperking van de toelating van vreemdelingen die bijdragen aan de integratieproblematiek? Op welke categorieën vreemdelingen doelt de regering en hoe toont de regering voorshands aan dat een vreemdeling zal bijdragen aan de integratieproblematiek?
Antwoord
De regering wenst de toelating van vreemdelingen die bijdragen aan de integratieproblematiek te beperken teneinde integratie meer kans van slagen te geven. Het gaat daarbij niet zozeer om de instroom van bepaalde categorieën vreemdelingen als wel om individuele omstandigheden, zoals gezinsvorming op jeugdige leeftijd, gezinsvorming als het inkomen zeer laag is en problemen bij de identiteitsbepaling. In het Strategisch Akkoord zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op de instroom van mensen onder deze omstandigheden. Een verwacht effect van deze maatregelen is dat de instroom met name in gevallen die vaak tot problemen leiden, wordt beperkt. 88.
Welke resultaten verwacht de regering van het stopzetten dan wel niet verlenen van ontwikkelingshulp aan landen die niet meewerken aan te de terugname van hun onderdanen? Wil de regering aangeven op welke landen deze regel van toepassing kan worden verklaard?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 60.
89.
Betekent de nadruk op mondialisering, op het streven naar ordening op basis van gemeen-schappelijke normen en regels, op de universaliteit van mensenrechten, op het bevorderen van goed bestuur, democratie en de rechten van de mens enz. dat de regering afstand neemt van 'cultuurrelativisme'? (zie ook p.42,46,54 enz.) Antwoord
Het streven naar ordening op basis van gemeenschappelijke normen en regels en naleving van de universele rechten van de mens vormen een constante in het Nederlandse.55 buitenlandse beleid. Door de mondialisering is het belang van een dergelijke internationale rechtsorde alleen maar toegenomen. Door hun universaliteit overstijgen deze normen en regels de afzonderlijke culturen. Dat staat los van de zelfstandige waarde van ieder van die culturen en kan dan ook niet in verband worden gebracht met het voor veel interpretaties vatbare begrip 'cultuur-relativisme'.
90.
Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van het idee om de Veiligheidsraad een grotere rol te laten spelen binnen de procedures van het Internationaal Strafhof? Antwoord
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk van de Verenigde Naties. De VN-Veiligheidsraad kan slechts een zeer beperkte rol spelen. De VN-Veiligheidsraad heeft op grond van artikel 13, onder b, van het Statuut de mogelijkheid situaties te verwijzen naar het Internationaal Strafhof. Zodra de Veiligheidsraad tot de conclusie komt dat een situatie een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid en dat berechting van personen voor gepleegde misdrijven een bijdrage kan vormen aan de handhaving of herstel van de vrede en veiligheid, is de Veiligheidsraad gerechtigd deze situatie aan de Aanklager voor te leggen. Ook heeft de VN-Veiligheidsraad op grond van Artikel 16 van het Statuut het recht de aanvang of voortzetting van een onderzoek op te schorten als blijkt dat de procedure via het Strafhof een obstructie vormt voor uitoefening van de bevoegdheden van de VN-Veilgheidsraad ter handhaving van internationale vrede en veiligheid. Concluderend merkt de regering op dat het strafhof een onafhankelijke instelling is en moet blijven, en dat geen sprake is van uitbreiding van de rol van de VN-Veiligheidsraad binnen de procedures van het Strafhof..56
91.
Hoeveel aangiften heeft de voorlopige staf van het Internationaal Strafhof inmiddels ingenomen? Wat gebeurt er met deze aangiften?
Ligt de uitbreiding van het aantal verdragspartijen bij het Internationaal Strafhof (tot meer dan 100 in 2003) nog op schema?
Antwoord
Het Internationaal Strafhof heeft per 11 oktober 2002 ongeveer 90 aangiften ontvangen. De aan het Hof gezonden aangiften en documenten worden volgens vaste richtlijnen bewaard. De voorlopige staf van het Hof heeft in dat kader geen ander mandaat dan de ontvangst ervan te bevestigen en de documenten ongeschonden aan de aanklager na de verkiezingen in februari 2003 over te dragen.
Momenteel hebben 81 landen geratificeerd en zijn er diverse landen die aan ratificatie werken. De uitbreiding van het aantal verdragspartijen tot 100 in het jaar 2003 lijkt alleszins aannemelijk. De komende tijd intensiveert Nederland het beleid om landen bij activiteiten te betrekken die beogen het implementatie- en/of ratificatieproces te stimuleren (zie ook vraag 18).
92.
Houdt de zinsnede dat "Nederland zich in 2003 in tegen de Nederlandse Staat gerichte klachtprocedures niet uitsluitend zal laten leiden door het belang van het winnen van een procedure, maar evenzeer door de vraag waartoe de mensenrechten de Staat in het concrete geval verplichten" een beleidsverandering in? Wanneer zal er naar het oordeel van de regering sprake kunnen zijn van een "normale" werkvoorraad van het Europese (EVRM-) Hof?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het 7e Protocol (EVRM)? Antwoord
Er is in deze geen sprake van een verandering van beleid. De vraag wanneer sprake zal zijn van een normale werkvoorraad van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hangt nauw samen met de vraag welke maatregelen genomen.57 zullen worden om die normale werkvoorraad te bereiken. Vast staat dat maatregelen dringend benodigd zijn. Onderzoek naar het meest effectieve pakket van maatregelen is in het kader van het Comité van Ministers van de Raad van Europa volop gaande, op basis van de politieke directieven van de ministeriële conferentie te Rome in november 2000. Mede met het oog op het naderend Nederlands voorzitterschap van de Raad van Europa organiseert het ministerie van Buitenlandse Zaken op 22 november 2002 een studiedag over deze problematiek.
Voor ratificatie van het Zevende Protocol bij het EVRM acht de regering nog immer de tijd niet rijp. In het desbetreffende Protocol wordt onder meer het recht op hoger beroep in strafzaken gewaarborgd. Het Europese Hof geeft aan het begrip 'vervolging' in artikel 6 van het EVRM een extensieve interpretatie waardoor ook de bestuurlijke boete onder de reikwijdte van het protocol zou kunnen vallen. De gevolgen van die uitleg bieden naar de mening van de regering op dit moment nog te weinig zekerheid om ratificatie voor te bereiden. De Nederlandse regering staat overigens binnen de EU en de Raad van Europa niet alleen in haar behoedzaamheid tot ratificatie van het desbetreffende protocol. 93.
Wanneer is de effectieve start van het Hof in Sierra Leone daadwerkelijk te verwachten? Antwoord
Het Speciale Hof van Sierra Leone is formeel op 1 september 2002 van start gegaan. Dat betekent onder meer dat de onderzoekingen die moeten leiden tot aanklachten begonnen zijn. Volgens de Speciale Aanklager van het Hof zullen de eerste aanklachten zo spoedig mogelijk worden ingediend, maar hij kan daarvoor geen datum geven.
94.
Wat zijn de obstakels bij de totstandkoming van een VN-verdrag ter bestrijding van corruptie?
Antwoord
Tot nu toe hebben zich bij de onderhandelingen over het VN-verdrag ter bestrijding van corruptie geen obstakels voorgedaan. De onderhandelingen verlopen in een behoorlijk tempo. Onlangs is de derde sessie van de geplande zes onderhandelingssessies afgerond. De kans op obstakels neemt naar het einde van de onderhandelingen toe. Een mogelijk.58 obstakel is de overdracht van gestolen overheidsgelden dat in januari 2003 in de tweede lezing aan de orde komt. Nederland onderschrijft het belang van een goede regeling voor de overdracht van gestolen overheidsgelden voor ontwikkelingslanden. Uitgangspunt daarbij is dat een dergelijke regeling voldoet aan de fundamentele rechtsbeginselen. Nederland heeft een actieve rol bij de onderhandelingen en zal in het geval van obstakels samen met de diverse partners naar oplossingen zoeken.
95.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gedetineerden op Guantánamo Bay? Welke initiatieven heeft de regering, al dan niet in EU-verband, genomen om de rechtspositie van deze gedetineerden te verbeteren?
Antwoord
Op dit moment (oktober 2002) worden 598 mannen uit 43 landen vastgehouden in Camp Delta op Guantánamo Bay ? Cuba. Geen van de gevangenen is in staat van beschuldiging gesteld.
De Europese regeringen blijven de ontwikkelingen ten aanzien van de gevangenen nauw volgen, ook omdat er vijftien staatsburgers uit EU landen worden vastgehouden. In EU verband is vastgesteld dat de behandeling van deze gevangenen bevredigend is. Hoewel de VS de gevangenen formeel niet beschouwen als krijgsgevangenen, wordt de Derde Conventie van Genève in de praktijk toegepast. Het Internationale Rode Kruis bezoekt de gevangenen en verzorgt een 'message service' voor de gevangenen en hun familie. Als zodanig heeft de Regering tot dusver geen aanwijzingen dat de gevangenen niet in overeenstemming met het internationaal recht worden behandeld. 96.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen Marteling? Op welke wijze is de regering bereid zich in te zetten voor een effectief toezichtsmechanisme bij dit verdrag?
Antwoord
De tekst van het Facultatief Protocol werd in april respectievelijk juli jl. met meerderheid van stemmen aangenomen in zowel de Mensenrechtencommissie als in de Economische en Sociale Raad van de VN. Nu dient het Protocol nog te worden aanvaard door de Algemene.59 Vergadering van de VN (AVVN). Nederland stelt zich actief op in het kader van de EU om de tekst ook in de AVVN aanvaard te krijgen. Daartoe voert de EU een zeer actieve lobby. Getracht wordt om landen die zich bij eerdere gelegenheden hebben onthouden tot een voorstem te bewegen en landen die hebben tegengestemd tot minimaal een onthouding te laten overgaan.
97.
Welke (diplomatieke) stappen zal de regering, al dan niet in EU-verband, zetten om de Verenigde Staten te bewegen mee te werken aan het Kyoto Verdrag? Antwoord
Nederland heeft, gelijktijdig met de EG en de EU lidstaten, het Kyoto Protocol op 31 mei 2002 geratificeerd. Vrijwel onmiddellijk nadat duidelijk werd dat de VS geen partij zouden worden bij het Protocol, is tussen de EU (Troika) en de VS een klimaat-dialoog op hoog politiek niveau gestart. Hierin wordt open gediscussieerd over de klimaatdoelstellingen en het klimaatbeleid van beide landen. Deze dialoog heeft er niet toe geleid dat de VS zijn teruggekomen op hun afwijzing van het Protocol. Overigens blijven de VS wel een actieve partij bij het VN-klimaatverdrag, waarvan ze de doelstellingen nadrukkelijk blijven onderschrijven.
Belangrijkste inzet van Nederland nu is om de VS te blijven betrekken in het politieke proces, inclusief de onderhandelingen over verdere maatregelen voor de periode na 2012, dus voorbij de looptijd van het Kyoto Protocol.
98.
Welke concrete maatregelen ter bescherming van het Waddenzeegebied wil de regering gedurende het Nederlandse voorzitterschap van het trilaterale samenwerkingsverband voor de Waddenzee bevorderen? Welk standpunt zal de regering innemen ten aanzien van de mogelijkheid tot (proef)boringen in de Waddenzee?
Antwoord
Tijdens de afgelopen regeringsconferenties is een groot aantal afspraken gemaakt. De regering ziet het als prioriteit dat die afspraken ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Als specifieke activiteiten voor het huidige voorzitterschap wil de regering zich met name voor een aantal zaken inzetten. Wat betreft scheepsveiligheid is zeer onlangs besloten de Waddenzee aan te wijzen als zogenaamd PSSA, Particularly Sensitive Sea Area en de.60 Waddenzee zal als zodanig op de zeekaarten verschijnen. Dit kon alleen gebeuren dank zij de eendrachtige trilaterale samenwerking.
Verder wil Nederland zich inzetten voor het verbeteren van het trilaterale monitorings- en beoordelingsprogramma, het TMAP (Trilateral Monitoring and Assessment Program). Dit is een gezamenlijke inspanning om de situatie in de Waddenzee te volgen op basis van een groot aantal parameters.
Daarnaast krijgt de vorm van de samenwerking aandacht. In de komende tijd zal worden onderzocht in hoeverre verdergaande afspraken in de vorm van een internationaal park of een verdrag tot de mogelijkheden behoren. Ook wordt met Denemarken en Duitsland nagegaan of het mogelijk is de Waddenzee als Werelderfgoed aan te wijzen. Mogelijk de belangrijkste activiteit in de komende periode is het goed laten functioneren van het trilaterale Waddenzee Forum, dat na de laatste regeringsconferentie in Esbjerg is ingesteld. In dit forum zijn verschillende bestuurslagen en belangengroeperingen uit de drie landen vertegenwoordigd. Het Forum zal de volgende regeringsconferentie adviseren over het duurzaam samengaan van economie en ecologie in het Waddengebied. Zoals in het Strategisch Akkoord gesteld, is het boren naar gas met behulp van installaties in de Waddenzee niet toegestaan. Wel is het onder strikte randvoorwaarden mogelijk dat vanaf het vaste land van Groningen en Friesland of vanaf de Noordzeekustzone boringen gedevieerd (schuin) naar gas onder de Waddenzee plaatsvinden. Zoals in het Strategisch Akkoord aangegeven, zal de regering evenwel streven naar het instellen van een moratorium van tien jaar met betrekking tot het boren naar gas onder de Waddenzee. 99.
Komt de handel in wapens vanuit Midden- en Oost-Europese landen naar spanningsgebieden ook aan de orde bij de onderhandelingen over de mogelijke toetreding van eerstgenoemde landen tot de EU?
Antwoord
De EU Gedragscode inzake wapenexport maakt deel uit van het acquis communautaire dat door de kandidaat-lidstaten dient te worden overgenomen. De kandidaat-lidstaten dienen in dit kader hun wapenexportregelgeving en ?beleid in overeenstemming te brengen met de eisen die de Gedragscode stelt aan de overdracht van conventionele wapens..61 In het kader van de EU Raadswerkgroep COARM (conventionele wapenexport) vindt voorts twee keer per jaar overleg met de kandidaat-lidstaten plaats over de werking van de EU Gedragscode alsmede over aanvullende afspraken die door EU Partners in dit kader zijn gemaakt. Op Nederlands initiatief zal deze samen
werking worden geïntensiveerd. Tenslotte
verlenen individuele EU-lidstaten technische steun aan de kandidaat-lidstaten ter verbetering van hun wapenexportregelgeving en ?beleid. Nederland is hierover in gesprek met Roemenië en Slowakije.
100.
Over welke informatie beschikt de regering met betrekking tot een mogelijke band tussen het Iraakse regime en Al-Qa'ida, thans en in het verleden? Welke connecties bleken naar aanleiding van de aanslag op het World Trade Centre in 1993? Antwoord
Sinds de aanslagen van 11 september 2001 is de samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten verder geïntensiveerd. De regering heeft op dit moment echter geen aanwijzingen voor het bestaan van relaties tussen het Iraakse regime en Al Qaida nu of in het verleden. Ook de recente aanhouding in Nederland van de radicaal islamitische mullah Krekar heeft dergelijke aanwijzingen niet opgeleverd. Voor wat betreft de band tussen Al Qaida en de daders van de aanslag op het World Trade Centre in 1993, wijst de regering erop dat Ramzi Yousouf, één van de hoofdverdachten van deze aanslag, die momenteel in hechtenis is in de Verenigde Staten, gerelateerd kan worden aan Al Qaida.
101.
Waarom is bij de algemene beleidsdoelstellingen met betrekking tot het Nederlandse veiligheidsbeleid de derde hoofdtaak van Defensie, te weten ondersteuning van de civiele autoriteiten, waaronder terrorismebestrijding, niet opgenomen? Is de regering niet van mening dat interne en externe veiligheid in toenemende mate met elkaar verweven raken? Antwoord
De regering deelt de opvatting dat vraagstukken van interne en externe veiligheid in toenemende mate onlosmakelijk met elkaar verweven zijn geraakt. Veiligheidsrisico's laten zich minder gemakkelijk dan voorheen tot een van beide categorieën rekenen en scheidslijnen tussen nationale en internationale veiligheidsrisico's zijn minder scherp te.62 trekken. Het vervagende onderscheid tussen interne en externe veiligheid blijkt zeker ook bij de bestrijding van terrorisme. Het afgelopen jaar is een reeks van maatregelen getroffen, zowel nationaal als internationaal, zoals bijvoorbeeld het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid, het rapport van de taakgroep "Defensie en Terrorisme" en de participatie van Nederlandse eenheden in "Enduring Freedom".
De derde hoofdtaak van Defensie - ondersteuning van de civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp - heeft vooral een binnenlands karakter en is om die reden niet opgenomen als algemene beleidsdoelstelling van het buitenlands beleid. Voor wat betreft de internationale aspecten van deze taak, waaronder de ondersteuning door Defensie bij rampenbestrijding en het verlenen van humanitaire hulp in het buitenland, vindt tussen beide departementen goede afstemming plaats. 102.
Waarom verwijst de regering in het kader van de versterking van bondgenootschappelijke capaciteiten niet naar de Prague Capability Commitment (PCC), terwijl het NAVO-project DCI in de PCC hoogstwaarschijnlijk zijn opvolger krijgt? Antwoord
In de Memorie van Toelichting (MvT) is uiteraard uitvoerig stilgestaan bij de noodzaak tot capaciteitsversterking. Het feit dat de term 'Prague Capabilities Commitment' als zodanig niet in de tekst van de MvT is terug te vinden, vindt zijn oorzaak in het feit dat deze term ten tijde van de redactie van MvT nog niet werd gebruikt door de NAVO-bondgenoten. Eerst tijdens de zogeheten Multinational Capabilities Conference (Praag, 21 - 22 september jl.) werd het Prague Capabilities Commitment genoemd in het kader van het streven om tijdens de NAVO-Top in Praag tot een concreet initiatief te komen op het gebied van capaciteitsversterking.
103.
Wat is de reden dat de regering haar ambitieniveau voor het aantal vredesoperaties wil verlagen van vier naar drie operaties tegelijkertijd? Antwoord
Nederland blijft zijn verantwoordelijkheid nemen als het gaat om de inzet van militairen ten behoeve van internationale vrede en veiligheid. In het Strategisch Akkoord heeft de regering de ambitie geformuleerd om gelijktijdig deel te kunnen nemen aan drie vredesbewarende operaties op bataljonsniveau of equivalenten daarvan. De keuze om het ambitieniveau aan.63 te passen is mede gebaseerd op het feit dat de ervaring tot dusver heeft geleerd dat Nederland zelden aan meer dan drie vredesoperaties tegelijkertijd op het hierboven omschreven niveau deelneemt.
104.
Wat behelst het Boekarest Actie Plan ter bestrijding van terrorisme? Antwoord
Het Boekarest Actie Plan ter bestrijding van terrorisme is op 4 december 2001 tijdens de OVSE Ministeriële conferentie in Boekarest aangenomen. In het Actie Plan hebben de 55 OVSE-partnerstaten zich verbonden aan afspraken over de bestrijding van terrorisme. Ten eerste roept het Actie Plan alle OVSE-landen op om zich voor 31 december 2002 aan te sluiten bij de 12 bestaande terrorisme-conventies en -protocollen van de Verenigde Naties. Daarnaast zal de OVSE de deelnemende staten ter zijde staan bij de uitvoering van deze conventies en protocollen. Het Boekarest Actie Plan is verder uitgewerkt in Bishkek tijdens een OVSE/VN-conferentie (Bishkek International Conference on Countering Terrorism, 13- 14 december 2001). De Bishkek conferentie heeft het Boekarest Actie Plan vertaald in concrete maatregelen met betrekking tot de strijd tegen terrorisme, zoals het tegengaan van het witwassen van geld, handel in drugs en wapens, alsmede het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens. Ten behoeve van de uitvoering van deze maatregelen heeft het Portugese OVSE-voorzitterschap een speciale vertegenwoordiger van de OVSE benoemd, voormalig Deens minister van Defensie Jan Troejborg. Daarnaast is het OVSE-secretariaat uitgebreid met een eenheid die is belast met anti-terrorisme beleid. 105.
Kan de regering de Kamer een evaluatie van de activiteiten vanuit het Vredesfonds over het afgelopen jaar verstrekken?
Antwoord
In de financiële verantwoording van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2002 zal, conform de procedure die in het jaar 2001 is gevolgd, een 'evaluatiebox' worden opgenomen waarin de activiteiten met betrekking tot het Vredesfonds in het jaar 2002 kort uiteen zullen worden gezet. In 2003 zal daarnaast een uitgebreide externe evaluatie van het Vredesfonds worden uitgevoerd over de periode 2001 tot en met 2003..64 106.
Verwacht de regering dat het streven naar 'ownership' op de Balkan de toename van nationalisme respectievelijk het benadrukken van etniciteit afremt of juist bevordert? Antwoord
Voor de internationale gemeenschap zijn de huidige staatsgrenzen een gegeven. Eén van de opvallende kenmerken van vrijwel alle staten op de Balkan is het multi-etnische karakter. Naarmate de staten op de Balkan meer invulling geven aan de opbouw van de multi-etnische samenleving en aan regionale samenwerking op diverse gebieden, zal etniciteit als destabiliserende factor minder kans krijgen. Dit type 'ownership' kan rekenen op de voortdurende steun van de internationale gemeenschap. Het Nederlandse beleid, zowel met betrekking tot de buitenlandse politiek als ontwikkelingssamenwerking, is er steeds op gericht geweest de transformatie naar een goed functionerende multi-etnische democratie en een markteconomie te bevorderen. Deze lijn zal worden voortgezet, maar daarnaast zal het accent meer komen te liggen op het bevorderen van regionale samenwerking. 107.
Hoe kan naar het oordeel van de regering de grote economische terugslag die veel voormalige deelrepublieken van de Sovjet-Unie hebben ondervonden ten gevolge van het staken van de (ook economische) banden met de Russische Federatie worden ondervangen?
Antwoord
Binnen het kader van de Economische en Ecologische Dimensie van de OVSE ligt de nadruk op de benadering van economische (en milieu-) vraagstukken op het snijvlak van risico's voor de veiligheid en stabiliteit. De zwakke en nog steeds verslechterende situatie van de economieën van een aantal GOS republieken vormt hierbij een belangrijk aandachtspunt van zowel het economisch secretariaat van de OVSE, alsook van een aantal OVSE landen. In het bijzonder de Russische Federatie heeft er bij het aanstaande Nederlandse voorzitterschap van de OVSE op aangedrongen om een forum te bieden voor de discussie over de effecten van de mondialisering en regionale integratieprocessen op de economieën in OVSE gebied. Achtergrond hierbij is dat de Russische Federatie en een aantal andere GOS-landen bezorgd zijn over de toenemende kloof tussen de meer westelijk.65 gelegen OVSE-landen en de meer oostelijk gelegen landen. Nederland heeft zich bereid verklaard tijdens zijn OVSE voorzitterschap de organisatie van een seminar over mondialisering te faciliteren en heeft de Russische Federatie uitgenodigd hiervoor uitgewerkte, haalbare voorstellen te doen. De OVSE kan hierin, gezien haar unieke samenstelling, een belangrijke rol vervullen als forum voor de discussie. Indachtig echter de beperkte uitvoeringscapaciteit van de OVSE op economisch terrein, zal bij de uitwerking en de implementatie van de aanbevelingen van een dergelijk seminar de samenwerking met economische internationale organisaties en de internationale financiële instellingen worden gezocht. Het Nederlands voorzitterschap zal zich hiervoor optimaal inzetten. 108.
Is het streven van de regering zich gedurende het OVSE-voorzitterschap actief te bemoeien met (de beëindiging van) langslepende conflicten in de Kaukasus en Centraal-Azië een doel op zich? Waarom staat 'beëindiging van' tussen haakjes? Gaat de regering een actieve rol van de OVSE in Tsjetsjenië bepleiten? Zo nee, waarom niet? Antwoord
Actieve bemoeienis die kan bijdragen tot beëindiging van langslepende conflicten maakt deel uit van het streven van de OVSE naar veiligheid en samenwerking. De rol van de OVSE is bij slepende conflicten vaak ook positief wanneer een echte beëindiging nog niet in zicht is. Om beide aspecten, voorkomen dat een conflict escaleert en concreet werken aan een beëindiging, te noemen werden de woorden "beëindigen van" tussen haakjes geplaatst. De kansen op het beëindigen van langslepende conflicten zijn beperkt in de 12 maanden van het komende voorzitterschap en hangen mede af van factoren die buiten het Nederlands bereik liggen. Maar dat, onder omstandigheden, conflicten een stap dichter bij een oplossing kunnen worden gebracht acht ik mogelijk mits het Nederlands voorzitterschap alert blijft op eventuele mogelijkheden om (deel)oplossingen te bevorderen en zich erop voorbereidt om in te spelen op ontwikkelingen die de goede kant op lijken te gaan. De OVSE speelt een actieve rol in de Tsjetsjeense deelrepubliek van de Russische Federatie door middel van de zogeheten OSCE Assistance Group to Chechnya. Deze OVSE missie heeft een ruim mandaat waarvan echter de uitvoering afhankelijk is van de situatie in het veld en de opvattingen van de direct betrokken partijen. Ik ben van mening dat de OVSE mede via de Assistance Group een nuttige en constructieve rol te spelen heeft met betrekking tot Tsjetsjenië en ik zal deze rol zeker bepleiten..66 109.
Welke inbreng zal de regering leveren met betrekking tot de uitbreiding met nieuwe leden tijdens de Top van Praag?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 16.
110.
Kan de regering de Kamer een toelichting worden gegeven over de herziening van het Partnerschap voor Vrede?
Antwoord
Na de op handen zijnde uitbreiding van de NAVO, waarover eind november a.s. in Praag een besluit genomen wordt en waarbij naar verwachting de meeste van de Aspirant-toetreders zullen worden uitgenodigd om tot de NAVO toe te treden, zal de samenstelling van de groep Partners uit twee hoofdgroepen bestaan: landen op de Westelijke Balkan, in de Kaukasus en Centraal-Azië enerzijds en enkele West-Europese niet-NAVO landen anderzijds.
Deze nieuwe samenstelling verhoogt de noodzaak van een meer thematisch gerichte aanpak van (potentiële) problemen, al dan niet in regionaal verband. Naast de onderwerpen die reeds naar tevredenheid worden behandeld, zoals het opruimen van mijnen en kleine wapens, kan gedacht worden aan non-proliferatie, host nation support, defensie planning, terrorismebestrijding, conflict preventie, civiel-militaire samenwerking en crisis management.
Hierbij zouden als leidraad elementen uit het Membership Action Plan gebruikt kunnen worden.
Sommige van deze thema's lenen zich ook voor een bespreking in regionaal verband, zoals terrorismebestrijding en conflict preventie.
Daarbij wordt in de eerste plaats gedacht aan de Balkan, de Kaukasus en Centraal-Azië. Het uitgangspunt dat dergelijke besprekingen in regionaal verband 'open ended' zijn en het principe van differentiatie (iedere partner levert een bijdrage naar zijn capaciteiten) blijven in de nieuwe opzet gehandhaafd..67
111.
Is de regering van mening dat ontwapening van (kern)wapens niet alleen moet gelden voor de Russische Federatie, maar ook voor de Verenigde Staten? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten?
Antwoord
De terugdringing van (kern)wapens is naar mening van de regering een zaak die niet alleen de Russische Federatie en de Verenigde Staten aangaat, maar tevens de overige drie erkende kernwapenstaten China, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. In het Non-Proliferatieverdrag (NPV), Artikel VI, hebben deze landen zich verplicht effectieve maatregelen te treffen gericht op kernontwapening, in de context van een verdrag gericht op algehele en volledige ontwapening onder strikte en effectieve internationale controle. Uiteraard vormen daarbij de grote aantallen Russische tactische kernwapens een specifiek punt van zorg voor de Nederlandse regering.
112. en 113.
Vraag 112
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van het Amerikaanse anti-raketschild? Waaruit bestaan de Nederlandse contacten met de Verenigde Staten op dit terrein?
Vraag 113
Wat is de actuele stand van zaken in het kader van het GBVB ten aanzien van de eenzijdige opzegging door de Verenigde Staten van het ABM-verdrag, en de daaruit voortvloeiende plannen voor de bouw van een raketschild? Wat zijn in EU-verband de overeenkomsten en verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot dit Amerikaanse voornemen? Antwoord
Naast bilaterale contacten met de VS op verschillende niveaus vinden belangrijke besprekingen over dit onderwerp plaats in de NAVO. Hoewel de VS gestaag voortgaat met de ontwikkeling van een Missile Defense-systeem zijn veel belangrijke besluiten over de uiteindelijke architectuur nog niet genomen. Inmiddels heeft de VS aan de bondgenoten aangeboden dat zij bij de ontwikkeling van en bescherming door een dergelijk systeem betrokken kunnen worden..68
Onlangs werd door de Adviesraad Internationale Vraagstukken op verzoek van de regering een advies uitgebracht met als titel 'de Amerikaanse plannen voor raketverdediging nader bekeken ? voors en tegens van bouwen aan onkwetsbaarheid'. In de brief met de reactie van de regering op dit advies, die binnenkort aan de Kamer zal worden toegezonden, zal uitgebreid op de bovengenoemde vragen worden ingegaan. In het kader van het GBVB is de Amerikaanse opzegging van het ABM-verdrag en de daarmee samenhangende plannen voor raketverdediging geen specifiek onderwerp van gesprek.
114.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse inspanningen reeds geplaatste mijnen (in Angola, Afghanistan enz.) te verwijderen? Antwoord
Nederland richt zich op een combinatie van diplomatie en humanitaire hulp om de wereldwijde problematiek van anti-personeel mijnen aan te pakken. Uitgangspunt is het Ottawa-verdrag dat de wereldwijde uitbanning van de productie, handel, opslag en het gebruik van anti-personeel mijnen beoogt. Het verdrag bepaalt tevens dat mijnenvelden geruimd dienen te worden en voorraden anti-personeel mijnen vernietigd. Nederland zet zich in om het aantal toetredingen tot de Ottawa-conventie en de naleving van de verdragsbepalingen te bevorderen. Nederland was de afgelopen jaren actief als voorzitter van het donoroverleg te New York en als co-voorzitter van het Ottawa-comité inzake mijnenruiming en technologie. In september jl. werd Nederland verkozen tot rapporteur van het politieke commitee van het Ottawa-verdrag. Nederland blijft een voortrekkersrol spelen bij het streven naar een nieuw verdrag inzake ontplofbare oorlogsresten die werken als mijnen.
Nederlandse hulp voor ontmijning is in principe alleen beschikbaar voor landen die verdragspartijen zijn bij Ottawa. Een uitzondering is mogelijk op humanitaire gronden of als er geen centraal gezag is in een land. Nederland behoort sinds 1996 tot de groep voornaamste donoren en draagt jaarlijks een bedrag van 13,6 miljoen euro bij aan "Mine Action" (zoals mijnenruiming, slachtofferhulp, bewustwording en voorlichting). Daadwerkelijke ontmijningsprojecten (mijnenruiming) genieten de hoogste prioriteit bij de toekenning van subsidies. Nederlandse hulp gaat naar VN-Mine Action Centres en.69 organisaties als Halo-Trust, Handicap International, Mines Advisory Group en Norwegian Peoples Aid (NPA). Nederland levert eveneens een bijdrage door, waar mogelijk, instructeurs van het ministerie van Defensie uit te zenden voor het opzetten of ondersteunen van opleidingsfaciliteiten. Op dit moment zijn twee instructeurs en één verbindingsofficier actief bij het United Nations Mine Action Coordination Centre in Ethiopië. 115.
Is de regering bereid het wapenexportbeleid aan te scherpen in die zin dat het verboden wordt wapens uit alle landen via Nederland door te voeren naar conflictgebieden? Wil Nederland zich voor een dergelijke regeling in EU-verband sterk maken? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten?
Antwoord
De sinds januari 2002 geldende wetgeving inzake doorvoer van strategische goederen vormt een adequaat kader voor controle.
Een algemeen EU-verbod op doorvoer van wapens naar alle conflictgebieden acht de regering niet wenselijk. Zij hecht eraan een beoordeling per geval en per land uit te voeren. In geval alle EU-landen van mening zijn dat er ten aanzien van een bepaald land reden is geen enkele export of doorvoer van wapens toe te staan, kan men tot een wapenembargo besluiten. Een algeheel doorvoerverbod kan onderdeel van een dergelijk embargo zijn. Indien ten aanzien van een land van eindbestemming geen wapenembargo van kracht is, toetsen Lidstaten doorvoertransacties naar derde landen per geval aan de nationale (doorvoer)regelgeving.
Overigens heeft in het kader van de Raadswerkgroep COARM (conventionele wapenexport) recentelijk een inventarisatie plaatsgevonden van de regelgeving van de Lidstaten inzake doorvoer.
Deze inventarisatie is uitgevoerd teneinde te bezien of de EU-Gedragscode inzake conventionele wapenexport, inclusief de systematiek van notificatie en consultatie, door de Lidstaten op dergelijke doorvoertransacties zou kunnen worden toegepast. Dit werd door de Lidstaten om politieke en praktische redenen niet haalbaar geacht. Achtergrond daarvoor is de sterk uiteenlopende nationale wet- en regelgeving van de Lidstaten op dit terrein en het zeer grote aantal doorvoerzendingen dat dagelijks de grenzen van de Lidstaten passeert. Wel is afgesproken om, in gevallen waarin voor doorvoertransacties een vergunning is.70 vereist, de criteria van de Gedragscode in aanmerking te nemen bij de beoordeling van vergunningaanvragen.
116.
Is de regering van mening dat de regels voor het wapenexportbeleid ook van toepassing zouden moeten zijn op wapenimport? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten? Antwoord
Wapeninvoer in Nederland betreft overwegend aanschaf van militair materieel ten behoeve van de krijgsmacht en de politie. De keuze voor de aanschaf van degelijk materieel, in de regel in bevriende landen, wordt in beginsel gemaakt op basis van technische, operationele en financiële gronden. De regering acht een toetsing aan buitenlandspolitieke criteria derhalve niet aan de orde.
117.
Kan de regering de Kamer de verhouding tussen de HGIS-nota en begroting Buitenlandse Zaken en de begroting Defensie op het gebied van Vrede/Veiligheid en Conflictbeheersing verduidelijken?
Antwoord
De tekst in de HGIS-nota onder het beleidsthema 'Vrede, veiligheid en conflictbeheersing' is een samenvatting van de beleidsvoornemens van beide ministeries voor dit thema zoals deze in de respectievelijke Memories van Toelichting zijn verwoord. 118.
Zijn de beschikbare middelen (2003: 10,2 miljoen; 2004: 6,8 miljoen) in overeenstemming met de na te streven resultaten?
Antwoord
Ja. Tot op heden is het Vredesfonds een zeer bruikbaar additioneel (beleids-) instrument gebleken en zijn de beschikbare middelen conform de doelstellingen van het Vredesfonds besteed. Voor een overzicht van projecten zie het antwoord op vraag 14, opgesteld naar aanleiding van vragen over de HGIS-nota 2003..71
119.
Hoeveel geld wordt besteed aan humanitaire hulp in Colombia, via welke kanalen, en hoeveel daarvan komt ten goede aan ontheemden?
Antwoord
Nederland geeft een ongeoormerkte bijdrage van ¤ 31 miljoen aan het ICRC. Het is mogelijk dat een gedeelte van de Nederlandse bijdrage door het ICRC in Colombia wordt besteed ten behoeve van ontheemden. Het is niet met zekerheid vast te stellen om hoeveel geld het gaat. Gezien het vertrouwen dat Nederland stelt in het ICRC is er namelijk voor gekozen om vanaf 2002 de prioriteitstelling geheel over te laten aan deze organisatie. Rapportage geschiedt achteraf. In 2001 werd nog een geoormerkt bedrag van ¤ 454.000 gegeven aan de activiteiten van het ICRC in Colombia. Daarnaast worden in het kader van het GMV-programma een aantal mensenrechtenorganisaties ondersteund die juridische assistentie verlenen aan ontheemden, zoals bijvoorbeeld de Corporación Colectivo de Abogados en de Comisión Colombiana de Juristas.
120.
In hoeverre is het te overwegen een specifiek conflictbeleidskader op te stellen voor het chronisch conflictgebied Colombia?
Antwoord
Een conflictbeleidskader is richtinggevend voor de Nederlandse inspanningen in een land waar sprake is van een chronische crisissituatie. Momenteel zijn voor de volgende landen en regio's conflictbeleidskaders opgesteld: Afghanistan, Angola, Burundi, Democratische Republiek Congo, Ethiopië, Irak, West-Afrika (Liberia/Sierra Leone), Soedan, Somalië en de Molukken. De keuze voor deze landen en regio's is in de eerste plaats gebaseerd op een zorgvuldige beoordeling van de humanitaire noden ter plekke. Daarbij wordt tevens gewogen hoe de crisis zich in ernst en omvang verhoudt tot noden elders ter wereld. Informatie van het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) van de VN is daarbij leidend. Factoren die voorts meewegen zijn het al dan niet bestaan van een gecoördineerde VN-strategie, de kwaliteit van het Consolidated Appeal Process (inclusief een actieve betrokkenheid van de nationale autoriteiten) en de omvang van een eventuele Nederlandse betrokkenheid in relatie tot de inzet van andere donoren..72 Met betrekking tot Colombia geldt dat de humanitaire situatie zorgelijk is maar ? mede gelet op de ernst en omvang van humanitaire crises elders ter wereld- geen aanleiding geeft voor het opstellen van een specifiek conflictbeleidskader. Belangrijke overweging is dat de Colombiaanse overheid in enige mate in staat blijkt om in de basisbehoeften van ontheemden te voorzien. Tevens telt mee dat de Colombiaanse autoriteiten zelf geen belang hechten aan het Consolidated Appeal Process (CAP) en het Consolidated Humanitarian Action Plan (CHAP) van de VN.
Nederland draagt ?ook zonder een specifiek conflictsbeleidskader- via de EU (ECHO) en middels ongeoormerkte financiering van het ICRC bij aan de leniging van humanitaire noden in Colombia. Vooralsnog is de humanitaire nood in Colombia, gemeten aan crises elders in de wereld, niet dusdanig dat aanleiding is gevonden om prioriteiten te verleggen. De grootte van het humanitaire hulp budget noopt tot het stellen van prioriteiten. 121.
Leidt een verdere integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid naar het oordeel van de regering ook tot een zwaarder wegen van het mensenrechten-criterium bij het toelaten van landen tot respectievelijk het afvoeren van landen van de lijst van landen waaraan structurele bilaterale hulp wordt gegeven? Antwoord
De in de Memorie van Toelichting vermelde verdere integratie van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking ziet niet in de eerste plaats op mensenrechten als criterium voor het toelaten of afvoeren van landen van lijsten. Deze integratie beoogt vooral een betere implementatie van de mensenrechten in ontwikkelingslanden te bewerkstelligen door bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking expliciet aandacht te schenken aan de door deze landen aangegane verplichtingen op het terrein van mensenrechten. Mensenrechten zijn overigens steeds een integraal onderdeel geweest van het beoordelingscriterium goed bestuur, mede op basis waarvan de selectie van landen voor structurele samenwerking in 1999 tot stand is gekomen. 122.
Welke resultaten worden verwacht van het werk van de VN-expert voor het recht op ontwikkeling, Arjun Sengupta? Aan welke praktische gevolgen voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid moet worden gedacht..73
Antwoord
Met Nederlandse steun is de VN-expert bezig aan de hand van een aantal landenstudies (India, Mali, Cambodja, Ghana, Sri Lanka, Bangladesh en de Filippijnen) tot praktische aanbevelingen te komen voor een verdere integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De landenstudies concentreren zich om praktische redenen vooral op gezondheidszorg en onderwijs. De studies moeten antwoord geven op de vraag of de rechtenbenadering een in de praktijk van de ontwikkelingsamenwerking werkbaar en effectief concept is. De rechtenbenadering richt zich vooral op het creëeren van de instrumenten waarmee de bevolking zijn recht op bijvoorbeeld gezondheidszorg of onderwijs bij de overheid kan afdwingen. De instrumenten waaraan kan worden gedacht zijn bijvoorbeeld de vrijheden van meningsuiting en vergadering, versterking van democratische controle en meer betrokkenheid van de bevolking bij de beleidsvorming en ?uitvoering in de betrokken sectoren.
123.
Kan de regering de Kamer een overzicht geven van de voortgang die wordt geboekt bij de bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw per in de GMV-lijst opgenomen land?
Antwoord
Op dit moment wordt een trendmeting uitgevoerd in alle landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt, inclusief de zogeheten GMV-landen. Het is voorbarig vooruit te lopen op de bevindingen van deze trendmeting. 124.
Hoe beoordeelt de regering de politieke situatie in Nicaragua in GMV-kader? Welke mogelijkheden biedt het huidige GMV-kader voor de ondersteuning van relevante activiteiten in Nicaragua?
In hoeverre is het ontbreken van een eigen ambassade in Nicaragua hierbij een handicap? Antwoord
Het beleid van de sinds vorig jaar aangetreden regering Bolaños stemt tot tevredenheid, met name als het gaat om de strijd tegen corruptie. De voortdurende politieke tegenstellingen.74 vormen echter een belemmering voor de versterking van de rechtsstaat en voor het functioneren van de democratische instellingen.
Nicaragua hoort tot de landen waarmee een structurele samenwerkingsrelatie wordt onderhouden en staat dus niet op de lijst van GMV landen. In het kader van deze structurele samenwerking wordt steun gegeven aan een drietal sectoren: productieve rurale ontwikkeling, micro- en kleinbedrijf en gezondheidszorg. Aangezien een duurzame ontwikkeling in genoemde sectoren alleen mogelijk is als de overheid een transparant en betrouwbaar beleid voert, wordt een aantal sectoroverstijgende projecten gefinancierd gericht op het verbeteren van het beheer van de overheidsfinanciën, het doorzichtig maken van overheidsaankopen en het bestrijden van corruptie. Daarnaast wordt ook op politiek niveau waar mogelijk steun gegeven aan de regering Bolaños om de 'governance' situatie in Nicaragua te verbeteren. Sinds januari 2002 is de Nederlandse ambassade in Nicaragua geheel verzelfstandigd.
125.
Wat is de opvatting van het kabinet over het recht op ontwikkeling? Antwoord
De regering steunt de opvatting dat het recht op ontwikkeling inhoudt dat de mens het centrale subject van ontwikkeling is waarbij de staat voorwaarden dient te scheppen om deze ontwikkeling te stimuleren. Het recht op ontwikkeling beoogt verbetering van het welzijn van de bevolking op basis van een zinvolle participatie in het ontwikkelingsproces zelf alsmede in een eerlijke verdeling van de vruchten van ontwikkeling. In dit recht komt de samenhang tussen de burger- en politieke rechten en de economische,sociale en culturele rechten goed tot uitdrukking.
126.
Krijgen de rechten van vrouwen ook bijzondere aandacht in de Nederlandse hulprelatie met andere islamitische landen, bijvoorbeeld bij het GMV-programma? Welke voorbeelden kan de regering daarvan geven?
Antwoord
De verbetering van de positie van vrouwen en de bestrijding van discriminatie van vrouwen wereldwijd vormen belangrijke aandachtspunten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid,.75 waaronder in GMV-programma's. Zo worden in de Palestijnse Gebieden twee NGO's gesteund die op het gebied van vrouwenrechten werken, wordt steun gegeven aan 'gender mainstreaming' in het Ministerie van Buitenlandse Zaken (MOPIC) en is met Nederlandse steun onderzoek gedaan naar de positie van vrouwen in de 'family status law'. Bovendien worden mensenrechten evenals 'gender' als dwarsdoorsnijdende thema's geïntegreerd in het Nederlandse OS-beleid. Dit betekent dat er in alle landen waar dit nodig is bijzondere aandacht wordt besteed aan de rechten van vrouwen, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en reproductieve gezondheid.
In dit verband kan worden genoemd het project 'Moslimvrouwen en Ontwikkeling' dat in juni dit jaar werd afgerond met een presentatie van de onderzoeksbevindingen door het Koninklijk Instituut voor de Tropen. In dit project, waarbij zes landen met een overwegend islamitische bevolking betrokken waren (Mali, Senegal, Jemen, Bangladesh, Ethiopië en Soedan), alsmede vrouwen uit moslimgemeenschappen in Nederland, hebben lokale organisaties in partnerschap met het KIT onderzoek gedaan naar de manieren waarop vrouwen religie en cultuur gebruiken om hun behoeften op het gebied van onderwijs en reproductieve gezondheid kracht bij te zetten. Uit het onderzoek blijkt dat de situatie per land, per regio en per etnische groep sterk verschillend is. Een algemene bevinding is dat religie een bron van persoonlijke kracht en inspiratie is voor vrouwen waardoor zij, rekenend op de vergevingsgezindheid van Allah, het bijvoorbeeld aandurven om ondanks tegenstand van geestelijken anticonceptie te gebruiken. Zij worden daarbij echter gefrustreerd door de vaak slechte reproductieve gezondheidszorg en de geringe beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen. Het OS-beleid moet er voor zorgen dat vrouwen toegang krijgen tot kwalitatief goede gezondheidszorg en tot onderwijs van hun eigen keuze en niet slechts de koranschool. Verder is het van belang om in deze landen bij de maatschappelijke discussie over gendergelijkheid de rechten van vrouwen te benadrukken en organisaties die zich hiervoor inspannen te ondersteunen.
Deze bevindingen worden thans gedeeld met de posten in de landen die betrokken waren bij het onderzoek met het verzoek om aan te geven of zij concrete mogelijkheden zien om deze beleidsaanbevelingen ten uitvoer te brengen.
Zie ook de beantwoording van vraag 147.
127..76
Zijn het Institute for Support of Democracy and Electoral Assistance (IDEA) en het Institute for Multi-party Democracy (IMD) met Nederlandse steun actief in ontwikkelingslanden? Zo ja, in welke landen?
Antwoord
Het IMD is momenteel actief in elf landen. In 2002 zijn in vijf landen programma's in uitvoering (Mozambique, Tanzania, Ghana, Guatemala, Bolivia) en zijn in zes landen programma's in diverse stadia van voorbereiding (Zambia, Zimbabwe, Malawi, Mali, Suriname, Indonesië).
IDEA ontvangt jaarlijks van Nederland een substantiële bijdrage ten behoeve van het functioneren van de organisatie en het uitvoeren van het activiteitenprogramma. De Nederlandse steun is niet geoormerkt voor specifieke activiteiten in specifieke landen. Enerzijds doet IDEA toegepast onderzoek, ontwikkelt trainingsmateriaal en handboeken en geeft trainingen en seminars, waaraan vanuit een groot aantal ontwikkelingslanden wordt deelgenomen. Daarnaast is IDEA betrokken bij specifieke programma's in ? of gericht op -de volgende landen en regio's: Nigeria, Burkina Faso, Zuid-Afrika, Botswana, Namibië, Mozambique, Indonesië, Birma (Birmese diaspora organisaties in Thailand en India), Peru, Guatemala, de Balkan en de Zuid-Kaukasus (vanuit Georgië). 128.
Deelt de regering de mening dat bij de Afghaanse regering moet worden aangedrongen op het in kaart brengen van de mensenrechtenschendingen uit het verleden, bijvoorbeeld door het instellen van een VN-tribunaal of een waarheids- en verzoeningscommissie? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten?
Antwoord
Ja. Overigens behoort Nederland tot de landen die deze uitgangspunten internationaal naar voren hebben gebracht. Nederland bevindt zich daarmee tevens in het gezelschap van onder meer president Karzai. Met het in kaart brengen van mensenrechtenschendingen is inmiddels een begin gemaakt door de VN, die daarbij sinds kort ondersteuning krijgt van de recent benoemde nationale mensenrechtencommissie. Deze commissie buigt zich ook over zaken als de haalbaarheid en wenselijkheid van waarheids- of verzoeningscommissies, of de inhoud van onderwijs op het gebied van mensenrechten. De Afghaanse mensenrechtencommissie heeft inmiddels ruim 100 klachten over specifieke mensenrechtenschendingen ontvangen..77
De realiteit gebiedt te zeggen dat het op dit moment niet goed mogelijk is om waarheids- commissies of iets dergelijks aan het werk te zetten, simpelweg omdat veel van de hoofdrolspelers in het huidige Afghanistan direct of indirect betrokken of verantwoordelijk zijn geweest bij schendingen van mensenrechten (tijdens de bezetting door de Sovjet Unie, tijdens de burgeroorlog, tijdens het Taliban-bewind, of ten tijde van de verdrijving van dat bewind). Mede op advies van de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de VN wordt daarom op dit punt vooralsnog een pragmatische koers gevaren door de internationale gemeenschap. De regering blijft echter vasthouden aan de opvatting dat bouwen aan een duurzame en veilige toekomst pas mogelijk is nadat rekenschap is afgelegd over het verleden, en draagt deze visie bij gelegenheid ook uit..78 129.
Bij welke onderdelen van de op p.76 genoemde instrumenten wenst de regering meer inzicht te krijgen wat betreft de effecten voor vrouwen?
Antwoord
Het betreft vooral instrumenten als 'Medium Term Expenditure Framework' (MTEF) en 'Public Expenditure Review' (PER). MTEF kan behulpzaam zijn bij het verkrijgen van een beter inzicht in de wijze waarop het nationale beleid gericht op de verbetering van de positie van vrouwen, wordt vertaald in de meerjarige begrotingsplanning van dat land. Een PER biedt de gelegenheid om na te gaan of vertaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 130.
Welke voorbeelden zijn te noemen van een succesvol terugdringen van corruptie in ontwikkelingslanden? Hangt succesvol terugdringen van corruptie ook samen met het werk van VN-organisaties zoals de UNDP, van NGO's, van het internationale bedrijfsleven of juist niet? Gaat de regering het Nederlandse bedrijfsleven dat actief is ontwikkelingslanden verplichten melding te maken van steekpenningen die aan regeringen en ambtenaren daar worden betaald? Wat zal de regering vervolgens doen met die informatie? Antwoord
In bijvoorbeeld Nicaragua en Zambia is sprake van een gunstige ontwikkeling in die zin dat de regeringen politieke wil tonen en maatregelen nemen ter bestrijding van corruptie. Corruptiebestrijding vereist samenspel tussen publieke en private sector, alsmede maatschappeljke organisaties. VN-organisaties zoals UNDP, NGO's en het internationale bedrijfsleven spelen hierbij een rol.
Voor succesvolle terugdringing van corruptie is voorts van belang dat ook donoren de krachten bundelen en samenwerken. In dat kader heeft Nederland in Utsteinverband het "Virtual Anti Corruption Resource Centre" opgezet, een interactieve elektronische databank van projecten en ervaringen op het gebied van corruptiebestrijding. Op dit moment zijn ruim 120 projecten ten behoeve van ontwikkelingslanden geregistreerd. Met het OESO verdrag ter bestrijding van omkoping bij internationale transacties (1997) is omkoping van buitenlandse ambtenaren ten behoeve van zakelijke transacties strafbaar gesteld. Op 1 februari 2001 is een wijziging van het Wetboek van Strafrecht op dit punt in werking getreden..79
Het Tweede Kamerlid Verburg heeft aan de Staatssecretaris van Economische Zaken op 9 oktober 2002 vragen gesteld over de mogelijkheid dat multinationals voortaan moeten melden wat zij corrupte regeringsvertegenwoordigers en ambtenaren in ontwikkelingslanden aan steekpenningen en smeergelden betalen. Gaarne verwijs ik naar het antwoord van de staatsecretaris van Economische Zaken terzake, dat u binnenkort toegaat. 131.
Is de regering bereid de in 2002 uitgevoerde evaluatie van een aantal door Nederland gefinancierde media-activiteiten (ter ondersteuning van vredesprocessen) naar de Kamer te sturen?
Antwoord
Op dit moment is een evaluatie gaande van door Nederland gefinancierde media -activiteiten in de Balkan, die met behulp van de organisatie Press Now werden uitgevoerd. De Kamer zal na afronding van deze evaluatie worden geïnformeerd over de uitkomsten ervan.
132.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inspanningen een juiste staatsrechtelijke inbedding van het Indonesische leger te bevorderen? Wat is thans de stand van zaken bij het transparant maken van de inkomsten en de uitgaven van het Indonesische leger? Heeft het Indonesische leger naar het oordeel van de regering belang bij onrust op bijvoorbeeld de Molukken en in Atjeh?
Antwoord
De politieke en economische rol van de strijdkrachten (TNI), die zich onder het bewind van Soeharto tot op het laagste bestuursniveau een plaats wisten te verwerven, is nog lang niet uitgespeeld. Naar zich laat aanzien zal het nog geruime tijd vergen voor het leger geheel onder civiele controle is gebracht. Hoewel momenteel met de hervorming van de strijdkrachten niet veel voortgang wordt geboekt, is de laatste jaren op dit terrein toch wel iets bereikt. Zo zullen leger en politie in 2004 de voor hen gereserveerde zetels in het parlement verliezen, is een verbod voor actieve officieren uitgevaardigd om civiele functies te bekleden, is de minister van defensie tegenwoordig een burger en heeft in 2000 een scheiding tussen leger en politie plaatsgehad. Vooral laatstgenoemde belangrijke hervorming.80 biedt aanknopingspunten voor internationale ondersteuning. In dit verband heeft Nederland onder meer bijgedragen aan een programma van UNHCR voor training en opleiding van politie. Verder kan de internationale gemeenschap hervorming van de strijdkrachten bevorderen via het ondersteunen van een krachtig civiel bestuur, en via samenwerking ter professionalisering en democratisering van het leger. Via het Instituut Clingendael wordt gewerkt aan vervolg workshops voor bij en of in de militaire sector betrokkenen. Deze workshops beogen het vergroten van de kennis over de rol van het leger in een democratische samenleving, civiel-militaire relaties, en het bevorderen van kennis en vaardigheden op het gebied van conflictpreventie.
133.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de betrokkenheid van Burkina Faso bij gewapende conflicten in de regio? In hoeverre is de 'veiligheidssector' van Burkina Faso hierbij betrokken? Wat onderneemt de Nederlandse regering in dit opzicht? Antwoord
Ivoorkust beschuldigt ? indirect - Burkina Faso ervan steun te leveren aan de groep die op 19 september jl. de staatsgreep in Ivoorkust heeft gepleegd. Er zijn geen aanwijzingen dat Burkina Faso betrokken is bij de poging tot staatsgreep in Ivoorkust. Burkina Faso is in economisch opzicht sterk afhankelijk van Ivoorkust en kan alleen maar schade oplopen (vluchtelingenstromen, wegvallen van overmakingen, stagnatie van importen) bij het omverwerpen van de regering in Ivoorkust en een destabilisering in de regio. Omdat er meer dan 2 miljoen Burkinezen in Ivoorkust verblijven - soms al vele generaties lang ? kan het overigens niet worden uitgesloten dat personen van Burkinese origine zich bij de rebellen hebben aangesloten.
Nederland volgt de situatie van nabij en heeft ? evenals andere Europese landen ? waardering uitgesproken over de terughoudende opstelling die Burkina Faso tot nu toe in het conflict heeft getoond, ondanks het feit dat Burkinese onderdanen in Ivoorkust veelvuldig het slachtoffer zijn geworden van wraakacties en geweldplegingen. Eerder heeft Nederland Burkina Faso aangemoedigd tot het oprichten van de "High Authority on Arms Deals" (Hoge Autoriteit voor toezicht op wapenhandel en wapensmokkel) in Ouagadougou. Verder heeft Nederland in het verleden bij Burkina Faso er op aangedrongen dat zij het 'protocol against the illicit manufacturing of and trafficking in firearms' behorend bij de Conventie over Internationale Misdaad ratificeert. Hiertoe is door Burkina Faso in oktober 2001 besloten..81 Daarmee is Burkina Faso het eerste land dat de conventie en de drie bijbehorende protocollen gaat ratificeren.
134.
Met welke missie stuurt de regering de regeringsvertegenwoordiger naar de Conventie c.q. wat zijn de belangrijkste doelstellingen van de regering voor de Conventie? Antwoord
De belangrijkste doelstellingen van de regering in de Conventie zijn neergelegd in de onlangs verschenen regeringsnotitie "Europa in de Steigers" (TK 28473, nr. 2). Kortheidshalve zij hier verwezen naar dat document. Deze notitie bepaalt de parameters van het optreden van de regeringsvertegenwoordiger, de heer De Vries. 135.
Waarom heeft de regering het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid ondergebracht onder de paragraaf "Veiligheid"?
Antwoord
De totstandbrenging van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam van 1997. Om deze ruimte te bewerkstelligen dienen maatregelen genomen te worden die ervoor zorgen dat het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie gewaarborgd is en dat de buitengrenzen effectief bewaakt worden. Asiel- en migratieaangelegenheden dienen uiteraard ook in breder verband dan alleen veiligheid te worden beschouwd; de Unie moet bescherming bieden aan degenen die dat echt nodig hebben. Tegelijkertijd dient evenwel illegale migratie te worden tegengegaan, alsmede de daarmee gepaard gaande mensenhandel, mensensmokkel en grensoverschrijdende criminaliteit. Veiligheid in deze context betreft dan ook vooral de veiligheid van de burger..82
136.
Wat is de visie van de regering op een versterkt extern beleid van de EU en de wijze van besluitvorming? Is de regering van mening dat de effectiviteit van het gemeenschappelijk beleid van de EU wordt belemmerd door het unanimiteitsvereiste? Wil de regering haar standpunt in dezen toelichten?
Antwoord
De regering is van mening dat het belangrijk blijft dat de hoofdlijnen van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie door alle lidstaten worden gesteund. Dat bevordert het draagvlak, de legitimiteit en de effectiviteit van dat beleid, zowel binnen de lidstaten als ten aanzien van derde landen.
In het Verdrag van Amsterdam is reeds voorzien dat uitvoeringsbesluiten terzake met gekwalificeerde meerderheid kunnen worden genomen. Ook zijn voorzieningen getroffen voor 'constructieve onthouding' en 'nauwere samenwerking'. De regering is van mening dat hiervan beter gebruik kan worden gemaakt. Het introduceren van gekwalificeerde meerderheid voor alle besluiten in de Tweede Pijler is voor de regering geen doel op zich. Zeker ten aanzien onderdelen van het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid is de regering daarvan geen voorstander.
De effectiviteit van het buitenlands beleid kan voorts worden bevorderd door de rol van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) te versterken, bijvoorbeeld door de HV het formele recht te verlenen voorstellen te doen en hem een grotere rol te geven bij de externe vertegenwoordiging van de Unie. Voorts moet worden gewerkt in de richting van een meer coherent extern Unie-optreden, onder meer langs de weg van betere samenwerking (evt. 'double hatting') van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissaris Buitenlandse Betrekkingen, bijvoorbeeld door het verlenen van een gezamenlijk initiatiefrecht. 137.
Is de regering van mening dat een eventuele aanval op Irak een bedreiging vormt voor de internationale coalitie tegen het terrorisme? Wil de regering de relatie tussen de Westerse landen en de Arabische landen bij haar antwoord betrekken? Antwoord
Een eventuele aanval op Irak zal de internationale coalitie tegen terrorisme niet in gevaar brengen. Deze coalitie richt zich tegen het verschijnsel terrorisme dat mensen waar ook ter wereld zonder onderscheid van persoon, nationaliteit of religie met ongericht geweld kan treffen. VN-Veiligheidsraadresolutie 1373 en een groot aantal VN-Conventies verplichten alle.83 VN-lidstaten dan ook om terrorisme te bestrijden. Ook de Arabische landen zijn overtuigd van de noodzaak van bestrijding van terrorisme.
In het geval van Irak gaat het niet om terrorisme, maar om het feit dat Irak al jarenlang zijn verplichtingen onder verschillende VR-resoluties om zich te ontwapenen van de massavernietigingswapens, die het bezit, niet nakomt. Nederland is van mening dat Irak onmiddellijk en onvoorwaardelijk dient te voldoen aan de eisen van de verschillende VN-resoluties en wapeninspecteurs dient toe te laten. Saddam Hoessein heeft zich slechts onder sterke internationale druk (waar onder dreiging van geweld) bereid getoond wapeninspecties toe te laten. Om Irak ertoe te bewegen mee te werken aan de uitvoering van alle Irak betreffende VR-resoluties is de regering van mening dat de internationale druk op Irak derhalve gehandhaafd moet worden. In dit verband acht de Regering een nieuwe VR-resolutie politiek wenselijk, zij het juridisch niet noodzakelijk. Hoewel sommige Arabische landen kritisch staan tegenover het eventueel gebruik van geweld tegen Irak, betekent dit naar Nederlands oordeel niet dat hiermee ook hun inspanningen ter bestrijding van terrorisme ter discussie staan. Nederland heeft in de Europese Unie gepleit voor een dialoog tussen beschavingen, in het bijzonder tussen de Joods-Christelijke en de Arabische beschavingen. Deze dialoog heeft plaatsgevonden, o.a. tijdens de ministeriele bijeenkomst van het Barcelona-proces in 2001 en tijdens de EU-OIC ministeriele in Ankara begin 2002. Nederland zal zich ervoor inzetten om deze dialoog verder te verdiepen, o.a. in Barcelona-kader. 138.
Hoe wil de regering in zijn algemeenheid invulling geven aan de mensenrechtenclausule in de verschillende Associatieakkoorden met de Middellandse Zeelanden? Antwoord
Nederland beijvert zich bij de totstandkoming van de mediterrane associatie-akkoorden om de mensenrechtenclausule als 'essential element' op te nemen. Dit maakt het gemakkelijker om bij ernstige misstanden bepalingen uit de overeenkomst op te schorten. Tot nu toe bevatten alle MZ-akkoorden een dergelijke clausule. Het onderwerp mensenrechten maakt daarmee een integraal onderdeel uit van de contractuele betrekkingen met de MZ-landen. Tijdens de politieke dialoog in de associatiecomité's en associatieraden, die op ministerieel niveau plaatsvinden, wordt voortdurend over mensenrechten gesproken en worden misstanden aan de kaak gesteld. Daarnaast biedt de EU hulp uit het MEDA-programma aan.84 de MZ-landen om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Nederland streeft naar een nadrukkelijke koppeling tussen de politieke en economische onderdelen van de Euromediterrane samenwerking. Economische voordelen en hulpprogramma's worden getoetst aan de mensenrechtensituatie in het ontvangende land. Bovendien wordt de mensenrechtensituatie in de MZ-landen continu geëvalueerd tijdens de reguliere bijeenkomsten voor het eerste volet (de politieke dialoog) van het Barcelona Process (zie Verklaring van Barcelona uit 1995).
139.
Hoe ziet de regering de politieke toekomst van het Midden-Oosten? Antwoord
Het heeft weinig zin in algemene termen te speculeren over toekomstige politieke ontwikkelingen in deze regio. In feitelijke zin kan uiteraard wel worden geconstateerd dat de regio in weinig stabiel vaarwater verkeert: het conflict tussen Israël en de Palestijnen is in de afgelopen tijd hoog opgelopen, terwijl ook de spanning tussen Irak en de internationale gemeenschap is toegenomen. Overigens is daarnaast tevens sprake van andere politieke spanningen in de regio, onder meer als gevolg van het feit dat de regio te kampen heeft met achterblijvende economische groei, gebrekkige aansluiting bij de wereldeconomie en een democratisch deficit in veel landen.
Gezien de nabijheid en strategische betekenis van de Midden-Oosten regio voor Nederland en Europa is er in het licht van het bovenstaande alle aanleiding tot onverminderde betrokkenheid bij en dialoog met de landen en volkeren in die regio. 140.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de zaak Thoenes? Welke stappen heeft de regering recentelijk genomen om de zaak vlot te trekken? Antwoord
Zoals door de vorige Minister van Buitenlandse Zaken is aangekondigd tijdens het Algemeen Overleg op 3 juli jl. met de commissie voor Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse hoofdinspecteur Thiry het door hem en de VN verzamelde bewijsmateriaal medio juli nogmaals tegenover het OM in Jakarta toegelicht. Naar aanleiding daarvan heeft het OM aangegeven zich op een volgende stap te zullen beraden. Sindsdien heeft de regering bij diverse gelegenheden bij de Indonesische autoriteiten aangedrongen op hernieuwde.85 aandacht voor de zaak. Zo heeft de Minister-president de kwestie en marge van de WSSD in Johannesburg besproken met de Indonesische president Megawati, en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de huidige zitting van de Algemene Vergadering van de VN tegenover zijn Indonesische ambtgenoot Wirajuda nogmaals bepleit dat de zaak spoedig voor het ad hoc tribunaal inzake mensenrechtenschendingen in Oost-Timor wordt gebracht. In een recente démarche op Nederlandse instigatie bij het Indonesische OM heeft ook de EU-trojka van ambassadeurs in Jakarta hierop aangedrongen. Daarbij is er steeds op gewezen dat het hier een uitstekend gedocumenteerde zaak betreft die valt binnen de jurisdictie van het tribunaal.
141.
In welke mate sluit het Amerikaanse New Millennium Challenge Account van maart 2002 naar het oordeel van de regering aan bij de internationale consensus over armoede-vermindering? Hoe beoordeelt de regering dit Amerikaanse initiatief? Wat betekent dit initiatief voor het percentage van het BNP dat de Verenigde Staten aan ontwikkelings-samenwerking uitgeven?
Antwoord
Volgens de recentelijk gepubliceerde "US National Security Strategy" is armoedebestrijding onderdeel van het Amerikaanse buitenlands- en veiligheidsbeleid. De "New Millennium Challenge Account" heeft ten doel projecten te ondersteunen in landen met goed bestuur, die in hun bevolking investeren en economische vrijheid bevorderen. Door de instelling van deze "Account" zal de Amerikaanse ontwikkelingshulp in de komende jaren met 50 % worden verhoogd (met $ 1,7 miljard in 2004, $ 3,3, miljard in 2005 en $ 5 miljard in 2006). Afhankelijk van de economische groei zal dit tot een lichte stijging van het Amerikaanse ODA/BNP percentage leiden, dat zoals bekend ver beneden de 0,7 %-norm ligt. Hoewel Nederland het liefst zou zien dat de VS de hoogte van haar ODA/BNP bijdrage structureel in lijn zou brengen met de internationaal gemaakte afspraken, bestaat in ieder geval waardering voor de instelling van de "Account". De financiering betekent een trendbreuk met de jarenlang afnemende Amerikaanse ontwikkelingshulp. 142.
Hoe breed brengt de regering het streven naar een sterkere armoedefocus binnen het personeelsbeleid van het ministerie Buitenlandse Zaken ten uitvoer? Gaat het daarbij om de moderne visie op armoedebestrijding, zoals onder meer de Wereldbank uitdraagt?.86 Antwoord
De DAC Guidelines on Poverty Reduction die de belangrijkste bilaterale donoren in april 2001 overeen kwamen, vormen de basis voor het Nederlandse armoedebestrijdingsbeleid. Deze guidelines reflecteren de moderne visie op armoedebestrijding zoals ook verwoord in het World Development Report 2000/2001 van de Wereldbank. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is doende om de de DAC ?aanbevelingen voor armoedebestrijding op te volgen, ook in haar personeelsbeleid. Zo wordt bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers specifiek gekeken naar OS-relevante kennis, -vaardigheden en attitude. Verder is vorig jaar een begin gemaakt met aanpassing van de functie-omschrijvingen van OS-medewerkers en met training en voorlichting van BZ-medewerkers, opdat zij effectief uitvoering kunnen geven aan het huidige armoedebestrijdingsbeleid. Op dit moment wordt samen met andere donoren gewerkt aan de opzet en uitvoering van gezamenlijke trainingen op het gebied van armoedevraagstukken. Zo vond in Tanzania onlangs een "joint PRSP staff training" plaats.
143.
Welke resultaten kan de regering de Kamer melden van het streven andere donoren en internationale instellingen te bewegen evenzeer prioriteit te geven aan een gecoördineerde en adequate financiering van de Povertry Reduction Strategy Papers (PRSP)? Antwoord
Met name de gelijkgezinde donoren stellen de PRSP centraal bij hun samenwerking met de desbetreffende landen. Op nationaal niveau neemt de samenwerking tussen deze donoren toe. Het is in enkele ontwikkelingslanden (o.a. Oeganda, Rwanda en Malawi) mogelijk gebleken om de kosten van uitvoering van PRSP-beleid in de begroting te vertalen. Hierdoor zal het op termijn mogelijk worden de financiering door donoren af te stemmen op de financieringsbehoefte zoals die uit de begrotingen van ontvangende landen blijkt. Niettemin blijken de aanwezigheid van een op het PRSP aansluitend budgettair kader en voldoende beheerscapaciteit bij het ontvangende land nog vaak kritische voorwaarden te zijn waaraan nog niet is voldaan. Inmiddels worden financiële bijdragen van donoren vaak wel reeds zowel met elkaar als beleidsmatig afgestemd op het PRSP. Een aantal landen werkt met Nederland aan een gezamenlijke kwaliteitsmeting om de inhoud van het PRS-paper en de voortgang van het PRS-proces te kunnen bepalen. Wereldbank en IMF zouden de programmatische invulling van hun financiering meer op de PRSP's moeten afstemmen, maar dragen inmiddels wel bij aan het opstellen van kostenramingen van PRSP-uitvoering..87 Wat betreft de betrokkenheid van de VN op landenniveau bij het PRSP-proces kan worden opgemerkt dat hun bereidheid tot samenwerken duidelijk groeiende is, onder meer onder druk van donoren zoals Nederland. Een volgende stap zou zijn wanneer zij niet alleen hun krachten maar ook hun financiële middelen zouden bundelen teneinde doeltreffender bij te dragen aan de doelstellingen van het PRSP.
144.
Op welke wijze voorziet de regering in onafhankelijk toezicht bij het nieuwe waarderings-systeem voor de inzet van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen? Antwoord
De wijze waarop het nieuwe waarderingssysteem voor activiteiten en sectoren dient te worden toegepast door de verschillende budgethouders is vastgelegd in het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (HBBZ), hoofdstuk 12. De regie ten aanzien van de interne controle hierop wordt uitgevoerd door de Centrale Directie Financieel - Economische Zaken.
Onafhankelijk toezicht op de toepassing ligt formeel bij de Accountantsdienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en in voorkomende gevallen zal ook de Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering bij zijn inspecties aandacht geven aan de wijze waarop dit nieuwe werkproces wordt geïmplementeerd.
Afhankelijk van de ervaringen die in de loop van 2003 worden opgedaan met dit systeem zal worden bezien of aanvullende kwaliteitsborgende maatregelen wenselijk zijn. 145.
Bestaan er accentverschillen voor wat betreft de mate van Nederlandse ondersteuning van de verschillende onderdelen van de aids-bestrijding (preventie, zorg, ondersteuning en behandeling)? In hoeverre gaat het bij de aids-bestrijding om bilateraal beleid en in hoeverre om multilateraal beleid?
Antwoord
De verklaring die is aangenomen tijdens de 'Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over HIV/AIDS' (juni 2001) omvat de erkenning van het feit dat preventie, zorg, ondersteuning en behandeling niet meer los van elkaar kunnen worden gezien. Binnen het Nederlands beleid heeft de preventie van nieuwe infecties prioriteit, maar.88 dit wordt niet los gezien van de overige onderdelen van AIDS-bestrijding, die ook zorg, ondersteuning en behandeling omvat. De accenten verschillen met name per regio; als het aantal infecties relatief laag is heeft preventie vanzelfsprekend de allerhoogste prioriteit. In Afrika ten zuiden van de Sahara, waar een groot deel van de bevolking al geïnfecteerd is met HIV, zal daarnaast ook veel aandacht aan zorg, ondersteuning en behandeling gegeven worden.
Naast de bijdrage van ¤ 25,9 miljoen in 2001 voor AIDS bestrijding uit bilaterale middelen werd in dat jaar ¤ 101,4 miljoen via multilaterale kanalen uitgegeven via UNAIDS en UNFPA. Een belangrijk deel van deze bijdrage komt vanzelfsprekend weer ten goede aan het landenniveau. Nederland streeft naar een coherente inzet via de bilaterale en multilaterale kanalen.
146.
Kan de regering de Kamer een overzicht geven van alle activiteiten die de regering ontplooit op het gebied van HIV-/aidsbestrijding, met name in Afrika? Overweegt de regering, gezien de ernst van de situatie, verdere initiatieven?
Antwoord
Een volledig overzicht van de activiteiten die Nederland ontplooit op het gebied van HIV/AIDS bestrijding wordt gegeven in de notitie 'Gevecht tegen AIDS. De derde ronde: 1998-2001' die in april 2002 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Buza 020199). Tussen 1998 en 2001 zijn de bilaterale uitgaven op dit terrein gestegen van ¤ 2,4 miljoen naar ¤ 25,9 miljoen. Van de uitgaven op landenniveau betreft bijna 90% de ondersteuning van programma's in Afrika.
147.
Hoe gaat de regering, bij het streven naar gender-gelijkheid, om met culturele respectieve-lijk religieuze (bijvoorbeeld islamitische) normen die haaks op dit streven staan? In hoeverre speelt dit probleem in landen die structurele bilaterale hulp van Nederland ontvangen en hoe gaat de regering daar mee om?
Antwoord
De bereidheid van regeringen om te werken aan beter bestuur, inclusief de eerbiediging van mensenrechten, dus ook de mensenrechten van vrouwen, vormt de basis voor het aangaan van een structurele bilaterale hulprelatie. Mensenrechten evenals gender worden als.89 dwarsdoorsnijdende thema's geïntegreerd in de initiatieven die in het kader van deze bilaterale hulprelatie vorm krijgen. Uitgangspunt is dat mensenrechten, ondeelbaar zijn, en van toepassing op iedereen, overal en altijd.
In vrijwel alle landen waarmee Nederland samenwerkt worden culturele en religieuze tradities gebruikt om discriminatie van vrouwen te "verklaren". Als landen CEDAW, het VN Vrouwenverdrag m.b.t. de eliminatie van alle vormen van discriminatie van vrouwen, hebben getekend, is dat natuurlijk het eerste aanknopingspunt waarop autoriteiten kunnen worden aangesproken. Tegelijkertijd is in de strijd tegen discriminatie - in overleg met allerlei samenwerkingspartners ? aansluiting nodig bij diezelfde culturele en religieuze tradities van het land, die vaak elementen en het potentieel hebben om de positie van vrouwen te kunnen verbeteren. Een voorbeeld in casu is de aanpak van genitale mutilatie van meisjes in Mali. In gezondheidsprogrammas in Mali worden gezinnen en gemeenschappen gestimuleerd alternatieve - en vooral constructieve en positieve - initiatieriten voor jonge meisjes te ontwikkelen, in plaats van de genitale mutilatie die traditioneel onderdeel van die riten was (zie ook het antwoord op vraag 126).
148.
Kan de regering een beschrijving geven van de verspreiding van de Islam in Afrika en kan de regering daarbij aangeven wat deze verspreiding betekent voor de positie van vrouwen? Antwoord
De Islam kwam al kort na haar ontstaan door verovering Noord-Afrika binnen en is vooral van daaruit in Afrika verspreid. Ten zuiden van de Sahara trad tussen de 11e en 19e eeuw een geleidelijke islamisering op, waarbij islamitische rijken ontstonden in de gehele Sahel-regio. Langs de oostkust van Afrika werd de Islam vooral vanuit de Golfregio verspreid. Vooral als gevolg van migratie zijn thans vrijwel overal in Afrika moslims woonachtig, maar het patroon van islamitische meerderheden - streken waar een meerderheid van de bevolking islamitisch is - is nog grotendeels hetzelfde als dat van de 19e eeuw. Dat neemt niet weg dat in de 20e eeuw het percentage moslims in veel landen ten zuiden van de Sahara sterk is toegenomen. Hieraan liggen twee oorzaken ten grondslag: enerzijds de snelle bevolkingsgroei juist in de islamitische streken, en anderzijds bekeringen. Bij dit laatste spelen de relaties van de islamitische gemeenschappen ten zuiden van de Sahara met in het bijzonder de Arabische wereld een rol.
Traditio
neel wordt de Islam ten zuiden van de Sahara als tolerant beschouwd, mede door de vermenging van lokale culturen en de Islam. Ook heden ten dage is dat nog in ruime mate wat haar karakteriseert. Niettemin wijzen sommige ontwikkelingen ook een andere kant op..90 Dit komt met name tot uiting in (federale) staten met een moslimmeerderheid, waarin bijvoorbeeld gekozen wordt voor invoering van de shari'a. Dit kan gevolgen hebben voor de relatie staat - niet islamitische burgers, met name daar waar de laatsten hun positie en hun zekerheden als staatsburger bedreigd voelen. Toegenomen spanningen kunnen leiden tot geweld onder religieuze noemer, bijvoorbeeld in het noorden van Nigeria. De positie van de vrouw in Afrika varieert aanzienlijk, afhankelijk van factoren als traditie, religie en nationale wet- en regelgeving. Niet zozeer verspreiding van de Islam, als wel die van een rigidere vorm ervan (b.v. ten opzichte van bij wet vastgelegde rechten, of lokale tradities) kan inderdaad een in een aantal opzichten een verslechtering van de positie van de vrouw tot gevolg hebben.
149.
Geldt voor Eritrea nog de bevriezing van de bilaterale structurele hulp die de regering eerder had vastgesteld? Kan de regering aangeven in hoeverre Eritrea thans weer voldoet respectievelijk nog niet voldoet aan de geldende normen? Antwoord
Separaat gaat u een brief toe waarin de actuele stand van zaken in de relatie met Eritrea wordt toegelicht, naar aanleiding van de reis naar de Hoorn van Afrika en het bezoek dat de Staatssecretaris van Ontwikkelingsamenwerking op 14 oktober jl. aan Eritrea bracht. In reactie op de Eritrese toezeggingen ten aanzien van de binnenlandspolitieke situatie en de hervatte dialoog met de EU hierover, werd overeengekomen om op bilaterale basis ondersteuning voor te bereiden van capaciteitsopbouw op het gebied van 'good governance', democratisering en mensenrechten. Volledige hervatting van de ontwikkelingsrelatie blijft afhankelijk van voortgang ten aanzien van de binnenlandspolitieke situatie in Eritrea. 150.
Waarom voert de regering voor Andra Pradesh een post 'Onderwijs' op wanneer daarvoor de regering daarvoor geen geld uittrekt?
Antwoord
In Andhra Pradesh is de sector onderwijs gekozen. Op dit moment is overleg gaande over de invulling die daaraan kan worden gegeven. Vanwege vertraging in de besluitvorming van de Indiase centrale overheid over het betrekken van donoren bij de start van een nieuw onderwijsprogramma in India, zijn vooralsnog geen uitgaven gepland..91 Indien in het begrotingsjaar 2003 geld voor de onderwijssector in Andhra Pradesh benodigd is, zal dit binnen het totaal aan India toegekende budget, worden gereserveerd. 151.
Waarom geeft regering India zoveel bilaterale macrosteun, terwijl in de Nederlandse politiek aanzienlijke reserves leven over de centrale Indiase regering? Werd om deze reden immers juist niet eerder gekozen voor het verstrekken van structurele bilaterale hulp via de deelstaatregeringen?
Antwoord
Nederland geeft geen macrosteun op nationaal niveau aan India. Nederland overweegt vanaf 2003 macrosteun te geven op deelstaat niveau. Hiervoor is de in de Memorie van Toelichting aangegeven reservering gemaakt. In Andhra Pradesh gaat het om cofinanciering van de tweede Andhra Pradesh Economic Reform Loan met de Wereldbank en DFID (Verenigd Koninkrijk) en in Kerala om cofinananciering van de Public Resources Management Reform Loan met de Asian Development Bank. Voorwaarde voor goedkeurig van beide is dat ook op dat moment de politieke en sociaal-economische beleidsomgeving positief wordt beoordeeld.
152.
In hoeverre profiteren moslim-extremistische groeperingen in Jemen van de Nederlandse ontwikkelingshulp? Wat is hiervan exact gebleken en in hoeverre kan deze mogelijkheid worden uitgesloten?
Antwoord
Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat moslimextremistische organisaties of groeperingen profiteren van Nederlandse hulp. Het is vaste praktijk dat, alvorens een bijdrage wordt gegeven in het kader van de samenwerking met Jemen, een analyse wordt gemaakt van de betrokken organisatie en haar beheerscapaciteit. Jemenitische contractpartners zijn zodoende altijd bekend.
153..92
Kan de regering de post 'Sector doorsnijdende programma's' voor Macedonië nader duiden, temeer omdat dit, na de te verlenen macrohulp, de grootste programmapost betreft? Antwoord
De post "sector overschrijdende programma's" bevat voorgenomen activiteiten ten behoeve van de implementatie van het Ohrid-akkoord. Dit politieke akkoord uit augustus 2001 bevat een groot aantal afspraken gericht op de verbetering van de positie van de etnisch Albanese bevolkingsgroep. Met de uitvoering van dit akkoord zijn hoge kosten gemoeid, reden om destijds de hulp aan Macedonië in 2001 tot en met 2003 te verdubbelen. De post 'sector overschrijdende programma's' bevat in concreto geplande activiteiten ten aanzien van reconstructie/wederopbouwhulp, decentralisatie van bestuur, ontwikkeling MKB en werkgelegenheidsprogramma's met een speciale focus op de voormalige crisisgebieden en community development.
154.
Bestaat bij de regering het voornemen in 2003 structurele bilaterale hulp te geven aan Rwanda? Hoe staat het thans met de mate van democratie in Rwanda? Hoe reageert de regering op aanhoudende berichten over de betrokkenheid van Rwanda bij oorlogvoering en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in Oost-Kongo? Antwoord
Einde 2001 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het plaatsen van Rwanda op de lijst van landen waarmee Nederland een bilaterale structurele ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt. Gedurende het jaar 2002 heeft deze relatie aan inhoud en betekenis gewonnen. Het voornemen bestaat dan ook om in 2003 verder te gaan op de ingeslagen weg. Het democratiseringsproces in Rwanda vordert gestaag, waarbij sprake is van zowel positieve tendensen als tendensen die minder positief zijn. Een hoopvolle ontwikkeling is het voornemen van de Rwandese regering om in 2003 verkiezingen uit te schrijven. Op het verzoek aan de Europese Unie om deze verkiezingen waar te nemen zal naar waarschijnlijkheid positief worden gereageerd. Tevens is het werk dat verricht wordt op het gebied van decentralisatie en hervorming van de juridische sector een positief signaal. Daarbij is de daadwerkelijke start van "Gacaca" rechtzaken, (de traditionele rechtspraak die opnieuw is ingevoerd om snellere voortgang te maken met de berechting van de vele duidenden gevangenen in Rwanda) een basis voor verzoening die kan leiden tot een sterkere democratie. Onlangs waren leden van de Rwandese verkiezingscommissie in Nederland voor een intensief studiebezoek, later gevolgd door een studiebezoek van de.93 Rwandese "Law Reform Commission". De bilaterale relatie tussen Nederland en Rwanda kan een positief effect hebben op deze ontwikkelingen. Zorgelijk is nog steeds de wijze waarop de huidige regering omgaat met persvrijheid en politieke oppositie. Het is van belang dat de vrijheid van meningsuiting wordt gerespecteerd en dat de politieke vrijheid toeneemt in de aanloop naar de verkiezingen in 2003. Onlangs heeft Rwanda haar leger, zowel naar eigen zeggen als na VN verificatie ter plaatse, geheel teruggetrokken uit Oost Congo. Dit is een uitermate belangrijke en positieve ontwikkeling, waarmee Rwanda vooralsnog heeft aangetoond zich te houden aan de afspraken gemaakt met de DRC in Pretoria in juli 2002. Het VN-Panel dat zich bezig houdt met de problematiek van exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de DRC stelt in haar meest recente rapport dat exploitatie door Rwanda sinds de terugtrekking van troepen onverminderd door zou gaan. Nederland onderzoekt momenteel welke opvolging gegeven kan worden aan de aanbevelingen gedaan door het VN Panel.
155.
Heeft het niet voorkomen van de Palestijnse gebieden op de lijst van 19+3 een structureel karakter?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 40..94
156.
Leidt de door de regering bepleite 'regionalisering' van de Nederlandse hulpverlening tot een verandering van de voorwaarden die eerder waren vastgesteld voor het verlenen van structurele bilaterale hulp? Zo ja, in hoeverre worden deze voorwaarden veranderd? Zo nee, hoe kunnen deze voorwaarden dan hetzelfde blijven? (vgl. ook p.109) Antwoord
Het benaderen van ontwikkelingsproblematiek uit een regionaal perspectief heeft geen gevolgen voor de voorwaarden die worden gesteld voor structurele bilaterale ontwikkelingssamenwerking. De regionale benadering moet worden gezien tegen de achtergrond van het meer geïntegreerd inzetten van de verschillende instrumenten van het buitenlands beleid, waaronder ODA. Een voorbeeld hiervan vindt u in de brief aan de Kamer over de reis naar de Hoorn van Afrika die u separaat toegaat. 157.
Is de regering bereid, conform de inzet van het vorige kabinet, jaarlijks een Voortgangs-notitie Water uit te brengen, waarin de regeringsinspanningen betreffende waterbeleid in ontwikkelingssamenwerking op geïntegreerde wijze worden weergegeven? Blijven de in het vorige begrotingsjaar toegezegde additionele middelen (Nlg 100 miljoen per jaar extra) ook dit jaar voor waterbeheer gereserveerd? Waar zijn deze middelen in de begroting terug te vinden?
Antwoord
Tijdens het Algemeen Overleg over de Voortgangsnotitie Water in december 2001 heeft de toenmalige Minister voor Ontwikkelingssamenwerking de Tweede Kamer toegezegd over 1,5 tot 2 jaar te zullen rapporteren over de voortgang van het waterprogramma, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van het programma. Ik ben voornemens om in oktober volgend jaar dit rapport naar de Kamer te sturen. De NLG 100 miljoen (¤ 45 miljoen) per jaar betreffen structureel additionele middelen. Zoals in de Voortgangsnotitie is aangekondigd, worden de uitgaven gedurende drie jaar vanaf 2000 geleidelijk verhoogd tot ¤ 45 miljoen. Ik verwacht dit jaar ¤ 30 miljoen en volgende jaar ¤ 45 miljoen extra te zullen besteden aan verbeterd waterbeheer. Vanaf 2003 zal op jaarbasis ¤ 45 miljoen additioneel beschikbaar zijn voor watergerelateerde activiteiten. Deze middelen zijn terug te vinden in de begroting onder begrotingsartikel 6.2 en 10.4 onder 'Centraal Sociale Ontwikkeling' en 'Particulier Sociale Ontwikkeling'..95 158.
Welke uitgaven voorziet de regering voor 2003 voor wat betreft de onderscheidene landen waar een sectoraal milieuprogramma wordt opgezet? Geldt voor al deze landen dat de betreffende programma's nog geen vorm hebben gekregen? Zo ja, waarom duurt het zo lang om de sectorale milieuprogramma's op te zetten?
Antwoord
De uitgaven voor de onderscheidene landen met een sectoraal milieuprogramma zijn als volgt:
Thema-budgetten 2003-
2005
Gedelegeerd budget
milieu 2002
Gedelegeerd
budget milieu
2003

1e Raming
Gedelegeerd
budget milieu 2004
Milieulanden
Bhutan 1.869.253 2.031.000 5.235.000
Brazilië 1.732.000 3.190.000 3.310.000
Ecuador 6.600.000 6.570.000 7.081.000
Filippijnen 4.469.000 6.126.000 7.043.000
Kaapverdië 1.500.000 5.000.000 6.000.000
Mongolië 1.773.000 1.300.000 3.081.000
Peru 6.889.000 8.100.000 8.730.000
Senegal 9.800.000 13.400.000 11.500.000
Albanië 1.200.000 1.200.000
China 7.509.000 9.500.000 8.804.000
Colombia 6.807.000 7.000.000 7.000.000
Guatemala 4.465.000 3.893.000 4.903.000
Nepal 2.428.000 3.825.000 3.839.000
Pakistan 2.723.000 3.100.000 3.100.000
Milieu in 19+3 landen
Ghana 4.675.000 4.207.500 4.534.750.96
India 5.000.000 8.100.000 14.256.090
Mozambique 6.100.000 4.140.000 3.104.000
Sri Lanka 2.976.120 3.757.500 4.049.750
Vietnam 5.600.000 5.040.000 6.014.000
Totaal Milieu-budget 77.315.373 94.440.000 106.770.590 De totale uitgaven aan de landen met een sectoraal milieuprogramma is voor 2002 voorzien op ruim ¤ 94 miljoen.
Met acht landen, te weten Mozambique, Vietnam, Sri Lanka, Ecuador, Mongolië, Colombia, Guatemala en Pakistan zijn de beleidskaders voor een sectoraal milieuprogramma overeengekomen, de allocaties vastgesteld en is de uitvoering ter hand genomen. Met tien andere landen zijn de beleidskaders vastgesteld doch is de financiële allocatie nog beperkt en komt de uitvoering nu op gang. Dit betreft Ghana, China, Nepal, Filippijnen, India, Bhutan, Senegal, Kaapverdië, Brazilië en Peru. Met drie landen (Suriname, Albanië en Benin) is de dialoog nog gaande over de beleidskaders, is de allocatie derhalve nogal beperkt en moet de daadwerkelijke uitvoering nog beginnen. In een aantal landen heeft het inderdaad lang geduurd voordat op een verantwoorde manier ondersteuning verleend kon worden. Voornaamste oorzaken zijn veelal de gebrekkige institutionele capaciteit, en een (nog) onduidelijke prioriteitstelling binnen de milieusector aan de ontvangende kant.
160.
Hoe belangrijk is naar het oordeel van de regering de beheersing van milieuomstandig-heden voor de sociaal-economische ontwikkeling van Mongolië? Is de urgentie van de milieuproblemen in Mongolië wellicht reden het betreffende programma uit te breiden? Antwoord
De milieu-omstandigheden zijn van groot belang voor de sociaal-economische ontwikkeling van Mongolië. Meer dan de helft van de bevolking woont op het platteland en is gericht op extensieve veeteelt. Deze nomadische herdersgezinnen zijn voor hun bestaan afhankelijk.97 van een goed natuurlijk milieu. Achteruitgang van dat milieu vergroot de bestaansrisico's voor de herdersgezinnen aanzienlijk. De kwaliteit van de weidegebieden wordt niet alleen bedreigd door exogene factoren als minder neerslag en grotere temperatuurschommelingen van de laatste jaren, maar vooral ook door slecht beheer. Door de val van het communistische systeem in Mongolië in het begin van de negentiger jaren werden ook de strak geleide socialistische beheersstructuren ontmanteld, waardoor de overbegrazing sterk is toegenomen. De afgelopen jaren heeft goed weidebeheer weer de aandacht gekregen van de autoriteiten en zijn er samen met donoren, waaronder Nederland, initiatieven ontwikkeld om participatief weidebeheer te stimuleren. Ook ten aanzien van het stedelijk milieu is de situatie zorgelijk. Door het gebruik van steenkool en biomassa is de luchtverontreiniging in de hoofdstad Ulaanbataar groot. In de PRSP van Mongolië is dit een belangrijk thema. Nederland zal hier aandacht aan gaan besteden.
Nog afgezien van een afweging t.o.v. andere milieu landen lijkt het niet zinvol op dit moment de milieu activiteiten in Mongolië uit te breiden. Een aantal donoren heeft initiatieven ontplooid, door Nederland deels in samenwerking met UNDP en het Duitse GTZ, om het beheer van de natuurlijke hulpbronnen te verbeteren en om de institutionele capaciteit te versterken. Mongolië ontvangt relatief veel ontwikkelingshulp en lijkt wat betreft de institutionele capaciteit om de hulp efficiënt te besteden de grens te hebben bereikt. 160.
Kunnen, indien de regering goedlopende activiteiten in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsverdragen (DOV's) in het reguliere ontwikkelingssamenwerkingbeleid wil inpassen, dergelijke activiteiten worden ondergebracht bij het milieuprogramma waarvan thans 13 ontwikkelingslanden profiteren? Welke goedlopende activiteiten kan de regering ten aanzien van Bhutan noemen? (vgl. ook p.216)
Antwoord
Zoals in de brief aan de Kamer van 26 oktober 2001 (TK 28000V, nr. 13) werd aangegeven zullen de goedlopende activiteiten in Benin en Bhutan worden voortgezet binnen de bilaterale structurele relatie (Benin), mits passend binnen de gekozen sectoren, en binnen de milieu relatie (Bhutan). Voor Costa Rica geldt dat de Nederlandse financiering in de komende vijf jaar wordt afgebouwd.
Een goedlopende activiteit in Bhutan is onder meer een uitwisselingsproject geweest tussen een school in Castricum en een school in Bhutan..98 162.
Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van het belang van een goed milieubeheer in Tibet? In welke mate komt dit belang tot uitdrukking in het milieubeleid van de verant-woordelijke autoriteiten? Ziet de Nederlandse regering mogelijkheden hierop een positieve invloed uit te oefenen? Antwoord
Goed milieubeheer is van groot belang voor de lange termijn ontwikkeling van China. Problemen als landdegradatie en waterschaarste zullen steeds nadrukkelijker hun stempel drukken op de ontwikkelingsmogelijkheden van specifieke gebieden in China. Ook in Tibet, door de Chinese autoriteiten aangeduid met de naam Tibet Autonomous Region, is goed milieubeheer van groot belang, hoewel door de lage bevolkingsdichtheid en de beperkte mate van industrialisering de milieuproblemen daar anders van aard zijn. Belangrijke thema's in Tibet zijn vooral de ontbossing en overbeweiding, ook in relatie tot de energiebehoefte. In de afgelopen jaren is het nationale milieubeleid van China steeds meer tot de lagere overheidsniveaus doorgedrongen. Om de ontwikkeling van de economisch achtergebleven gebieden in het westen van China, waar ook Tibet toebehoort, te versnellen en de kloof met de kustprovincies te verkleinen, heeft de Chinese overheid de 'Western Development Strategy' opgesteld. De voorgenomen verbetering van ecologische bescherming is één van de vier prioriteiten van deze strategie. Regionale overheden spelen een belangrijke rol bij de verdere uitwerking van die strategie.
In Tibet steunt Nederland het Qomolangma Conservation Program dat als doel heeft het beheer van het Qomolangma Nature Preserve te verbeteren. Dit programma is gericht op het ontwikkelen van een participatief beheer van het reservaat door de Tibetaanse overheid en bevolking, waarbij duurzame begrazing voorop staat..99 162.
Zijn juist ook de Utstein-partners actief in de landen waaraan de regering structurele bilaterale hulp geeft ?
Antwoord
Het is juist dat ook de Utstein-partners actief zijn in een aantal van de landen waarmee Nederland een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt. Dit hangt onder meer samen met het feit dat de belangrijkste factor, die de Utstein-groep bindt, de gelijkgezindheid in focus en aanpak van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is. Evenals Nederland richten ook zij een belangrijk deel van de hulp op Afrika. Enige voorbeelden: tot de grootste ontvangers van Noorse hulp behoren Tanzania, Mozambique, Bangladesh, Zambia en Uganda. Voor het Verenigd Koninkrijk geldt dat India, Tanzania, Bangladesh, Uganda en Zambia tot de grootste hulpontvangers kunnen worden gerekend. De Duitse hulpinspanningen zijn onder andere gericht op Indonesië, India, Egypte en Tanzania. Zweden is actief in Tanzania, Mozambique, Zuid-Afrika, Vietnam, Bosnië en Nicaragua. 163.
In welke mate is internationale hulp internationaal ontbonden? Wat is in dit opzicht de stand van zaken binnen de EU?
Antwoord
Internationaal gezien bestaan de volgende afspraken over het ontbinden van hulp. In OESO-kader is in de zogenoemde Consensus afgesproken om gebonden hulp slechts toe te kennen aan projecten die niet commercieel haalbaar zijn en die voldoende ontwikkelingskwaliteit hebben. Het gaat hierbij in de praktijk meestal om infrastructurele voorzieningen. Daarnaast is in april 2001 de OESO-aanbeveling aangenomen om de hulp aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) per 1 januari 2002 volledig te ontbinden. Tot slot zijn in dit verband ook van belang de afspraken binnen de WTO omtrent overheidsaanbestedingen.
Het meest recente overzicht over de hoeveelheid gebonden hulp betreft schattingen van de OESO over het jaar 2000. Volgens deze schattingen van de OESO had in 2000 circa 19% van de totale internationale bilaterale officiële ontwikkelingshulp een gebonden karakter. Op dit percentage zijn zoals gebruikelijk uitgezonderd technische assistentie en administratieve kosten, aangezien deze categorieën doorgaans moeilijk toe te rekenen zijn. Nederland hoort tot de landen die traditioneel relatief weinig gebonden hulp verstrekken: het Nederlandse.100 percentage gebonden hulp bedraagt 5%. Met onder meer de Utstein partners wordt door Nederland gezocht naar een gezamenlijke strategie om te bevorderen dat hulp verder wordt ontbonden. In dit kader kan worden gemeld dat het nieuwe Consultancy Trust Fund beleid van de Wereldbank heeft geleid tot binding van deze trustfunds. Het Nederlandse Consultancy Trust Fund is hierop opgeschort. Intussen wordt gezocht naar donoren die geïnteresseerd zijn in de opzet van een gezamenlijk Trustfund dat ontbonden is ook voor consultants uit IDA-landen.
Voor wat betreft de stand van zaken binnen de EU is met name van belang de afspraak dat bij de aanbesteding van EU-hulpprojecten in het kader van regionale programma's zowel aanbieders uit de EU-lidstaten als landen uit de betrokken regio's voor deze projecten in aanmerking komen. De Commissie onderzoekt de mogelijkheid om aanbestedingen voor EU-hulpprojecten verder open te stellen. Naar verwachting zal de Commissie op korte termijn een mededeling over ontbinding presenteren.' 164.
Hoeveel van de hulp binnen de Nederlandse structurele bilaterale hulpverlening zal de regering in 2003 nog op projectbasis uitgeven? Kan de regering aangeven hoe voortvarend de regering in de afgelopen periode is overgegaan van hulp op projectbasis naar hulp die als macrohulp dan wel sectorale programmahulp wordt verleend? Antwoord
De overgang van projecthulp naar programmahulp en meer in het bijzonder naar macrohulp is de afgelopen jaren actief bevorderd, maar zonder kwantitatieve doelstellingen. Uit de rapportages over programmahulp, die de Kamer de afgelopen jaren rond april/mei zijn toegaan, blijkt de toename van de programmahulp en als onderdeel daarvan ook de macrohulp :
(mln euro) 1999 2000 2001
bilaterale hulp 785.5 1167.5 1223.5
programmahulp 420.9 493.4 670.8
projecthulp 364.6 674.1 552.7.101
Onder bilaterale hulp wordt verstaan de structurele bilaterale hulp, die via het Nederlandse ambassadenetwerk wordt verstrekt, met daaraan toegevoegd de structurele en incidentele programmahulp.
Ter vergelijking is de ontwikkeling van de macrosteun als volgt: macrohulp 352.9 377.6 496.0
Uit de tabellen blijkt een gestage toename van de uitgaven voor programmahulp. Voor projecthulp zijn de uitgaven in 2000 weliswaar hoger geweest, maar daarna weer sterk gedaald. Bij het ontbreken van kwantitatieve doelstellingen is het niet mogelijk aan te duiden welk percentage van de structurele bilaterale hulp in de vorm van projecten zal worden uitgegeven in 2003. Gestreefd wordt naar een handhaving van de stijgende trend sinds 2000. De eerstvolgende rapportage programmahulp is te verwachten begin maart 2003. 165.
Wanneer en op welke wijze zal het nieuwe Beleids Informatie Systeem een rol gaan spelen in het VBTB-proces.
Antwoord
In 2002 is een systeem ontwikkeld waarbij voor goedgekeurde en lopende activiteiten beleidsgegevens worden geregistreerd. Het systeem van beleidsinformatie wordt ondersteund door het nieuwe automatiseringssysteem, Piramide. Dit betekent dat de uitrol van het Beleids Informatie Systeem gekoppeld is aan de planning van de invoering van Piramide over de Posten. Het systeem van registratie van beleidsgegevens op de OS-Posten en Departementale OS-afdelingen zal in de loop van 2003 operationeel worden. Nieuw aan dit systeem is dat de beleidsgegevens inzichtelijk maken aan welke doelstellingen een bijdrage wordt geleverd. Het betreft de bijdrage (de input), die wordt geleverd aan specifieke Nederlandse doelstellingen (zoals de 15 % voor basis onderwijs) als ook de bijdrage die wordt geleverd aan de verschillende onderdelen van de Millennium Development Goals. In die zin levert het Beleids Informatie Systeem een bijdrage aan een beter inzicht in de resultaat-gerichtheid van de uitgaven, en is het aldus onderdeel van het doorvoeren van het VBTB-proces in de organisatie..102 166.
Impliceren de regeringsdoelstellingen ten aanzien van het EU-hulpbeleid (sectorale benadering en dergelijke) dat ook de EU een veel striktere selectie moet maken van hulpontvangende landen aan de hand van de criteria 'goed bestuur' en 'goed beleid'? Spoort een dergelijke ambitie met de brede waaier van ontwikkelingslanden waarmee de EU het verdrag van Cotonou heeft gesloten?
Antwoord
De Raad en de Commissie hebben zich in november 2000 akkoord verklaard met het algemene kader voor Europese hulp. De Commissie zal zich richten op zes prioritaire sectoren. Ook is vastgelegd dat armoedebestrijding de hoofddoelstelling van het hulpbeleid is en dat gestreefd wordt naar een sectorale benadering. De hulpprogramma's van de Commissie zijn op regionale wijze georganiseerd. Per regio bestaat een verordening die het raamwerk voor de hulpprogramma's vastlegt, waar het gaat om procedures en regels. Daarnaast bestaat het verdrag van Cotonou, dat veelomvattender is dan eerder genoemde verordeningen. De invulling van de hulpprogramma's en de keuze van de sectoren wordt geregeld in een 'Country Strategy Paper', dat het partnerland in samenwerking met de Commissie opstelt.
De regionale programma's zijn niet restrictief in die zin dat landen die niet aan bepaalde criteria van goed bestuur voldoen worden uitgesloten van hulp. Natuurlijk wordt wel rekening gehouden met de politieke of bestuurlijke situatie in een land en kan hulp worden stopgezet indien de Raad en de Commissie dit wenselijk achten. Het verdrag van Cotonou kent een consultatieprocedure (art 96) die in werking kan treden wanneer de situatie op het terrein van de essentiële elementen van het verdrag (respect voor mensenrechten, democratische principes, de rechtsstaat en goed bestuur) in een land zorgen baart. Ook in geval van ernstige corruptie kan een dergelijke procedure (art. 97) worden gestart. In beide gevallen kunnen passende maatregelen worden genomen indien de consultatieprocedure niet tot de gewenste verbetering van de situatie leidt. 167.
Kan de regering de Kamer een inventarisatierapport doen toekomen van overeenkomstige of tenminste nauw verwante activiteiten van verschillende VN-organisaties, onder meer op het gebied van de bestrijding van HIV/aids? (p.119 e.v.).103 Antwoord
Het is waar dat niet alleen veel VN-organisaties maar ook de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken overeenkomstige activiteiten ondernemen. Op zichzelf is dat niet altijd te vermijden, als gevolg van soortgelijke mandaten (bijvoorbeeld de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken, zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank) en het hoeft ook niet bezwaarlijk te zijn, zolang goed wordt samengewerkt en afgestemd. Waar het daarbij vooral om gaat is dat op het niveau van ontvangende landen (en daar gaat het uiteindelijk in het ontwikkelingsproces om) de verschillende actoren hun activiteiten uitvoeren in het kader van de PRSP's, de overkoepelende armoedestrategieën van ontwikkelingslanden. De laatste jaren is bij dit alles een ontwikkeling ten goede te bespeuren, alhoewel er natuurlijk voorbeelden blijven van overlappingen en concurrentie. Nederland heeft met name waar het de Wereldbank betreft aandacht gevraagd voor 'mission creep', d.w.z voor het verschijnsel dat de WB zich soms begeeft op terreinen waarvoor bepaalde VN-instellingen beter zijn toegerust.
In beleidsoverleg met multilaterale organisaties wordt door Nederland steevast gehamerd op de noodzaak van afstemming en coordinatie.
Wat betreft de bestrijding van HIV/AIDS bestaat er een inventarisatie die is opgesteld door UNAIDS. Genoemd document, 'UN System Strategic Plan for HIV/AIDS ? 2001 to 2005'(www.UNAIDS.org), beslaat drie thema's. In de eerste plaats, de aanpak die het VN-systeem hanteert inzake de bestrijding van de HIV/AIDS-epidemie. Het document beschrijft de rol en de functie van het VN-systeem bij de bestrijding van de epidemie, de coördinatiemechanismen binnen het VN-systeem ten behoeve van deze bestrijding en de controle van de werkzaamheden in dit kader. In de tweede plaats, de doelstellingen en de strategische benadering van het VN-systeem op het gebied van HIV/AIDS. In de derde plaats geeft het genoemde document een samenvatting van de (geplande) activiteiten inzake HIV/AIDS van de individuele componenten van het VN-systeem. Het HIV/AIDS-gerelateerde mandaat, de prestaties, prioriteiten, doelstellingen, strategieën en middelen van het HIV/AIDS-beleid van 29 individuele VN-organisaties worden hier kort uiteengezet. Voor een beknopt overzicht van de huidige stand van zaken van de HIV/AIDS-epidemie in Nederland en ontwikkelingslanden, de belangrijkste nationale en internationale beleidsontwikkelingen en de uitvoering van het beleid tussen 1998 en 2001 wordt voorts verwezen naar de notitie "Gevecht tegen AIDS. De derde ronde: 1998-2001", die in april 2002 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Buza020199)..104 168.
Wanneer verwacht de regering resultaten van het eerder ontwikkelde Beoordelingskader inzake het functioneren van internationale instellingen? Wanneer en welke oordelen kunnen worden geveld?
Antwoord
De regering baseert haar oordeel over internationale instellingen op een veelheid aan informatie, waarbij belangrijke elementen de vrucht zijn van het Beoordelingskader. Via dat Beoordelingskader wordt een aantal respondenten, werkzaam op ambassades, permanente missies, kiesgroepkantoren en ministeries in Nederland gevraagd hun opinie te geven over de relevantie, effectiviteit en efficiency van die instellingen. Dit levert waardevolle informatie op, maar deze is uiteraard niet alomvattend of uitputtend. Ook andere donoren zijn elk op hun manier en om dezelfde reden als Nederland sterk geïnteresseerd in goed gefundeerde informatie over de effectiviteit van internationale instellingen. Op initiatief van Nederland is met een aantal gelijkgezinde donoren een informeel netwerk opgezet teneinde dergelijke informatie onderling uit te wisselen en gezamenlijk activiteiten op het gebied van monitoring uit te voeren.
Op basis van dit alles zal, zoals is opgenomen in de Beleidsprogrammering 2003 ? 2006 als uitwerking van het Strategisch Akkoord, in 2004 een rapportage aan de Kamer worden gezonden waarin een beoordeling wordt gegeven van de prestaties van de diverse multilaterale instellingen.
169.
Streeft de Nederlandse regering naar een verandering van de prioriteiten bij UNEP? Antwoord
Nee, Nederland kan zich nog steeds goed vinden in de algemene prioriteiten van UNEP. Wel benut Nederland zijn invloed, met name in het kader van de Beheersraad van UNEP, en via het nieuwe partnerschap programma dat binnenkort van start gaat om nadruk te leggen op onderwerpen waaraan in het bijzonder waarde wordt gehecht Hierbij wordt onder meer samengewerkt in EU-kader.
Tijdens de eerstvolgende UNEP-Beheersraad (3-7 februari 2003) zal met name aandacht worden geschonken aan de uitvoering van hetgeen in Johannesburg is overeengekomen tijdens de WSSD (2-4 september 2002). Nederland zal hierbij armoedebestrijding voorop blijven stellen. Ook hecht Nederland sterk aan een betere afstemming tussen mondiale.105 milieuverdragen en een betere handhaving ervan. Tenslotte heeft Nederland ook veel aandacht voor het beheer bij UNEP en de meting van resultaten door UNEP. De organisatie zal zich meer dienen te richten op zijn prioriteiten, vanuit het grote belang van VBTB helder zijn effectiviteit moeten aantonen en zijn financiële basis verbreden. 170.
Op welke partners en instellingen wordt gedoeld in de zien "Het is echter niet de bedoeling dat Nederland zich in heldere standpuntbepalingen beperkingen laat opleggen door partners in instellingen waaraan die partners weinig of niets bijdragen."? Antwoord
In veel VN-programma's en fondsen, maar ook in gespecialiseerde organisaties van de VN neemt Nederland een zeer prominente donorpositie in. Een voorbeeld daarvan is UNFPA, waar Nederland in 2001 de grootste donor was. Andere EU-landen, zoals Frankrijk, Italië en Spanje, dragen aan UNFPA aanzienlijk minder bij. In dergelijke gevallen is Nederland wel voorstander van coördinatie, maar is het niet bereid om zich door landen die minder bijdragen beperkingen te laten opleggen wat betreft de inhoudelijke inbreng. 171.
Welke rol ziet de regering voor maatschappelijke organisaties in de concretisering van de afspraken die zijn gemaakt tijdens de WSSD in Johannesburg? Antwoord
De door alle partijen als zeer constructief ervaren samenwerking met maatschappelijke organisaties in de voorbereiding naar? en tijdens de WSSD zal in de implementatie-fase worden gecontinueerd. Dat betekent concreet dat de interdepartementale Taskforce Johannesburg regelmatig met het maatschappelijk middenveld zal overleggen over te ondernemen acties. Bij de uitvoering van de zogenoemde 'partnerships' ? samenwerkingsverbanden rond concrete thema's als water en energie tussen overheden, internationale organisaties, bedrijven en NGO's - speelt het maatschappelijk middenveld een vooraanstaande rol. De regering zal de betrokkenheid van maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven tenslotte ook op het internationale vlak blijven bevorderen. Voor nadere informatie verwijs ik naar het Actieplan waarin de implementatie van de afspraken van Johannesburg zijn uitgewerkt. Dit zal u binnenkort worden toegezonden..106 172.
Wanneer voorziet de regering een actieplan bij het ministerie van Buitenlandse zaken dat de tijdens de WSSD gemaakte afspraken vertaalt in concrete acties voor de komende jaren? Antwoord
Zoals bij vraag 171 is aangegeven zal het Actieplan u binnenkort toegaan. 173.
Wat is het percentage van de Nederlandse bijdrage aan het budget van het UNICEF-programma Geweld tegen Kinderen?
Antwoord
Nederland droeg in 2001 ruim 6,9% (ca. ¤ 3,2 miljoen) bij aan de uitgaven voor het UNICEF-programma Geweld tegen Kinderen.
174.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het resultaat van de Nederlandse actie bij de recente jaarvergadering van de Wereldbank om rijke landen meer geld beschikbaar te doen stellen voor schuldverlichting van de armste landen? Gaat het om een totaal bedrag van $ 30 miljard? Hoeveel is daar thans van binnengekomen? Welke landen tonen onwil om hun bijdrage te leveren?
Antwoord
Voor de beantwoording van de eerste deelvraag, verwijs ik kortheidshalve naar de verslagen van de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee en het Development Committee op 28 september 2002 en de jaarvergaderingen van de Raad van Gouverneurs op 29 september 2002, die de Kamer door de Minister van Financiën werden toegezonden op 7 oktober 2002.
Volgens een voortgangsrapport dat door de Wereldbank en het IMF is opgesteld in september 2002 zal voor alle in aanmerking komende HIPC-landen samen de schuldverlichting circa $ 40 miljard gaan bedragen (netto-contante waarde). Voor de 26 landen die thans het HIPC-beslispunt zijn gepasseerd, was hiervan medio februari jl. volgens de Wereldbank al een bedrag van $ 25 miljard gecommitteerd..107 Inclusief de traditionele schuldverlichting in de Club van Parijs die voorafgaat aan een HIPC-behandeling, en inclusief additionele schuldverlichting door bilaterale crediteuren, zal uiteindelijk in totaal $ 63 miljard aan schulden worden kwijtgescholden; dit is ongeveer tweederde van de totale schuld van de betrokken landen. Tot nu toe hebben 24 crediteurlanden die geen deel uitmaken van de Club van Parijs nog niet aangegeven hun HIPC-bijdrage te zullen leveren. Het gaat hierbij een bedrag van $ 795 miljoen.
175.
Welke uitgaven worden gerekend tot de gelden bedoeld in de zin "Gestreefd wordt naar een versterking van algemeen begrotingsbeheer, met name de monitoring van uitgaven voor armoedevermindering."
Antwoord
Met het oog op de rol van de Wereldbank ten aanzien van de versterking van het begrotingsproces in ontwikkelingslanden heeft Nederland in 2001 een PRSP-fonds bij de Bank ingesteld. Op verzoek van het betrokken land kunnen ontwikkelingsland zelf of Bankstaf van het fonds gebruik maken. De doelstelling van dit trustfund is de Wereldbank beter in staat te stellen om ontwikkelingslanden die een PRSP hebben geformuleerd te assisteren bij de opstelling van de begroting en daarbinnen de uitgaven voor armoedevermindering beter te sturen.
176.
Voorziet de regering bij het benadrukken van het effect van macro-economische maat-regelen op de armoedesituatie en werkgelegenheid vooral effecten op de korte termijn, of vooral ook effecten op de langere termijn, of beide? Antwoord
Het vooraf in beeld brengen van het effect van macro-economische maatregelen op de armoedesituatie en werkgelegenheid in ontvangende landen via een Poverty and Social Impact Analysis (PSIA) is zowel gericht op effecten op korte termijn als op lange termijn. Het doel van PSIA is enerzijds in ieder geval te voorkomen dat de positie van de armen verslechtert als gevolg van hervormingsmaatregelen en anderzijds daar waar mogelijk de positie te verbeteren. In de toekomst zal gewerkt worden aan het verder ontwikkelen en.108 systematisch opnemen van PSIA's voor cruciale beleidsmaatregelen in programmadocumenten van IMF en Wereldbank.
177.
Lag naar het oordeel van de regering de nadruk bij het PRGF te weinig op 'poverty reduction' en te veel op 'growth'? Is dit het oude dilemma van het vooral verdelen van de koek òf het vooral vergroten van de koek?
Antwoord
De nadruk lag in het verleden (bij zogenaamde ESAF-programma's) inderdaad te veel op groei en te weinig op inkomensverdeling en armoedebestrijding. Het IMF heeft de laatste jaren echter duidelijke stappen gezet om de armoedefocus te verbeteren in de 'Poverty Reduction and Growth Facility, onder andere door inkadering van PRGF in Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) en de introductie van instrumenten als Poverty and Social Impact Analysis (PSIA) en "pro-poor" budgettering. De implementatie van deze maatregelen kan nog verder worden verbeterd en Nederland zal hierop blijven aandringen. In de discussie gaat het niet over het dilemma van het vooral verdelen van de koek of het vooral vergroten van de koek, maar juist om complementariteit tussen beide aspecten. Economische groei is een noodzakelijk voorwaarde voor armoedebestrijding (vergroten van de koek) maar geen voldoende voorwaarde. De koek moet namelijk disproportioneel meer ten goede komt aan de armen, zogenaamde "pro-poor groei". 178.
Welke acht landen maken inmiddels deel uit van het 'Philadelphia-overleg'? Antwoord
Het 'Philadelphia-overleg' is ingesteld door Nederland en Zweden in 1999. Van meet af aan maakten Canada, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk deel uit van de groep. Deze groep werd al snel uitgebreid met Finland en Noorwegen. In 2002 trad ook Duitsland toe tot het 'Philadelphia-overleg'.
179.
Waaraan moeten naar het oordeel van de regering de aanzienlijke fluctuaties bij de uitgaven voor Internationale Financiële Instellingen (beleidsartikel 9) worden geweten..109 Antwoord
Eind 2001 en in de loop van 2002 zijn belangrijke internationale initiatieven genomen op het terrein van gezondheid (The Global Fund to Fight AIDS, Tubercolosis and Malaria), onderwijs (Education for All) en met betrekking tot een multidonorfonds ten behoeve van de Grote Meren-regio, waaraan Nederland ruimhartig bijdraagt: aan het Global Fund ¤ 135 miljoen; aan Education for All ¤ 135 miljoen.; Fonds Grote Meren ¤ 108 miljoen. Deze toezeggingen leiden in de komende jaren tot aanzienlijke uitgavenstijgingen. Omdat in genoemde gevallen de Wereldbank de uitvoerende instantie, dan wel de administrateur is en de activiteiten een regionaal of wereldwijd karakter hebben, worden deze uitgaven administratief ondergebracht bij het partnership programma met de Wereldbank.
Daarnaast is in 2001 een partnership overeenkomst afgesloten met de International Finance Corporation (IFC, de wereldbankdochter die zich richt op de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden), waardoor de jaarlijkse bijdrage aan IFC is verhoogd van circa ¤ 1,7 miljoen tot ¤ 11,4 miljoen.
180.
Kan de regering de Kamer duiden hoe sterk de maatschappelijke verankering is van de medefinancieringsorganisaties (uitgedrukt als percentage van particuliere bijdragen ten opzichte van het totale inkomen en anderszins)?
Antwoord
De maatschappelijke verankering van de MFO's wordt op verschillende wijzen 'gemeten'. In het beleidskader MFP-breed dat van een kamermeerderheid instemming kreeg, wordt maatschappelijke verankering op een drietal wijzen ingevuld: het hebben van strategische dwarsverbanden, levensbeschouwing of maatschappelijke stroming en de hoeveelheid donateursgeld. Organisaties als HIVOS en ICCO hebben heel bewust gekozen om de verankering langs identiteit en samenwerkingsverbanden met andere organisaties vorm te geven in plaats van zich een plek op de charimarkt te bewerkstelligen. Wanneer uitsluitend naar één van deze indicatoren voor maatschappelijke verankering, nl. de financiering door derden ( donateurs en andere financieringskanalen zoals de EU) wordt gekeken, dan ziet (op basis van de jaarrekeningen 2001) de percentuele bijdrage van BZ/OS ten opzichte van het totaal aan fondsen per organisatie er als volgt uit:.110 Plan ca 13,5%
Cordaid ca 57%
NOVIB ca 72%
HIVOS ca 95%
ICCO ca 95%
181.
Is de regering bereid het rapport van de adviescommissie onder leiding van prof. De La Rive Box over het medefinancieringsprogramma naar de Kamer te sturen? Kan de regering de Kamer hierbij ook een regeringsstandpunt meedelen als noodzakelijke aanvulling op het snelle persbericht van Buitenlandse Zaken?
.
Antwoord
Het rapport van de adviescommissie onder leiding van De la Rive Box is u per brief van 24 september jl. (Buza020394) toegezonden. Ik heb u meegedeeld dat ik het advies helder en gedegen vind. Tevens heb ik aangegeven dat ik in november een besluit zal nemen. Van dat besluit zal ik u per brief op de hoogte stellen. 182.
Neemt de nieuwe regering het door de vorige regering geformuleerde beleidskader voor MFP-breed, MFP-smal en particuliere initiatieven ongewijzigd over? Antwoord
De regering houdt zich aan de afspraken die gemaakt zijn met betrekking tot de nieuwe subsidiesystematiek; het MFP-breed, de thematische medefinanciering TMF, dat aanvankelijk MFP-smal werd genoemd. Voor wat betreft het loket voor particuliere initiatieven verwijs ik u naar de brief van 28 juni 2002 (TK 27433, nr. 9). Zie ook de beantwoording van vraag 21 gesteld naar aanleiding van de HGIS-nota 2003. 183.
Hoe groot was het percentage van de structurele bilaterale hulp binnen de ODA-uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in 2002? Hoeveel zal dit zijn in 2006? Antwoord.111
Binnen de ODA-uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking zal het percentage van de structurele bilaterale hulp in 2002 op circa 24% uitkomen. In 2006 zal dit percentage ongeveer 25% zijn.
184.
Heeft de regering vastgelegd hoe zij negatieve evaluaties van de medefinancierings-organisaties zal laten wegen bij het toekennen van overheidsbijdragen aan de medefinan-cieringsorganisaties? Antwoord
In elke subsidie beschikking is een clausule opgenomen dat bij het niet nakomen van verplichtingen ? en het naar behoren uitvoeren van activiteiten behoort daartoe-, dat de beschikking tot subsidieverlening kan worden ingetrokken of worden gewijzigd. 185.
Voldoet de ontwikkeling van het PSOM naar het oordeel van de regering inmiddels aan de verwachtingen? Hoe zou dit programma naar het oordeel van de regering verder kunnen worden gestimuleerd?
Antwoord
Onlangs is de evaluatie van het PSOM afgerond. Rond 1 november aanstaande zal ik deze aan de Kamer aanbieden, vergezeld van een beleidsreactie waarin wordt ingegaan op de toekomst van het programma.
186.
Zal naar het oordeel van de regering ook PUM kunnen profiteren van het streven van de regering het bedrijfsleven meer bij de ontwikkelingssamenwerking te betrekken? Antwoord
Het PUM is dit jaar geëvalueerd. Op korte termijn zal ik, samen met mijn collega van Economische Zaken, die het PUM in Oost-Europa financiert, een reactie op deze evaluatie naar de Kamer sturen. Hierin zullen de verschillende beleidsvoornemens ten aanzien van dit programma worden aangegeven..112
187.
Hoe valt de niet-stijgende lijn van de bedragen die de regering uittrekt voor het bedrijfslevenprogramma (artikel 12.1; ¤ 126.445.000 in 2002, ¤ 124.685.000 in 2006) te rijmen met het voornemen van de regering het Nederlandse bedrijfsleven meer bij ontwikkelingssamenwerking te betrekken? Richt de regering zich thans weer op project-hulp met inzet van Nederlandse producten?
Antwoord
De uitgaven onder artikel 12.1 bestaan uit meerdere componenten. Eén ervan is de ORET/MILIEV-regeling, waarvoor in de komende jaren een jaarlijks bedrag van ¤ 104 miljoen is gebudgetteerd. De internationale economische ontwikkelingen van de laatste jaren leiden ertoe dat er minder beroep op de regeling wordt gedaan, wat leidt tot lagere kasuitgaven.
De uitgaven onder artikel 12.1 dienen in relatie tot de overige uitgaven onder beleidsartikel 12 te worden bezien. De uitgaven onder beleidsartikel 12.1 nemen in de komende jaren toe, maar zullen in 2006 inderdaad opnieuw rond het niveau van 2002 komen te liggen. De uitgaven onder artikel 12.2 FMO nemen echter wél structureel toe: de ¤ 84,7 miljoen in 2002 loopt op naar ¤ 98,5 miljoen in 2006. Hierdoor is er wel sprake van een intensivering van de totale uitgaven onder het beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven. Zoals aangegeven in de notitie Ondernemen tegen Armoede vormt FMO het 'financiële' loket van het Nederlandse ondersteuningsinstrumentarium. In 2002 zijn de mogelijkheden van FMO uitgebreid met het MOL-fonds, dat gericht is op investeringen in de sociaal-economische infrastructuur in MOL's en het Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF), dat zich richt op het katalyseren van directe buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden. Beide instrumenten zijn ongebonden, maar staan open voor ook Nederlandse bedrijven die willen investeren in ontwikkelingslanden. Het bedrijfsleven kan op verschillende manieren een rol spelen binnen ontwikkelingssamenwerking:

- als leverancier van expertise, waarbij duidelijk is dat het bedrijfsleven armoedebestrijding nooit als hoofddoel zal hebben

- als adviseur, bijvoorbeeld over welke bottlenecks er binnen een specifieke economie/sector/regio bestaan, die verdere investeringen in de weg staan. Zeker lokaal.113 aanwezig Nederlands bedrijfsleven kan hierbij een nuttige rol spelen, aangezien veel van dit soort ondernemingen er al lange tijd zitten

- als leverancier van kennis, bijvoorbeeld via PUM of via sabbaticals van werkemers binnen bedrijven

- als investeerder, al dan niet ondersteund door OS via de diverse programma's onder het bedrijfslevenprogramma

- als aandrager van best-practices, bijvoorbeeld op het terrein van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
Op al deze terreinen zal in de komende periode in overleg met het bedrijfsleven worden bezien of en hoe de samenwerking verder kan worden geoptimaliseerd. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij het PSOM) zou dit ertoe kunnen leiden dat er meer middelen moeten worden vrijgemaakt. Hierover zal ik de Kamer dan zo spoedig mogelijk informeren. Wel dient op voorhand duidelijk te zijn dat het geenszins de intentie is om nieuwe vormen van gebonden hulp, zoals projecthulp met inzet van Nederlandse producten, te introduceren. Het streven naar verdergaande ontbinding van de hulp gaat onverminderd door. Daarnaast kan worden vermeld dat een deel van de te nemen acties, zoals bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de verbetering van het lokale ondernemersklimaat in een specifiek land, niet onder beleidsartikel 12 worden gefinancierd, maar onder bijvoorbeeld beleidsartikel 6, Bilaterale hulp.
188.
Hoe zal de regering vorm geven aan het ondersteunen van het politieke en economische transitieproces in Indonesië? Hoe kijkt de regering aan tegen de positie van het Indonesische leger?
Antwoord
President Megawati legt veel nadruk op politieke stabiliteit en op de territoriale integriteit van Indonesië; zij weet zich daarbij verzekerd van de steun van de strijdkrachten. Onder haar bewind heeft het leger zich indirect weer een prominenter positie kunnen verwerven. Deze ontwikkeling, het gegeven dat rekening moet worden gehouden met talloze tegengestelde belangen in het parlement, een slechts moeizaam veranderende oude politieke cultuur én de aanwezigheid van invloedrijke krachten in de samenleving die geen belang hebben bij een snelle transitie, zetten een rem op het hervormingsproces. Juist met het oog hierop is het.114 cruciaal dat donoren zoals Nederland de transitie in Indonesië substantieel blijven ondersteunen en de Indonesische regering waar nodig kritisch herinneren aan haar bereidheid om de noodzakelijke politieke en economische hervormingen door te voeren. In de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië staan verbetering en versterking van het bestuur, democratisering, waterbeheer en armoedebestrijding via programma's van multilaterale organisaties voorop. Bij de armoedebestrijding ligt grote nadruk op versterking van het basisonderwijs.
Zie het antwoord op vraag 132 voor wat betreft de positie van het Indonesische leger. 189.
Kan de Kamer er nog steeds van uitgaan dat het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis het onderzoek naar de gang van zaken rond de 'Act of free choice' op Nieuw Guinea in 2003 zal afronden?
Antwoord
Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis beoogt het historisch onderzoek naar de gebeurtenissen rond de 'Act of free choice' eind 2003 af te ronden. 190.
Hoeveel geld trekt de regering uit voor Latijns-Amerika? Voor welke programma's wordt dit geld aangewend?
Antwoord
In 2001 werd in Midden- en Zuid-Amerika circa ¤ 95 miljoen bilateraal uitgegeven. Voor 2002 is eenzelfde uitgavenniveau voorzien. Deze gelden worden besteed aan activiteiten in de landen op de themalijsten (Milieu; Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw; Bedrijfslevenlijst), in landen op de 19 +3 lijst (Bolivia in de sectoren Onderwijs, Productieve Rurale Ontwikkeling en 'Public Administration'; Nicaragua in de sectoren Gezondheid, Productieve Rurale Ontwikkeling en Onderwijs) en in de Verdragslanden Suriname (ter voorbereiding van de uitvoering in de sectoren Goed Bestuur, Onderwijs, Gezondheid, Volkshuisvesting, Landbouw en Milieu) en Costa Rica (Milieu). Tevens werd een deel van de financiën besteed aan programma's in de exitlanden en aan enkele regionale activiteiten..115 Aan bovenstaand overzicht kan worden toegevoegd:
De Nederlandse bijdrage van 5.22 % aan het 9e Europese Ontwikkelings Fonds, waaruit mede ook omvangrijke programma's in Latijns-Amerika worden gefinancierd. De jaarlijkse bijdrage van 12% van het ODA-budget aan de begrotingen van de Medefinancieringsorganisaties, die voor een deel nog steeds actief zijn in Latijns-Amerika. Core-bijdragen aan multilaterale instellingen zoals UNHCR, CEPAL en Wereldbank. Schuldverlichting (bilateraal en multilateraal via HIPC). 191.
Is de Nederlandse regering bereid in Europees verband (diplomatieke) stappen te onder-nemen tegen de oproep van de Chinese premier Zhu Rongji aan de internationale gemeenschap geen steun te geven aan de Dalai Lama? Zo ja, welke stappen is de regering bereid te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat onderneemt de Nederlandse regering tegen de onderdrukking en mensenrechtenschendingen in Tibet? Antwoord
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraken van premier Zhu Rongji tijdens de EU-China Top in Kopenhagen begin september jl., waarin hij verklaarde bezwaar te hebben tegen het door regeringen uitnodigen en het door regeringsleiders en overheidsofficials ontmoeten van de Dalai Lama.
De oproep van premier Zhu Rongji past geheel in het bestaand beleid van China. Dergelijke uitspraken worden vaker gedaan en vormen geen aanleiding voor het nemen van bijzondere stappen.
In september hebben twee afgevaardigden van de Dalai Lama een bezoek kunnen brengen aan China en Tibet. De Nederlandse regering onderschrijft de verklaring van het EU Voorzitterschap waarin het bezoek wordt verwelkomd en de hoop wordt uitgesproken dat het de weg zal helpen vrijmaken voor een directe dialoog tussen Peking en de Dalai Lama, leidend tot een vreedzame oplossing van de problematiek met betrekking tot Tibet. In gesprekken met Chinese autoriteiten dringt de regering regelmatig aan op een constructieve dialoog met de Dalai Lama en wordt het belang onderstreept van de waarborging van politieke en culturele rechten, in het bijzonder de vrijheid van godsdienst en het behoud van de culturele identiteit van het Tibetaanse volk. De Nederlandse regering voert een één-China beleid en erkent de Tibetaanse regering in ballingschap derhalve niet. De Dalai Lama heeft echter verschillende malen benadrukt dat hij de soevereiniteit van China wil accepteren in ruil voor duidelijk gedefinieerde autonome rechten. De Nederlandse regering steunt de Dalai Lama in zijn streven naar een vreedzame oplossing van het conflict..116 De Nederlandse regering tracht met een aantal kleine projecten bij te dragen aan verbetering van de leefomstandigheden van Tibetanen en het behoud van hun cultuur. Ook in EU-verband wordt een aantal activiteiten in Tibet gefinancierd. Uiteraard staat de mensenrechtensituatie in Tibet ook hoog op de agenda van de mensenrechtendialoog van de EU met China.
192.
Welke mogelijkheden zijn er voor individuele burgers om een algemeen ambtsbericht te betwisten? Is de regering bereid een toetsing door een onafhankelijke instelling of door de rechterlijke macht van ambtsberichten mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord
Wanneer een ambtsbericht door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is vrijgegeven, wordt het aan uw Kamer aangeboden en wordt het gepubliceerd op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zodat eenieder er een oordeel over kan geven. In het kader van een gerechtelijke procedure kan een ambtsbericht betwist worden. Het is aan de rechter om te toetsen of het ambtsbericht in kwestie zorgvuldig tot stand is gekomen en goed is onderbouwd en of eventuele door de asielzoeker overgelegde informatie aanleiding geeft tot een andere conclusie te komen dan op basis van het ambtsbericht het geval zou zijn.
193.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verificatieprocedures? Hoeveel klachten bereiken het ministerie van Buitenlandse Zaken over het optreden van vertrouwens-advocaten? Welke stappen onderneemt de regering om de betrouwbaarheid van vertrouwensadvocaten te vergroten?
Antwoord
In vijf landen (de Dominicaanse Republiek, Ghana, India, Nigeria en Pakistan) wordt de inhoud van te legaliseren documenten geverifieerd. De doorlooptijden verschillen per land maar zijn gemiddeld 8 weken..117
Er komen sporadisch klachten binnen over vertrouwenspersonen. Alle klachten worden serieus genomen en op basis van de verkregen informatie diepgaand onderzocht. Tot op heden is echter geen klacht gegrond gebleken.
De vertrouwenspersonen die werkzaam zijn voor de Nederlandse ambassades worden zeer zorgvuldig geselecteerd. In de vijf probleemlanden vinden er bovendien regelmatig double-checks plaats. Dit houdt in dat een onderzoek tegelijkertijd, dan wel op een ander moment, bij twee vertrouwenspersonen wordt uitgezet.
De evaluatie hiervan wordt binnenkort afgerond. De minister van Buitenlandse Zaken zal de Kamer hierover separaat informeren.
194.
Hoe zal de regering concreet invulling geven aan de zorgnorm ten behoeve van gedetineerden, zoals de Tweede kamer in de motie Hoekema/Verhagen in 2000 heeft verzocht.
Zie beantwoording vraag 67.
195.
Wil de regering de Kamer aangeven waarom binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken geen personeelsbezuinigingen zijn doorgevoerd?
Antwoord
De taakstelling uit het Strategisch Akkoord en de Startbrief waar deze vraag naar verwijst, is een taakstelling op het non-ODA-deel van de apparaatskosten (artikel 18 van de BZ-begroting). De personele kosten maken deel uit van deze apparaatskosten. In de begroting 2003 is de bezuiniging wel degelijk verwerkt. Verwezen wordt naar de verdiepingsbijlage alwaar onder artikel 18 de bezuinigingsreeks expliciet als (negatieve) mutatie wordt genoemd. Het volumedeel (oftewel, personele deel) van de totale taakstelling op de apparaatskosten is in deze reeks inbegrepen. Over de invulling van de taakstelling dient BZ -net als alle andere ministeries- uiterlijk 1 november een plan in bij BZK, alwaar coördinatie van de taakstelling plaatsvindt..1
Lijst van vragen en antwoorden met betrekking tot de HGIS
1.
Waar en op welke wijze is de afspraak uit het Strategisch Akkoord in de begroting verwerkt, dat de aflossing van toenmalige ODA-leningen aan de Nederlandse Antillen en Aruba voortaan niet langer beschikbaar blijven voor het ODA-budget, maar teruggestort worden in de staatskas (¤ 30 miljoen per jaar)?
Heeft de regering bij de DAC voor deze zienswijze expliciete instemming gevraagd en gekregen? Zo neen, loopt de regering dan het risico dat de DAC deze werkwijze achteraf bij de beoordeling van de Nederlandse ODA-prestatie niet zal goedkeuren en Nederland daardoor op een lagere ODA-prestatie dan 0,8% BNP zal uitkomen? Antwoord
Als gevolg van de afspraak uit het Strategisch Akkoord is ter compensatie het budget voor macrogeoriënteerde programmahulp verlaagd. Er is bij het DAC geen expliciete toestemming gevraagd voor de zienswijze uit het Strategisch Akkoord. Dat was ook niet nodig. Vanaf het moment dat de Nederlandse Antillen en Aruba overgingen van deel I naar deel II van de DAC-lijst worden alle voorgaande ODA-leningen door het DAC gemakshalve niet meer als ODA beschouwd, maar als Official Aid (non-ODA). Dat betekent dat aflossingen op oorspronkelijke ODA leningen ook niet meer als negatieve ODA worden aangemerkt. De gevolgde werkwijze heeft geen negatief effect op de 0,8% BNP. Het mogelijke risico zoals verondersteld in het laatste deel van de vraag doet zich dan ook niet voor.
2.
Wat is het positieve effect (absoluut en als percentage) voor de uit te keren vergoeding door de VN van de kosten voor deelname aan vredesoperaties, als gevolg van de recente (contributie-)betalingen van de Verenigde Staten aan de VN? Antwoord
In de HGIS-nota wordt gesteld dat "de recente betalingen van de VS de VN meer mogelijkheden (bieden) de aan vredesoperaties deelnemende landen de hen toekomende vergoedingen uit te keren." Binnenkort zal de VS ruim US $ 875 miljoen aan huidige en achterstallige betalingen overmaken, waarvan ongeveer US $ 620 miljoen bestemd is voor.2 vredesoperaties. Dit is ongeveer 24% van het totale huidige vredesmissiesbudget (US $ 2,6 miljard).
De betalingen door de VS dragen in principe bij aan het totaal van de beschikbare middelen van de VN, dus zowel voor het reguliere als het vredesmissiesbudget. Daar staat desalniettemin tegenover dat andere landen (onder meer Japan) hun verplichtingen nog niet zijn nagekomen, hetgeen weer een negatief effect heeft op de liquiditeit van de VN. Naar verwachting zal tegen het einde van het jaar een nieuwe ronde van vergoedingen aan troepenleveranciers plaatsvinden. Het valt niet aan te geven wat precies het effect van de betalingen door de VS zal zijn. Dit komt door de zeer grote verscheidenheid in de (berekening van) soorten vergoedingen (verzekeringen, materieel, personeel etc.). Dat de betalingen van de VS, zeker die voor vredesoperaties, een positief effect op de ronde zullen hebben staat echter vast.

3.
Kan de regering de Kamer nader informeren op welke wijze het budget voor de eerstejaars-opvang van asielzoekers wordt besteed?
Antwoord
Het ministerie van Buitenlandse Zaken stelt het ministerie van Justitie ODA-middelen ter beschikking ten behoeve van de eerstejaarsopvang van asielzoekers. De besteding hiervan wordt evenwel gerealiseerd door het ministerie van Justitie.
4.
Uit welke begrotingsposten blijkt dat de regering meer aandacht zal besteden aan de institutionele ontwikkeling?
Antwoord
Aandacht voor institutionele ontwikkeling komt in de eerste plaats tot uiting in de wijze waarop ontwikkelingsrelaties vorm worden gegeven binnen de bestaande samenwerking. De strategische keuze van partners, het stimuleren van lokale dialoog, het versterken van organisaties (overheid, privaat en maatschappelijk) die essentiële rollen vertegenwoordigen, dragen bij tot betere institutionele verankering van ontwikkeling. Het betreft dus vooral een.3 aanpassing van de werkwijze die niet in de begroting als zodanig herkenbaar is met een specifieke budgetpost.
Met de invoering van het nieuwe management informatie systeem Piramide, waar institutionele ontwikkeling als beleidscomponent en als beleidskenmerk in is opgenomen, in de toekomst meer gedetailleerde informatie beschikbaar zijn over de mate waarin bilaterale programma's bijdragen aan institutionele ontwikkeling. Maar ook dan zal de aandacht voor institutionele ontwikkeling slechts ten dele blijken uit de financiële gegevens.
5.
Kan de regering de kamer aangeven hoeveel geld de regering aan de verschillende NGO's verstrekt? Op basis van welke criteria deelt de regering de NGO's een bedrag toe? Antwoord
Voor 2001 is u een notitie toegezonden met een uitgebreid en gedetailleerd statistisch overzicht van bijdragen aan NGOs over de periode 1998-2001(TK 28000 V, nr. 49). Het handmatig achterhalen van deze informatie heeft veel tijd gekost. Met het huidige Monitoring & Evaluatie systeem kan deze vraag niet voor 2002 en 2003 op korte termijn beantwoord worden. Mede hierom wordt binnenkort overgegaan op een nieuw systeem waarmee dit wel kan.
Voor 2002 kan echter worden aangenomen dat het totale bedrag nauwelijks zal afwijken van 2001. Het betreft in hoofdzaak ook dezelfde organisaties. Voor 2003 zal een ander beeld ontstaan door de introductie van het Thematische Medefinanciering Programma (TMF). Een aantal nieuwe organisaties heeft in het kader hiervan aanvragen gedaan. Deze worden op dit moment beoordeeld aan de hand v
an een beoordelingskader. Daarin wordt
naast de kwaliteit van de voorgenomen programma's, ook de kwaliteit van de organisatie bekeken.
Belangrijke aandachtspunten in dit beoordelingskader zijn de bijdrage aan structurele armoedebestrijding, vraaggerichtheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie, het voeren van adequaat beheer en innoverend vermogen (zie ook de brief aan de Kamer, TK 27433, nr.7). Het is op dit moment nog niet bekend welke van deze aanvragen gehonoreerd zullen worden. Voor subsidieverlening in het kader van het TMF geldt een subsidieplafond van ¤ 30 miljoen voor uitgaven in 2003.
6..4
Welke feitelijke procedure zal de regering in de praktijk hanteren om de "feitelijke kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers" toe te rekenen aan het ODA-budget? Loopt de regering het risico dat, indien dit op declaratiebasis achteraf geschiedt, bij een dalende instroom, waarvan nu sprake is, achteraf een onderbesteding op dit punt zal leiden tot een totale ODA-inspanning die onder de 0,8% BNP gelegen is? Welke randvoorwaarden stelt de DAC aan de toerekening van deze kosten aan de ODA-prestatie? Antwoord
Op dit moment is in samenwerking met Justitie en Financiën een model in ontwikkeling om te komen tot een juiste toerekening van ODA-middelen aan de kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers.
Samen met Justitie wordt de instroom van asielzoekers gemonitord. Door middel van deze monitoring wordt jaarlijks bij najaarsnota in november de verwachte instroom van asielzoekers voor het lopende jaar nog één keer bijgesteld. Indien bij najaarsnota op basis van de meest recente instroomverwachtingen blijkt dat er minder (of juist meer) geld voor opvang benodigd is, dan kan op dat moment compensatie gezocht worden door de bijdrage aan andere ODA-programma's te verhogen (of te verlagen). Wijzigende instroomcijfers die ná de najaarsnota beschikbaar komen, leiden niet meer tot begrotingswijzigingen. Hierdoor zou de ODA-inspanning iets hoger of iets lager kunnen uitvallen dan 0,8% BNP. De afwijking zal echter minimaal zijn, bovendien kan een dergelijke geringe afwijking gecompenseerd worden in het eerstvolgende jaar. Indien verrekening met Justitie voor de kosten van eerstejaarsopvang nu op declaratiebasis achteraf gaat geschieden verandert er in wezen niets: alleen wijzigingen ná najaarsnota kunnen leiden tot kleine afwijkingen van de 0,8% BNP. Zoals gezegd kunnen deze echter gecompenseerd worden in het eerstvolgende jaar door te sturen op een iets hoger of iets lager percentage van het BNP. De randvoorwaarden die het DAC stelt aan de toerekening van bedoelde kosten aan de ODA-prestatie zijn terug te vinden in de DAC Reporting Directives. Daarin is het volgende over dit onderwerp vermeld:
(paragraaf 1.17) The following expenditures by the official sector for the sustenance of refugees may be recorded as ODA:.5
i. In developing countries: payments for the transport, reception and upkeep of refugees and displaced persons, whether made to governments, multilateral organisations (in which case it should be classified as multilateral), international or national non-governmental organisations, or directly to the refugees themselves. ii. In developed countries: payments for refugees' transport to the country and temporary sustenance (food, shelter and training) during the first twelve months of their stay. Expenditures for resettling refugees in an aid recipient country may be included, and allocated geographically, if made in the country of resettlement. (paragraaf 1.18) Amounts spent to promote the integration of refugees into the economy of the donor country, or resettle them elsewhere than in an aid recipient country, are excluded. De DAC Reporting Directives geven geen expliciete aanwijzingen hoe bovengenoemde kosten berekend dienen te worden.

7.
Kan de regering de Kamer nader informeren hoeveel geld de regering beschikbaar stelt voor de UNHCR? Hoe verhoudt dit bedrag zich ten aanzien van voorgaande jaren? Hoe verhoudt dit bedrag zich ten opzichte van de Europese bijdragen per land? Welk bedrag trekt de regering uit voor de UNHCR voor zover het de opvang in de regio betreft? Antwoord
Zie beantwoording vraag 73 gesteld naar aanleiding van de begroting van Buitenlandse Zaken (28600 V)

8.
Kan de regering de Kamer een actueel overzicht bieden van de landen die bilaterale steun krijgen? Overweegt de regering door de voormalige minister voor Ontwikkelingssamen-werking opgestelde landenlijst te wijzigen? Zo ja, op grond waarvan? In welke controle voorziet de regering op de feitelijke besteding van de middelen? Antwoord
Hieronder treft u het meest actuele overzicht aan van de landenlijsten:.6 "19+3 landen" GMV landen Milieu landen Milieu & GMV landen Bangladesh Armenië Bhutan Albanië
Benin Bosnië Brazilië China
Bolivia Cambodja Ecuador Colombia
Burkina Faso Georgië Filipijnen Guatamala
Ethiopië Guinee Bissau Kaap Verdië Nepal
Eritrea Honduras Mongolië Pakistan
Ghana Kenia Peru
India Moldavië Senegal
Jemen Namibië
Macedonië Palestijnse Geb.
Mali El Salvador
Mozambique Zimbabwe
Nicaragua
Rwanda
Sri lanka
Tanzania
Uganda
Vietnam
Zambia
Egypte
Indonesië
Zuid Afrika
Suriname *

* Verdragsland
Op basis van bovenstaande lijst zal binnenkort een zogenaamde trendmeting plaatsvinden. Naar aanleiding van de uitkomst van deze meting kan worden bezien of de huidige landenlijst gehandhaafd blijft of niet.
BZ beschikt over diverse instrumenten op verschillende niveaus om toezicht te houden op de feitelijke bestedingen van middelen. Tijdens de uitvoeringsfase van activiteiten in de diverse landen vindt monitoring van de voortgang en de controle op de feitelijke bestedingen van de middelen plaats op basis van verschillende informatiebronnen zoals: audits, tussentijdse evaluaties, reviews, voortgangsverslagen, gesprekken met betrokkenen, visuele waarneming en accountantscontroles. Op basis van deze informatie wordt een oordeel gevormd over de uitvoering, de voortgang, de getrouwheid van de verantwoording en de rechtmatige besteding van de ter beschikking gestelde financiële middelen. Jaarlijks wordt voorts door de accountantsdienst een groot aantal activiteiten in de diverse landen beoordeeld op rechtmatigheid en doelmatigheid van de feitelijke besteding van de middelen..7

9.
In hoeverre is er sprake van tegenstrijdigheid wanneer de regering in de HGIS-nota op blz. 17 aangeeft dat de macro-economische steun fors daalt en elders (zie blz. 33) duidelijk maakt dat aan landen die voldoen aan de voorwaarden van de Poverty Reduction Strategy meer macro-steun en programmahulp wordt toegekend? Deelt de regering de opvatting dat deze strijdigheid des te meer geldt daar de macro-steun veel meer afneemt dan dat de programmahulp toeneemt?
Antwoord
De daling van de macrogeoriënteerde programmahulp waarnaar wordt verwezen betreft uitsluitend het budget voor incidentele macro-economische steun. Daardoor is vooralsnog minder geld beschikbaar voor schuldverlichting buiten HIPC-kader en voor het opvangen van schokken in de ruilvoet van ontwikkelingslanden.
Het streven naar een stijging van het aandeel macrosteun en sectorale programmahulp heeft betrekking op de structurele hulp en staat dus los van deze verlaging. Dit streven wordt nog steeds vorm gegeven. Ten eerste stijgen binnen het budget voor macrogeoriënteerde programmahulp de middelen voor structurele macrosteun. Ten tweede vindt nog steeds een verschuiving plaats van projecthulp naar sectorale programmahulp.
10.
Hoeveel geld trekt de regering uit voor landen in Afrika? Hoe verhoudt dit bedrag zich ten aanzien van voorgaande jaren? Aan welke programma's worden deze bedragen besteed? Antwoord
In 2003 wordt er ¤ 405 miljoen uitgetrokken voor landen in Afrika. Deze verdeling naar landen beperkt zich tot de structurele, op voorhand gealloceerde bilaterale ODA. Dit is de bilaterale hulp die Nederland geeft via het ambassadenetwerk plus de structurele programmahulp. Bilaterale hulpvormen die niet op voorhand worden gealloceerd aan landen (bijvoorbeeld ORET/Miliev, noodhulp, deskundigen programma, incidentele macrosteun) zijn hier niet bij inbegrepen. Ook het deel van de activiteiten van multilaterale en maatschappelijke organisaties dat Nederland financieel steunt en dat ten gunste van Afrika komt, valt hier buiten..8
Deze ¤ 405 miljoen is een lichte stijging ten opzichte van het lopende jaar. In 2002 zal naar verwachting ¤ 400 miljoen naar Afrika gaan. De ¤ 405 miljoen. voor 2003 zal worden besteed aan de volgende programma's dan wel sectoren:

- aan structurele programmahulp circa ¤ 100 miljoen
- (basis)onderwijs ¤ 80 miljoen

- gezondheidszorg ¤ 65 miljoen

- milieu & waterbeheer ¤ 40 miljoen

- rurale & economische ontwikkeling ¤ 25 miljoen
- private & juridische sector ¤ 20 miljoen

- goed bestuur & mensenrechten ¤ 15 miljoen

- sector doorsnijdende programma's ¤ 15 miljoen
- exit-programma's ¤ 15 miljoen

- en ¤ 30 miljoen is gereserveerd voor landen waarvan de sectorkeuze op dit moment nog niet bekend is.

11.
Kan de regering de Kamer een landenoverzicht doen toekomen, waarin de regering per land aangeeft voor welke programma's het aan 'Afrika' voorziene geld wordt aangewend? Antwoord
De gevraagde informatie kunt u vinden in de Memorie van Toelichting 2003 bij beleidsartikel 6. Daar is een overzicht opgenomen voor de 19+3 landen waarin de structurele (bilaterale) hulp verdeeld is over de gekozen sectoren (blz. 104). Zie ook het antwoord op vraag 10.
12.
Kan de regering de Kamer concreet aangegeven hoe de regering denkt de voortrekkersrol van de EU te vervullen als het gaat om de verbetering van de markttoegang voor ontwikkelingslanden?
Antwoord
Uiteraard kan de regering niet de voortrekkersrol van de EU vervullen, maar binnen de EU kan de regering wél een voortrekkersrol vervullen en dat wil de regering ook..9 Sinds het besluit van de EU om tarief- en quotavrije toegang te verlenen aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOLs) -het 'Everything but Arms' initiatief- oefent de EU druk uit op met name andere OESO landen om zich aan te sluiten bij dit initiatief. Nederland pleit binnen de EU voor versnelde uitfasering van de quota op textielproducten en voor substantiële verlaging van tarieven op industrieproducten, met name op arbeidsintensieve producten zoals textiel en schoeisel. Verder pleit Nederland voor meer Europese steun aan ontwikkelingslanden om te kunnen voldoen aan de eisen op het gebied van voedselveiligheid, zodat die landen meer gebruik kunnen maken van de geboden markttoegang. Nederland geeft daarbij het goede voorbeeld, door het werk van het Centrum tot Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI) en door middel van de in Johannesburg afgesproken publiek-private "partnerships". Zie voor details over deze partnerships het verslag van de WSSD dat ik U op 1 oktober jl. deed toekomen (TK 28600 V, nr. 4).
Tenslotte pleit Nederland, zoals bekend, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, voor vermindering van de handelsverstorende landbouwsubsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daarbij vraagt Nederland speciale aandacht voor gewassen die door ontwikkelingslanden worden geëxporteerd.
13.
Zijn er naar het oordeel van de regering ook nadelen verbonden aan de emissiehandel? Zo ja, welke?
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie inzake een richtlijn voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen richt zich in eerste aanleg op een systeem binnen de EU. Het is mogelijk dit EU-systeem op termijn te koppelen aan vergelijkbare stelsels in landen die partij zijn bij het Kyoto Protocol en aan de nu al in het Kyoto-protocol opgenomen flexibele mechanismen. Dit is wenselijk omdat daarmee één prijs ontstaat voor emissierechten. Hierdoor kan bovendien de prijs voor emissierechten laag worden gehouden, waarmee de economische effecten van het klimaatbeleid zoveel mogelijk worden beperkt.
Een EU-systeem heeft evidente voordelen boven een emissiehandel-systeem voor Nederland alleen; immers de emissiereductie vindt daar plaats waar dit binnen de EU het goedkoopst is. Er zitten eveneens nadelen aan emissiehandel. Voor Nederlandse bedrijven die te maken krijgen met het Europese systeem van emissiehandel betekent de plafonnering van emissies dat zij bij eventuele emissiegroei rechten zullen moeten bijkopen. Dit betekent.10 in zekere zin een breuk met het beleid dat thans nog in Nederland wordt gevoerd. Daarbij wordt uitgegaan van energie-efficiency en kan groei plaatsvinden zolang maar aan de energie-efficiencyeisen wordt voldaan. Met dat instrument wordt evenwel niet zeker gesteld dat de betreffende bedrijven een proportionele bijdrage leveren aan het behalen van de Nederlandse klimaatverplichting. Verder kan gesteld worden dat de monitoring van de emissies bij een systeem van emissiehandel nauwkeuriger zal moeten plaatsvinden dan tot op heden het geval is.
De voor- en nadelen van emissiehandel voor individuele bedrijven worden verder in hoge mate bepaald door de reductieverplichting die zij opgelegd krijgen, door het systeem van allocatie van emissierechten en de mate waarin voor rechtstreekse concurrenten dezelfde regels gelden. Nederland heeft zich van begin af aan ingezet voor een systeem waarin EU-breed dezelfde bedrijfstakken onder het systeem worden geplaatst en waarin de Europese Commissie vanuit haar bevoegdheden op het gebied van mededinging de ontwerp-allocatieplannen van de Lidstaten vooraf moet goedkeuren. Vanuit deze optiek is Nederland geen voorstander van de zogeheten 'opt-out' regeling in de concept-richtlijn, waarbij een land zelf mag besluiten bepaalde bedrijfstakken (in zijn geheel) buiten de regeling te laten. Tenslotte heeft Nederland in Raadskader herhaaldelijk onderstreept dat bij de allocatie van rechten rekening moet worden gehouden met 'early action': bedrijven die in het verleden reeds aantoonbaar maatregelen hebben genomen om hun uitstoot te verminderen, mogen hiervan bij de verdeling van uitstootrechten op basis van de richtlijn geen nadeel ondervinden.
In de ogen van Nederland zijn met het richtlijnvoorstel emissiehandel echter meer voordelen dan nadelen te behalen. Daarbij is het van belang de voor- en nadelen van het Europees systeem van emissiehandel af te wegen tegen het alternatief, het huidig instrumentarium. In de ogen van het kabinet valt de afweging uit in het voordeel van emissiehandel, omdat de daarmee samenhangende plafonnering van emissies zekerheid biedt omtrent het behalen van doelstellingen van de betrokken bedrijven terwijl emissiehandel flexibiliteit biedt aan de betrokken bedrijven. De flexibiliteit bestaat daaruit dat bedrijven de keuze hebben tussen het zelf beperken van hun emissies of het aankopen van extra emissierechten op de, in eerste aanleg, Europese markt.

14.
Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van de thans lopende projecten die uit het vredesfonds worden betaald? Hoe worden deze projecten geëvalueerd?.11 Antwoord
In 2001 werden de volgende projecten uit het Vredesfonds ondersteund:
- Afrika-programma van de University for Peace in Costa Rica;
- Zuid-Afrikaanse bijdrage aan de Burundi Beschermingsmacht;
- UNMO-cursus 2001, opleiding voor waarnemers in VN-kader;
- munitievernietigingsprogramma in Moldavië;

- samenwerkingsprogramma met het Cairo (peacekeeping) Training Centre;
- jeugdverzoeningsprogramma in Libanon;

- resettlementprogramma voor afvloeiende militairen in Bulgarije;
- uitbreiding van de Nigeriaanse peacekeepingcapaciteit door middel van de schenking van 100 DAF-vrachtauto's;

- bijdrage aan het vredesfonds van de Afrikaanse Unie;
- aanstelling van de heer Van der Stoel als speciaal gezant van het voorzitterschap van de OVSE in Macedonië;

- politiesamenwerkingsconferentie in Argentinië. In 2002 werden tot dusver de volgende projecten uit het Vredesfonds gefinancierd:
- begraafplaats / gedenkteken voor Srebrenica-slachtoffers;
- tweede bijdrage aan de Zuid-Afrikaanse inzet in het kader van de Burundi Beschermingsmacht;

- wederopbouw van de politieacademie in Afghanistan (Kaboel);
- wederopbouw van het Afghaanse leger;

- ondersteuning eerste bataljon nationale garde in Afghanistan;
- waarnemersmissie in het Nuba-gebergte in Soedan onder leiding van de 'Joint Military Commission';

- bouw van een auditorium bij de vredesmissieschool in Zambakro, Ivoorkust;
- Nederlandse bijdrage aan de vredeshandhaving-oefening in RECAMP-kader in Tanzania, 'Tanzanite 2002';

- steun aan het Centre for Humanitarian Dialogue in Birma;
- conferentie inzake tolerantie in het Midden-Oosten, te houden in Jordanië;
- financiering van de aanstelling van de heer Biegman als afgezant van NAVO in Macedonië;

- opbouw 'Junior Staff Officers Course' voor officieren afkomstige uit Centraal- en Oost-Europa, alsmede Centraal-Azië;

- UNMO-cursus 2002, opleiding VN-waarnemers;

- voortgezette samenwerking met het Cairo (peacekeeping) Training Centre;.12 Het ziet er naar uit dat in het jaar 2002, net als in 2001, het volledige budget van het Vredesfonds á ¤ 10.144.000 zal worden uitgegeven. Het gehele budget van het Vredesfonds voor 2002 is gecommitteerd en een bedrag van ¤ 4.289.907 is reeds ten behoeve van bovenstaande projecten uit het Vredesfonds betaald. Een substantieel aantal betalingen zal zeer spoedig worden gedaan. Naast genoemde projecten zullen mogelijk dit jaar nog andere projecten in gang worden gezet. Een totaalbeeld zal worden gegeven in een speciale 'evaluatiebox' in de financiële verantwoording voor 2002.
15.
In welke landen werkt Nederland actief mee aan de mijnontruiming? Heeft de regering het voornemen de inzet met betrekking tot het ondersteunen van mijnontruiming te verhogen? Antwoord
Nederland steunt mijnopruiming en daarmee samenhangende activiteiten in Afghanistan, Albanië, Angola, Azerbaijan, Bosnië-Herzegovina, Cambodja, Eritrea, Ethiopië, Georgië, Guinee-Bissau, Noord-Irak, Laos, Mozambique, Somalië, Jemen en de Federale Republiek Joegoslavië (Kosovo). De inzet met betrekking tot het ondersteunen van mijnontruiming voor het komende jaar blijft naar verwachting in 2003 op hetzelfde niveau als 2002.
16.
Kan de regering de Kamer een overzicht verschaffen hoe de landen waarop de Nederlandse hulp is geconcentreerd scoren met hun Poverty Reduction Strategy Papers? Antwoord
Van de 19 concentratielanden plus Indonesië hebben inmiddels 11 landen een PRSP, terwijl vijf een interim-PRSP hebben voorbereid. De overige vier landen zijn dit proces inmiddels gestart. Daarbij dient te worden aangetekend dat niet uitsluitend de formulering van het PRSP als zodanig belangrijk is, maar dat het opstellen van de armoedestrategie een proces betreft waardoor de politieke agenda ten aanzien van armoedebestrijding vertaald wordt in beleid - in samenspraak met het maatschappelijke middenveld. De kwaliteit van de strategieën loopt uiteen, maar ze kunnen op basis van ervaringen met implementatie en veranderende context tijdens de uitvoering bijgesteld en verbeterd worden. PRSP's van de betrokken landen bevinden zich in verschillende stadia van uitvoering, waarbij vertaling van de strategie naar de nationale begroting, de opzet van een monitoring en evaluatiesysteem en controle door de maatschappelijke geledingen op de uitvoering belangrijke thema's zijn..13
17.
Kan de regering de verhouding multilaterale hulp - bilaterale hulp nader onderbouwen? Kan de regering de kamer nader aangeven waarom er sprake is van een daling van de financiële middelen als het gaat om de bilaterale ontwikkelingssamenwerking? Antwoord
In 2003 zal 32% van de hulp via het bilaterale kanaal verlopen en 28% via het multilaterale kanaal. In 2000 was deze verhouding 34% via het bilaterale kanaal en 28% via het multilaterale kanaal. In 2001 en 2002 (verwachting) vertoont het bilaterale kanaal uitschieters naar 37% respectievelijk 36%. Deze uitschieters worden voor een groot deel veroorzaakt door het HIPC-initiatief, dat heeft geleid tot grote schuldkwijtscheldingen in 2001en 2002. In relatieve termen daalt dus het bilaterale kanaal licht ten opzichte van 2000 en iets meer ten opzichte van 2001 en 2002. In absolute termen is sprake van een lichte stijging ten opzichte van 2000 (¤ 1,234 miljard in 2003 tegenover ¤ 1,230 miljard in 2000). De daling van de uitgaven voor bilaterale samenwerking ten opzichte van 2002 is enerzijds het gevolg van het bovengenoemde feit dat het Nederlandse aandeel in HIPC in 2002 volledig zal zijn afgerond en anderzijds van de noodzaak tot ombuigingen. Ombuigingen waren noodzakelijk binnen ODA vanwege lagere BNP-ramingen, hogere toerekening asielzoekers en het uit ODA lichten van de aflossingen Antillen en Aruba. Deze ombuigingen zijn noodgedwongen voor een relatief groot deel neergekomen op de bilaterale hulp en dan met name het budget voor incidentele macrosteun. Dat budget is op korte termijn het meest flexibel. Verplichtingen ten aanzien van multilaterale instellingen zijn veelal meerjarig en samenwerking via het maatschappelijk kanaal krijgt prioriteit in het kader van het nieuwe Thematische Medefinancieringsprogramma TMF en het vernieuwde Medefinancierings-programma MFP..14

18.
Hoe past deze ontwikkeling in de Poverty Reduction Strategy? Antwoord
De vorm van hulp wordt afgestemd met het ontvangende land. Uitvoering van de PRSP's is immers een lokale verantwoordelijkheid. Dit leidt soms tot financiering van verschillende onderdelen of sectoren van het PRSP door diverse donoren. In landen waar dit mogelijk is in verband met de lokale capaciteit met betrekking tot financiële planning en beheer ook voor financiering in multilateraal verband gekozen. Afstemming tussen bilaterale donoren en de IFI's vindt binnen het kader van de PRSP's plaats als onderdeel van de donorsamenwerking. De financiële steun ten behoeve van schuldverlichting, waardoor fondsen beschikbaar komen voor uitvoering van de PRSP's, had aanvankelijk een multilateraal karakter. Naderhand volgde ook bilaterale schuldverlichting in het kader van de Club van Parijs. Nederland dringt er bij VN-instellingen krachtig op aan dat zij waar mogelijk hun medewerking verlenen aan het PRSP-proces en hun ontwikkelingsactiviteiten waar mogelijk binnen dat raamwerk uitvoeren.

19.
Kan de regering de Kamer nader informeren hoe gekomen is tot een stijging van de uitgaven van het Europees Ontwikkelingsfonds? Hoe verhoudt deze bijdrage zich ten opzichte van andere Europese landen?
Antwoord
Het 9e EOF heeft een looptijd van 5 jaar en is in 2000 voorlopig in werking getreden in afwachting van definitieve goedkeuring van het Verdrag van Cotonou. In het eerste jaar moeten onder andere afspraken worden gemaakt met de ontvangende landen (in de vorm van zogenaamde 'country strategy papers') en zullen er derhalve relatief minder uitgaven worden gedaan dan in de daaropvolgende jaren. De verwachting is dat aan het einde van de looptijd van het EOF in 2005 het totale geraamde bedrag ad ¤ 13,2 miljard daadwerkelijk zal zijn uitgegeven. Daarnaast is de verwachting dat ook door de hervormingen bij de Commissie (zie het antwoord op vraag 20) het uitgavenritme zal worden verhoogd. De nationale bijdragen van lidstaten aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) worden vastgesteld door middel van een (door de Raad goedgekeurde) verdeelsleutel. Op basis hiervan draagt Nederland 5,22% van het totaal bij aan het EOF. Dit percentage is in verhouding met de relatieve bijdrage van Nederland aan het Europese BNP. Een complete.15 lijst met bijdrage percentages van de lidstaten is u op 26 september jl. toegegaan (TK 27672, nr. 6).

20.
Verwacht de regering een verbetering van de effectiviteit van de bestedingen via het Europese Ontwikkelingsfonds? Zo nee, welke gevolgen wil de regering hieraan verbinden? Antwoord
De Commissie is sinds medio 2000 bezig met interne hervormingen, die de hulp effectiever en efficiënter moeten maken. Verwacht wordt dat deze hervormingen vanaf 2003 vruchten zullen afwerpen. Overigens zijn de hervormingen gedeeltelijk afhankelijk van gelden uit het 9e EOF, dat pas na goedkeuring van het Verdrag van Cotonou in werking treedt. Nederland steunt de hervormingen van de Commissie. De bijdragen aan het EOF zijn een verdragsrechtelijke verplichting.

21.
Op welke wijze en welke termijn werkt de regering het onderdeel "regeling voor kleine particuliere initiatieven" nader uit en legt de regering deze uitwerking aan de Kamer voor, indien dit nieuwe subsidiesysteem per 1 januari 2003 in werking moet treden? Antwoord
De regeling voor 'kleine particuliere initiatieven' wordt deels uitgevoerd door de MFO's en deels door de NCDO. De Kamer werd hierover schriftelijk geïnformeerd (TK 27433, nr. 9). De MFO's hebben het voorstel om laagdrempelige particuliere initiatieven in Nederland te stimuleren opgenomen in hun subsidieaanvraag 2003-2006 en zullen afhankelijk van de subsidietoekenning projectaanvragen op dit terrein behandelen en financieren. Met de NCDO is inmiddels overeengekomen dat zij de financieringsmogelijkheid van kleinschalige initiatieven op gelijke wijze vorm zullen geven als de MFO's. Dit met name om verschillen tussen de behandeling van financieringsverzoeken voor dergelijke projecten tussen enerzijds de NCDO en anderzijds de MFO's te voorkomen en de rechtsgelijkheid voor de aanvragers te waarborgen.
De NCDO zal begin november een subsidieaanvraag terzake indienen. De NCDO formuleert daarbij - analoog aan de MFO's - zelf het kader waarbinnen financieringsverzoeken worden behandeld en is autonoom in het toe - dan wel afwijzen van die verzoeken..16 Aansluitend zal de Subsidieregeling Buitenlandse Zaken worden aangepast, in die zin dat er een grondslag voor de aan de NCDO te verstrekken subsidie zal worden opgenomen. Dit betreft slechts een ondergeschikte aanpassing van de huidige Subsidieregeling en kan derhalve voor 1 januari 2003 worden gerealiseerd.

22.
Kan de regering de Kamer concreet aangeven hoe de regering het ondernemings- en investeringsklimaat in ontwikkelingslanden wil verbeteren door Nederlandse ondernemers hier nauw bij te betrekken? Aan welke Nederlandse ondernemers denkt de regering? Wil dit zeggen dat Nederlandse ondernemers steun krijgen uit het ODA-fonds? Welke steun komt het Nederlandse bedrijfsleven toe en wat zijn daarvan de kosten voor de regering? Zullen hier ook NGO's bij betrokken worden? Zo ja, welke? Antwoord
Centraal punt is dat de verbetering van het nationale ondernemingsklimaat in de ontwikkelingslanden hier voorop staat. Indien ook het Nederlandse bedrijfsleven daaraan een bijdrage kan verlenen ?en de regering streeft daar zeker naar- zal hiervan gebruik gemaakt worden. Hierbij kan gedacht worden aan investeringen, adviesverlening omtrent bottlenecks in het investeringsklimaat, capaciteitsversterking van lokale actoren, verduidelijken van 'best practices' op bijvoorbeeld het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, en in sommige gevallen ook het leveren van producten en diensten. Het gaat derhalve om verschillende 'soorten' bedrijven: onder meer leveranciers van kennis en expertise, investeerders en leveranciers van goederen en werken. Met deze verschillende soorten bedrijven en hun vertegenwoordigers wordt op dit moment overleg gevoerd, teneinde de samenwerking te optimaliseren. Ook nationale en internationale NGO's zullen betrokken worden bij de beleidsontwikkeling en uitvoering op dit terrein. Een deel hiervan zal via de Thematische medefinanciering (TMF) subsidie gaan ontvangen. Het is niet de intentie om nieuwe gebonden hulpprogramma's te financieren, buiten de uitbreiding van het reeds bestaande PSOM, waarover u binnenkort geïnformeerd zal worden. De Nederlandse ontwikkelingsinspanning heeft niet als primaire doelstelling het Nederlands bedrijfsleven steun te doen toekomen.

23.
Waarop is de verhouding tussen de forse uitgave voor het bedrijfslevenprogramma en de uitgave voor het CBI gebaseerd?.17
Antwoord
Er wordt geen bepaalde verhouding of relatie tussen deze uitgaven nagestreefd: het CBI neemt als agentschap binnen de activiteiten gericht op samenwerking met het bedrijfsleven een bijzondere en zelfstandige positie in, reden waarom de CBI-uitgaven als een afzonderlijk artikel worden gepresenteerd.
Het CBI houdt zich bezig met een specifieke niche van de problemen waarvoor ondernemers in ontwikkelingslanden zich gesteld zien, te weten het gemis aan kennis op het terrein van exportmogelijkheden naar westerse landen en de eisen die aan exporten naar westerse landen worden gesteld.
Het bedrijfslevenprogramma beslaat een veel breder spectrum aan activiteiten. Het betreft hier onder meer technische assistentie via het PUM, cofinanciering van investeringsproeven onder het PSOM en kapitaalintensieve programma's als ORET/MILIEV en de ondersteuning van het Emerging Africa Infrastructure Fund.