---
Kamervragen en antwoorden
---
Nota over het wetsvoorstel Begrotingsstaat Defensie
25-10-2002
Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon (070) - 3 18 81 88
Fax (070) - 3 18 78 88
Aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR ´s Gravenhage
Afschrift aan
de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 22
2513 AA ´s Gravenhage
Datum
Ons kenmerk
Onderwerp
25 oktober 2002
D2002003387
Nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het ministerie van Defensie
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2003.
De minister van Defensie,
1. Kan de regering aangeven of er reserveringen zijn gedaan voor onvoorziene grondsaneringen of anderszins milieugerelateerde kosten welke gemaakt dienen te worden uit hoofde van het huidige overheidsbeleid en voor daaruit te verwachten verplichtingen, voor zover deze nieuw zijn ten opzichte van oud beleid? Kan de regering aangeven dat op het terrein van milieu geen kosten worden voorzien buiten hetgeen thans begroot is?
Als er nieuw overheidsbeleid op milieugebied wordt geformuleerd of indien anderszins aanleiding bestaat om onderzoeks- en saneringsprogramma's uit te voeren, dan worden daartoe meerjarige reserveringsreeksen in de begroting opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn het Bodemonderzoeks- en saneringsprogramma, dat loopt van 1991 tot 2010, en het Asbestonderzoeks- en saneringprogramma voor onroerende zaken over de periode 1999-2014. Indien zich tussentijds calamiteiten of wijzigingen van het overheidsbeleid voordoen dan wordt door allocatie van gelden ruimte gemaakt om dit adequaat aan te pakken dan wel aan dat nieuwe beleid te voldoen. 2. Hoeveel bedroeg het aantal vlag- en opperofficieren per krijgsmachtdeel over de laatste vijf jaar?
Bij de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de ontwerpbegroting 2001 is in antwoord op vraag 2 een overzicht gegeven van de aantallen vlag- en opperofficieren voor de periode 1991 tot en met 2000 (Kamerstuk 27 400X nr. 8). In aanvulling daarop is in antwoord op vraag 38 van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de ontwerpbegroting 2002 de situatie per januari 2001 weergegeven. Met zijn brief van 16 mei 2002 (Kamerstuk 28 000X nr. 29) heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de stand van zaken per 1 maart 2002. Voor de volledigheid treft u onderstaand de informatie over de laatste vijf jaar samengevat aan:
maart
2002
Januari 2001
Januari 2000
Januari 1999
januari 1998
Koninklijke marine
23
---
25
28
26
Koninklijke landmacht
34
39
39
41
35
Koninklijke luchtmacht
24
23
---
---
23
Koninklijke marechaussee
---
---
---
---
---
Overig
24
16
19
18
23
Totaal
108
103
108
112
110
3. Wat is de gemiddelde verhouding tussen het aantal leidinggevenden en het aantal manschappen per krijgsmachtonderdeel? Kan de regering ook een vergelijking maken met de Duitse, Franse en Britse krijgsmacht op dit punt? Het is niet mogelijk een eenduidig antwoord te geven op deze vraag. Het begrip "leidinggevend" kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Het wordt in de praktijk, in Nederland, maar ook in vergelijking met de onze buurlanden, door ieder krijgsmachtdeel bij de opbouw van eenheden verschillend toegepast. Het maakt ook verschil of bijvoorbeeld burgers in een leidinggevende functie worden meegeteld. Een vergelijking met de genoemde buitenlandse krijgsmachten is bovendien complex omdat in deze landen ingrijpende reorganisaties aan de gang zijn. Het verkrijgen van vergelijkbare cijfers wordt hierdoor extra bemoeilijkt.
4. Kan de regering, met het oog op de begrotingsbehandeling, nu reeds aangeven hoe zal worden omgegaan met de investeringsstop na 1 november 2002? 11. Kan de regering aangeven op welke investeringen de investeringsstop heeft gelegen? Welke investeringen zijn niet gedaan en welk effect heeft dit gehad? Hoe zit het bij andere investeringen waarbij niet tot een stop is overgegaan; wat zijn daarover de afspraken?
De investeringsstop, die feitelijk een tijdelijke verplichtingenstop is op de investeringen en de budgetten voor materiële exploitatie, treft in principe alle voorgenomen verplichtingen. Ze wordt in afwachting van de uiteindelijke (meerjarige) beleidsmatige uitwerking van de taakstelling uit het Strategisch Akkoord na 1 november voortgezet door middel van het uitoefenen van verscherpt financieel toezicht. Slechts in een beperkt aantal gevallen zijn nog verplichtingen aangegaan, dit betreft verplichtingen met bijvoorbeeld een wettelijk karakter (arbowetgeving), een operationele noodzaak of verplichtingen die complementair zijn aan reeds lopende verplichtingen.
5. Kan de regering, zoals toegezegd in de beantwoording van schriftelijke vragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, Aanhangsel van de Handelingen 66), de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de beleidsmatige oplossingen voor de uitvoering van de taakstellingen?
Medio november ontvangt de Tweede Kamer een brief waarin wordt uiteengezet hoe Defensie de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord zal invullen. Deze brief zal ingaan op verscheidene onderwerpen die ook in deze schriftelijke vragenronde aan de orde zijn gesteld. Het gaat om de vragen: 19, 30-37, 39, 48, 49, 90, 107, 117, 119, 124, 125, 128, 129. De brief bevat, uiteraard, een financieel overzicht en gaat vergezeld van een Nota van wijziging. Voorts komen onderwerpen zoals personeel, de herinrichting en de integratie van staven, doelmatigheidsmaatregelen en de aanpassing van de operationele capaciteiten aan de orde. Thans kan hierop niet worden vooruitgelopen. Wel staat vast dat de forse efficiency- en volumekortingen in het Strategisch Akkoord Defensie de komende jaren voor grote uitdagingen plaatsen, zowel op het personele vlak als in financieel en operationeel opzicht.
6. Kan de regering meer inzicht verschaffen in de besluitvorming over de voorgenomen sluiting van de legerplaats in Seedorf? Welke alternatieven worden nog overwogen? Gesteld dat de legerplaats dichtgaat, welke gevolgen heeft dit dan voor de bezettingsgraad van oefenterreinen in Nederland en voor kazernes in Nederland?
Er is thans geen beleidsvoornemen om de locatie Seedorf te sluiten.
7. Is er al voortgang geboekt met de aanschaf van op afstand bedienbare springmiddelen voor de speciale eenheden? Kan de regering nader aangeven om welke wapens het hier precies gaat?
Deze aanschaffing betreft een scala aan springmiddelen en ontstekers. De verwerving van deze middelen heeft drie te onderscheiden aspecten: de beproeving, het keuzeproces en de bestelling. Thans zijn drie systemen afstandontstekers voor beproeving aangeboden. De overige demolitiemiddelen voor speciale eenheden zijn inmiddels besteld. De verwachting is dat deze binnen zes maanden worden geleverd.
8. Kan de regering de overname van de taken op het gebied van vredesbedrijfsvoering van 1(GE/NL)Corps door 1 Divisie "7 December" toelichten? In hoeverre is dit een bezuinigingsmaatregel en valt hiermee in de dagelijkse gang van zaken een niveau in de organisatie weg? Zal de legerkorpsstaf operationeel gezien altijd samen met (delen van) de divisie optreden?
Door de omvorming van het Duits-Nederlandse legerkorps tot een "High Readiness Forces" hoofdkwartier (HRF(L)HQ) is een snel inzetbare multinationale legerkorpsstaf ontstaan. Deze is ingedeeld in de Navostructuur. Eenheden die eerder tot Duits-Nederlandse legerkorps behoorden zijn ondergebracht bij de Eerste divisie "7 December". Dit betekent dat de vredesbedrijfsvoeringstaken van deze eenheden zijn toebedeeld aan de commandant van de Eerste divisie. Afhankelijk van een operatie kunnen eenheden van de Eerste divisie bij inzet aan het HRF-hoofdkwartier worden toegewezen. De transformatie was doelmatig omdat twee bedrijfsvoeringsniveaus ineen zijn geschoven. De vrijgekomen capaciteit is ingezet in het kader van de HRF-status van het Duits-Nederlandse hoofdkwartier. Dit was geen specifieke bezuinigingsmaatregel.
9. In de begroting staat dat het Standard Missile 2 Block IVA programma werd uitgevoerd in het kader van het Amerikaanse `Navy Area Missile Program', dat eind 2001 is beëindigd. Betekent dit dat het Standard Missile programma ook is beëindigd? 155.Waarom hebben de Verenigde Staten de ontwikkeling van het Standard Missile 2 Block IV A beëindigd? Betekent dit dat Nederland nu alleen verder gaat?
Het "Standard Missile" programma kent vele typen, waarvan het "SM2 block IV A" er één is. Het voor het luchtverdedigings- en commandofregat (LCF) bestemde "Area-Air Defence" wapen, de "SM 2 block III", is in productie. De eerste serie van deze "SM2 block III" van 24 exemplaren wordt in 2002 geleverd aan de Koninklijke marine. De ontwikkeling van het "SM2 block IV A" (met een capaciteit voor "Theatre Missile Defence" (TMD), naast de traditionele luchtverdedigingscapaciteiten) is door de Verenigde Staten beëindigd op basis van nationale planningscriteria. Dat neemt niet weg dat de Verenigde Staten verder onderzoeken hoe in de behoefte aan maritieme TMD kan worden voorzien. Daarbij worden ook andere "Standard Missile"-varianten betrokken. Het uitgangspunt daarbij is onder meer de voortzetting van de huidige samenwerking met internationale partners, waaronder Nederland.
10. Naar bleek uit later onderzoek door de General Accounting Office, het onderzoeksbureau van de Amerikaanse regering, faalde de Patriot PAC III tijdens de Golf-oorlog van 1990-1991 in haar onderscheppingstaak. Is het wapensysteem inmiddels betrouwbaarder geworden?
De Patriot is ontworpen als verdedigingsysteem tegen vliegtuigen. Aan het eind van de jaren tachtig bleek met dit systeem ook verdediging mogelijk tegen tactische ballistische raketten. Daartoe waren evenwel omvangrijke technische aanpassingen noodzakelijk. Bij het uitbreken van de Golfoorlog in 1991 waren deze aanpassingen nog niet doorgevoerd en was de effectiviteit van de Patriot tegen tactische ballistische raketten niet optimaal. Tijdens dit conflict werden de ontwikkeling en invoering van een aangepaste versie (Pac-2) versneld, waardoor de effectiviteit van het wapensysteem sterk verbeterde. De vanaf 1996 ontwikkelde Pac-3 versie is de meest moderne, waarbij onder andere de trefzekerheid, het bereik en de nauwkeurigheid sterk zijn verbeterd. Hierdoor kunnen onder andere tactische ballistische raketten voorzien van massavernietigingswapens op grote hoogte worden onderschept, waardoor de beoogde effecten van de massavernietigingswapens op de grond kunnen worden beperkt.
11. Kan de regering aangeven op welke investeringen de investeringsstop heeft gelegen? Welke investeringen zijn niet gedaan en welk effect heeft dit gehad? Hoe zit het bij andere investeringen waarbij niet tot een stop is overgegaan; wat zijn daarover de afspraken? Zie het antwoord op vraag 4.
12. Kan de regering de Kamer van tevoren op de hoogte stellen wanneer Nederlandse militairen deel gaan nemen aan oefeningen op het Puerto Ricaanse eiland Vieques?
Ja. Over de deelname aan oefeningen in 2001 en 2002 is de Kamer op 20 februari 2001 bij brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 400X nr. 31). In 2003 en 2004 zijn in de huidige plannen geen oefeningen voorzien op het eiland Vieques.
13. Wat is de stand van zaken omtrent asbestinventarisatie en -sanering op zowel roerende als onroerende defensiegoederen? In hoeverre heeft Defensie personeel gemeld dat er sprake was van asbestvervuiling en heeft Defensie mensen laten registreren die, door aanwezigheid op vervuilde fregatten, in vervuilde gebouwen, op vervuilde terreinen etc., in aanraking hiermee hebben kunnen komen?
Alle onroerende zaken van Defensie (zowel de gebouwen als de terreinen) zijn in de periode 1997 tot 1999 door externe, gecertificeerde onderzoeksbedrijven op asbest onderzocht. De Kamer is over de resultaten ingelicht op 22 februari 2000 (Kamerstuk 25 834 nr. 18). Het aangetroffen asbest is met stickers duidelijk gemarkeerd. Het personeel werd met een brochure op de hoogte gebracht van de betekenis van de stickers en het verdere verloop van de saneringsacties. Daarnaast beschikken de krijgsmachtdeelstaven en de voor het onroerend goed verantwoordelijke niveaus over de volledige onderzoeksrapporten. De gebouw- en terreindelen die in een urgente situatie verkeerden, werden in het jaar 2000 gesaneerd. De overige gebouwen worden tussen 2000 en 2014 van asbesthoudende onderdelen ontdaan. Op 24 januari 2001 (Kamerstuk 27 580 nr. 3) bent u onder meer geïnformeerd over asbest in roerende zaken. Er is naar aanleiding van een inventarisatie bezien of het mogelijk is te voorzien in asbestvrije alternatieven. Voor een klein aantal artikelen is het op dit moment nog niet mogelijk asbestvrije alternatieven in te voeren, veelal omdat de (buitenlandse) fabrikant deze nog niet levert. Het gaat hierbij in het algemeen om producten waarvoor de vrijstellingsregeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt. Als asbestvervuiling wordt vermoed, wordt het personeel zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld. Het personeel wordt nader geïnformeerd nadat door een onderzoek de aard en omvang van de asbestvervuiling is vastgesteld. Als de beoordeling van het risico daartoe aanleiding geeft, treedt de zogenaamde "persoonsregistratie gevaarlijke stoffen" in werking. Personeelsleden die mogelijk met asbeststof in aanraking zijn geweest, krijgen daarvan een aantekening in hun personeelsdossier.
14. Is de Nederlandse bijdrage aan de bondgenootschappelijke kernwapentaak (van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)) inmiddels verminderd van twee squadrons naar één squadron (Kamerstuk 28 000 X, nr.31)? Welke implicaties zal dit hebben of heeft dit gehad op het aantal operationele F16's? Waartoe wordt het squadron, dat nu niet ingezet wordt voor de NAVO-kernwapentaak, ingezet? Waarom heeft dit geen gevolgen gehad voor de Koninklijke Luchtmacht? Welke taken heeft het personeel op de schouders gekregen? 15. Hoeveel defensiepersoneel is bezig met het uitoefenen van werkzaamheden die direct gerelateerd zijn aan het uitoefenen van de NAVO kernwapentaak?
De substrategische nucleaire bewapening van de Navo is sinds 1991 met 85% gereduceerd. Voor het behoud van vrede en stabiliteit in Europa zal deze bewapening op een minimum niveau blijven gehandhaafd. De Navo heeft aanwijzingen gegeven voor een verdere aanpassing van de nucleaire strijdkrachten, die zijn samengesteld uit gevechtsvliegtuigen die naast hun conventionele taak zijn belast met de bondgenootschappelijke kernwapentaak (zogenaamde "dual capable aircraft"). Deze aanpassing is mogelijk door de verdere verbetering van de strategische veiligheidssituatie. Ook is een aanpassing nodig omdat de operationele belasting van vliegers in verband met conventionele crisisbeheersingstaken fors is toegenomen. Tegen deze achtergrond is de Nederlandse bijdrage aan de bondgenootschappelijke kernwapentaak verminderd van twee naar één squadron. Het squadron dat van de kernwapentaak is ontheven kan niet worden opgeheven, omdat het immers nog zijn conventionele taken uitvoert. Niettegenstaande deze wijziging blijft Nederland voldoen aan de vereisten ten aanzien van de bondgenootschappelijke kernwapentaak. Over het aantal personeelsleden dat werkzaamheden uitoefent die direct zijn gerelateerd aan de bondgenootschappelijke kernwapentaak doet het ministerie van Defensie geen uitspraken. Dit is vertrouwelijke informatie.
16. Kan de regering een overzicht geven van Nederlandse fregatten die in het buitenland zijn gesloopt, waar ze werden gesloopt en onder welke arbeidsomstandigheden ?
Op een enkele uitzondering na zijn de fregatten voor voortgezet gebruik aan marines in het buitenland verkocht. Er zijn het afgelopen decennium geen Nederlandse fregatten in opdracht van Nederland in het buitenland gesloopt. Thans wordt de sloop van twee geleidewapenfregatten voorbereid. Die gaat in Nederland gebeuren. De wettelijke regels ten aanzien van het milieu en arbeidsomstandigheden worden daarbij vanzelfsprekend in acht genomen.
17. Hoeveel clusterbommen bezit de Nederlandse krijgsmacht? Om welk type clusterbom gaat het?
De Koninklijke luchtmacht beschikt over twee types clusterbommen, de BL-755 (428 stuks) en de GBU-87 (306 stuks). Beide wapensystemen zijn ontwikkeld voor de bestrijding van gepantserde en niet-gepantserde doelen. Deze types clusterbommen bevatten geen antipersoneelmijnen.
18. X X 19. Is de regering van mening dat de afzonderlijke materieeldirecties van de krijgsmachtdelen moeten opgaan in de Directie Materieel?
Zie het antwoord op vraag 5.
20. Drukt deelname aan de System Development and Demonstration (SDD) fase en de uiteindelijke aanschaf van de Joint Strike Fighter (JSF) op de investeringsquota's van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marine? Zo nee, hoe is dit te rijmen met de aanbeveling van de commissie Franssen dat de Chef Defensiestaf (CDS) de beschikking over het investeringsbudget dient te krijgen, waardoor beslissing over investeringen centraal wordt genomen?
Het defensiedeel van het budget voor de SDD-fase maakt deel uit van de begroting van de Koninklijke luchtmacht. De deelname aan de SDD-fase drukt dan ook niet op de investeringsquota van de Koninklijke marine en de Koninklijke landmacht. Het SDD besluit, inclusief de financiële aspecten, is in overeenstemming met het Defensie materieel proces (DMP) centraal genomen. Ik verwijs u voorts naar de "Reactie op het rapport Commissie Opperbevelhebberschap", toegezonden (Kamerstuk 26 237 nr. 14). Besluitvorming over de aanschaf van de JSF heeft nog niet plaatsgehad en is pas aan de orde na afronding van de verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) van het DMP.
21. Waar worden wel en waar worden geen vorderingen gemaakt om te kunnen starten met een defensiebegroting conform de uitgangspunten "Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording"(VBTB)?
De begroting voor 2002 was voor Defensie de eerste begroting in nieuwe stijl, dat wil zeggen dat zij zoveel mogelijk opgesteld was volgens de uitgangspunten van VBTB. Bij de Defensiebegroting 2003 is een aantal van deze uitgangpunten verder aangescherpt: a. de begrotingsindeling is overzichtelijker gemaakt door departementsbrede uitgaven en uitgaven die niet aan een beleidsterrein zijn toe te delen onder te brengen in het niet-beleidsartikel Algemeen; b. operationele doelstellingen en prestatiegegevens van krijgsmachtdelen en vredesoperaties zijn verder verbeterd en aangescherpt; c. de relatie tussen de operationele doelstellingen, activiteiten en middelen is meer inzichtelijk gemaakt door prestatiegegevens en uitgaven waar mogelijk toe te rekenen aan een (samengevoegde) categorie van wapensysteem of eenheid, zoals vastgelegd in de doelstellingenmatrix; d. de structuur en opzet van de beleidsagenda is verbeterd; e. een programmering van beleidsevaluaties per beleidsartikel is opgenomen.
Met betrekking tot de punten b, c en d worden thans verdere vorderingen geboekt voor de begrotingen voor 2004 en daarna, zoals ook vermeld in de VBTB-groeiparagraaf van de Defensiebegroting 2003.
Bij de voorbereiding van de begroting voor 2002 heeft de Kamer het voornemen van Defensie om de beleidsartikelen in te delen naar beleidsdoelstellingen afgewezen. De leden van de vaste commissie voor Defensie waren destijds van mening dat de inzichtelijkheid van de begroting en de gewenste mogelijkheid tot amendering door de Kamer een indeling in artikelen naar krijgsmachtdeel en het Dico vereiste. Bij de voorbereiding van de begroting voor 2003 deed Defensie, mede naar aanleiding van commentaar van het ministerie van Financiën en van de Algemene Rekenkamer, wederom het voorstel voor een indeling in beleidsdoelstellingen in plaats van in organisatiedelen. De kamercommissies voor Defensie en voor de Rijksuitgaven lieten nu weten dit voorstel te onderschrijven. Niettemin achtten ze een dergelijke indeling pas mogelijk na een grondige herstructurering van de krijgsmacht. Actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld het Strategisch Akkoord, maar ook de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Franssen, kunnen een reden zijn de indeling van de begroting nogmaals te bezien. 1. Kan de regering aangeven tot welke extra belasting voor het oefendorp Marnehuizen en omgeving de grotere nadruk op operaties in verstedelijkte gebieden zal leiden?
Het oefendorp Marnehuizen is aanzienlijk vergroot, waardoor de oefenmogelijkheden zijn toegenomen. Hierdoor wordt vaker gebruik gemaakt van het terreindeel met het oefendorp. Zoals vastgelegd in het Structuurschema militaire terreinen-2 (SMT-2) worden Marnehuizen en het omliggende oefenterrein Marnewaard maximaal veertig weken per jaar gebruikt. De omvang van de eenheid die geoefend wordt, is doorgaans van compagniesgrootte.
2. Wat is de reden van het niet meer opnemen van het Materieel Projecten Overzicht (MPO) in de begroting zelf? 3. Maakt het op de website gepubliceerde MPO wel integraal deel uit van de begroting en is het als zodanig ook niet tussentijds te wijzigen, anders dan middels toezending van een nieuw overzicht aan de Kamer?
Zoals in de Kamerbrief van 14 maart 2002 (Kamerstuk def.0200055) over de inrichting van de VBTB-begroting van Defensie is uiteengezet, is de informatie uit het materieelprojectenoverzicht verwerkt in de investeringsoverzichten bij deze begroting. Hierdoor wordt een aparte bijlage overbodig. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 11 mei 2001 (Kamerstuk 27 830 nr. 2) over de evaluatie van het Defensie materieel proces (DMP) zal de informatie over de grote materieelprojecten in de artikelsgewijze toelichting bij de begroting na een half jaar worden geactualiseerd in de Eerste suppletore begroting. De informatie op de website over afzonderlijke materieelprojecten wordt voortdurend geactualiseerd.
4. Over welk volume van de begroting bestaat een dollarrisico? Kan de regering de grootste projecten daarbij expliciet benoemen?
De nog niet afgedekte dollarbehoefte voor het begrotingsjaar 2003 bedraagt ongeveer 230 miljoen dollar. De grootste projecten betreffen de aanschaf van kapitale munitie, Milsatcom, de generieke capaciteitsverbetering Apache en Link-16 fase 2.
5. Als de dollarkoers meer dan 15% daalt op basis van de compensatie-systematiek, komt de vrijval die dan optreedt ten goede aan de algemene middelen? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het defensiebudget als kort daarvoor duurdere termijndollars zijn aangekocht?
De bedoelde vrijval komt inderdaad ten gunste van de algemene middelen. Bij de berekening van de dollarcompensatie, die overigens slechts voor het lopende begrotingsjaar wordt berekend en uitgekeerd, wordt rekening gehouden met de aangekochte termijndollars.
6. Leiden de bezuinigingen tot een verdere daling van de toch al lage investeringsquote? Wat zijn de quota per krijgsmachtdeel voor het jaar 2003? Ervan uitgaande dat de quota (ruim) onder het als minimum erkende percentage van 25% liggen, beoordeelt de regering deze situatie als zorgelijk? Zo ja, wat gaat zij daaraan doen? 125.Vindt de regering het verantwoord om te korten op investeringen daar waar dit percentage voor sommige krijgsmachtdelen al jaren veel te laag is?
In de Defensiebegroting 2003 heb ik u bericht over de investeringsquoten van de verschillende krijgsmachtdelen in het jaar 2003.
Inclusief infrastructuur Exclusief infrastructuur Koninklijke marine 28,6% 26,0% Koninklijke landmacht 17,4% 13,7% Koninklijke luchtmacht 29,8% 27,5% Koninklijke marechaussee 20,2% 11,8% Daarnaast worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt in een brief die u midden november tegemoet kunt zien. De financiële consequenties hiervan, inclusief eventuele aanpassingen van de investeringsquoten, worden opgenomen in een Nota van wijziging op de defensiebegroting.
7. In hoeverre en op welke wijze draagt de reductie van de Nederlandse participatie aan vredesoperaties bij tot de voorgenomen bezuinigingstaakstellingen? 53. Wat is de reden dat Defensie het ambitieniveau voor het aantal vredesoperaties wil verlagen van vier naar drie gelijktijdige operaties? 203.Kan de regering puntsgewijs de operationele of andere redenen voor de aanpassing van het ambitieniveau deelname vredesoperaties aangeven?
De verlaging van het ambitieniveau maakt deel uit van het Strategisch Akkoord van het kabinet en is vooral een politiek uitgangspunt. Nederland blijft actief betrokken bij vredesoperaties, waarbij het maximale aantal operaties waaraan de krijgsmacht jaarlijks deelneemt beperkt wordt tot drie van bataljonsgrootte, of het equivalent daarvan. Mede gelet op de overige taken van de krijgsmacht heeft het ambitieniveau geen directe invloed op de structuur en de capaciteiten, maar wel op het activiteitenniveau. Gelijktijdig zijn Defensie taakstellingen opgelegd in het Strategisch Akkoord. Midden november kunt u over de invulling hiervan een brief tegemoet zien.
8. Wat betekent de ramingsbijstelling SDD-fase voor de Nederlandse deelname aan het JSF-project? Hoe verhoudt deze taakstelling zich tot overboekingen vanuit de begroting van het ministerie van Economische Zaken en het beschikbaar stellen van fondsen uit de algemene middelen? Om welke bedragen gaat het daarbij?
De ramingsbijstelling SDD-fase is een gevolg van de aankoop van termijndollars met een lagere koers dan waarmee rekening was gehouden bij de raming van dit project, zoals u op 8 april 2002 schriftelijk is meegedeeld (Kamerstuk 26 488 nr. 13). De hierdoor ontstane meevaller is voor 60 miljoen euro ingeboekt ten gunste van de generale middelen en komt derhalve feitelijk in mindering op bijdrage uit de algemene middelen. Op de overboeking van 48 miljoen euro van de begroting van het ministerie van Economische Zaken heeft deze ramingbijstelling geen invloed.
9. Wat zal de ombuiging van ¤ 448 miljoen voor gevolgen hebben voor het personeel in de verschillende staven? Hoeveel personeel zal het komend jaar af moeten vloeien? In welke staven zal er sprake zijn van gedwongen ontslagen? 10. Kan de regering inzicht geven in de effecten van het toepassen van `efficiency korting'? 11. Welk doel heeft het ministerie van Defensie zichzelf gesteld met het invoeren van de `efficiency korting'? 12. Kan de regering aangeven hoeveel Voltijdsequivalenten (FTE) minder nodig zijn, na het doorvoeren van de `efficiency korting'? Hoeveel mensen zullen hun baan verliezen? 13. In hoeverre betekent het uitvoeren van de `efficiency korting' dat eenheden met minder personeel worden uitgezonden?
Zie het antwoord op vraag 5. In een uitgebreide brief die u midden november tegemoet kunt zien, worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt.
14. Welk concrete doelstelling heeft het ministerie zichzelf gesteld met het invoeren van de `volume korting'? 15. Kan de regering aangeven hoeveel FTE minder nodig zijn na het doorvoeren van de `volume korting'? Zal er sprake zijn van gedwongen ontslag? Zo ja, hoeveel personeel zal er gedwongen afvloeien, vanuit welke staven en functies zal dat gebeuren? Hoeveel personeel zal er afvloeien door natuurlijke uitstroom? Vanuit welke staven en functies zal dit gebeuren? 16. Kan de regering inzicht geven in de effecten van het toepassen van de `volume korting' op het personeelsbeleid?
De volumekorting uit het Strategisch Akkoord bedraagt vijf procent van de begrotingssterkte voor het burgerpersoneel (uitgezonderd dat van de Koninklijke marechaussee), en moet in de komende vier jaar worden gerealiseerd. Dit percentage wordt berekend over de prognose van de begrotingssterkte voor 2006 zoals aangegeven in de ontwerpbegroting voor 2002. Dit betekent dat als gevolg van de volumetaakstelling in vier jaar tijd ruim 800 burgerfuncties (vte'n) dienen te vervallen. Over de concrete invulling van deze maatregel en het daarbij te hanteren sociaal beleid wordt het parlement midden november separaat geïnformeerd.
17. Wat houdt de versobering van de ziektekostenregeling in? 114. Is de voorgestelde versobering van de ziektekostenregeling en de korting op de loonbijstelling in overeenstemming met de afspraken in het kader van `Agenda voor de toekomst'? 115. Hebben de versobering van de ziektekostenregeling en de mogelijk toenemende werkdruk door `minder personeelsintensief' werken en efficiency- en volumekortingen gevolgen voor het imago van het werken bij Defensie en voor bijvoorbeeld de werving van BBT'ers, die nog steeds doorgaat?
De voorziene versobering van de ziektekostenregeling loopt vooruit op de totstandkoming van een nationaal zorgstelsel dat voorzien is per 1 januari 2005. Geconstateerd is dat de ziektekostenregelingen van de overheid uitgaan van een hoger vergoedingenniveau in vergelijking met wat op de markt aangeboden wordt. Het huidige vergoedingenniveau is ook hoger dan dat van het voorziene stelsel. De versobering van het vergoedingenniveau, die niet alleen bij Defensie aan de orde is maar ook bij de overige overheidswerkgevers, moet dan ook leiden tot een grotere marktconformiteit. Deze versobering maakt deel uit van het Strategisch Akkoord. De nadere invulling van deze versobering zal deel uitmaken van het arbeidsvoorwaardenoverleg als onderwerp van de eerstvolgende Arbeidsvoorwaardenovereenkomst. Deze invulling zal dan ook plaatshebben in overeenstemming met de centrales van overheidspersoneel.
18. De regering spreekt over een volume- en efficiencykorting op het burgerpersoneel. Is hierover overleg geweest met de (burger-)bonden, daar er een regeling is voor de indeling van functies als burger- of militaire functies? Is de regering van mening dat deze regeling eerst moet worden bijgesteld om tot een volumekorting te komen?
De invulling van de efficiency- en volumetaakstellingen richt zich zowel op het militaire als op het burgerpersoneel. In november zal ik u in een uitgebreide brief berichten hoe ik in 2003 de taakstelling zal uitvoeren en wordt een perspectief voor de jaren tot 2006 geschetst. Alle rechtspositionele aspecten zijn uiteraard onderwerp van overleg met de centrales van overheidspersoneel.
19. Waarom is het voor het Integraal Defensie Planning Proces (IDPP) zo belangrijke Defensie Strategie Plan sinds 1998 niet meer gewijzigd, zoals vermeld in het rapport-Franssen ? Gaat dit op (korte) termijn wel gebeuren?
Het verschijnen van de Defensienota 2000 maakte een nieuw Defensie strategieplan (DSP) tot voor kort niet nodig. Inmiddels wordt aan een herziening van het DSP gewerkt, die zal leiden tot een Joint defensieplan. Het streven is dit plan in de eerste helft van 2003 gereed te hebben.
20. Wat is er gerealiseerd van de taakstelling uit de Defensienota 2000 om het aantal beleids- en beleidsondersteunende functies van de Centrale Organisatie (CO) van Defensie en de staven van de bevelhebbers met 25 procent te verkleinen ten opzichte van 1995/1996? Kan dit cijfermatig worden onderbouwd?
Het functioneren van de defensieorganisatie wordt sinds 1998 tegen het licht gehouden binnen de kaders van het Veranderingsproces Defensie. Zoals vermeld in de Defensienota 2000 is een van de eigenschappen van dit proces het breed beoordelen en aanpassen van structuur en werkwijze van Defensie. Hierdoor komt het voor dat (elementen in) processen van herinrichting en reorganisatie worden ingehaald door nieuwe initiatieven. Het netto resultaat van de herinrichting- en reorganisatieslagen is hierdoor in de meeste gevallen een combinatie van verschillende factoren. Ook het gevraagde resultaat betreft een combinatie van resultaten van verschillende herinrichtingsprocessen. In de defensieorganisatie is niet nauwkeurig te herleiden welke kwantitatieve resultaten er op dit specifieke gebied zijn geboekt. Wél is duidelijk dat de reductie van vijfentwintig procent in de beleids- en beleidsondersteunende functies, zoals aangekondigd in de Defensienota 2000, thans niet bij alle organisatiedelen is bereikt. De Centrale organisatie heeft bijvoorbeeld het aantal dergelijke functies met ongeveer twintig procent kunnen terugbrengen. De krijgsmachtdelen benaderen voor de totale aantallen personeelsleden de gewenste reductie, maar zoals blijkt uit de antwoorden van de vragen 148, 165, 185 en 211 is bij deze defensieonderdelen ten gevolge van definitieproblemen niet eenduidig vast te stellen wat in de staven de beleids- en beleidsondersteunende functies zijn. De met de brief van 10 oktober jl. aangekondigde nieuwe initiatieven betekenen een volgende stap in het proces.
21. Is de regering er van op de hoogte dat op dit moment veel niet-gevechtsfuncties zoals automatiseringsfuncties, inkoopfuncties en voorlichtingsfuncties worden vervuld door militairen? Zouden deze taken, gelet op de regeling voor de indeling van functies als burger- of militaire functies en de ook bij de NAVO heersende verwachting dat er zich de komende 20 jaar geen grootschalig conflict zal voordoen, niet tot de burgerfuncties moeten behoren? Is de regering van mening dat ook deze functies meegenomen moeten worden in de voorgestelde volumekorting op burgerpersoneel?
Ja, de regering is hiervan op de hoogte. Een deel van de automatiseringsfuncties, inkoopfuncties en voorlichtingsfuncties wordt volgens een bepaalde verdeelsleutel vervuld door militairen. De reden daarvan is dat aan deze functionaliteiten ook behoefte bestaat onder operationele omstandigheden (bijvoorbeeld tijdens vredesoperaties). Om die reden zijn een aantal functies voorbehouden aan militairen. Alle functies waarbij militaire expertise en operationele noodzaak geen criteria zijn, zijn opengesteld voor zowel burgers als militairen. De volumekorting op burgerpersoneel maakt deel uit van de taakstellingen in het kader van het Strategisch Akkoord. Deze worden nader uitgewerkt in een uitgebreide brief die u in november tegemoet kunt zien.
22. Welke filosofie wordt gehanteerd bij de doelmatigheidsoperatie bij ondersteunende eenheden wanneer ontschotting daarbij niet aan de orde is (zoals bij de Hydrografische Dienst)?
In een uitgebreide brief die u in november tegemoet kunt zien, worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt. Indien ontschotting niet aan de orde is, blijft verbetering van de doelmatigheid als zodanig een nastrevenswaardig doel. Dit streven kan op verschillende manieren gestalte krijgen, ontschotting tussen krijgsmachtdelen is daar één van. Maar ook de verbetering van de bedrijfsvoering, automatisering, uitbesteding of samenwerking met andere landen zijn relevante invalshoeken. Uiteraard verschillen de mogelijkheden en kansen per onderdeel. In de brief die de kamer in november ontvangt over Defensie en het Strategisch Akkoord zal ook worden stilgestaan bij nieuwe doelmatigheidsmaatregelen.
23. Welke consequenties worden thans verbonden aan het rapport van de commissie Franssen? 24. Wat heeft de in 2002 ingezette impuls `samenwerking van krijgsmachtdelen' concreet opgeleverd en gaat de in de begroting voor 2003 (weer) aangekondigde ontschotting, integratie en betere samenwerking van de krijgsmachtdelen nu ook daadwerkelijk leiden tot een meer behoefte-gestuurde middelentoekenning? 47. Wordt met de zin `Het veranderingsproces zal komende tijd mede in het licht van het rapport-Franssen worden voortgezet' bedoeld dat de aanbevelingen met betrekking tot integratie, samenwerking, ontschotting en aansturingsstructuur worden overgenomen? 102. In het rapport van de commissie Franssen wordt gesproken over het versterken van de rol van de CDS. Aanvullend is in mei 2002 opdracht gegeven aan de Secretaris-Generaal (SG) en de CDS om met voorstellen te komen. Wat is hiervan de stand van zaken en welke consequenties zullen de voorgenomen maatregelen hebben voor de voorliggende begroting? 132. Waaruit blijkt dat de defensieorganisatie beter functioneert dan voorheen? Is dit optimisme niet strijdig met de harde conclusies die worden getrokken in het rapport van de commissie-Franssen? 134. Wordt het veranderingsproces zoals ingezet in de vorige kabinetsperiode ook voortgezet en zo ja met welke maatregelen?
Op 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14) is u de "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" toegezonden.
25. De regering spreekt over oplopende spanning op de materiële exploitatiekosten. Waardoor worden deze oplopende kosten veroorzaakt?
Sinds het verschijnen van de Defensienota 2000 zijn de koers van de Amerikaanse dollar en prijs van brandstof aanzienlijk gestegen. De budgettaire effecten hiervan, die slechts gedeeltelijk exogeen zijn gecompenseerd, verhogen de druk op de materiële exploitatielasten. Daarnaast veroorzaakt de veroudering van materieel en de toename van de diversiteit van het materieel een opwaartse druk op de exploitatielasten.
26. Wordt met de zin `Het veranderingsproces zal komende tijd mede in het licht van het rapport-Franssen worden voortgezet' bedoeld dat de aanbevelingen met betrekking tot integratie, samenwerking, ontschotting en aansturingsstructuur worden overgenomen?
Op 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14) is u de "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" toegezonden. Die brief gaat ook in op de vragen 44, 45, 102, 132 en 134.
27. Welke criteria hanteert de regering bij de beantwoording van de vraag of voldaan is aan de inzet dat de uitvoering van de personele taakstellingen op `verantwoorde wijze' moet plaatsvinden?
De manier waarop de uitvoering van de personele taakstellingen gestalte krijgt wordt mede bepaald door de maatregelen die voortvloeien uit de uitvoering van het Strategisch Akkoord. Hierover kan het parlement midden november een brief tegemoet zien.
28. Kan het op `een minder personeelsintensieve wijze' uitvoeren van werkzaamheden betekenen dat de werkzaamheden niet meer worden uitgevoerd of dat dezelfde werkzaamheden met minder mensen moeten worden gedaan? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de `verantwoorde wijze' (zowel operationeel als richting personeel) waarop de taakstelling moet worden uitgevoerd? Zo nee, wat betekent het dan?
In de geest van het Strategisch Akkoord wordt getracht bureaucratie te verminderen en staven te verkleinen. Daardoor is het mogelijk dat hetzelfde werk door minder mensen wordt gedaan. Dit is een proces dat verantwoord moet gebeuren, zowel wat de operationele aspecten betreft als die van het personeel. Daarom worden in eerste instantie staven en ondersteunende eenheden bezien en pas daarna de operationele eenheden. Over maatregelen die het personeel betreffen wordt overleg gevoerd met belangenorganisaties.
29. De regering spreekt over het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), waarbij wordt opgemerkt dat Nederland de gangmaker blijft bij de versterking van de Europese militaire capaciteit. Ook is in het strategisch akkoord besloten tot een beleidsintensivering ter opheffing van Europese militaire capaciteitstekorten. Nederland heeft op eigen initiatief projecten geëntameerd met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Acht de regering het niet verstandiger, gezien de kosten die aan dit soort projecten zijn verbonden en de bezuinigingen op defensie, af te wachten tot andere landen het voortouw nemen?
57. Kan Nederland blijven optreden als gangmaker bij de versterking van de militaire capaciteiten in zowel NAVO- als EU-verband ondanks de forse bezuinigingen op Defensie (dit in vergelijking met belangrijke landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk)?
Nederland blijft zich inspannen voor de versterking van de Europese militaire capaciteiten. Ten eerste kan Nederland met de EVDB-intensivering aanvullende projecten blijven financieren. Ten tweede kan Nederland via de intensivering van de militaire samenwerking bijdragen aan de vergroting van de effectiviteit en de doelmatigheid van de Europese defensie-inspanningen. Ten derde zal Nederland binnen de beschikbare middelen blijven zoeken naar mogelijkheden om bij te dragen aan het opheffen van Europese militaire tekorten. De mogelijk te realiseren doelmatigheidswinsten op Defensie zijn een extra stimulans om het EVDB-beleid met kracht voort te zetten. De versterking van de Europese militaire capaciteiten komt naar het oordeel van de regering ook ten goede aan het defensief vermogen van de Navo.
50. Kan de regering een schema (of een andere overzichtvorm) aanbieden met daarin een concrete benoeming van de belangrijkste mogelijkheden tot prioriteitsstelling, modulevorming, rolspecialisatie, pooling van activiteiten en multinationale verwerving en planning?
Een dergelijk schema valt thans niet te geven. Wél zal ik u in de aanloop van de Top van Praag nader informeren over mijn voorstellen voor projecten die bijdragen aan het opheffen van tekorten in Europese militaire capaciteiten. De invulling van deze tekorten kan geschieden door alle genoemde mogelijkheden en zijn in het verleden ook al toegepast wat betreft de overeenkomst met Duitsland over luchttransport, de samenwerking met Frankrijk op het gebied van onbemande vliegtuigen en de Patriot-deal met Duitsland. De Adviesraad Internationale Vraagstukken bereidt een advies over dit onderwerp. Tenslotte zal ook in de brief die in november naar de Kamer gaat, hierop worden ingegaan.
51. Hoe kunnen de voorlaatste zin op pagina 11, de passages op pagina 14 en 15 en de expliciet als EVDB-intensivering in de begroting 2003 en het strategisch akkoord opgenomen bedrag (oplopend tot 50 miljoen euro in 2006) gerijmd worden met de in het verslag van de NAVO-bijeenkomst in Warschau gemelde inzet van Nederland om de Nederlandse bijdrage aan het NAVO-initiatief te financieren uit genoemde intensivering? Of was dat een vergissing?
78. Op welke wijze komen de investeringen in de Europese defensiecapaciteit in het kader van het EVDB rechtstreeks ten goede aan versterking van het Europese defensie-aandeel in de NAVO? Wat is de stand van zaken met betrekking tot EU-toegang tot NAVO-assets?
133. Is een `Europees project' een project dat past binnen de Helsinki Headline Goal? Kunnen dergelijke projecten ook van pas komen in het DCI van de NAVO?
Zoals uiteengezet in de beleidsagenda bij de begroting 2003 gebruikt Defensie de EVDB-voorziening voor de financiering van projecten die bijdragen aan de opheffing van Europese militaire tekorten, die zijn vastgesteld in het kader van de Headline Goal van de EU en van het "Defence Capabilities Initiative" (DCI) van de Navo. Het gaat hierbij immers om dezelfde capaciteiten, die na verwerving zowel in EU- als in Navo-verband kunnen worden ingezet. Ook het vervolg van het DCI, het "Prague Capability Commitment" (PCC), dat tijdens de Navo-top in Praag zijn beslag zal krijgen, is gericht op de versterking van de Europese militaire capaciteiten. De EVDB-intensivering kan derhalve ook worden gebruikt voor de financiering van de Nederlandse bijdrage aan het PCC.
50. Wat zijn de consequenties van de bijstelling van de ambitie naar drie gelijktijdige vredesoperaties van bataljonsgrootte voor de nu lopende vredesoperaties waarin de Nederlandse krijgsmacht participeert?
De formulering van het nieuwe ambitieniveau door de regering heeft geen directe gevolgen voor de lopende operaties. Bij het in overweging nemen van toekomstige operaties zal de vraag betrokken worden of dat past binnen het door dit kabinet gestelde ambitieniveau.
51. Wat is de reden dat Defensie het ambitieniveau voor het aantal vredesoperaties wil verlagen van vier naar drie gelijktijdige operaties?
Zie het antwoord op vraag 28.
52. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van het National Missile Defense programma?
Het voormalige "National Missile Defense" programma is in de Verenigde Staten opgevolgd door het huidige "Missile Defense Program". Nederland neemt hieraan niet deel. De ontwikkeling en de invoering van een beschermingssysteem tegen ballistische raketten kosten de nodige tijd. Het Amerikaanse MD-systeem dat thans wordt ontwikkeld bestaat grotendeels nog slechts op de tekentafel. Er is dus nog ruimschoots gelegenheid voor besprekingen met de Verenigde Staten en de overige bondgenoten.
53. Is de transformatie tot een expeditionaire krijgsmacht niet een proces dat al vele jaren gaande is, sinds de krijgsmacht steeds vaker participeert in vredesoperaties? Wat wordt concreet verstaan onder `veelzijdig inzetbare en modulair opgebouwde krijgsmachteenheden' in het kader van terrorismebestrijding? Welke consequenties heeft deze omslag voor de concrete organisatie van de krijgsmacht?
De transformatie naar een flexibele, expeditionaire krijgsmacht voltrekt zich sinds 1990. De trefwoorden van dit proces zijn de Kamer herhaaldelijk meegedeeld: snel inzetbaar, modulair, mobiel, multi-inzetbaar, complementair. De inzet van de krijgsmacht in vredesoperaties heeft het belang van deze eigenschappen bevestigd. De terroristische dreiging bevestigt deze transformatie. Zij noodzaakt tot een aantal kwalitatieve aanpassingen die zijn beschreven in het rapport "Defensie en Terrorisme" (behorende bij het Kamerstuk 27 925 nr. 40).
54. In hoeverre kan het Amerikaanse voorstel, gedaan in de aanloop naar de NAVO-top in Praag, om tot vorming van een `NATO Response Force' over te gaan, gevolgen hebben voor de operationele inzetbaarheid van de Europese Unie (EU) interventiemacht?
57. Welke gevolgen zal het voorstel van de Amerikaanse minister van Defensie voor de vorming van een `continu parate NAVO-strijdmacht' naar verwachting hebben voor de Nederlandse krijgsmacht?
75. De ontwikkeling van de Europese Rapid Reaction Force (RRF) ondervindt ernstige vertraging, waardoor er een concurrentie dreigt te ontstaan met de Amerikaanse voorstellen. Een van de oorzaken daarvan is de opstelling van de Griekse en Turkse regeringen. Kan de regering uitleg geven over de huidige stand van zaken in de onderhandelingen? Tijdens de informele vergadering van defensieministers op 24 september jongstleden in Warschau werd door de Amerikaanse minister Rumsfeld een plan op tafel gelegd om een NAVO `Rapid Reaction Force' op te richten. Is het de bedoeling van de regering om daaraan deel te nemen?
Nederland heeft het Amerikaanse voorstel voor een "NATO Response Force" (NRF) verwelkomd. Met de NRF krijgt de Navo de beschikking over een reactiemacht, waarmee binnen een kort tijdsbestek en met moderne, mobiele en flexibele zee-, land- en luchtstrijdkrachten alle mogelijke missies binnen en buiten het Navo-verdragsgebied kunnen worden uitgevoerd. Er zijn overigens nog wel vragen met betrekking tot de inbedding van de NRF in de geïntegreerde militaire commandostructuur van de Navo en, in verband met het Toetsingskader, ten aanzien van de politieke besluitvorming over de inzet. De Navo is voornemens de besluitvorming rondom de NRF voor de Navo-top in Praag te voltooien. De Kamer wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.
De "NATO Response Force" wordt complementair aan de Helsinki Headline Goal, de doelstelling van de Europese Unie om in 2003 een Europese strijdmacht te verwezenlijken. De NRF en de Headline Goal versterken elkaar, omdat voor beide initiatieven de versterking van de Europese militaire capaciteiten vereist is. Verwezenlijking van de NRF en van de Headline Goal vraagt om capaciteitversterking en verbetering van de inzetbaarheid van de Europese krijgsmachten. Een elementair verschil betreft de samenstelling van beide reactiemachten: de NRF zal waarschijnlijk Amerikaanse eenheden bevatten, de Europese strijdmacht bestaat uitsluitend uit Europese eenheden. Verder zal de NRF zal zich met name richten op het hoogste deel van het geweldsspectrum (artikel 5-optreden en militaire dwangactie), terwijl de Europese strijdmacht uitsluitend wordt ingezet voor crisisbeheersingstaken (humanitaire assistentie, vredeshandhaving en scheiding van partijen in een "semi-permissive environment"). Verdere verschillen betreffen de omvang (NRF: maximaal 25.000 militairen, de Europese strijdmacht: 50-60.000) en de voorbereidingstijd (de NRF: 5-30 dagen tegenover de Europese strijdmacht: 60 dagen). Niettegenstaande deze verschillen zal in het geval van inzet mogelijk (deels) een beroep worden gedaan op dezelfde middelen.
Het voorstel voor de NRF maakt deel uit van een groter geheel. Evenals de Headline Goal en het "Prague Capability Commitment", de beoogde opvolger van het DCI van de Navo, legt de NRF de klemtoon op moderne, snel inzetbare eenheden en de daarvoor benodigde militaire middelen die in het kader van vredesoperaties kunnen worden ingezet. Na een positief besluit in Praag zal de NRF, evenals bovengenoemde capaciteitsinitiatieven van de EU en de Navo, richtinggevend zijn voor de verdere verbetering van de operationele capaciteiten van de krijgsmacht.
50. Kan Nederland blijven optreden als gangmaker bij de versterking van de militaire capaciteiten in zowel NAVO- als EU-verband ondanks de forse bezuinigingen op Defensie (dit in vergelijking met belangrijke landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk)?
Zie het antwoord op de eerste vraag 50.
51. Welke gevolgen voor het Nederlandse defensiebeleid zullen de afspraken met een meer verbindend karakter hebben die op de aanstaande NAVO-top zullen worden gemaakt?
In de aanloop naar de Top van Praag zal ik u, in overeenstemming met mijn eerdere toezeggingen, nader informeren over de Nederlandse inzet.
52. Welke gevolgen zal het voorstel van de Amerikaanse minister van Defensie voor de vorming van een `continu parate NAVO-strijdmacht' naar verwachting hebben voor de Nederlandse krijgsmacht?
Zie het antwoord op vraag 56.
53. Is het Europese leger in 2003 daadwerkelijk in staat de Petersberg-taken uit te voeren?
In de brief van 7 december 2001 over de resultaten van de "Capabilities Commitment Conference" werd de verwezenlijking van de Headline Goal in 2003 van de kanttekening voorzien dat de EU niet zonder meer de zwaarste Petersbergtaken zou kunnen uitvoeren. Met name wat betreft commandovoering, strategisch transport en inlichtingenvergaring zal capaciteitversterking nog gedurende vele jaren nodig zijn. Gebruikmaking van Navo-middelen en capaciteiten is vooralsnog een vereiste. Mede tegen die achtergrond hecht Nederland grote waarde aan de totstandkoming van een EU-Navo-regeling. Onenigheid tussen Griekenland en Turkije over de participatie van de derde landen in het EVDB staat overeenstemming tot dusver in de weg. Beide landen zoeken, mede daartoe aangespoord door Navo-bondgenoten en Europese partners, naar een oplossing.
54. Wat bedoelt de regering met de zinsnede: `de uitvoering van vredesoperaties buiten het verdragsgebied en de campagne tegen het terrorisme heeft het onderscheid tussen artikel 5- en niet-artikel-5 operaties verder doen vervagen'?
Het optreden buiten het Navo-verdragsgebied beperkte zich in het verleden tot crisisbeheersings- of vredesoperaties, ook wel aangeduid met de term niet-artikel 5-operaties. De aanslagen van 11 september 2001 en de internationale strijd tegen het terrorisme hebben echter geleerd dat het optreden onder artikel 5 niet beperkt hoeft te blijven tot het Navo-verdragsgebied.
55. De begroting meldt dat bezien zal worden welke bijdragen Defensie kan leveren aan de uitvoering van het maatregelenpakket uit het Strategisch Akkoord betreffende veiligheid en rechtshandhaving. Is de regering bereid om voorafgaande aan de begrotingsbehandeling de resultaten van dit onderzoek in een notitie aan de Kamer te doen toekomen?
Defensie is thans met het ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg over het actualiseren van bestuursafspraken op gebied van de civiele overheidstaken waar behoefte bestaat aan de zogenaamde "vangnet-functie" van Defensie. In de loop van 2003 zal de Kamer hierover verder worden geïnformeerd. In het licht van Strategisch Akkoord wordt ook nader bezien of en op welke terreinen er mogelijkheden zijn tot samenwerking tussen de Koninklijke marechaussee, de regiokorpsen van de politie en het Korps landelijke politiediensten. De besprekingen hierover zijn nog gaande en resultaten zijn niet bekend voor de behandeling van de begroting.
56. Wat zal de inzet zijn van de Nederlandse regering op de NAVO-top in Praag, november 2002 met betrekking tot de uitbreiding van de NAVO, de afstemming van het European Capabilities Action Plan (ECAP) op een nieuw, meer verplichtend capaciteitsinitiatief in NAVO-verband en de samenwerking bij terrorismebestrijding en aanpak van Nucleair Biologisch Chemische (NBC) wapens?
In de aanloop naar de Top van Praag zal ik u, in overeenstemming met mijn eerdere toezeggingen, nader informeren over de Nederlandse inzet.
57. De NAVO wordt beschreven als "de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid". Is de regering, gezien de laatste ontwikkelingen omtrent de Balkan en het Internationaal Strafhof, van mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan een zelfstandige Europese defensie (defensie- en veiligheidspolitiek en operationeel optreden, maar ook aan de defensie-industrie) zodat Europa minder afhankelijk is van de Verenigde Staten?
De Navo belichaamt de transatlantische band en staat garant voor de collectieve verdediging. De onmisbaarheid hiervan trad aan het licht bij het inroepen van de bijstandsverplichting na de aanslagen van 11 september 2001. De Navo-operaties op de Balkan zorgen voor stabiliteit en vrede. Het bondgenootschap past zich aan de steeds veranderende veiligheidssituatie aan. Op de Top van Praag beslist de Navo over de uitbreiding met nieuwe lidstaten. De stabiliteit aan weerszijden van de Atlantische Oceaan wordt hierdoor versterkt. Van een afhankelijkheidsrelatie in negatieve zin is dan ook geen sprake. De verdere ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid, waarin Nederland een uitgesproken rol speelt, is geenszins tegenstrijdig met de rol van de Navo of de Verenigde Staten in het Nederlandse veiligheidsbeleid. Als Nederland ook in de toekomst een waardevolle partner van de Verenigde Staten wil blijven zal het juist, door middel van een bijdrage aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten, een grotere militaire bijdrage moeten leveren.
58. Wat zijn exact de Defensie-projecten die de tekorten in Europese militaire capaciteiten beogen op te heffen? Welke projecten heeft Nederland geëntamineerd?
In de aanloop naar de Top van Praag zal ik u, in overeenstemming met mijn eerdere toezeggingen, nader informeren over de Nederlandse inzet.
59. Welke nieuwe beleidsvoornemens zijn er ten aanzien van de bestrijding van het terrorisme?
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport van de Taakgroep Defensie en Terrorisme (Kamerstuk 27 925 nr. 40, van 18 januari 2002) is begin dit jaar onderscheid gemaakt tussen maatregelen die op korte termijn konden worden geïmplementeerd en maatregelen die op langere termijn hun beslag zouden kunnen krijgen. Over de maatregelen op korte termijn, zoals de versterking van de (operationele) inlichtingencapaciteit van de chef defensiestaf, versterking van de capaciteiten van de MIVD, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere bijstandseenheid van het Korps mariniers, alsmede de concrete initiatieven op NBC-gebied (waaronder de oprichting van een krijgsmachtbreed NBC-kenniscentrum en -school, de oprichting van een parate NBC-compagnie) bent u regelmatig bij brief, in voortgangsrapportages over het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid (Kamerstuk 27 925 nr. 40) of tijdens een Algemeen Overleg (laatstelijk op 2 oktober jl.) geïnformeerd. Bij de laatstgenoemde gelegenheid zijn de beleidsvoornemens van de regering inzake het Actieplan nader toegelicht. De maatregelen op langere termijn moeten worden bezien in samenhang met de internationale ontwikkelingen. In EU-verband heeft de Europese Raad van Sevilla (juni 2002) in zijn Verklaring inzake terrorismebestrijding de nadruk gelegd op de versterking van de samenwerking op inlichtingengebied, alsmede op de afstemming van beschikbare militaire en civiele capaciteiten ter bescherming van de burgerbevolking. In de Navo is op Nederlands initiatief het afgelopen jaar de rol van het bondgenootschap bij terrorismebestrijding onder de loep genomen; het resultaat hiervan krijgt zijn beslag op de Top van Praag in november a.s. Hierover wordt u separaat geïnformeerd.
60. In hoeverre wordt Defensie beschouwd als een volwaardige of zelfs gelijkwaardige partner inzake terrorismebestrijding door de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ?
Defensie is een gelijkwaardige partner van de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de bestrijding van terrorisme in nationaal verband. Dit komt tot uitdrukking in de bijdrage die Defensie levert aan het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid van de regering (Kamerstuk 27 925 nr. 40). Defensie is betrokken bij ruim een kwart van de actiepunten. Overigens levert Defensie ook in internationaal verband een forse bijdrage aan terrorismebestrijding.
61. Zijn de kortingen die in de Defensiebegroting voor 2002 voor het Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) -budget waren aangekondigd heroverwogen naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september 2001? Wat zal de relatie zijn tussen de nieuw op te richten instellingen voor kennisvergaring respectievelijk kennisverspreiding inzake NBC-wapens enerzijds en TNO anderzijds? Welke financiële consequenties hebben de betreffende ontwikkelingen voor het budget van TNO?
De kortingen die in de begroting 2002 voor het TNO-budget zijn aangekondigd zijn naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september 2001 inderdaad heroverwogen. Voor de ontwikkeling van militaire middelen ter bestrijding van het terrorisme is Wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling (WOO) namelijk onontbeerlijk. U bent hierover 18 januari jl. geïnformeerd met het rapport van de taakgroep "Defensie en Terrorisme" (bijlage bij Kamerstuk 27 925 nr. 40). Eén van de genomen korte termijn maatregelen is de intensivering van enkele WOO-programma's die aan belang hebben gewonnen in het licht van de terroristische dreiging, waaronder passieve verdediging tegen NBC-wapens. Er bestaat geen formele relatie tussen het krijgsmachtbrede NBC-kenniscentrum en TNO, anders dan de algemene relatie tussen Defensie en TNO in het kader van de kennisondersteuning. Wel is het denkbaar dat het Joint NBC-kenniscentrum TNO inhuurt voor advies inzake NBC-zaken. Omgekeerd adviseert het Joint NBC-kenniscentrum Defensie ten aanzien van de te stellen prioriteiten tussen de verschillende NBC WOO-programma´s die onder andere door TNO worden uitgevoerd. In dat kader gaan medewerkers van het NBC-centrum onderzoeksprojecten begeleiden die (mede) door TNO worden uitgevoerd.
62. Zal de op te richten NBC-compagnie primair worden ingezet ten behoeve van het Nederlandse grondgebied? Zo ja, waarom kan deze dan niet worden samengesteld uit direct inzetbare reservisten? Als de inzet bedoeld is voor vredesoperaties, op welke wijze wordt dan een bijdrage geleverd aan NBC-bescherming in Nederland?
De NBC-verdedigingscompagnie is bedoeld voor inzet tijdens alle soorten operaties en voor inzet in het kader van de vervulling van de nationale taken. De compagnie is samengesteld uit modules. De delen van deze capaciteit die niet zijn ingezet in het kader van operaties zijn beschikbaar voor nationale inzet (vangnetconstructie).
63. Terrorismebestrijding is geen hoofdtaak van de krijgsmacht, maar via de ondersteuning van de civiele autoriteiten wordt hier wel aan deel genomen. Betekent dit dat de inzet van de krijgsmacht (dat wil zeggen van militaire middelen) ondergeschikt blijft aan de prioriteiten gesteld vanuit de politie en opsporingdiensten?
De betrokkenheid van Defensie bij de bestrijding van terrorisme vloeit voort uit elk van de drie bestaande hoofdtaken. De civiele autoriteiten kunnen in het kader van de derde hoofdtaak de specifieke kennis en vaardigheden van de krijgsmacht inroepen voor ondersteuning. Op verzoek van de civiele autoriteiten kunnen militaire middelen worden ingezet ter bestrijding van (de effecten van) terroristische activiteiten, met inachtneming van de bepalingen uit de Politiewet 1993 en de Wet rampen en zware ongevallen.
64. Op welke termijn zal de oprichting van een parate NBC-compagnie, alsmede van een NBC-kenniscentrum en -school gerealiseerd worden?
Vanaf het jaar 2003 zal de NBC-verdedigingscompagnie worden gevuld met personeel- en materieel. De paraatstelling is voorzien aan het begin van 2004 en de operationeelstelling medio 2004. De oprichtingsdatum van het Joint kenniscentrum NBC is voorzien per 1 januari 2003. De datum voor de oprichting van de Joint NBC-school is 1 augustus 2003.
65. Welke concrete maatregelen worden genomen met betrekking tot de beveiliging van objecten?
In overeenstemming met de aanbevelingen uit het eindrapport van de departementale taakgroep "Defensie en Terrorisme" (behorende bij het Kamerstuk 27 925 nr. 40), waarin tevens beschreven wordt hoe deze de komende jaren gerealiseerd zullen worden, zijn thans de volgende maatregelen genomen of in voorbereiding: Het ontwikkelen van een alarmeringssysteem waarin de aanvullende maatregelen ten behoeve van het verhogen van bewakings- en beveiligingsniveaus zijn vastgelegd. De borging van de beveiligingsniveaus wordt verbeterd door uitvoering van verscherpte controles en inspecties mogelijk te maken. De Defensie Accountantsdienst is onder andere aangewezen om als onafhankelijke, deskundige instantie de informatiebeveiliging en de fysieke beveiliging te beoordelen. De ontwikkeling van een defensiebreed calamiteitenplan kreeg vorm door een herwaardering van te beveiligen objecten. Hierbij is het belang voor de operationele taakuitvoering van de krijgsmacht(delen) benadrukt. Op het gebied van informatiebeveiliging heeft de invoering van de (reeds geplande) extra beveiligingsmaatregelen een hogere prioriteit gekregen. Een versnelde invoering is in de praktijk niet mogelijk gebleken. Wél is inmiddels een programma opgesteld om de beveiliging van koppelingen tussen de Defensie ICT-infrastructuur en externe netwerken te verbeteren. Op het gebied van personele veiligheid zijn de criteria voor vertrouwensfuncties binnen de Defensie Informatievoorziening aangescherpt.
66. Wanneer zijn de projecten NBC-protectiesytemen en vervanging NBC-kleding afgerond en geïmplementeerd?
De verwerving van de zogenaamde `Improved Collective Protection" systemen (COLPRO) is bijna beëindigd. Alle systemen (56 stuks) zijn geleverd. De opleiding hiervoor wordt gestart. De vervanging van de NBC-kleding is gefaseerd in drie groepen. De eerste groep wordt geleverd in de eerste helft van 2002. De levering van de tweede serie is gepland in het jaar 2005 en de laatste in het jaar 2008.
67. Is de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) uitgezonderd van de opgelegde taakstelling van ruim ¤ 800 miljoen?
Het Strategisch Akkoord sluit de MIVD niet uit van de opgelegde taakstelling. Defensie treft thans maatregelen om de ombuigingen te verwerken. Bekeken wordt of de MIVD daarvan vanwege de intensiveringen op het gebied van de terrorismebestrijding kan worden uitgezonderd.
68. De ontwikkeling van de Europese Rapid Reaction Force (RRF) ondervindt ernstige vertraging, waardoor er een concurrentie dreigt te ontstaan met de Amerikaanse voorstellen. Een van de oorzaken daarvan is de opstelling van de Griekse en Turkse regeringen. Kan de regering uitleg geven over de huidige stand van zaken in de onderhandelingen ? Tijdens de informele vergadering van defensieministers op 24 september jongstleden in Warschau werd door de Amerikaanse minister Rumsfeld een plan op tafel gelegd om een NAVO `Rapid Reaction Force' op te richten. Is het de bedoeling van de regering om daaraan deel te nemen?
Zie het antwoord op vraag 56.
69. Hoe oordelen de NAVO-lidstaten over de Bush-doctrine ? Is het een onderwerp van gesprek binnen de NAVO? Zo ja, op wat voor manier wordt er over gesproken ? In hoeverre wordt het concept van de preventieve aanval besproken?
De nieuwe Amerikaanse nationale veiligheidsstrategie (ook wel de `Bush-doctrine' genoemd) biedt een antwoord op de dreigingen waarvoor de Verenigde Staten zich na 11 september 2001 gesteld zien. Deze Amerikaanse veiligheidsstrategie is meer dan een strikt politiek-militaire doctrine. Zij beslaat ook terreinen als handel en ontwikkelingssamenwerking. Veel van wat er in het document gesteld wordt over de Navo is al aan de orde in het bondgenootschap. Het concept van de preëmptieve aanval wordt in de huidige Amerikaanse veiligheidsstrategie onderbouwd vanuit de dreigingen die na 11 september 2001 aan het licht zijn gekomen. Het concept als zodanig is niet aan de orde in de Navo, wel is de strijd tegen terrorisme een belangrijk aandachtspunt en zijn ook de nieuwe veiligheidsdreigingen een urgent onderwerp. De Amerikaanse regering stelt in haar veiligheidsstrategie dat de Navo zich moet aanpassen aan de nieuwe veiligheidsontwikkelingen. Op het punt van de preëmptieve aanval vertoont de huidige veiligheidsstrategie overigens een zekere mate van continuïteit met de veiligheidsstrategie die in 1999 door de toenmalige Amerikaanse regering is gepubliceerd. In dit verband dient te worden vermeld dat de regering, op verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, op korte termijn haar standpunt over de Amerikaanse veiligheidsdoctrine aan de Kamer zal doen toekomen.
70. Onder welke voorwaarden wil de EU de missie in Macedonië overnemen? Is de EU in 2003 klaar hiervoor?
De EU heeft zich in Sevilla bereid verklaard de militaire missie in Macedonië over te nemen van de Navo na afloop van het mandaat, op voorwaarde dat er dan een permanente regeling tot stand is gekomen over samenwerking tussen de EU en de Navo (`Berlijn plus'). Deze regeling is thans nog niet overeengekomen.
71. Op welke wijze komen de investeringen in de Europese defensiecapaciteit in het kader van het EVDB rechtstreeks ten goede aan versterking van het Europese defensie-aandeel in de NAVO? Wat is de stand van zaken met betrekking tot EU-toegang tot NAVO-assets?
Zie het antwoord op vraag 51.
72. Welke nationale plannen en projecten zijn getoetst aan de Headline Goal (HLG) en het Defense Capabilities Initiative (DCI)? Kan de regering een zo volledig mogelijk overzicht geven van de wijzigingen die dit tot gevolg heeft gehad?
In het voorjaar van 2001 heeft Defensie de plannen van de Defensienota 2000 in het licht van de toenemende Europese oriëntatie van krijgsmacht getoetst aan de behoeften die waren vastgesteld in het kader van de Headline Goal van de Europese Unie en van het "Defence Capability Initiative" (DCI) van de Navo. Dat resulteerde in de bijstelling van de nationale plannen ten gunste van de aanschaf van extra transporthelikopters. De Kamer is hierover bij brief geïnformeerd op 25 juni 2001 (Kamerstuk 27 400X nr. 46).
73. Worden de zes om te bouwen Fuchs-voertuigen ingedeeld bij de op te richten NBC-compagnie of is dit een extra capaciteit?
Alle zes om te bouwen Fuchs pantserwielvoertuigen worden inderdaad bij de op te richten NBC-verdedigingscompagnie ingedeeld.
74. In welke opties is voorzien om samen met het Verenigd Koninkrijk een role-3 hospitaal in te zetten?
Het "role-3" veldhospitaal is een gemeenschappelijke capaciteit van het Verenigd Koninkrijk en Nederland die deel uitmaakt van de zogenaamde "pool of forces". Deze capaciteit is in eerste instantie bedoeld voor de EU, maar kan desgewenst ook aan de Navo worden toebedeeld. Een inzet van de eenheid is pas aan de orde als daarom wordt gevraagd en nadat door beide regeringen politieke goedkeuring is verleend.
75. Houdt taakspecialisatie in dat Nederland - op termijn - taken en/of onderdelen gaat afstoten? 87. In hoeverre zal taakspecialisatie binnen de EU ertoe leiden dat de ene staf meer personeel en materieel krijgt dan een andere staf? Welk effect heeft dit op investeringen in materieel en afvloeiing van personeel?
Taakspecialisatie behelst zowel het geheel of gedeeltelijk afstoten van taken of onderdelen daarvan als het geheel of gedeeltelijk overnemen van taken van bondgenoten en partners. Landen spreken met elkaar af zich op bepaalde taken te richten en de capaciteiten daartoe ook in te zetten voor andere landen. Langs deze weg kunnen landen in gezamenlijk overleg de effectiviteit en de doelmatigheid van de Europese defensie-inspanningen vergroten. Taakspecialisatie komt bij internationale militaire samenwerking ter versterking van de Europese militaire capaciteiten nadrukkelijk aan de orde. Initiatieven in dit kader kunnen er in beginsel toe leiden dat Nederland taken op zich neemt of juist afstoot. Over de gevolgen daarvan, bijvoorbeeld voor de samenstelling van staven, de investeringen in materieel en de afvloeiing van personeel, is geen concreet antwoord te geven.
76. Welke Nederlandse bedrijven participeren in de gezamenlijke ontwikkeling van de Unmanned Aerial Vehicle (UAV)?
Op 29 mei 2002 is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 28 000X nr. 30, over de ondertekening van het "General Memorandum of Understanding" (GMOU), waarin de samenwerking tussen Frankrijk en Nederland inzake het "Unmanned Aerial Vehicle" (UAV) vorm krijgt. In deze brief is ook gemeld dat met de ondertekening van het GMOU geen enkele verplichting, financieel of anderszins, is aangegaan en dat de samenwerking wordt opgezet in overeenstemming met het Defensie materieel proces (DMP). De eerste fase (behoeftestelling) van het DMP is nog niet gestart. Pas nadat de Kamer de behandeling van de behoeftestelling heeft afgerond zullen de verdere fasen van het DMP voor dit project uitwijzen of, en zo ja welke, Nederlandse bedrijven kunnen participeren in de gezamenlijke ontwikkeling van de UAV.
77. Wat betekent een versterking van de samenwerking met Duitsland op het vlak van de opleiding en training voor amfibisch optreden, voor de traditionele samenwerking met het Verenigd Koninkrijk? Hoe verhoudt zich dit streven met het Europees Amfibisch Initiatief, dat betrekking heeft op Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Italië?
De versterking van de samenwerking met Duitsland op het vlak van de opleiding en training voor amfibisch optreden is geen beletsel voor de traditionele samenwerking met het Verenigd Koninkrijk. Integendeel, de oprichting van een amfibische component door Duitsland past geheel in een vergroting van het Europese amfibisch vermogen zoals die wordt beoogd door het Europees amfibisch initiatief (EAI). In de "Declaration of Intention" van het EAI wordt deelname aan het initiatief door andere landen met een amfibische capaciteit op termijn dan ook onder bepaalde voorwaarden nadrukkelijk opengehouden.
78. Waarom wordt in het kader van EVDB niet een `joint cell' opgericht voor lucht-, land- en zeetransport ? Waarom wordt dit nu versnipperd opgezet? 79. Waar wordt de `European sealift coördination cell' gevestigd en op welke wijze is Nederland vertegenwoordigd?
Het opzetten van een gezamenlijke cel voor zee-, land- en luchttransport is een besluit dat niet unilateraal door Nederland wordt genomen. Er is gekozen voor een co-locatie van de "Sealift Coordination Cell" (SCC) met de "European Airlift Coordination Cell" (EACC) in het gebouw van het EACC op de vliegbasis Eindhoven. Daarmee wordt maximale doelmatigheid bereikt in de ondersteuning en wordt samenwerking van begin af aan bevorderd. Nederland is in de SCC op stafniveau vertegenwoordigd.
80. In hoeverre zal taakspecialisatie binnen de EU ertoe leiden dat de ene staf meer personeel en materieel krijgt dan een andere staf? Welk effect heeft dit op investeringen in materieel en afvloeiing van personeel?
Zie het antwoord op vraag 82.
81. Kan de regering in een concreet overzicht aangeven hoe en waar thans projecten en samenwerkingen mogelijk zijn en eventueel aangevangen zouden kunnen worden ter vermindering van de genoemde versplintering van Europese inspanningen? Kan de regering samenvattende rapportages/ analyses aan de Kamer aanbieden die concreet inzicht geven in de specifieke terreinen/ taakvelden/ specialisaties waarop afstemmingen en samenwerking mogelijk zijn?
Tijdens de informele vergadering van de EU-ministers van Defensie in Rethymnon (Kreta) van 4 en 5 oktober jl. is overeengekomen dat de landenpanels, die in het kader van het "European Capabilities Action Plan" (ECAP) de mogelijkheden tot multinationale samenwerking onderzoeken ter versterking van specifieke capaciteiten, in maart 2003 hun bevindingen zullen overleggen. De Kamer zal over de bevindingen van de panels worden geïnformeerd. Dat geldt ook voor het ECAP-tussenrapport, dat de EU-ministers van Defensie in de loop van november zal worden aangeboden. Verder blijft Nederland, in aanvulling op eerder gemaakte afspraken met onder meer Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, bilateraal zoeken naar mogelijkheden ter intensivering van de militaire samenwerking met bondgenoten en partners.
82. Hoe verhoudt het streven om het expeditionair vermogen te versterken zich met de reductie van de Nederlandse participatie aan vredesoperaties?
Het streven het expeditionaire vermogen van de krijgsmacht te versterken houdt niet alleen verband met de deelneming aan vredesoperaties. De terroristische aanslagen van 11 september 2001 hebben het besef versterkt dat ook de bescherming van het nationale en bondgenootschappelijke grondgebied uiteenlopende eisen stelt aan de krijgsmacht, waaronder het vermogen buiten het bondgenootschappelijk grondgebied op te treden. Versterking van het expeditionaire vermogen blijft een belangrijke component binnen de transformatie van de krijgsmacht in de richting van expeditionaire, mobiele, veelzijdig inzetbare en modulair opgebouwde eenheden.
83. Kan de regering aangeven op welke manier wordt voorkomen dat de speerpunten met betrekking tot de uitvoering van de Defensienota, het voortzetten van het veranderingsproces en het personeelsbeheer, onder druk komen te staan door de forse bezuinigingen?
Zie het antwoord op vraag 5. In een uitgebreide brief die u midden november tegemoet kunt zien, worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt.
84. Waarom wordt de verwerving van Militaire Satelliet Communicatie (MILSATCOM) capaciteit, die ten goede komt aan de gehele krijgsmacht, ondergebracht bij één onderdeel, te weten de Koninklijke Marine?
De verwerving van materieel dat ten goede komt aan de gehele krijgsmacht wordt om redenen van doelmatigheid veelal ondergebracht bij één krijgsmachtdeel. Voor dit specifieke project is gekozen voor het onderbrengen bij de Koninklijke marine vanwege de bij dit krijgsmachtdeel aanwezige ervaring met satellietcommunicatie.
85. De zware tanks en vuurmonden zijn moeilijk door de lucht te verplaatsen. Spelen deze zware tanks nog een rol bij de toekomstige taakstelling van de Koninklijke Landmacht? Is gevechtswaardeverbetering van de Leopard-2 in dat opzicht wel noodzakelijk? In een flexibele en snel verplaatsbare krijgsmacht lijkt zware artillerie weinig tot geen rol meer te spelen. Is de regering, ondanks dat feit, voornemens om de vervanging van de M114/39 en de M109 vuurmonden door te zetten?
171. Is er een militaire noodzaak tot verdere gevechtswaardeverbetering van de Leopard-2?
Zoals onder meer is vermeld in de brief aan de Kamer over de vervanging van de vuurmonden M-109 en M-114 (Kamerstuk 28 000 nr. 26) moet de Koninklijke landmacht kunnen optreden in het gehele geweldspectrum, en heeft hiervoor een scala van middelen en eenheden nodig. Bij optreden in een hoog geweldsspectrum (vredesafdwinging en artikel 5-operaties) is de beschikbaarheid van een georchestreerd scala aan eenheden noodzakelijk. Dit zogenaamde gevecht van verbonden wapens vormt de hoeksteen van de "warfighting capability" van de Koninklijke landmacht. Tanks en vuurmonden, zoals de Leopard-2 en de PzH 2000, maken daar onlosmakelijk deel van uit, ook bij de toekomstige taakstelling van de landmacht. De Tweede Kamer heeft 19 april jl. ingestemd met de vuurmonden. Zie voorts de antwoorden op vragen van het lid Timmermans (PvdA) aan de staatssecretaris van Defensie over de aanschaf van de PzH 2000, ingezonden 22 augustus 2002 (Aanhangsel van de Handelingen nr. 1678).
Het concept van de tank als hoofdpantserbestrijdingswapen is gebaseerd op de optimale combinatie van mobiliteit, vuurkracht en bescherming. Dit heeft een essentiële rol in de "manoeuvre warfare". De huidige gevechtstank is het meest effectief in open terrein, maar hij bewijst ook zijn waarde in bedekte terreindelen of verstedelijkte gebieden. Een voorbeeld hiervan is het optreden in Bosnië. Na het uitfaseren van de TOW is de Leopard-2A6 het enige systeem van de Koninklijke landmacht dat zogenaamde "pantserbestrijding lange dracht" kan uitvoeren. Daarbij is de gevechtstank een garantie om zowel bij vredesafdwinging als bij vredesbewaring de risico's voor het personeel te minimaliseren. De lopende (huidige) gevechtswaardeverbetering van de Leopard-2 richt zich op het verbeteren van de vuurkracht en de bescherming. Die zijn nodig om de Leopard-2 op de lange termijn operationeel inzetbaar te houden. Tevens wordt thans nagegaan hoe de Leopard-2 kan worden verbeterd op het gebied van commandovoerings- en zichtmiddelen.
De Nederlandse krijgsmacht streeft ernaar snel (wereldwijd) te kunnen optreden met lichte, snel inzetbare eenheden, die ook door de lucht verplaatst kunnen worden. De gewenste snelle inzet van de eenheden is in belangrijke mate afhankelijk van beschikbaarheid van adequate transportmiddelen voor strategisch transport. Het is niet zo dat alle delen van de Nederlandse krijgsmacht (of van de landmacht in het bijzonder) door de lucht verplaatst moeten kunnen worden. Gewenst is een goede mix tussen de per definitie (zeer) snel inzetbare en (door de lucht) verplaatsbare lichte eenheden en de beter bewapende en vooral beter beschermde eenheden die zwaarder zijn en minder snel kunnen worden verplaatst. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen de wens snel in het inzetgebied aanwezig te zijn (en daardoor mogelijkerwijs escalatie te voorkomen) en de behoefte om beslissend in een conflict te kunnen interveniëren. Lichte (luchtmobiele of luchttransportabele) eenheden zijn geschikt voor het eerste doel, maar door hun lichte bewapening en bepantsering minder geschikt voor het tweede doel.
Alle grotere Navo-bondgenoten (inclusief de Verenigde Staten) beschikken daarom over zowel zware als lichte eenheden. Voorlopig hebben alleen de Verenigde Staten concrete plannen die gericht zijn op een toekomstige strijdmacht (ná 2025), die door gebruikmaking voor nieuwe (en grotendeels nog niet bestaande) technologieën moet kunnen opereren over het hele spectrum van militaire operaties. Deze moet dus zowel licht zijn, als goed bewapend en beschermd. Op dit moment is het echter technisch (nog) niet mogelijk alle vereiste militaire vermogen te verenigen in één systeem. Om die reden houden de Verenigde Staten vooralsnog zowel zware als lichte eenheden aan.
Kan de regering aangeven wat de budgetflexibiliteit zal zijn bij de Koninklijke Luchtmacht in de periode 2006-2011, ervan uitgaande dat het budget in die periode ongewijzigd blijft (referentie defensiebudget 2003)?
In de begroting 2003 is de budgetflexibiliteit voor de periode 2003-2007 weergegeven. Deze varieert tussen tien en vijftien procent. Inzicht in de periode tot en met 2011 is mede afhankelijk van een aantal geplande grote materieelinvesteringsprojecten over deze periode en valt nu niet met zekerheid te presenteren.
50. Valt de beoogde vervanging van de HAWK PIP III geleide raketsystemen door de Patriot- luchtverdediging ook onder de investeringsprojecten waarvan noodzaak en omvang nader worden bekeken? 51. De vervanging van de HAWK PIP III roept vragen op. De Patriot lijkt minder effectief dan gewenst. Kan de regering aangeven waarom Nederland gaat uitbreiden waar de Duitsers juist afstoten? Kan de regering ook aangeven waarom dit soort luchtafweer onder de Koninklijke Luchtmacht valt en niet onder de Koninklijke Landmacht? Het gaat hier toch om de verdediging van gronddoelen tegen vliegtuigen en raketten? Zouden gronddoelen niet door de Koninklijke Landmacht moeten worden verdedigd?
De Patriot is het modernste luchtverdedigingssysteem. Het overtreft de Hawk Pip-3 in hoogte- en afstandbereik, in vuurkracht, in reactiesnelheid en in effectiviteit. Door de constante ontwikkeling van het wapensysteem (vooral door ervaringen opgedaan in de Golfoorlog) is de Patriot uitstekend inzetbaar tegen een brede luchtdreiging van helikopters, (on)bemande vliegtuigen, maar als enige systeem ook tegen de steeds verder toenemende dreiging van kruisvluchtwapens en tactische ballistische raketten die al dan niet zijn voorzien van massavernietigingswapens. Duitsland beschikt momenteel over 36 Patriot wapensystemen. Om budgettaire redenen kan Duitsland slechts een deel van de operationele systemen op de modernste modificatiestandaard (Pac-3) te brengen. Duitsland heeft besloten om van de overige systemen een zestal systemen af te stoten. Nederland is voornemens hiervan een aantal systemen over te nemen. Deze worden door Nederland gestandaardiseerd op het modernste modificatieniveau. Door deze Duits-Nederlandse samenwerking neemt per saldo de effectiviteit van de luchtverdediging van zowel de EU als de Navo toe. Tevens wordt hierdoor een Europese tekortkoming voor een deel opgeheven. De Koninklijke luchtmacht levert met de Patriot (en met jachtvliegtuigen) een cruciale bijdrage aan de hoogwaardige luchtverdediging in de geïntegreerde Navo-luchtverdedigingsstructuur en is daartoe opgenomen in de zogenaamde "Air Command and Control Structure" van de Navo. Voor een effectieve luchtverdediging is het van belang dat de inzet van jachtvliegtuigen en grondgebonden luchtverdedigingsmiddelen centraal wordt gecoördineerd, wat uit effectiviteitoverwegingen bij de Navo een verantwoordelijkheid is van luchtstrijdkrachten. Aan de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen is ruim aandacht besteed in de Kamerbrief "Samenwerking grondgebonden luchtverdediging" van 18 oktober 2001 (Kamerstuk 26 900 nr. 41) en de antwoorden op de vragen van de kamercommissie voor Defensie naar aanleiding hiervan, aangeboden op 10 december 2001. Ook is zij aan de orde in de brief van staatssecretaris van Defensie van 25 maart 2002, waarin deze een actualisering geeft van de stand van zaken ten aanzien van vliegveld De Peel (Kamerstuk 26 900 nr. 50). In de verdere uitwerking van het Strategisch Akkoord worden de noodzaak en omvang van alle investeringsprojecten nader bekeken. De beoogde vervanging van Hawk Pip-3 door de Patriot valt hier dus ook onder.
52. Op welke wijze wordt de samenwerking tussen de Koninklijke Marechaussee, het Korps Landelijke Politiediensten en de regiokorpsen concreet vormgegeven?
De samenwerking tussen Koninklijke marechaussee, het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en de regiokorpsen komt tot uitdrukking op diverse terreinen. De Koninklijke marechaussee en de KLPD hebben de inrichting van één gezamenlijke meldkamer ter hand genomen. Daarnaast levert de marechaussee sinds mei van dit jaar bijstand aan de KLPD op het gebied van persoonsbeveiliging. Ter uitvoering van het Strategisch Akkoord wordt thans nader bezien of op meer terreinen kan worden samengewerkt met de KLPD. Met de regiokorpsen wordt samengewerkt in het kader van de aanpak van de grensoverschrijdende criminaliteit en op het gebied van rechercheonderzoeken. Ook op andere beleidsterreinen worden thans de mogelijkheden tot samenwerking met de regiokorpsen nader bezien.
53. Er bestaat nog onduidelijkheid over het wel of niet openhouden van een aantal luchtvaarttereinen, waaronder ook Marinevliegkamp Valkenburg. Heeft de regering enig zicht op de termijnen waarbinnen deze beslissingen zullen vallen? Heeft de regering rekening gehouden met de financiële gevolgen van het openhouden van bijvoorbeeld Marinevliegkamp Valkenburg (te denken valt bijvoorbeeld aan geluidsbeperkende maatregelen die getroffen zouden moeten worden)?
Het al dan niet openhouden van het marinevliegkamp Valkenburg (MVKV) is onderdeel van de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Met betrekking tot de financiële gevolgen van het openhouden van MVKV is de Kamer geïnformeerd op 3 juli 2001 (Aanhangsel van de Handelingen 1450) in antwoord op vragen van het Tweede-Kamerlid Van 't Riet (D66).
54. Waarom wordt niet ook voor de Vliegbasis Soesterberg een definitieve geluidszone vastgesteld ?
De geluidszone ingevolge de Luchtvaartwet voor de vliegbasis Soesterberg is op 22 maart 1993 definitief vastgesteld met het besluit van de staatssecretaris van Defensie genummerd MG 93019049.
55. Op welke concrete manieren groeien de krijgsmachtdelen en het Defensie Interservice Commando (DICO) in 2003 verder naar elkaar toe?
Het doel bij de oprichting van het Dico in 1996 was het doelmatiger leveren van ondersteunende diensten aan de krijgsmachtdelen. Intussen bestaat het Dico uit twaalf resultaatverantwoordelijke eenheden en twee baten-lastendiensten, die voortdurend bezig zijn hun processen doelmatiger in te richten. Bovendien zijn activiteiten gaande om meer ondersteunende taken onder te brengen bij het Dico. Daartoe is de organisatiestructuur van het Dico inmiddels al aanzienlijk verbeterd. De diensten van het Dico streven voorts naar een beter onderbouwde kostprijs per activiteit of product in relatie met de nadere invulling van de kostprijzen in de begroting. De relatie met de afnemer, die aansluit bij de onderdelen uit de beleidsartikelen, is voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt. Het Dico is ook onderwerp van studie in het kader van de herinrichting en de integratie van staven, een onderwerp waarop de brief over Defensie en het Strategisch Akkoord ingaat die medio november aan de Kamer wordt gestuurd.
56. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het `Dashboard CDS' en het `total asset visibility' systeem, die zouden moeten helpen bij de in deze begroting voorgestane versterking van de positie van de CDS?
Het "Dashboard CDS" en "Total Asset Visibility" wordt betrokken bij het verder versterken van de rol van de chef defensiestaf in het algemeen en de ontwikkeling van het Joint operatiecentrum (JOC) in het bijzonder. Hierover heb ik u op de hoogte gesteld in mijn brief "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" van 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14).
57. Welke taken van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) zijn versterkt?
De inspecteur-generaal der krijgsmacht (IGK) dient de minister van Defensie gevraagd en ongevraagd van advies over vraagstukken die de krijgsmacht betreffen. Daarnaast heeft de IGK een bemiddelende rol in individuele aangelegenheden die (voormalig) personeel van de krijgsmacht betreffen en onderzoekt zaken die hem door of namens betrokkene of diens verwanten worden voorgelegd. Deze betreffen voornamelijk bemiddeling in conflicten over aanstelling en opleiding, carrièreverloop en herplaatsing, alsmede zaken met betrekking tot de veteranen. De IGK vervult voorts een belangrijke rol bij de interne communicatie van Defensie. Met de IGK beschikt Defensie al jaren over een vertrouwensman waarop ook zogenoemde klokkenluiders een beroep kunnen doen. De IGK kan zich los van functionele en hiërarchische lijnen een beeld te vormen van wat binnen Defensie leeft. Met name de adviestaak van de IGK is versterkt. De rapportages van de IGK aan de bewindslieden worden structureel in het Politiek Beraad aan de orde gesteld en zijn ervaringen en aanbevelingen worden betrokken bij de beleidsontwikkeling. Gezien de omvang van de organisatie is de IGK een belangrijke bron van kennis waarvan bij de beleidsontwikkeling nog vaker gebruik kan worden gemaakt. De IGK wordt overigens, gezien zijn onafhankelijke positie, niet meer belast met zogenoemde huishoudelijke onderzoeken.
58. In het rapport van de commissie Franssen wordt gesproken over het versterken van de rol van de CDS. Aanvullend is in mei 2002 opdracht gegeven aan de Secretaris-Generaal (SG) en de CDS om met voorstellen te komen. Wat is hiervan de stand van zaken en welke consequenties zullen de voorgenomen maatregelen hebben voor de voorliggende begroting?
Op 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14) is u de "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" toegezonden. Die brief gaat ook in op de vragen 44, 45, 47, 132 en 134.
59. X X 60. X X 61. Welke gevolgen hebben de efficiency- en volumekorting op de mentale en fysieke belasting van het personeel en hoe moet dit in samenhang worden gezien met Speerpunt 5 (versterking van het personeelsbeheer)?
Reorganisaties zorgen vrijwel altijd voor ongerustheid onder het personeel, vooral in het geval van reductiemaatregelen. De uitvoering van het Strategisch Akkoord heeft voor Defensie dermate grote personele en financiële gevolgen dat ingrijpende maatregelen onontkoombaar zijn. Een belangrijke oorzaak van ongerustheid is de (langdurige) onzekerheid over wat er met de persoon zelf gaat gebeuren. Daarom wordt eraan gestreefd het personeel zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de toekomst. Dit stemt ook overeen met de afspraken uit de "Agenda voor de Toekomst". Goed overleg met de sociale partners bij Defensie over de manier waarop de reorganisatie zijn beslag zal krijgen, alsmede goede en tijdige voorlichting aan het personeel staat daarbij voorop. Het antwoord op de vraag of door de verminderde aantallen personeelsleden de werklast voor het zittende personeel verandert, hangt af van hoe de reductie gestalte krijgt. Hierover zal ik u op een later tijdstip informeren, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14). De versterking van het personeelsbeheer, speerpunt 5, zal onverminderd van kracht blijven. Juist in deze voor het personeel onzekere tijden is een modern personeelsbeheer noodzakelijk. Hiermee wordt gewaarborgd dat de organisatie gevuld blijft met gekwalificeerde en gemotiveerde mensen. Daar de transformatie is gekoppeld aan ontbureaucratisering en ontstaffing, zal het onderbrengen van werkzaamheden, in nieuwe, meer centraal gepositioneerde organisatiedelen, naar verwachting een positieve uitwerking hebben op de versterking van het personeelsbeheer.
62. Defensie wil meer gaan inspelen op de individuele wensen van de werknemers. Gaat de regering hierbij ook kijken naar de ongelijkheid in beloning tussen burger- en militair personeel die op dezelfde locatie dezelfde taken uitvoeren (te denken valt bijvoorbeeld aan informatievoorzienings-/automatiseringspersoneel)?
Defensie beoogt door het verbreden van de keuzemogelijkheden op het gebied van de arbeidsvoorwaarden beter aan te sluiten bij individuele wensen van de werknemer. De verschillen in beloning die verband houden met de verschillen in de rechtspositie van het burger- en militair personeel zijn daarbij niet aan de orde.
63. Kan de regering een concrete termijn noemen waarbinnen de personele consequenties als gevolg van de nieuwe taakstellingen bekend gemaakt zullen worden?
In een uitgebreide brief die u midden november tegemoet kunt zien, worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
64. Op welke wijze is het mogelijk om, met behoud van de selectie-eisen voor militair personeel, een groter deel van de sollicitanten metterdaad aan te trekken?
Om de instroom te verhogen zijn maatregelen genomen om het keurings- en selectieproces te optimaliseren. De inrichting van het proces is verbeterd en vereenvoudigd zodat onnodige uitval bij de keuring en selectie kan worden voorkomen en onderbenutting van het sollicitantenbestand zoveel mogelijk wordt gereduceerd. De elementaire militaire eisen waaraan iedere militair moet voldoen, zijn daarbij behouden. Ten behoeve van het integrale verbeteringstraject voor de personele bezetting van de krijgsmacht worden overigens veel meer maatregelen getroffen dan alleen die op het gebied van de keuring en selectie. In de vierde voortgangsrapportage van 11 januari 2002 (Kamerstuk 29 900 nr. 46) is aangegeven aan welke maatregelen prioriteit is toegekend.
65. In het antwoord op een vraag over flexibilisering van de uitzendtermijn bij vredesbewarende operaties, gesteld naar aanleiding van de vorige begroting, werd melding gemaakt van het streven naar het waar mogelijk verkorten van deze termijn en het verlengen van de tijd tussen twee uitzendtermijnen. Heeft dit streven tot concrete maatregelen en resultaten geleid? In hoeverre hebben, dan wel krijgen de bevelhebbers de mogelijkheid om zelfstandig te beslissen over de duur van de uitzendtermijn?
De chef defensiestaf (CDS) is verantwoordelijk voor de uitzending van militairen tijdens vredesoperaties. De bevelhebbers vervullen een adviserende rol. Dit geldt ook voor de te hanteren uitzendtermijn. De uitzendtermijn wordt door de CDS vastgesteld op basis van het advies van de bevelhebbers en is afhankelijk van factoren die per missie kunnen verschillen. Defensie hanteert dus geen vaste uitzendtermijn. Thans varieert de termijn van één tot twaalf maanden, waarbij een duur van zes maanden het meest voorkomt.
66. Wat betekent de zinsnede `er komt een studie naar relatie rang, functie en bezoldiging'? De wens om te bezoldigen op basis van functie in plaats van naar rang is toch al in 2000 door de Kamer geuit? Betekent dit dat men de afgelopen 2 jaar niets aan dit dossier heeft gedaan?
Het gaat hier om een traject met ingrijpende gevolgen, dat een gedegen onderzoek behoeft. In overeenstemming met de afspraken met centrales van overheidspersoneel, zoals opgenomen in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2001-2003, wordt in dit kader thans gewerkt aan een inventarisatie van knelpunten in het functioneren van het huidige militaire bezoldigingssysteem. De resultaten van deze inventarisatie zijn eind van dit jaar beschikbaar. Direct daarna zal een begin worden gemaakt met de studie naar de relaties tussen rang, functie en bezoldiging. De uitkomsten van deze studie zullen naar verwachting medio volgend jaar gereed zijn.
67. Het onderscheid tussen Beroepspersoneel Bepaalde Tijd (BBT) en Beroepspersoneel Onbepaalde Tijd (BOT) was toch al opgeheven in de begroting van 2002? Waarom staat er nu in de begroting dat dit overwogen wordt? 116. Kan de regering toelichten waarom Defensie overweegt al het personeel als BBT'er aan te stellen? Deelt zij de mening dat dit een functie binnen de Nederlandse Krijgsmacht minder aantrekkelijk maakt en dit dus strijdig is met de voortdurende wens van Defensie om een goede werkgever te zijn?
Het onderscheid tussen BOT en BBT staat ter discussie. Mogelijke effecten verbonden aan de opheffing van dit onderscheid worden in kaart gebracht voordat op dit punt verantwoord tot besluitvorming kan worden gekomen. Tevens wordt bezien welke aanpassingen nodig zijn in het personeelsbeheer en het daarbij behorende instrumentarium. Daarbij worden de mogelijke cultuuraspecten die aan het onderscheid tussen BOT en BBT zijn verbonden mede in beschouwing genomen. Het uitgangspunt van dit onderzoek is overigens niet het aanstellen van al het personeel voor bepaalde tijd. Daarentegen is het uitgangspunt dat een militair in beginsel een aanstelling krijgt voor onbepaalde tijd, waarbij in de uitwerking tevens de in de Defensienota 2000 opgenomen verjonging en flexibilisering van de krijgsmacht onverkort uitgangspunt van beleid blijven.
68. "Het debat over de vermaatschappelijking van de krijgsmacht en de positie van de militair in de samenleving wordt voltooid". Waar vindt dit debat plaats? Wie voltooit dit debat?
Als gevolg van de afspraken uit de "Agenda voor de toekomst" wordt thans met de centrales van overheidspersoneel gedebatteerd over een voorstel om de specifieke eisen voor het beroep van militair te verankeren in de Militaire ambtenarenwet 1931. De speciale positie van de militair in de samenleving wordt hierdoor wettelijk vastgelegd. Het is de bedoeling om medio volgend jaar een daartoe strekkend wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. In ditzelfde wetsvoorstel wordt een voorstel opgenomen over de positie van minderjarigen binnen de krijgsmacht. Zie ook het antwoord op vraag 219.
69. Wanneer is het onderzoek naar gedetailleerde en knellende regelgeving afgerond? Wie voert dit onderzoek uit?
Thans wordt op krijgsmachtdeelniveau gewerkt aan een inventarisatie van te gedetailleerde en/of knellende regelgeving die tot belemmerende gevolgen voor de bedrijfsvoering leidt. Medio volgend jaar is deze inventarisatie naar verwachting beschikbaar.
70. Is de voorgestelde versobering van de ziektekostenregeling en de korting op de loonbijstelling in overeenstemming met de afspraken in het kader van `Agenda voor de toekomst'? 71. Hebben de versobering van de ziektekostenregeling en de mogelijk toenemende werkdruk door `minder personeelsintensief' werken en efficiency- en volumekortingen gevolgen voor het imago van het werken bij Defensie en voor bijvoorbeeld de werving van BBT'ers, die nog steeds doorgaat?
Zie het antwoord op vraag 38.
72. Kan de regering toelichten waarom Defensie overweegt al het personeel als BBT'er aan te stellen? Deelt zij de mening dat dit een functie binnen de Nederlandse Krijgsmacht minder aantrekkelijk maakt en dit dus strijdig is met de voortdurende wens van Defensie om een goede werkgever te zijn?
Zie het antwoord op vraag 111.
73. Per jaar gaat de regering ¤ 7 miljoen besparen op externe inhuur. Is de regering er van op de hoogte dat veel informatievoorzieningsprojecten voor de politieke leiding afhankelijk zijn van de inbreng van zowel kennis als capaciteit van externen? Is de regering er van op de hoogte dat als bij dit soort projecten teveel mensen verdwijnen, deze projecten stokken of mislukken? Kan de regering aangeven op welke projecten zij gaat bezuinigen en wat de consequenties van deze bezuinigingen zullen zijn op die projecten?
De besparing van 7 miljoen euro op de inhuur van externen is verdeeld over de defensieonderdelen naar rato van de thans aan inhuur besteedde budgetten. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, worden ingevuld door de defensieonderdelen. Ieder defensieonderdeel zal zorgvuldig moeten vaststellen waar de inbreng van kennis van buiten de defensieorganisatie en de capaciteit van externen onontbeerlijk is voor het gaande houden van bedrijfsprocessen of het uitvoeren van projecten, of waar dat op een andere manier kan worden opgelost.
74. Zijn de bedragen die worden uitgegeven in het kader van de beleidsintensivering voor het EVDB (internationaal gezien) geloofwaardig te noemen?
In de aanloop naar de Top van Praag zal ik u, in overeenstemming met mijn eerdere toezeggingen, nader informeren over de Nederlandse inzet.
75. Hoe verhoudt zich de efficiencykorting die was afgesproken door het vorige Kabinet bij de Voorjaarsnota zich tot de efficiencykorting die is afgesproken in het Strategisch Akkoord?
Er is geen relatie tussen beide efficiencykortingen.
76. Wat is de vastgestelde formatiebehoefte voor personeel van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol en wat is de daadwerkelijk sterkte op 1 oktober 2002? Welke aanvullende middelen worden ter beschikking gesteld en wanneer?
De sterkte van het district Schiphol bedroeg op 1 oktober 2002 in absolute aantallen 1.318 personeelsleden, onder wie 1.200 militairen en 118 burgers. Het district Schiphol groeit door tot een organisatie-eenheid met een grootte van uiteindelijk 1.398,5 vte´n. De financiering hiervan geschiedt uit de aanvullende financiële middelen voor: - de uitbreiding van Schiphol (diverse taakvelden); - de normering van de grensbewaking; - het asielbeleid (aanmelding minderjarige asielzoekers (AMA's)); - de aanpak van drugskoeriers; - terrorismebestrijding.
77. Heeft de regering bij het budget van vredesoperaties rekening gehouden met de indirecte kosten als opleidingskosten en extra materieel, of versnelde slijtage van materieel door langdurig intensief gebruik?
Ter financiering van additionele uitgaven met betrekking tot de inzet van militaire middelen tijdens vredesoperaties is in de begroting een structurele voorziening opgenomen. Ten laste van deze voorziening komen uitgaven die als additioneel zijn aan te merken en een directe relatie met de inzet voor vredesoperaties hebben. Uitgaven voor extra materieel komen slechts ten laste van deze voorziening indien het betrokken materieel niet tot de normale uitrusting van Defensie kan worden gerekend en als zodanig niet beschikbaar is, evenals de eventuele aanpassing van materieel aan bijzondere klimatologische of infrastructurele omstandigheden. De vanwege grotere slijtage sneller te vervangen onderdelen of andere hogere onderhoudskosten worden eveneens als additioneel beschouwd en komen uit dien hoofde ten laste van de voorziening voor vredesoperaties.
78. Welk bedrag is uit de algemene middelen beschikbaar gesteld voor de financiering van de SDD-fase van de JSF ?
Uit de algemene middelen is aanvankelijk een bedrag van 299,7 miljoen euro als voorschot beschikbaar gesteld. Als gevolg van een lagere dollarkoers bij afsluiting van het termijncontract is dit bedrag thans bijgesteld tot 239,7 miljoen euro. Naarmate de industriële afdrachten ten behoeve van de SDD-financiering toenemen vloeit dit bedrag terug naar de algemene middelen. Tot die tijd betalen de ministeries van Defensie en van Economische Zaken de rentelasten over dit bedrag.
79. De kosten voor de bewaking van het Koninklijk Huis ("De Eikenhorst"), de bestrijding van terrorisme en grensbewaking worden nu geheel uit de begroting van Defensie getrokken. Kan de regering aangeven waarom deze kosten niet gedeeld worden met de budgetten van Justitie en Binnenlandse Zaken? Verricht de Koninklijke Marechaussee naar verhouding niet te weinig taken voor Defensie om de kosten geheel op Defensie te verhalen?
De kosten voor activiteiten die de Koninklijke marechaussee uitvoert voor andere departementen (de bewaking van het Koninklijk Huis, de bestrijding van terrorisme en grensbewaking) komen in eerste instantie ten laste van de begroting van Defensie. Deze lasten worden echter niet door Defensie gedragen, omdat de voor de uitvoering nodige gelden van het budget van het vragende departement of uit de algemene middelen overgeschreven worden naar Defensie (de Koninklijke marechaussee).
80. Welke uitgangspunten worden gehanteerd als investeringen die gepland staan voor de komende vier jaar worden uitgesteld?
Deze uitgangspunten zullen nauw samenhangen met de beleidsmatige oplossingen die worden uitgedacht voor de invulling van de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord.
81. Vindt de regering het verantwoord om te korten op investeringen daar waar dit percentage voor sommige krijgsmachtdelen al jaren veel te laag is?
Zie het antwoord op vraag 27.
82. In hoeverre leidt het verlagen van het ambitieniveau tot het oplossen van het wervingsprobleem? 83. Leidt het invoeren van `efficiency korting' tot verdere inkrimping van het personeelsbestand? In hoeverre veroorzaakt dit dat er nog meer moeite ondernomen moet worden om aan het huidige ambitieniveau te voldoen? 135. Is aan de bondgenoten duidelijk gemaakt dat de verlaging van het ambitieniveau voor vredesoperaties vooral werd ingegeven door de wens te komen tot een vermindering van de uitzenddruk voor het personeel? 201. Betekent de bijgestelde ambitie voor wat betreft deelname aan vredesoperaties dat een te hoge uitzenddruk voor militairen tot het verleden zal gaan behoren?
De wervingsbehoefte is, gelet op de overige taken van de krijgsmacht, niet uitsluitend verbonden met de inzet in vredesoperaties. Mogelijk verlicht het aangepaste ambitieniveau voor vredesoperaties de uitzenddruk op het huidige personeel, maar het effect zal afhankelijk zijn van de samenstelling, de omvang en de duur en de omvang van de Nederlandse bijdragen aan vredesoperaties. (Zie ook vraag 202).
84. Is de regering bereid om de concrete maatregelen ter uitwerking van de bezuinigingen, waarbij handhaving van gezonde bedrijfsvoering en maximaal behoud van operationale capaciteiten voorop staan, de Kamer te doen toekomen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling?
Zie het antwoord op vraag 5. In een uitgebreide brief die u midden november tegemoet kunt zien, worden de taakstellingen van het Strategisch Akkoord nader uitgewerkt.
85. Kan de regering aangeven of er analyses bestaan ten aanzien van alle afzonderlijke krijgsmachttaken en -onderdelen, waarbij voor elk een afweging wordt gemaakt van hun relatieve belang voor de taakomschrijving van de krijgsmacht, zoals die beïnvloed wordt door de prioriteiten binnen het Strategisch Akkoord ten opzichte van de Defensienota 2000?
De relatieve bijdrage van operationele eenheden aan de hoofdtaken van de Defensie wordt voortdurend bewaakt. Zo zijn bij het opstellen van de Defensienota 2000 de bijdragen van alle onderdelen van de krijgsmacht aan de (toekomstige) taken van Defensie integraal en kritisch tegen het licht gehouden. In de jaarlijkse plancyclus wordt deze analyse telkens opnieuw uitgevoerd, zij het op kleinere schaal. Bij het opstellen van het eerste Joint defensieplan in de loop van 2003 zal een dergelijke analyse opnieuw worden uitgevoerd. Daarvoor zullen de laatste operationele inzichten, zoals die uit studies en analyses van, onder meer, de Navo (bijvoorbeeld de tweejaarlijkse "Defence Requirements Review"), alsmede van eigen onderzoeken als uitgangspunt dienen. Overigens beoogt het Strategisch Akkoord geen operationele prioriteitstelling te geven.
86. Welke bezuinigingsplannen uit vorige jaren zijn nog niet tot uitvoering gekomen? Hebben wél uitgevoerde bezuinigingsplannen uit vorige jaren in een aantal gevallen onvoldoende opgeleverd? Hoe omvangrijk is het reële bezuinigingspakket dat in de komende tijd moet worden uitgevoerd?
Alle in het verleden opgelegde bezuinigingen zijn met concrete plannen belegd in de defensiebegroting en meerjarenraming. Over het gehele defensiebudget zijn al deze bezuinigingen ingepast. Een uitzondering hierop vormt de taakstelling Competitieve Dienstverlening. Deze taakstelling is voor de jaren 2001 tot en met 2003 wel belegd, maar voor 2004 en verder vormt dit nog onderwerp van studie. De nog in te vullen taakstelling uit deze bezuiniging bedraagt 38,6 miljoen euro structureel (vanaf 2004). Voorts bestaat het reële bezuinigingspakket uit de opgelegde taakstelling uit het Strategisch Akkoord. Het totaal van deze taakstelling loopt op van 151 miljoen euro in 2003 tot 250 miljoen euro in 2006 en verder.
87. Hoe worden taken inzake terrorismebestrijding en veiligheid verdeeld tussen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de MIVD? Zijn er extra regelingen getroffen voor de samenwerking tussen die diensten?
De verdeling van de taken van de AIVD en de MIVD, ook die op het gebied van terrorismebestrijding en veiligheid, is vastgelegd in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). De MIVD houdt zich met deze aandachtsgebieden bezig vanuit een militaire invalshoek, gericht op de relevantie ervan voor de Nederlandse defensieorganisatie en de inzet, of inzetgebieden, van de krijgsmacht. De AIVD beschouwt terrorismebestrijding en veiligheid vanuit een civiele invalshoek. Op grond van artikel 58 van de Wiv 2002 verlenen de diensten elkaar zoveel mogelijk medewerking. Dit betreft in ieder geval het verstrekken en uitwisselen van gegevens. Daarnaast kunnen de diensten bij de toepassing van bijzondere bevoegdheden elkaar technische en andere vormen van ondersteuning verlenen. Samenwerking en overleg geschiedt bilateraal en in gremia zoals het Comité verenigde inlichtingendiensten Nederland (CVIN) en de Technische evaluatiecommissie.
88. Waaruit blijkt dat de defensieorganisatie beter functioneert dan voorheen? Is dit optimisme niet strijdig met de harde conclusies die worden getrokken in het rapport van de commissie-Franssen?
Op 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14) is u de "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" toegezonden. Die brief gaat ook in op de vragen 44, 45, 47, 102 en 134.
89. Is een `Europees project' een project dat past binnen de Helsinki Headline Goal? Kunnen dergelijke projecten ook van pas komen in het DCI van de NAVO?
Zie het antwoord op vraag 51.
90. Wordt het veranderingsproces zoals ingezet in de vorige kabinetsperiode ook voortgezet en zo ja met welke maatregelen?
Op 10 oktober jl. (Kamerstuk 26 237 nr. 14) is u de "Reactie op het rapport van de Commissie Opperbevelhebberschap" toegezonden. Die brief gaat ook in op de vragen 44, 45, 47, 102 en 132.
91. Is aan de bondgenoten duidelijk gemaakt dat de verlaging van het ambitieniveau voor vredesoperaties vooral werd ingegeven door de wens te komen tot een vermindering van de uitzenddruk voor het personeel ?
Zie het antwoord op vraag 126.
92. Welke overige EVDB-projecten, behalve NBC-detectie, worden in deze kabinetsperiode ter hand genomen?
In de aanloop naar de Top van Praag zal ik u, in overeenstemming met mijn eerdere toezeggingen, nader informeren over de inzet van Nederland.
93. De rampenbestrijdingsoefening luchtvaartterreinen en het beoefenen van de civiel-militaire samenwerking zijn sinds 1997 naar aanleiding van de Herculesramp verplicht voorgeschreven. Waarom wordt dit onderwerp als een nieuw item opgevoerd? Welke concrete nieuwe aspecten worden in het kader van de rampenbestrijding met de civiele autoriteiten in 2003 beoefend?
De taakgroep "Defensie & Terrorisme" heeft in het kader van de bestrijding van het terrorisme een aantal aanbevelingen gedaan voor beleidsintensiveringen en -aanpassingen. De taakgroep concludeerde dat de huidige procedures voor de inzet van de krijgsmacht in het kader van militaire steunverlening en bijstand over het algemeen toereikend zijn, ook als snelle inzet van militaire middelen geboden is, bijvoorbeeld bij het tegengaan van terroristische activiteiten. Niettemin ziet de taakgroep mogelijkheden voor verbetering. Gezamenlijke oefeningen met civiele autoriteiten en organisaties kunnen vaker en periodiek worden gedaan, waarbij procedures worden beproefd en geëvalueerd. Er worden geen concrete nieuwe aspecten beoefend. Daarnaast is Defensie thans in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de actualisering van de huidige bestuursafspraken op het gebied van rampenbestrijding.
94. Met welk type scheepswapens aan boord van Nederlandse marineschepen is in het recente verleden ervaring opgedaan voor wat betreft het ondersteunen van de strijd op het land? Welke typen scheepswapens zijn daarvoor in meer of mindere mate geschikt?
Met alle huidige kanonsystemen is tijdens oefeningen ervaring opgedaan. De kanons van 76 mm (aan boord van de S- en M-fregatten) hebben voor het walbombardement in kustgebieden echter een relatief klein bereik en een beperkte uitwerking en zijn daardoor minder geschikt. De kanons van 127 mm (aan boord van het LCF) zijn beperkt geschikt in kustgebieden. De Koninklijke marine onderzoekt momenteel met de Italiaanse marine de mogelijkheden om het bereik en de uitwerking van dit kanon te vergroten.
95. Op welke termijn zijn de Forces of Lower Readiness (FLR) eenheden inzetbaar? Wat betekent in concreto "op lange termijn"? Met welk personeel (beroeps, reserve, etc.) worden deze platforms bemand?
De gereedsheidstermijn voor de "Forces of Lower Readiness" (FLR) ligt tussen de 90 en 180 dagen. Op `lange termijn' betekent dat eenheden tussen de 90 en 180 dagen gereed moeten zijn voor de opgedragen inzet. De inzetscenario's van de Navo onderscheiden eenheden die in eerste instantie worden ingezet en eenheden die deze troepen moeten kunnen aflossen. De FLR-eenheden zijn vooral bedoeld voor aflossing bij reeds geïnitieerde operaties. Deze eenheden zijn samengesteld uit beroepspersoneel en kunnen worden aangevuld met reservisten.
96. Kan de regering een overzicht geven van de maritieme operaties die samen met België worden uitgevoerd?
Naast de samenwerking in het geïntegreerd Nederlands-Belgisch Operationeel hoofdkwartier te Den Helder worden samen met de Belgische marine oefeningen en operaties uitgevoerd gericht op het samenwerken in het Belgisch-Nederlands fregattensquadron, de zogenaamde Belgisch-Nederlandse taakgroep. Gezamenlijk wordt deelgenomen aan diverse multinationale en Navo-oefeningen. Ook de mijnendienst werkt samen in de deelname aan onder andere de "Immediate Reaction Forces" (IRF) van de Navo, mijnenopruimoperaties in de Oostzee en multinationale mijnenbestrijdingsoefeningen.
97. Is de regering, in het kader van de aangekondigde bezuinigingen en gelet op de huidige marktwaarde, van plan te komen tot een versneld afstoten of verkopen van de L- en S-fregatten?
De S-fregatten worden versneld afgestoten, waarbij naar verwachting het laatste S-fregat in 2004 uit de vaart wordt genomen. Het al dan niet afstoten van andere fregatten komt aan de orde in de brief die u midden november tegemoet kunt zien.
98. Kan de regering aangeven wat de personele, materiele en instandhoudingskosten op jaarbasis zijn van de onderzeedienst?
De totale kosten van de onderzeedienst bedragen jaarlijks 25,5 miljoen euro. De personele kosten van de onderzeedienst zijn 11 miljoen euro per jaar. De materiële exploitatie bedraagt 1,5 miljoen euro. De instandhoudingskosten zijn in totaal 13 miljoen euro per jaar: voor herbevoorrading en onderhoud jaarlijks respectievelijk 1,5 miljoen euro en 11,5 miljoen euro.
99. Wat is het nut van de stationering van een maritiem patrouillevliegtuig op IJsland? Op basis van welke overeenkomst is dit gebeurd en wanneer is deze overeenkomst gesloten?
Voor de Koninklijke marine zijn vooral de hechte samenwerking op het gebied van de onderzeebootbestrijding met de Verenigde Staten en het delen in hun expertise van belang.
100. Hoe komt het dat de vermoedelijke uitkomst van de prestatiegegevens van onderzeeboten zoveel lager is in 2002 dan in 2001 en 20003 ? Kan de regering uitleggen waar dat mee te maken heeft?
De uitkomst voor de prestatiegegevens onderzeeboten valt in 2002 niet lager maar aanzienlijk hoger uit dan in 2001. Dit wordt veroorzaakt door de inzet van onderzeeboten voor de operatie Enduring Freedom. De hiervoor benodigde vaardagen zijn echter opgenomen in het beleidsartikel 09 "Uitvoeren vredesoperaties" en niet meer in beleidsartikel 01 "Koninklijke marine". De uitkomst lijkt derhalve lager. In de tabel op pagina 117 van de Defensiebegroting 2003 zijn 280 vaardagen voor de inzet van onderzeeboten in operatie "Enduring Freedom" opgenomen. Samen met de deelname aan nationale en internationale oefeningen en overige activiteiten (de 200 vaardagen uit de tabel op pagina 45) levert dit een totale uitkomst op van 480 vaardagen in 2002.
101. Waarom heeft het Korps Mariniers maar liefst vier kazernes in gebruik? Heeft Defensie overwogen om het derde Mariniersbataljon (3 MARNSBAT) te plaatsen op een (lege) landmachtkazerne?
Door de geografische spreiding over de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland dient het Korps mariniers over verschillende kazernes te beschikken. In Nederland heeft het Korps mariniers thans drie kazernes in gebruik. De activiteiten van het Korps mariniers zijn functioneel over de kazernes verdeeld: de operationele eenheden te Doorn, de opleidingen te Rotterdam en de amfibische activiteiten, eenheden en opleidingen op Texel. Geen van deze kazernes is groot genoeg om alle eenheden en activiteiten te kunnen accommoderen. In de Defensienota 2000 is het voornemen vastgelegd het derde mariniersbataljon in Den Helder te huisvesten. Dit betreft overigens geen volledig bataljon, maar slechts een bataljonsstaf, één infanteriecompagnie, één verzorgingscompagnie, één ondersteuningscompagnie, alsmede een minimale kazerneorganisatie, medische en logistieke ondersteuning en beveiliging (in totaal 327 vte'n, wat inclusief de zogenaamde niet-beschikbaarheid neerkomt op in totaal 357 militairen en burgers). De keuze voor Den Helder is, behalve door een impuls voor de werkgelegenheid in de Noord-Hollandse regio, vooral ingegeven doordat op deze locatie de directe operationele interactie met de vloot kan plaatshebben. Een andere reden is het medegebruiken van bestaande voorzieningen van de Koninklijke marine op het gebied van (logistieke) ondersteuning (zoals het bedrijfsrestaurant, de medische verzorging en de sportfaciliteiten). Bij de besluitvorming over accommodatie voor het derde mariniersbataljon is destijds een leegstaande landmachtkazerne als mogelijkheid niet onderzocht. Deze mogelijkheid wordt wel meegenomen in het kader van de taakstellingen van het Strategisch Akkoord.
102. Hoe wordt de steeds duidelijker blijkende urgentie van de drugsproblematiek rond de Nederlandse Antillen en Aruba (bolletjesslikkers) vertaald naar extra inspanningen van de Kustwacht?
De kustwacht heeft naar aanleiding van de drugsproblematiek rond de Nederlandse Antillen en Aruba begin 2002 binnen het bestaande financiële kader haar prioriteiten bijgesteld. In het Ontwerp beleidsplan 2002 werd de algemene prioriteitenstelling veranderd, zodat de activiteiten van de kustwacht nu voor het overgrote deel (tachtig procent) zijn gericht op drugsbestrijding. Hierbij wordt voor zowel de Nederlandse Antillen als Aruba de nadruk gelegd op het voorkómen van drugsaanlandingen.
103. Hoe vallen de teruglopende uitgaven voor de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba en de vermindering van het aantal vlieguren van `maritieme helikopters' van de Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied (CZMCARIB) voor de bestrijding van drugshandel (ten opzichte van 2001) te rijmen met de steeds problematischer situatie omtrent de drugshandel op de Nederlandse Antillen ?
De verhoogde uitgaven (en verplichtingen) voor de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (KWNA&A) in het jaar 2002 zijn het gevolg van uitgestelde investeringen in het jaar 2001. Het betreft in hoofdzaak vertragingen in aanbesteding en uitvoering van de bouw van het steunpunt op Sint Maarten. Er is derhalve geen sprake van teruglopende uitgaven voor de kustwacht in het jaar 2003. Het budget vlieguren van de commandant der zeemacht in het Caribisch Gebied (CZMCARIB) voor helikopters is in 2001 eenmalig verhoogd met 29 vlieguren ten behoeve van de inzet ter vervanging van Amerikaanse helikopters die in de operatie Enduring Freedom worden ingezet ("backfill"). Zes vlieguren hiervan waren bestemd voor de bestrijding van de illegale handel in verdovende middelen. De plannormen voor de maritieme helikopters ten behoeve van kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba en voor CZMCARIB blijven voor 2002 en verder ongewijzigd, jaarlijks respectievelijk op 390 en op 135 vlieguren.
104. Kan de regering aangeven hoeveel VTE's gemoeid zijn met de verschillende onderdelen van de admiraliteit die worden genoemd, inclusief de beleidsstaf (per onderdeel uitgesplitst)? Kunnen daarbij ook aantallen VTE's worden genoemd voor functionarissen die zich bezighouden met Personeel & Organisatie en met Materieel?
De bevoegdheid voor de inrichting van de krijgsmachtdeelstaven ligt thans bij de bevelhebbers. Deze inrichting loopt sterk uiteen, omdat de krijgsmachtdelen voor een deel te onderscheiden taken en verantwoordelijkheden hebben. Hierdoor zijn de gevraagde gegevens moeilijk vergelijkbaar. Zie ook het antwoord op de vragen 165, 185 en 211. De marinestaf (hieronder vallen onder andere de Dienst der hydrografie, de Marine ondersteunende dienst in Den Haag en het Instituut maritieme historie) heeft in totaal 360 vte'n, waarvan 65 voor personeel en 25 voor materieel. De directie Personeel van de Koninklijke marine (hieronder vallen onder andere de sociaal-medische dienst, de audio-visuele dienst en de dienst personeelvoorziening) omvat in totaal 299 vte'n, waarvan 248 voor personeelsaangelegenheden. De directie Materieel (hieronder vallen onder andere de dienst Publicaties en reproductie en het Scheikundig laboratorium in Den Helder) heeft 458 vte'n, waarvan één voor personeelszaken en 401 voor materieelaangelegenheden. De directie Economisch beheer ten slotte omvat 106 vte'n, waarvan één voor het personeelsbeheer.
105. Heeft er voor het Project Fregatten van de Zeven Provinciën-klasse een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 106. Heeft er voor het Project Tweede Landing Platform Dock een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 153. Heeft er voor het Project NH-90 een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering er is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 157. Heeft er voor het Project Nieuwe generatie Mariniers Communicatie en Informatie Systeem (NIMCIS) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 158. Heeft er voor het Project MILSATCOM een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 167. Heeft er voor het Project Theatre Independent Tactical Army and Airforce Network (TITAAN) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 168. Heeft er voor het Project Battlefield Management System (BMS) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 170. Heeft er voor het Project Medium Range Antitank een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als die reservering er is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 178. Heeft er voor het Infrastructuurproject De Peel een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 190. Heeft er voor het Project F-16 ALQ-131 Update een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 191. Heeft er voor het Project F-16 Luchtverkenning een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 192. Heeft er voor het Project Unmanned Reconnaissance Aerial Vehicles (URAV) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 197. Heeft er voor de Projecten Geleide Wapens een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 198. Heeft er voor de Projecten Naderingsapparatuur en Link-16 een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Op alle investeringsprojecten vanaf vijf miljoen euro is het Defensie materieel proces (DMP) van toepassing. Onderdeel van het DMP vormt een analyse van de risico's naar de factoren product, tijd en geld. In de informatievoorziening aan de Kamer over de verschillende fasen van de projecten wordt dan ook aandacht besteed aan deze mogelijke risico's. Al naar gelang de risico's in (een fase van) een project kan een risicoreservering in het budget worden opgenomen. Om de onderhandelingspositie van Defensie niet te verzwakken worden deze reserveringen niet expliciet in de begroting zichtbaar gemaakt.
107. De regering heeft de instroom van mijnenveegcapaciteit voor dicht bij huis uitgesteld om duur materieel aan te schaffen voor grootschalige conflicten ver van huis. Is de regering van mening dat gevaarlijke situatie dichter bij huis een minder grote prioriteit hebben dan ver van huis? Heeft de regering ook gedacht aan de mogelijkheid mijnenvegers in te zetten als kustwacht op de Antillen?
Het uitstel is het gevolg van tegenvallers en taakstellingen bij het uitvoeren van lopende projecten, alsmede van het aanbesteden van nieuwe projecten met een vergelijkbare prioriteit als de mijnenveegcapaciteit. Met de huidige modernisering van de mijnenjagers verbetert de capaciteit op het gebied van zeemijnenbestrijding, ook op de Noordzee, al aanmerkelijk. Overigens is het verworven en te verwerven materieel voor mijnenbestrijding inzetbaar in gevaarlijke situaties dicht bij huis zowel als ver weg. Mijnenbestrijdingsvaartuigen zijn niet geschikt voor inzet in het kader van kustwachtoperaties bij de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze vaartuigen zijn bijvoorbeeld niet snel genoeg.
108. Is in het Project NH-90 rekening gehouden met de vermoedelijk verminderde aantallen helikopters die totaal van het type geproduceerd gaan worden ten opzichte van eerder verwachte verkoopvolumes (volgens een April-nummer van "Jane's Defence Weekly" worden er circa 30 % minder helikopters verkocht)?
Contractueel is vastgelegd dat er geen herberekening van de prijs van de eerste productieserie (waaronder de helikopters voor Nederland) zal gemaakt als er onverhoopt minder helikopters worden afgenomen in latere productieseries dan is voorzien. Dit is in de verwervingsvoorbereidingsbrief (de zogenaamde "D-brief") van 22 mei 2000 aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 25 928 nr. 6). De onderhandelingen voor de productie hebben geleid tot het voornemen van de oorspronkelijke vier NH-90 landen (Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland) om 595 helikopters af te nemen. Voor een totaal van 366 helikopters zijn deze landen een verplichting aangegaan, voor de overige was sprake van een vast voornemen ("firm intention"). Van de helikopters waarvoor een verplichting wordt aangegaan worden er 244 als eerste productieserie in het contract aanbesteed. De omvang is sindsdien met het toetreden van Portugal (tien helikopters) toegenomen. Daarnaast hebben de Noordse landen bestellingen geplaatst voor de NH-90 (Noorwegen veertien stuks plus een optie op tien extra, Finland twintig en Zweden achttien exemplaren met een optie op zeven extra).
109. Heeft er voor het Project NH-90 een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering er is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
110. Kan de regering een overzicht geven van de aflevering van de NH-90? Als in 2012 pas de laatste helicopters worden afgeleverd, op welke wijze wordt dan de inzetbaarheid van de Lynx-helicopter gegarandeerd? Waarom wordt er afgeweken van het oorspronkelijk tijdpad?
Volgens het met "NATO Helicopters Industries" (NHI) overeengekomen afleverschema komen de twintig "NATO Frigate Helicopters" (NFH, de maritieme versie van de NH-90) voor de Koninklijke marine in de periode vanaf 2007 tot 2013 beschikbaar (D-brief van 22 mei 2000, Kamerstuk 25 928 nr. 6). In dit schema heeft zich sindsdien geen wijziging voorgedaan. De introductie van de NH-90 bij de marine hangt nauw samen met de uitfasering van de Lynx-helikopter. Het streven is in de overgangsperiode altijd het volgens de doelstellingenmatrix vereiste aantal operationeel inzetbare helikopters te garanderen. Voorts verwijs ik u naar de jongste NFH-90 jaarrapportage die u op 22 oktober jl. is toegezonden (ons kenmerk M 2002002690).
111. Waarom hebben de Verenigde Staten de ontwikkeling van het Standard Missile 2 Block IV A beëindigd? Betekent dit dat Nederland nu alleen verder gaat?
Zie het antwoord op vraag 9.
112. In het staatje CUP-Orion wordt gesproken over surveillance boven land. Kan de regering uitleggen waarom dit op het budget van de Koninklijke Marine drukt en niet op het budget van de Koninklijke Luchtmacht, cq. waarom deze taak niet verricht wordt door de Koninklijke Luchtmacht in plaats van door de Koninklijke Marine?
De Orions zijn verworven voor maritieme taakgroepondersteuning en autonome operaties boven zee, waaronder kustwachttaken. Hiertoe beschikken zij onder meer over een uitgebreid sensorenpakket en een zeer grote actieradius. Dit maakt ze ook geschikt voor bepaalde waarnemingsmissies boven land, zoals de verificatievluchten boven Kosovo, die inmiddels een, zij het kleiner, deel van hun takenpakket uitmaken. Omwille van hun hoofdtaak boven zee en de hiervoor benodigde expertise blijven de vliegtuigen bij de Koninklijke marine ingedeeld.
113. Heeft er voor het Project Nieuwe generatie Mariniers Communicatie en Informatie Systeem (NIMCIS) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 114. Heeft er voor het Project MILSATCOM een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
115. Kan de regering een opsomming geven van de eenheden (paraat en mobilisabel) die het divisieoptreden moeten ondersteunen? Kan zij aangeven wat de totale jaarlijkse personele en materiële exploitatiekosten van deze eenheden zijn?
De eenheden die het optreden op divisieniveau en hoger moeten kunnen ondersteunen zijn het Divisie gevechtssteuncommando (DGC), deels paraat, en het Divisie logistiek commando (DLC), deels paraat. In het licht van het onlangs opgerichte "High Readiness Forces" hoofdkwartier en het daarbij behorende "Corps Troops Concept" wordt de plaats van deze eenheden in de landmachtorganisatie nader onderzocht. Op termijn worden alle parate eenheden van de Koninklijke landmacht boven het niveau van brigade ingedeeld bij de troepen van het Duits-Nederlandse legerkorps, waarin beide landen het commando voeren (zie ook het antwoord op vraag 8). Voor de exploitatie van de gehele divisie in 2003 is ongeveer 532 miljoen euro voor de personeelskosten en ongeveer 43 miljoen euro voor de materiële exploitatie begroot.
116. Welk deel van het Intelligence surveillance target acquisition and reconaissance (ISTAR) bataljon kan in 2003 worden ingezet? Wanneer zijn de andere eenheden inzetbaar?
De ISTAR-bataljonsstaf is vanaf januari 2003 deels paraat. Voor de eenheden die in het ISTAR-bataljon gaan dienen betekent de oprichting van het bataljon slechts een wijziging van de onderbevelstelling. Als subeenheid van het ISTAR-bataljon zijn sommige eenheden nu al inzetbaar. Dit betreft de Electronische oorlogsvoerings (EOV) compagnie, een "Remote Piloted Vehicle" (RPV) batterij (zie het antwoord op vraag 161), een verkenningseskadron, een militair inlichtingenpeloton en een artillerieondersteuningsbatterij. De eerste ISTAR-module (een module is een mix van subeenheden met een aansturend en analyserend element) is vanaf september 2003 inzetbaar. Het ISTAR-bataljon is in zijn geheel vanaf 2006 inzetbaar.
117. Zijn alle Remotely Piloted Vehicles (RPV) gecertificeerd en zijn alle inzetbaarheidsproblemen opgelost? Kan in Nederland met de RPV operationeel worden geoefend?
In januari 2002 is het ontwerp van het RPV-systeem gecertificeerd. Daarmee is aan de wettelijke eisen voor het gebruik van de vliegtuigen voldaan. Per 1 januari 2002 is de RPV-batterij operationeel gesteld en inmiddels is aan het merendeel van de vliegtuigen een bewijs van luchtwaardigheid verleend. Het personeel en het materieel zijn ingestroomd. Er wordt nu gewerkt aan de verdere uitbouw van de logistieke organisatie. Voor een operationele inzet (uitzending) wordt de eenheid opgewerkt tot een voldoende niveau van geoefendheid. In Nederland kan met het RPV-systeem operationeel worden geoefend. Dit gebeurt boven het Artillerie schietkamp (ASK) te Oldebroek. De grootte dit oefenterrein staat echter om veiligheidsredenen niet toe om alle operationele scenario's te oefenen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van grotere oefengebieden in het buitenland.
118. Wat is het nut van het nieuwe accentmodel waarbij de brigades een jaar beschikbaar zijn voor uitzending als de maximale uitzendduur van een eenheid niet meer dan 6 maanden bedraagt? Wanneer wordt het nieuwe model ingevoerd?
Met de invoer van het verbeterde accentmodel worden de brigades voor de periode van één jaar verantwoordelijk voor de uitzending van twee eenheden van bataljonsgrootte. De brigades kunnen zich zo beter voorbereiden op hun operationele taak, omdat in dit model na de accentperiode twee jaar beschikbaar zijn voor recuperatie, personeelswisselingen, cursussen en trainingen. Vooral voor de trainingen, waarbij dit accentmodel gelegenheid biedt te trainen op het niveau van brigade, biedt dit voordelen. In het `oude' model kon door de korte tijdsperiode tussen de accentperiodes hooguit worden opgewerkt tot bataljonsniveau. Vanaf december 2001 is met het nieuwe model gewerkt. De eerste brigade bevindt zich vanaf november 2002 in de accentperiode. Vanaf november 2003 is het nieuwe model volledig geïmplementeerd.
119. Is de als gegeven voorgestelde samenvoeging van de landmachtstaven tot één Operationeel Commando niet strijdig met de geopperde mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke samenvoeging van de krijgsmachtdeelstaven met het kerndepartement?
Het Operationeel commando (OPCO) omvat de operationele eenheden van de Koninklijke landmacht en laat een eventuele samenvoeging van (delen van) de krijgsmachtdeelstaven met het kerndepartement onverlet. De oprichting van het OPCO leidt tot een structuur die vergelijkbaar is met de functie van Commando zeemacht Nederland (CZN) en Commando tactische luchtstrijdkrachten (CTL) bij de beide andere krijgsmachtdelen.
120. Vindt het onderzoek Stroomlijning Bedrijfsvoering en Staven Koninklijke Landmacht (SBSKL) bij de Koninklijke Landmacht plaats naar aanleiding van de taakstelling uit de Defensienota 2000 om tot een inkrimping te komen van de CO en de staven of betreft het hier een extra inspanning?
Nee. De studie SBS KL is gestart om metterdaad invulling te geven aan de doelstelling "meer groen op de grond" en een verhoging van de doelmatigheid, en niet naar aanleiding van een taakstelling in de Defensienota. In het najaar van 2001 werd de financiële problematiek van de Koninklijke landmacht in volle omvang zichtbaar. Het project kreeg mede als doelstelling een bijdrage te leveren aan de verbetering van de financiële situatie op de langere termijn door een vermindering van het aantal staven en de omvang van de staven.
121. Kan de regering (per onderdeel) aangeven hoeveel VTE's gemoeid zijn met de Landmachtstaf en de Overige Eenheden Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS)?
De bevoegdheid voor de inrichting van de krijgsmachtdeelstaven ligt thans bij de bevelhebbers. Deze inrichting loopt sterk uiteen, omdat de krijgsmachtdelen voor een deel te onderscheiden taken en verantwoordelijkheden hebben. Hierdoor zijn de gevraagde gegevens moeilijk vergelijkbaar. Zie ook het antwoord op de vragen 148, 185 en 211. De landmachtstaf heeft, inclusief het personeel van het legermuseum, een sterkte van 580 vte'n. De overige eenheden van de bevelhebber de landstrijdkrachten zijn de directie personeel en organisatie (878,5 vte'n), de directie materieel (774 vte'n), de Topgrafische dienst Nederland (TDN) (153 vte'n) en Koninklijke militaire academie (KMA) (256 vte'n).
122. Nederland treedt steeds vaker op in internationaal verband. Bij een dergelijke onderneming heeft ieder land zijn eigen merk materieel, dus ook voertuigen. Dit is een van de redenen waarom de logistiek erg kostbaar is. Kan de regering bij de projecten Wissellaadsystemen 165kN en Vervanging Trekkeropleggercombinatie onderzoek doen naar eventuele internationale samenwerking? Kan de regering in overleg treden met diverse landen over een gezamenlijk te hanteren wissellaadsysteem en trekkeroplegcombinatie om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van logistieke problemen?
Defensie hecht grote waarde aan internationale samenwerking. Zoals blijkt uit de brief over wissellaadsystemen van 13 december 2000 (Kamerstuk 27 400X nr. 21) en de brief over de trekker-oplegger combinatie van 8 juni 2001 (Kamerstuk 27 400X nr. 42) worden in elke fase van de projecten de mogelijkheden voor internationale samenwerking onderzocht. Ook in de komende fasen van deze projecten is dit het geval. Defensie is vertegenwoordigd in de WEAG subwerkgroep "New Logistic Vehicles". Jaarlijks worden in deze werkgroep de diverse vervangingsprojecten voor wielvoertuigen besproken. Ook worden via de landmachtattachés regelmatig mogelijkheden tot gezamenlijke verwerving geïnventariseerd. Vooralsnog zijn op het gebied van gezamenlijke verwerving, met name door verschillende verwervingstrajecten geen mogelijkheden voor internationale samenwerking geïdentificeerd. Defensie houdt zich aan internationale standaarden van bijvoorbeeld de Navo bij het opstellen van de programma's van eisen voor wissellaadsystemen en trekker-oplegger combinaties. Aan de hand van deze standaarden wordt de interoperabiliteit van het materieel dat Europese (Navo-)landen in gebruik gaan nemen, bevorderd.
123. Heeft er voor het Project Theatre Independent Tactical Army and Airforce Network (TITAAN) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien? 124. Heeft er voor het Project Battlefield Management System (BMS) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
125. Is de regering voornemens de projecten Pantserwielvoertuig (GTK/MRAV/PWV) en Infanterie Gevechtsvoertuig (IGV) te koppelen, zodat dezelfde merken voertuigen worden gebruikt, om de logistiek te vereenvoudigen en tevens de kosten omlaag te halen?
De projecten Groot pantserwielvoertuig (GTK/MRAV/PWV) en
Infanterie gevechtsvoertuig (IGV) zijn deelprojecten van het
overkoepelende project Vervanging pantservoertuigen. Het IGV
voorziet in een nieuw gevechtsvoertuig, terwijl het PWV een
voertuig voor ondersteunende taken behelst. De functionele eisen
voor een gevechtsvoertuig zijn van een andere orde dan voor een
ondersteunend voertuig. De verschillen betreffen onder andere
vuurkracht, bepantsering en mobiliteit. Deze specifieke eisen
leiden tot een ander voertuigconcept. Het IGV is gebouwd op een
rupsonderstel, voor de ondersteunende taken worden wielvoertuigen
gebruikt
---
126. Heeft er voor het Project Medium Range Antitank een analyse
plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor
tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als die
reservering er is, hoe groot is deze? Staat deze reservering
elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen
reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet
geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
127. Is er een militaire noodzaak tot verdere gevechtswaardeverbetering van de Leopard-2?
Zie het antwoord op vraag 92.
128. Welke lering wordt getrokken uit de problemen die zich in de enclave Srebrenica hebben voorgedaan met de TOW's en de Dragons (zie het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), blz.2162 en verder) bij het Project Medium Range Antitank?
De navolgende problemen waren volgens het Niod-rapport in Srebrenica aan de orde met de antitankwapens waarover de Nederlandse eenheden in enclave beschikten. Per probleem is gemeld welke maatregelen zijn genomen:
* Problemen met de oplaadbare batterijen van de TOW. Oplossing: het opvolgersysteem van de TOW, het antitankwapen Gill, loopt op batterijen die niet herlaadbaar zijn. Ze zijn een normaal bevoorradingsartikel en kunnen door de schutter worden vervangen. * Problemen met stuurinrichtingen van de antitankwapens. Oplossing: de Gill is een "Fire and Forget" wapen. Na het afvuren hoeft de raket niet meer bijgestuurd te worden en vervolgt zelfstandig de weg naar het doel. Hierdoor is de faalkans gering. * Geen testapparatuur in het crisisgebied. Oplossing: bij het opvolgersysteem, de Gill, hoeven geen verificatietesten worden uitgevoerd. Slechts een zogenaamde "built-in-test" is nodig, een controle van de werking van het systeem. * De vochtinwerking op de raketten van de TOW's. Oplossing: de Gill is onderworpen aan klimaatproeven en wordt tot december 2002 nog onderworpen aan testen in het typeclassificatie-programma. De raketten worden in spatwater en waterdampdichte zakken vervoerd met als advies deze pas te openen op het moment dat tactische inzet noodzakelijk is. * Het omruilen van materieel was door het afsluiten van de enclave niet mogelijk. Oplossing: tijdens toekomstige vredesoperaties kunnen reservesystemen uit de logistieke reserve worden ingedeeld bij de uitgezonden eenheid.
50. Bij welke missies worden de Leopard-2, de M109 en de Bruglegger Leopard ingezet? Klopt het dat bij veel missies deze materialen niet worden gebruikt? Zo ja, kan de regering dan aangeven waarom dat geld niet ergens anders voor wordt gebruikt?
De Leopard-2 en de brugleggende tank worden nog steeds ingezet in de Sfor-missie. De directe beschikbaarheid van deze systemen ter plaatste is van groot belang in verband met het vermogen op crises te reageren, de zogenaamde "escalatiedominantie". De systemen zijn bij iedere operatie waar escalatie dreigt direct beschikbaar. Bovendien zijn deze systemen vaak onmisbaar aan het begin van een nieuwe operatie, waarin vrede moet worden afgedwongen. Dit laatste argument geldt eveneens voor de M-109 houwitser van de artillerie. In 1999 en 2000 was in Kosovo een Nederlandse afdeling M-109 ingezet. De beschikbaarheid van vuursteunmiddelen in Bosnië wordt thans door andere landen verzorgd (Canada en het Verenigd Koninkrijk). Zie ook de antwoorden op de vragen 92 en 171.
51. Kan precies aangegeven worden wat wel en wat niet de inmiddels onomkeerbaar aangegane verplichtingen in het project Vervanging M109 zijn en wat hiervan de financiële consequenties zijn?
Het contract met de leverancier voor de aankoop van 57 vuurmonden is op 1 mei 2002 getekend. Hierdoor is 294 miljoen euro (exclusief btw, prijspeil 2001) van het gehele projectbudget (426,5 miljoen euro, prijspeil 2002) juridisch verplicht voor de verwerving van vuurmonden en randapparatuur (reservedelen, speciale gereedschappen, onderwijsleermiddelen en documentatie). Het nog niet juridisch verplichte deel van het projectbudget blijft gereserveerd voor de separate verwerving van langedrachtmunitie, aanpassingen aan de infrastructuur, royalties, verificatiekosten en interfaces voor C2-voorzieningen.
52. Heeft er voor het Project Vervanging M109 een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding ? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting ? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
53. Waaraan is de ¤ 117 miljoen voor het Infrastructuurproject Integrale Veiligheidszorg (IVZ) zoal besteed?
Het project Integrale veiligheidszorg behelst maatregelen die de personele en materiële veiligheid van de gehele Koninklijke landmacht betreffen. Door de integratie van personele-, organisatorische-, elektrotechnische- en bouwkundige maatregelen wordt een hoge graad van veiligheid bewerkstelligd tegen de laagst mogelijke kosten. De bouwkundige en elektronische maatregelen, het "Military Peacetime Security System" (MIPSS), betreffen onder meer het gebruik van een computergestuurd toegangsbeheersings- en detectiesysteem, het aanbrengen van geautomatiseerde toegangspartijen (dat wil zeggen slagbomen, tourniquets, schuifhekken) bij kazernes en militaire objecten, het geautoriseerd verlenen van toegang tot wapenkamers en geclassificeerde ruimtes, het aanbrengen van detectiemiddelen in wapenkamers, munitiemagazijnen, geclassificeerde ruimtes. Voorts is een Centrale meldkamer (CMK) gebouwd die voor de centrale aansturing zorgt van het MIPSS. Hier worden rond de klok alarmmeldingen afgehandeld. Daarnaast zijn op daarvoor geselecteerde locaties van de landmacht zijn portiersloges gebouwd, van waaruit bewakingspersoneel diensten verricht en waarin apparatuur is geplaatst om van het MIPSS gebruik te kunnen maken. In dertien van deze portiersloges is tevens de centrale computerapparatuur ondergebracht ten behoeve van de lokale aansturing van het MIPSS en alarmafhandeling bij uitval van de CMK. Voor de communicatie tussen alle elementen waaruit het MIPSS is opgebouwd, is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande telematica-infrastructuur. In veel gevallen was het echter noodzakelijk de telematica-infrastructuur aan te passen en/of uit te breiden. Ten slotte maakt de opleiding voor het bedienen van het MIPSS deel uit van het project.
54. Kan de regering een geactualiseerd tijdschema geven van de realisatie van de aan het Infrastructuurproject De Peel gerelateerde luchtverdedigingopzet? Kan daarbij aangegeven worden wanneer deze opzet precies operationeel is, inclusief bewapening?
De eenheden van de Koninklijke landmacht verhuizen vanaf eind 2004. De grote verhuizing is medio 2005 te verwachten. Dit impliceert dat in de tweede helft van 2005 de nieuwe luchtverdedigingsorganisatie van de landmacht operationeel moet zijn op De Peel. De kamerbrief "Samenwerking grondgebonden luchtverdediging" van 18 oktober 2001 (Kamerstuk 26 900 nr. 41) en de antwoorden op de vragen van de kamercommissie voor Defensie naar aanleiding van deze brief, aangeboden op 10 december 2001 (Kamerstuk 26 900 nr. 44) gaan nader op het onderwerp in. Een actualisatie van de stand van zaken ten aanzien van luchtmachtbasis De Peel staat in de brief van de staatssecretaris van Defensie van 25 maart 2002 (Kamerstuk 26 900 nr. 50).
55. Heeft er voor het Infrastructuurproject De Peel een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
56. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitbesteding van het hoger onderhoud van de Koninklijke Landmacht en overige lopende Competitieve Dienst Verlening (CDV) trajecten ?
Thans worden drie mogelijke trajecten voor de Competitieve dienstverlening geanalyseerd: het mogelijk uitbesteden van de ICT-diensten die worden geleverd door de DTO, van het mechanisch onderhoud van de werkplaats MCW en van de horeca. Deze onderzoeken verkeren in de laatste fase. Voor wat betreft het DTO wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 216. Voor wat betreft het mechanisch onderhoud en de eventuele privatisering van MCW bent u geïnformeerd in de brief van 7 juni 2002 (Kamerstuk def.0200127). De analyse over horeca is voltooid. Besloten is tot de oprichting van één centraal geleide horecaorganisatie, die bij het Dico zal worden ondergebracht.
57. Wat gaat er gebeuren met het Prinses Irene Kamp en de Frederik Hendrikkazerne ? Als zij worden verkocht, ontvangt defensie hiervoor dan geld ? Zo ja, is dat ook ergens in de begroting opgenomen ?
Het Prinses Irene kamp is verkocht aan de gemeente Eindhoven. Het Prinses Irene kamp maakte onderdeel uit van een grote grondruil ten westen van Eindhoven. Naast de ruil heeft Defensie in dit kader een bijbetaling ontvangen voor vervangende nieuwbouw. In het algemeen worden verkoopopbrengsten via de middelenafspraak toegevoegd aan de defensiebegroting. De Frederik Hendrikkazerne in Venlo komt op 1 januari a.s. grotendeels vrij. Er is op dit moment geen alternatieve bestemming voor het vrijkomende deel. Het wordt in principe afgestoten.
58. Waarom wordt het Soldier Modernisation Programme (SMP) voorlopig niet meer uitgevoerd? Ligt hier alleen een financiële reden aan ten grondslag?
De vertraging van de realisatie van het project SMP wordt met name veroorzaakt door de financiële problematiek. Hoewel het belang van investeringen in de gevechtssoldaat ten volle wordt onderkend kan het gehele programma niet binnen het huidige zeer krappe investeringsbudget worden geaccommodeerd.
59. Op welke wijze is na de uitvoering van de gevechtswaarde verbetering Pantserrups tegen Luchtdoelen (PRTL) gecontroleerd of de overeengekomen eindeisen en effectiviteit ook zijn behaald?
Het programma PRTL GWI (gevechtswaarde instandhouding) had vooral betrekking op het in stand kunnen houden van de PRTL gedurende de resterende operationele gebruiksduur (tot 2012-2015) door het verbeteren van het onderhoud van de PRTL. Daarnaast voorzag het programma PRTL GWI in een rendementsverhoging van de 35mm munitie en een aantal ergonomische aanpassingen in en aan de PRTL. De voorgestelde eisen zijn in 2000 tijdens een verificatieschietserie op Kreta beproefd en akkoord bevonden.
60. Aan wie zijn de twee F-27M vliegtuigen van 336 squadron verkocht?
Over de verkoop van twee F-27M vliegtuigen is de Kamer met de brief van 2 mei 2002, (nummer M 2002001437), vertrouwelijk geïnformeerd.
61. Kan de regering een overzicht geven van het aantal vereiste vliegers (jachtvliegtuigen respectievelijk transport- en gevechtsheli's) en het aantal beschikbare vliegers per 1 oktober 2002?
Koninklijke luchtmacht
OT
Bezetting
---
Jachtvliegtuigen totaal
145
142
97,9
Helikopters totaal
175
136
77,7
Opleidingen totaal
20
18
90
Transport totaal
48
49
100
62. Hoeveel VTE's zijn gemoeid met de Staf Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten (uitgesplitst naar onderdelen, zoals Personeel & Organisatie en Materieel)?
De bevoegdheid voor de inrichting van de krijgsmachtdeelstaven ligt thans bij de bevelhebbers. Deze inrichting loopt sterk uiteen, omdat de krijgsmachtdelen voor een deel te onderscheiden taken en verantwoordelijkheden hebben. Hierdoor zijn de gevraagde gegevens moeilijk vergelijkbaar. Zie ook het antwoord op de vragen 148, 165 en 211. De volgende vte´n vallen ten laste van de bevelhebber der luchtstrijdkrachten (zie het begrotingsoverzicht op bladzijde 204 van Defensiebegroting 2003): de staf van de BDL (129 vte´n), de directie Control (77 vte´n), de directie Materieel (402 vte´n), de directie Personeel (358 vte´n), het bureau voor de attaché en exchange plaatsen (25 vte´n), het kabinet van de BDL (161 vte´n, inclusief 85 van de luchtmachtkapel), de afdeling voor buitenlandse plaatsingen en externen 442 vte´n, de Defensie pijpleiding organisatie (12 vte´n) en de luchtmachtstaf (200 vte´n). Dit levert een totaal van 1.816 vte´n op.
63. Voor de luchtmacht wordt een opsplitsing van de uitgaven beschikbaar gesteld waarbij deze worden toegerekend aan de operationele doelstellingen in casu (clusters van) wapensystemen. Kan de regering de Kamer ook een dergelijke opstelling van cijfers verstrekken voor de Marine en de Landmacht?
Via het VBTB-project krijgt de systematiek van toerekening van uitgaven aan doelstellingen in samenhang met het project Eigentijds Begrotingsstelsel (EBS) vorm. Binnen deze kaders wordt de toerekening van uitgaven aan doelstellingen per beleidsartikel nader uitgewerkt. Voor de Koninklijke luchtmacht heeft dit geresulteerd in de in de begroting 2003 opgenomen tabel waarin de uitgaven op basis van de huidige beschikbare informatie extracomptabel zoveel mogelijk worden toegerekend aan de operationele doelstellingen. In navolging hiervan wordt voor de Koninklijke marine en de Koninklijke landmacht eveneens gestreefd naar inzicht in de uitgaven per (samengevoegde) categorie van wapensysteem of eenheid, zoals vastgelegd in de doelstellingenmatrix. Naast de bij wet geautoriseerde uitgaven zal daarbij extracomptabel worden aangegeven welke uitgaven aan de onderscheiden categorieën uit de doelstellingenmatrix zijn toe te rekenen. Voorzien wordt dat in de toekomst alle uitgaven van het eigen beleidsartikel, met uitzondering van de apparaatsuitgaven, zinvol en eenduidig integraal worden toegerekend aan de bijbehorende categorie uit de doelstellingenmatrix.
64. Wat zijn de consequenties van de reductie met 20% van het aantal vlieguren van individuele F-16 vliegers in het jaar 2002? Binnen welke termijn wordt de 20% reductie-maatregel opgeheven?
De consequenties zijn dat er voor 2002 een tijdelijke teruggang is in het aantal vliegers die "combat ready" zijn, van 120 naar 87 vliegers. Dit komt doordat 33 vliegers slechts 120 trainingsuren in plaats van de gewenste 180 uur toegewezen hebben gekregen. Dit is te weinig om hun operationele status te kunnen waarborgen. In 2003 wordt deze maatregel weer opgeheven. In de loop van 2003 zijn er weer 120 vliegers "combat ready".
65. Wat zijn de jaarlijkse kosten van de Gulfstream, waarbij rekening wordt gehouden met onderhoud, bemanning, gebruik etc.? Kan de regering aangeven hoe vaak de Gulfstream wordt gebruikt en door wie?
De luchtmacht zet de Gulfstream in voor het vervoer van militaire en civiele autoriteiten. De Gulfstream vliegt jaarlijks ongeveer 600 uur. De kosten bedragen ongeveer 0,8 miljoen euro aan personele exploitatie en 2,6 miljoen euro aan materiele exploitatie (inclusief de brandstof).
66. Kan de regering een overzicht geven van projecten die in een Defensie Materieelkeuze Proces (DMP)-D document wel zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer maar waarvan de verwerving nog steeds niet is afgerond?
Er zijn geen projecten waarvan de Kamer de verwervingsvoorbereidingsfase heeft goedgekeurd en waarvoor vervolgens nog geen contracten zijn afgesloten.
67. Heeft er voor het Project F-16 ALQ-131 Update een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
68. Heeft er voor het Project F-16 Luchtverkenning een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
69. Heeft er voor het Project Unmanned Reconnaissance Aerial Vehicles (URAV) een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
70. Waarom moet zowel de Koninklijke Landmacht als de Koninklijke Luchtmacht over onbemande verkenningsvliegtuigen beschikken? Kan de regering uitleggen waarom deze twee divisies niet samenwerken en waarom niet één van de twee de taak in kwestie uitvoeren? Daarnaast blijken de onbemande spionagevliegtuigen niet honderd procent effectief te zijn. Er is maar voor één vliegtuig per keer in de lucht een vergunning afgegeven (twee tegelijk in de lucht was het doel) en de propeller of de hele vleugel breekt af bij de landing. Kan de regering aangeven hoeveel het per landing kost om de propeller te vervangen, en hierbij ook de personele kosten in ogenschouw nemen?
Beide typen onbemande vliegtuigen kunnen voorzien in de behoefte aan operationele informatie. Deze informatievoorziening is een kritische succesfactor voor een effectieve en efficiënte uitvoering van operaties. Een goed omgevingsbeeld is nodig om dreigingen tijdig op te merken, deze af te weren en kansen optimaal te benutten. De Koninklijke luchtmacht richt zich op onbemande verkenningsvliegtuigen die vooral bedoeld zijn voor het verzamelen van informatie op het operationele niveau en die op grotere hoogte en over langere afstand kunnen opereren (zogenaamde "Medium Altitude Long Endurance (MALE) UAV´s"). De onbemande verkenningsvliegtuigen van de Koninklijke landmacht zijn bedoeld voor de directe ondersteuning van de lokale (grond)commandant, waarbij het dus gaat om zogenaamde tactische informatie. De RPV batterij beschikt over vier systemen met elk een grondcontrole station (GCS). Er kan maximaal met twee vliegtuigen vanuit hetzelfde GCS worden gevlogen. Hierdoor is de inzet van acht vliegtuigen het theoretische maximum. Luchtverkenning door een peloton geschiedt in principe met één vliegtuig tegelijkertijd. Een vliegtuigje kan ongeveer vier uren vliegen en daarvan planmatig drie uren waarnemen. Om luchtverkenningen gedurende een langere periode, zonder onderbreking, te kunnen uitvoeren is er echter voor gekozen om twee vliegtuigen elkaar in de lucht te laten "aflossen". Dit maakt het noodzakelijk dat vanuit één grondstation twee vliegtuigjes tegelijkertijd kunnen worden aangestuurd. Op basis van de aflossing in de lucht en het beschikbare aantal vliegtuigjes is continue waarneming mogelijk. Daarmee wordt voldaan aan de vereiste verkenningsbehoefte. In Nederland wordt met het RPV-systeem gevlogen boven het Artillerie Schietkamp (ASK) te Oldebroek. De afmetingen van het ASK (ongeveer vier bij elf kilometer) staan niet toe met twee UAV's gelijktijdig te vliegen. De eenheid zal komende zomer boven Frankrijk voor het eerst een vlucht houden met twee UAV's. Bij de landingen doen zich geen bijzondere of onverwachte problemen voor. Bij menige landing breekt een houten propellerblad, maar dat is bewust constructief bepaald. De kosten voor vervanging van het propellerblad bedragen ongeveer 900 euro inclusief personeelskosten. Overigens gaat ook de schriftelijke beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor Defensie van 15 april 2002 (Kamerstuk 28 000 nr. 27) over de brief inzake het project "Remotely Piloted Vehicle" d.d. 21 januari 2002 in op dit onderwerp.
71. Is het waar dat in 2003 voor ¤ 90 miljoen verplichtingen worden aangegaan voor de UAV? Zo ja, hoe wordt dit bedrag besteed? Waarom ligt hier niet een DMP-A document aan ten grondslag? Op welke wijze participeren Nederlandse onderzoeks- en kennisinstellingen hierin?
Tot nu toe zijn geen verplichtingen aangegaan voor de onbemande vliegtuigen. Op basis van de afspraken over samenwerking met Frankrijk, die zijn vastgelegd in een "General Memorandum of Understanding", wordt thans gezamenlijk met Frankrijk een operationele behoefte (DMP-A) uitgewerkt. Deze behoeftestelling zal op korte termijn aan de Kamer worden aangeboden. Indien wordt ingestemd met het DMP-A, dan kan worden begonnen met het project, waarvan de totale kosten 90 miljoen euro bedragen. Dit project is onderverdeeld in fasen. Gestart wordt met een zogenaamde "feasibility study", die volgens planning eindigt in 2005. Het gehele project eindigt in 2008/2009. Na afloop van elke projectfase heeft Nederland de mogelijkheid tot een zogenaamde "opt out", waarbij de verdere deelname en de financiële bijdrage opnieuw worden bezien. In de "feasibility study"-fase wordt steun verleend door Nederlandse onderzoeks- en kennisinstituten. Deze bijdrage bestaat uit onderzoek, validatie en toetsing van alle relevante onderzoeksvraagstukken. Nederland heeft de intentie in deze fase voor minimaal vijftien procent te participeren in het Franse project (de genoemde 90 miljoen euro). Een dergelijke UAV-capaciteit draagt een sterk interservice (joint) en internationaal (combined) karakter en biedt Nederland de mogelijkheid om een concrete bijdrage te leveren aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten.
72. Heeft er voor het Project Capaciteitsverbetering AH-64D een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
73. Is de regering er van op de hoogte dat de HAWK PIP II en de PACC III alleen van nut zijn tegen grote of zware tegenstanders als bijvoorbeeld Irak? Is de regering er ook van op de hoogte dat de HAWK en Patriot PACC alleen inzetbaar zijn op het moment dat men ook daadwerkelijk bij het doel in de buurt is? Is de regering van mening dat dit soort aanschaffen en onderhoud prioriteit hebben voor de Nederlandse Defensie?
Zowel de Hawk Pip 2 als de Patriot Pac-3 zijn bestemd voor een luchtverdedigingstaak en passen binnen het concept "Mixed & Layered Airdefence". Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het te verdedigen object of gebied tegen elke vorm van luchtdreiging moet kunnen worden beschermd. Deze luchtdreiging kan bestaan uit kruisvluchtwapens, tactische ballistische raketten (al dan niet voorzien van massavernietigingswapens), helikopters en bemande of onbemande (jacht-)vliegtuigen. De Patriot Pac-3 is vooral bedoeld voor het bovenste deel van het dreigingspectrum. Ook als terroristen of kleine landen van deze wapens gebruik maken, kan hiertegen bescherming worden geboden. Uiteraard kan alleen bescherming worden geboden als het te beschermen doel onder de paraplu van het wapensysteem ligt. De wapensystemen zijn mobiel, zodat ze voor werkelijke operationele inzet naar het operatiegebied kunnen worden verplaatst. Door het relatief geringe aantal van met name Patriot wapensystemen in Europa is het aantal objecten dat beschermd kan worden beperkt. Dat is de reden waarom de Navo in de "Prague Capability Commitment" aan het opheffen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan dergelijke wapensystemen een hoge prioriteit heeft toegekend. Gezien de toenemende proliferatie van tactische ballistische raketten en kruisvluchtwapens die mogelijk voorzien zijn van massavernietigingswapens enerzijds en het geringe aantal Europese verdedigingsmiddelen daartegen anderzijds, is de bijdrage van Nederland op dit gebied van belang voor de bondgenootschappelijke verdediging in Navo dan wel in Europees verband. Daarnaast is de bescherming van eigen uitgezonden eenheden ("force protection") een belangrijke taak.
74. Heeft er voor de Projecten Geleide Wapens een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
75. Heeft er voor de Projecten Naderingsapparatuur en Link-16 een analyse plaatsgevonden ten aanzien van de mogelijke risico's voor tijdsoverschrijding dan wel budgetoverschrijding? Als er een reservering is, hoe groot is deze? Staat deze reservering elders in de begroting? Of is er voor deze begrotingspost geen reservering zoals hierboven bedoeld opgenomen, omdat expliciet geen overschrijdingsrisico wordt voorzien?
Zie het antwoord op vraag 149.
76. Op grond waarvan is destijds besloten tot uitbreiding van de staven bij de Koninklijke Marechaussee?
---
* Sinds de reorganisatie van de Koninklijke marechaussee in het
begin van de jaren negentig jaren (Kmar '90) heeft zich een aantal
belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die noodzaakten tot een
kwalitatieve en kwantitatieve aanpassing van de centrale staf in
Den Haag alsmede de districtsstaven.
* Ten eerste was de Koninklijke marechaussee een zelfstandig
krijgsmachtdeel geworden, waardoor (complexe) beleids- en
beheerstaken door de marechaussee zelf dienen te worden
uitgevoerd.
* Ten tweede had sinds 1993 een uitbreiding van taken
plaatsgevonden, met de daaraan gekoppelde uitbreidingen van
executieve functies. Deze uitbreidingen resulteerden in verbreding
van externe contacten met gezagsdragers, zonder dat de beleidsstaf
en de ondersteunende voorzieningen daarbij in voldoende mate waren
meegegroeid.
* Ten derde worden op het terrein van de bedrijfsvoering andere
eisen gesteld en moest worden voldaan aan strengere normen ten
aanzien van het beheer van financiën en materieel.
* Eind 1999 werd in opdracht van de minister een plan van aanpak
opgesteld om de binnen de Koninklijke marechaussee geconstateerde
knelpunten weg te nemen. Dit plan van aanpak heeft geresulteerd in
het Beleidsplan Kmar2000. De aanpassing van de organisatie van de
staven is door de minister van Defensie toegelicht in zijn brief
aan de Kamer van 13 juli 2001 over de voortgangsrapportage over
dat beleidsplan. (Kamerstuk 26 900 nr. 39)
---
---
50. Kan de regering aangeven waarom de budgetverdeling over de
taakvelden van de Koninklijke Marechaussee gelijk blijft? In het
strategisch akkoord staat vermeld dat veiligheid prioriteit nummer
één is op het lijstje van dit kabinet. Kan de regering, met dit in
gedachte, uitleggen waarom de taakvelden Politietaken Defensie,
Politietaken burgerluchtvaartterreinen, het taakveld
Assistentieverlening, samenwerking en bijstand en het taakveld
Opleiding worden gekort in hun budget? Kan de regering aangeven
hoe dit overeenkomt met hetgeen in het strategisch akkoord staat
vermeld?
Voor de genoemde taakvelden is het budget, behoudens enkele kleine ramingsbijstellingen niet verminderd. Naast veiligheid heeft het asielbeleid eveneens hoge prioriteit binnen het Strategisch Akkoord. Terwijl voor veiligheid primair wordt zorggedragen door andere ministeries (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie), komt de intensivering van het asielbeleid vooral tot uitdrukking in de budgetverdeling over de taakvelden van de Koninklijke marechaussee. Zo leidt de intensivering van het asielbeleid tot een groter aandeel van het taakveld "Handhaving Vreemdelingenwet".
51. Betekent de bijgestelde ambitie voor wat betreft deelname aan vredesoperaties dat een te hoge uitzenddruk voor militairen tot het verleden zal gaan behoren?
Zie het antwoord op vraag 126.
52. Betekent de definiëring in algemene zin van de Nederlandse ambitie om deel te nemen aan vredesoperaties dat als binnen het maximale aantal van drie vredesoperaties de maximale bijdrage (bataljonsgrootte of equivalenten daarvan) niet is benut, er in dringende gevallen bijvoorbeeld ruimte is voor een beperktere gelijktijdige deelname aan een vierde operatie.
Ja.
53. Kan de regering puntsgewijs de operationele of andere redenen voor de aanpassing van het ambitieniveau deelname vredesoperaties aangeven?
Zie het antwoord op vraag 28.
54. Waarom wordt vanaf 2003 beduidend minder uitgegeven aan het uitvoeren van vredesoperaties? Houden de bezuinigingen verband met het verlagen van het ambitieniveau? 55. Hoe verhoudt zich de voorgenomen verlaging van de defensie-uitgaven voor vredesoperaties tot het min of meer gelijk gebleven gedeelte van de HGIS-gelden dat aan vredesoperaties wordt besteed?
Het bedrag in de begroting geeft de hoogte van de structurele voorziening voor vredesoperaties weer. De omvang van de post vredesoperaties houdt geen direct verband met de werkelijke inzet op een bepaald moment, noch met het geformuleerde ambitieniveau. In 2002 zijn aan die voorziening extra middelen toegevoegd om de inzet in de operatie "Enduring Freedom" (bestrijding terrorisme) te financieren. Hoewel het absolute bedrag in 2003 dus lager is dan in 2002, is dit derhalve niet het gevolg van een bezuiniging.
56. Welk gedeelte van de activiteiten van de voor vredesoperaties ingezette capaciteiten is specifiek gericht geweest op de ontwikkeling van het gebied en infrastructuur, humanitaire taken etc.? Met welke Niet Gouvernementele Organisaties (NGO's) wordt daarbij samengewerkt? Welke taken worden dan uitgevoerd? Door wie worden de kosten die daarbij door defensie worden gemaakt, betaald?
Van de uitvoering van vredesoperaties maakt de civiel-militaire samenwerking (Cimic) steeds vaker een deel uit. De Cimic-activiteiten zijn gericht op ondersteuning van de militaire opdracht en hebben plaats in samenwerking met internationale organisaties (IO´s), lokale overheden en een aantal niet-gouvernementele organisaties (NGO´s), waaronder ASB, HELP en UMCOR. De werkzaamheden betreffen de civiele wederopbouw in brede zin. In elk van de drie grote missies (Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Afghanistan) is een Cimic-capaciteit aanwezig. Deze capaciteit is op de situatie toegesneden en afhankelijk van, onder meer, de opdracht van de missie, de toestand in het land en de mogelijkheden van de uitgezonden eenheid. De Cimic-staffunctionaris doet een onderzoek naar onder andere de bestuurlijke aangelegenheden, de civiele infrastructuur, de humanitaire hulpverlening ter plaatse, economische en commerciële aangelegenheden en culturele zaken. Aan de hand van dit onderzoek en afhankelijk van de prioriteiten legt de commandant enkele zwaartepunten. In de inzetgebieden wordt geen enkele NGO of IO op voorhand uitgesloten van samenwerking. Uiteraard spelen de doelstellingen van een organisatie, de capaciteit en de (financiële) middelen ervan hierbij een rol. Per project wordt bezien welke NGO of IO het meest geschikt lijkt om mee samen te werken. Hierbij vervult de militaire Cimic-component een ondersteunende en coördinerende rol. Defensie maakt geen kosten die direct zijn gerelateerd aan deze projecten. De kosten worden gedragen door de civiele organisaties zelf of gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Per missie is een bedrag beschikbaar van ongeveer 50.000 euro, dat via de ambassade ter beschikking wordt gesteld. Deze gelden zijn bedoeld voor kleinschalige humanitaire projecten waarmee snel en zichtbaar resultaat te behalen is. Vanzelfsprekend komen de kosten van de inzet van personeel en materieel voor rekening van Defensie.
57. Waarom is de verantwoordelijkheid voor het ruimen van explosieven op zo merkwaardige (deels regionale) wijze verdeeld over de drie krijgsmachtdelen? Gaat dit veranderen, met het oog op de komst van een `joint Explosieven Opruimingsdienst (EOD) centrum?
Het opsporen, de daaraan voorafgaande verkennende zoekacties en het ruimen van explosieven wordt verricht door het Explosievenopruimingscommando van de Koninklijke landmacht (EOCKL) te Culemborg, de Explosievenopruimingsdienst van de Koninklijke luchtmacht (EOD-KLu) te Gilze Rijen en de Duik- en demonteergroep van de Koninklijke marine (DDG-KM) te Den Helder. Het EOCKL is belast met de algehele coördinatie van de ruimingen in Nederland. Zij wijst binnengekomen meldingen of verzoeken tot ruiming toe aan de explosievenopruimingsdienst die zich op zo kort mogelijke afstand van de plaats van ruiming bevindt. In de praktijk is gekozen voor een toewijzing die tevens afgestemd is op de grenzen van de politieregio´s, om op die manier een duidelijke samenwerking tussen politie en explosievenopruimingsdienst te verzekeren. De opruimingsploegen kunnen buiten ´hun´ regio ingezet worden, indien de vraag de beschikbare capaciteit binnen de regio te boven gaat. Ruimingen van explosieven op zee of onder water worden altijd uitgevoerd door de DDG-KM, daar deze als enige dienst beschikt over hiertoe gekwalificeerde duikers. Bij de vorming van het joint EOD-centrum worden alle eenheden die explosieven te land kunnen ruimen centraal in Culemborg gestationeerd. Gezien haar werkzaamheden op zee blijft de DDG-KM opereren vanuit Den Helder. Ook in deze nieuwe situatie wordt verwacht dat uit het oogpunt van doelmatigheid met een regionale indeling gewerkt zal worden. Hierbij zal de DDG-KM primair worden ingezet in het noorden van Noord-Holland en in Friesland. De EOD-eenheden die zijn gestationeerd in Culemborg, zullen de ruimingen in de rest van Nederland verrichten.
58. Welke investeringsprojecten in Nederland vallen precies onder de NAVO- veiligheids- en investeringsprogramma's (NIVP)?
Investeringsprojecten in Nederland die onder het NVIP vallen, hebben vooral betrekking op vervanging en herstel van oliepijpleidingen, de verbetering en vernieuwing van commando- en communicatiemiddelen (bijvoorbeeld bij het Navo-hoofdkwartier in Brunssum) en algemene infrastructuurprojecten (zoals bijvoorbeeld start- en landingsbanen).
59. Is de NAVO al akkoord gegaan met de locatie Nieuw-Milligen voor het commandocentrum voor luchtoperaties ARS (of DARS, zie bijlage 2-3)? Is het nog steeds een mobiel centrum ? Zal het ook out-of-area worden ingezet buiten het NAVO-gebied?
In de Defensienota 2000 is het voornemen verwoord de bevelvoeringsystemen voor luchtstrijdkrachten mobieler te maken. Om deze reden heeft Nederland medio 1998 aangeboden een hiervoor bestemd "DARS" te huisvesten. Een DARS-eenheid is een mobiel militair centrum voor commandovoering van luchtoperaties en is, net als de niet-verplaatsbare "ARS"-centra, deel van het Navo-programma "Air Command and Control System" (ACCS). De inzet ervan kan na formele besluitvorming geschieden in zowel artikel 5 als niet-artikel 5 operaties in en buiten het verdragsgebied van de Navo. Uit een verkenning op hoofdlijnen is de defensielocatie Nieuw Milligen als meest geschikte alternatieve kandidaat naar voren gekomen. Daarover is de Kamer schriftelijk geïnformeerd bij brief op 10 januari 2002 (Kamerstuk 26 900 nr. 44). Na uitvoering van de in die brief aangekondigde "site-survey" heeft de Navo schriftelijk bevestigd dat de locatie Nieuw Milligen wordt geprefereerd. Een uiteindelijke beslissing is evenwel afhankelijk van de besluitvorming over het gehele ACCS-programma door de militaire autoriteiten van de Navo.
60. Volgen er op Nederlandse militaire opleidingsinstituten ook leerlingen die afkomstig zijn uit landen die niet deelnemen aan Partnership for Peace cursussen en zo ja, wat voor aantallen en landen betreft het dan?
Bij Nederlandse militaire opleidingsinstituten lopen de volgende aantallen leerlingen uit niet-PFP-landen de onderstaande cursussen:
BT 2002 CURSUS LAND AANTAL
NATO Defence Orientation Course (NDOC) Argentinië Totaal 44
Brazilië
Burkina Faso
Volksrepubliek China
Egypte
India
Indonesië
Fed Rep Joegoslavië
Jordanië
Kenia
Koeweit
Malawi
Mali
Oman
Senegal
Sri Lanka
Suriname
Tanzania
Venezuela
Zuid-Korea
KM MCMCOM I
Mine Countermeasure Commander opleiding
Japan
---
Singapore
---
AMWC I
Advanced Mine Warfare Course
India
---
Japan
---
MSOC I
Mine Staff Officers Course
India
---
Japan
---
Singapore
---
SMCC
Submarine Command Course
Australië
---
Israël
---
KL School voor Vredesoperaties(SVV)
Opleiding Internationale VN waarnemers (UNMOC)
(2 cycli à 15 deelnemers)
Burkina Faso Totaal 30
Egypte
Kenia
Mali
Tanzania
Zuid-Afrika
Totaal 2002: 89 De overige beleidsterreinen hebben geen cursisten van buiten de PFP-landen.
61. Hoeveel VTE's zijn gemoeid met de Staf van het Interservice Commando (per onderdeel uitgesplitst)?
De bevoegdheid voor de inrichting van de organisatie ligt thans bij de commandant van het Dico. Zie ook het antwoord op de vragen 148, 165 en 185. De staf van het Dico bestaat uit de commandant en zijn staf (kabinet, Juridische zaken en Beleidsevaluaties & audits: 18 vte´n), bedrijfsvoering (8 vte´n), Plannen, Begroting en Control (9 vte´n), Personeel en organisatie (8 vte´n) en Infra, arbo en milieu, logistiek en informatievoorziening (7vte´n).
62. In het staatje over de prestatiegegevens van het Instituut voor Keuring en Selectie (IKS) is te zien dat er in 2002 een piek wordt verwacht, of een dal in 2003. Wat is hier de reden voor? Hoe komt het dat de verwachte instroom voor de Koninklijke Marechaussee voor 2003 zo gering is? Is de regering voornemens minder te werven voor de Koninklijke Marechaussee? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, wordt er dan nog actie ondernomen om het aantal Marechausees op te schroeven?
In 2002 zijn beduidend meer sollicitanten bij het IKS in behandeling genomen dan gepland. De reden hiervoor is dat optimaal gebruik is gemaakt van het grotere aanbod aan kandidaten. Dit is mede een gevolg van de verbeterde wervingsmaatregelen met als doel de personele tekorten te verminderen. De verwachte instroom van de Koninklijke marechaussee zal niet dalen. De vermelde aantallen bij IKS betreffen het aantal keuringen voor de marechaussee, gebaseerd op de plancijfers van de marechaussee uit begin 2002. Inmiddels zijn deze, evenals die voor de overige krijgsmachtdelen, geactualiseerd. Deze actualisatie zal worden opgenomen in de Financiële verantwoording 2002. Door het verbeterde keurings- en selectieproces is het netto rendement hoger: er worden nu meer sollicitanten goedgekeurd. Om meer instroom te generen is het dus niet nodig dat het aantal keurlingen wordt verhoogd. In samenhang met bovenvermelde informatie rechtvaardigt dit de conclusie dat er dus niet minder zal worden geworven voor de Koninklijke marechaussee.
63. In de begroting wordt gesproken over het Militair Geneeskundig Facilitair Bedrijf (MGFB). Het hebben van een eigen hospitaal of revalidatiecentrum is wellicht niet meer van deze tijd; militairen kunnen ook ondergebracht worden in civiele ziekenhuizen. Misschien moeten er sommige specialisaties worden toegevoegd op het gebied van chemische wapens, maar deze onderbrengen in civiele ziekenhuizen zal veel kosten besparen. Heeft de regering aan deze mogelijkheid gedacht? Kan de regering haar mening hierover geven?
De regering hecht belang aan het aanhouden van een voorziening om militairen goede zorg te bieden, als zij als gevolg van het uitoefenen van hun taken voor de krijgsmacht of voor het Koninkrijk ziek of gewond raken. Zo´n voorziening doet recht aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de minister van Defensie ten opzichte van het militair personeel. Het Centraal militair hospitaal (CMH) biedt de militairen van de krijgsmacht een prompte toegang en een opvangcapaciteit met specifieke expertise van de militaire werkzaamheden. Zowel het CMH als het Militair revalidatiecentrum (MRC) borgen de kwaliteit van zorg door betrokkenheid met de civiele zorgverlening. In het MRC worden overigens ook burgerpatiënten behandeld. Het CMH werkt in alliantie met het Utrechts universitair medisch centrum. Ook wordt er samengewerkt met civiele ziekenhuizen. Met dertien hospitalen is een overeenkomst gesloten om chirurgische teams ter beschikking stellen voor inzet tijdens militaire operaties. In een aantal van die ziekenhuizen kan ook reguliere medisch specialistische zorg (interne geneeskunde en chirurgie) worden verleend aan militairen. Het MRC wordt als gevolg van afspraken met de ziektekostenverzekeraars vrijwel geheel gefinancierd door deze instanties. In de begroting van Defensie worden de uitgaven aldus gecompenseerd door de ontvangsten. Het CMH wordt voor ongeveer de helft betaald door de ziektekostenverzekeraars.
64. Waarom worden het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM), de Koninklijke Militaire Academie (KMA) en het Instituut Defensieleergangen (IDL) slechts bestuurlijk geïntegreerd ? Is, in het kader van de zo bepleite "jointness", ook overwogen om te komen tot een volledig `joint' Faculteit Militaire Wetenschappen, gevestigd op één locatie - vergelijkbaar met de `joint' NBC- en EOD-centra?
De integratie van de drie hogere defensie opleidingsinstituten is vooral bestuurlijk omdat de drie instituten niet alle drie dezelfde taak hebben. Op het KIM en de KMA worden de initiële officiersopleidingen verzorgd. Daarvan is slechts een deel wetenschappelijk van aard. De hoofdtaak ligt in de professionele militaire opleiding en vorming van officieren ter voorbereiding op de lagere leidinggevende functies binnen hun eigen krijgsmachtdeel. Op het IDL worden vooral de middenmanagement- en de hogere militaire opleidingen gegeven. De tendens is dat deze opleidingen meer en meer gezamenlijk worden gevolgd. Een deel van deze opleidingen heeft wel een (semi-) wetenschappelijk karakter. De bestuurlijke integratie richt zich vooral op de wetenschappelijke aspecten van de officiersopleidingen en wordt zichtbaar in de Faculteit militaire wetenschappen. Deze faculteit is op termijn verantwoordelijk voor alle wetenschappelijke opleidingen en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Ondanks de huidige spreiding van de drie instituten zal er uiteindelijk één faculteit zijn. De definitieve locatie van het hoofdbureau van deze faculteit is nog onderwerp van studie.
65. Staat de voorgenomen terugplaatsing van het Defensieblad "Legerkoerier" van de Centrale Organisatie naar de Koninklijke Landmacht niet haaks op de in het Strategisch Akkoord voorgenomen ontschotting? Acht de regering de eenheid van woordvoering desondanks voldoende gewaarborgd? Op welk bedrag wordt het verlies aan advertentie-inkomsten geraamd, gegeven het feit dat de Koninklijke Landmacht geen commerciële advertenties plaatst?
Het maandblad "Legerkoerier" heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een medium ten behoeve van de interne communicatie en de personeelszorg bij de Koninklijke landmacht. Aangezien deze periodieken niet onder de directeur Voorlichting, maar onder de Bevelhebber der landstrijdkrachten ressorteren, is enige tijd geleden besloten de verantwoordelijkheid voor de publicatie en de redactie van dit blad over te hevelen naar de laatstgenoemde functionaris. De overgang voltrekt zich naar verwachting begin volgend jaar. Mocht worden besloten op termijn in de "Legerkoerier" geen commerciële advertenties meer op te nemen, dan wordt het verlies aan inkomsten gecompenseerd door de besparingen, die optreden ten gevolge van de de voorgenomen samenvoeging van de periodieken "Legerkoerier" en "Flex". Het redactiestatuut van de combinatie van "Legerkoerier" en "Flex" wordt afgeleid uit het "Redactiestatuut defensieperiodieken" van de directie Voorlichting, waardoor de eenheid van woordvoering wordt gewaarborgd.
66. De regering spreekt over uitbesteding van Defensie Telematica Organisatie (DTO). Als wordt overgegaan tot uitbesteding houdt dat in dat anderen de werkzaamheden gaan verrichten die aanvankelijk in de eigen organisatie plaatsvonden. Wat gaat er dan gebeuren met het personeel, materieel etc. ? Of moet er eerder worden gedacht aan verzelfstandiging of privatisering van een deel van DTO ? Blijft de Netherlands Armed Froces Integrated Network (NAFIN) in eigen beheer ? Wat verstaat de regering allemaal onder NAFIN ? Neemt de Defensie ICT-uitvoeringsorganisatie (DICTU) een groot aantal diensten over van het huidige DTO ? Wat gebeurt er bijvoorbeeld met alle hardware in Duyverman Computercentrum Maasland ? Op 10 oktober 2001 is de Kamer geïnformeerd over het besluit tot uitbesteding van DTO (Kamerstuk 28 044 nr. 1), door het vormen van een kapitaalvennootschap (DTO BV) en de verkoop van de aandelen daarvan (zie ook de antwoorden op schriftelijke vragen van 26 november 2001 (Kamerstuk 28 044 nr. 54a / 2) en het verslag van een Algemeen overleg van 11 december 2001). Het uitgangspunt daarin is dat personeel en materieel van DTO (inclusief de hardware in Maasland) overgaan naar de nieuwe strategische partner. Voor het personeel is een sociaal plan in voorbereiding. Zoals toegezegd zal de Kamer, wanneer dit plan gereed is, hiervan op de hoogte worden gesteld. Over de uitbesteding van het beheer van Nafin is nog geen besluit genomen. Op 8 mei 2002 (Kamerstuk def.0200104) is de Kamer geïnformeerd over de complexiteit van een ontkoppeling van DTO en (een deel van) het beheer van Nafin. Een advies over de consequenties en de mogelijkheden van een ontkoppeling is in voorbereiding. In dit kader zal nogmaals de verkoop van DTO in beschouwing worden genomen, al dan niet ontkoppeld van de uitbesteding van het beheer van Nafin en de daarmee samenhangende beveiligingsvraagstukken. Zoals afgesproken zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Op 11 juli 2002 (Kamerstuk 26 006 nr. 4) is de Kamer geïnformeerd over de eindstatus van het Nafin. In deze brief is uiteengezet dat het Nafin een transmissielaag (het glasvezelkabelnetwerk en bovengrondse transmissieapparatuur), een dienstenlaag en een schakellaag omvat. Naast het fysieke netwerk wordt ook het beheer ervan gerekend tot het Nafin. De taken van de Defensie ICT uitvoeringsorganisatie (Dictu) bestaan, zoals gemeld in de brief van 8 mei 2002 (Kamerstuk def.0200104) uit de verwerving van ICT-diensten, de vorming en het beheer van contracten, het relatiebeheer, het functioneel beheer en de uitvoering van defensiebrede projecten. Dit betekent dat Dictu de activiteiten van de klantorganisaties van Defensie bundelt. Vanuit DTO zal wellicht een deel van de verwervingsorganisatie worden toegevoegd aan Dictu.
67. Over de uitvoering van de motie Van den Doel cum suis over een draaginsigne voor veteranen (Kamerstuk 28000X nr.12), wordt in bijlage 2 geen informatie verschaft. Op welke wijze wordt aan deze motie gevolg gegeven ? Wordt de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Op 7 september jl. heeft de staatssecretaris van Defensie bij de jaarlijkse herdenkingsbijeenkomst te Roermond in zijn toespraak medegedeeld dat hij het draaginsigne veteranen zal invoeren voor alle veteranen. Aan alle houders van een veteranenpas zal dit insigne worden verstrekt. Op dit moment is opdracht tot het ontwerpen van een insigne gegeven. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2003 tot uitreiking kan worden overgegaan. De Kamer zal hierover binnenkort per brief worden geïnformeerd.
68. Waar het de uitvoering van de motie Van den Doel cum suis over het reservistenbeleid (Kamerstuk 28000X nr.13) betreft, wordt in bijlage 2 verwezen naar een lijst van vragen en antwoorden over de bestrijding van internationaal terrorisme van 22 februari 2002. In antwoord 58 van deze lijst wordt gesteld dat de Kamer `binnenkort' over de uitkomsten van een evaluatie van het reservistenbeleid zal worden ingelicht (vergelijk ook antwoord 4). Waarom is de regering niet tegemoet gekomen aan het verzoek van de Kamer om uiterlijk 1 april 2002 hierover te rapporteren? Wanneer wordt nu de evaluatienota naar de Kamer gestuurd?
Een ambtelijke werkgroep heeft de staatssecretaris van Defensie in maart 2002 gerapporteerd. De staatssecretaris houdt het rapport en de voorstellen vooralsnog, in afwachting van de besluitvorming over mogelijke aanpassingen van de defensieorganisatie als gevolg van de maatregelen uit het Strategisch Akkoord, in beraad.
69. Wanneer zal er een aangepaste ambtenarenwet, waarin de positie van minderjarigen binnen de krijgsmacht geformuleerd staat, aan de Kamer gezonden worden?
Zie het antwoord op vraag 112.
70. Wat is het verschil tussen het aantal mensen bij de aanstellingsbehoefte, en het aantal mensen dat nodig is om het ambitieniveau op drie te houden?
In bijlage 4 van de Defensiebegroting 2003 (pagina 199) is een overzicht opgenomen waarin voor het jaar 2003 de aanstellingsbehoefte en de aanstellingsopdracht zijn vermeld. In de begroting wordt ervan uitgegaan dat deze aanstellingsopdracht volledig wordt gerealiseerd. Jaarlijks wordt in de financiële verantwoording, in dit geval die over 2002, een bijgestelde aanstellingsopdracht gepresenteerd. Hierin worden arbeidsmarktontwikkelingen, realisatiecijfers van het voorgaande jaar en mogelijk ook de eventuele consequenties van het Strategisch Akkoord verwerkt.
71. Wat wordt er verwacht voor aanstellingsresultaten voor het jaar 2003?
Zie het antwoord op vraag 220.
72. Welke uitgaven worden geboekt onder de posten `Overige personele uitgaven' of `Overige personele exploitatie' in bijlage 5? Worden met die term gelijksoortige uitgaven bij de diverse onderdelen van de krijgsmacht aangeduid?
De uitgaven die hieronder worden geboekt zijn voor alle onderdelen gelijksoortig, zoals voorgeschreven in de uniforme begrotingsindeling. Het betreft personeelsgerelateerde uitgaven anders dan de salarisuitgaven, zoals bijvoorbeeld kleding en uitrusting, voeding, reizen, verplaatsen, persoonsgebonden toelagen en uitkeringen, onderwijs en opleidingen (waaronder opleidingen met een maatschappelijke meerwaarde en vliegopleidingen). Opgemerkt zij dat er in verband met het afsluiten van omvangrijke contracten grote verschillen kunnen bestaan in de uitgaven bij de genoemde onderdelen uit bijlage 5. Voorbeelden hiervan zijn contracten in het kader van kleding en uitrusting bij het Nationaal commando van de landmacht en contracten in het kader van vliegopleidingen bij het Commando tactische luchtstrijdkrachten.
73. Wat beduidt het opvoeren van negatieve bedragen bij de post `Overige personele uitgaven' bij de Apparaatsuitgaven Staf DICO?
Een aantal doelfinancieringsreeksen die in eerste instantie decentraal waren begroot, zijn door Defensie centraal gestald. Bij de correctie is de volledige verwerking abusievelijk op de post "Overige personele exploitatie" terecht gekomen. De juiste standen dienen te zijn:
74. Hoeveel VTE's zijn gemoeid met het Kerndepartement (uitgesplitst naar onderdelen, zoals Personeel & Organisatie en Materieel)?
De formatiesterkte van het kerndepartement van Defensie per 22 oktober 2002:
75. Waarom worden de kengetallen en volumegegevens van de beleidsartikelen 01 t/m 04 van bijlage 6 niet op eenduidige wijze gepresenteerd?
---
* De omvang van de onderscheiden deelbudgetten, waarin de delen
personele en materiële exploitatie zijn opgedeeld, verschilt per
omvang. Slechts de meest wezenlijke deelbudgetten zijn
weergegeven.
Nieuws
Ministerie van Defensie