Welkom bij de Stichting van de Arbeid
Uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van Pensioenfondsen
24 oktober 2002 -
De brief van de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) van 30 september
jl. aan de besturen van de pensioenfondsen in Nederland over de
uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van pensioenfondsen
(hierna te noemen de circulaire), geeft de Stichting van de Arbeid
aanleiding hierop kritisch te reageren.
Volledige brief in PDF-formaat
Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer
drs. M. Rutte
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Den Haag : 24 oktober 2002
Ons kenmerk : S.A.02.09 678/K
Uw kenmerk : -
Betreft : Uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van
Pensioenfondsen
Geachte heer Rutte,
De brief van de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) van 30 september
jl. aan de besturen van de pensioenfondsen in Nederland over de
uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van pensioenfondsen
(hierna te noemen de circulaire), geeft de Stichting van de Arbeid
aanleiding hierop kritisch te reageren.
De Stichting van de Arbeid richt deze brief in eerste aanleg tot u,
omdat de overheid primair verantwoordelijk is voor het huidige
wettelijke toezichtskader op basis van de Pensioen- en Spaarfondsenwet
als ook voor het toekomstige toezichtskader; dit laatste op basis van
de beoogde nieuwe Pensioenwet. De Stichting heeft ook begrepen dat
over de hoofdlijnen van de circulaire de PVK overleg heeft gevoerd met
ambtenaren van uw ministerie. De Stichting beschouwt de circulaire dan
ook als de concrete vertaling van het beleid waarvoor u de politieke
verantwoordelijkheid draagt.
Wat de analyse en de toonzetting van de circulaire betreft, heeft de
Stichting van de Arbeid waardering voor de evenwichtige wijze waarop
de PVK de actuele situatie heeft geanalyseerd.
De Stichting ziet evenwel problemen met de door de PVK gepresenteerde
uitgangspunten waaraan de pensioenfondsen in Nederland hun financiële
beleid dienen te gaan toetsen.
Terecht heeft de PVK als centrale doelstelling geformuleerd dat het
kwalitatief goede pensioenstelsel in ons land ook op lange termijn
zeker moet worden gesteld en ook betaalbaar moet blijven. De Stichting
wil echter bestrijden dat de door de PVK gepresenteerde uitgangspunten
het juiste antwoord zouden vormen op de ontstane situatie in
pensioenland.
Onder pensioenstelsel verstaat de Stichting overigens zowel het geheel
aan kwalitatief goede pensioenregelingen als ook de wijze waarop de
uitvoering van die regelingen is georganiseerd.
Als gevolg van een combinatie van factoren, waarvan de hoge inflatie,
de lage rente en de zeer forse koersval op de aandelenmarkten de
belangrijkste zijn, is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen
aanmerkelijk gedaald en is een aantal fondsen beland in een situatie
van onderdekking.
In het bijzonder deze fondsen en de fondsen met nog slechts een
geringe marge boven de streep staan voor de opgave om maatregelen te
treffen om hun vermogenspositie te versterken. Dit zal in verreweg de
meeste van die gevallen voor de komende jaren een zware last betekenen
voor de bij die fondsen aangesloten bedrijven, voor hun werknemers
alsmede voor de gepensioneerden althans wat de mogelijkheden betreft
om onder de huidige omstandigheden volledig te blijven voldoen aan de
indexeringsdoelstelling.
Kern van de bezwaren tegen de uitgangspunten van de PVK voor de
financiële opzet en positie van pensioenfondsen is, dat de PVK bij de
uitvoering van de nieuwe uitgangspunten het voor pensioenfondsen en
het bedrijfsleven in ons land problematisch maakt om met succes een
evenwichtig herstelbeleid te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen.
Tegenover de vooral conjuncturele oorzaken van de daling van de
dekkingsgraden, verplicht de PVK tot maatregelen gericht op een
structurele versterking van de vermogenspositie, te realiseren binnen
stringente en te beperkte tijdsperiodes.
De bezwaren tegen de nieuwe uitgangspunten van de PVK voor de
financiële opzet en positie van de pensioenfondsen spitsen zich toe op
twee onderdelen:
a. de korte periode van één jaar, gerekend vanaf het moment van het
optreden van onderdekking, waarbinnen deze situatie in ieder geval
moet zijn beëindigd;
b. de forse verzwaring van de financieringseisen te realiseren op de
langere termijn inzake de beleggingsbuffers, de reserve algemene
risicos alsmede wat betreft de financieringseisen t.b.v. de
indexering, ook als die op basis van het pensioenreglement
voorwaardelijk is, maar gedurende vele jaren bestendig is toegepast.
De Stichting begrijpt dat de ontwikkelingen op de financiële markten
gedurende de laatste jaren consequenties kunnen hebben voor de
financieringseisen die aan pensioenfondsen moeten worden gesteld, maar
zij acht het niet verantwoord om in het licht van de huidige
economische situatie voor het Nederlandse bedrijfsleven en de onzekere
situatie op de financiële markten, de geïndiceerde verzwaarde
financieringseisen de facto per direct aan alle pensioenfondsen op te
leggen, zonder de specifieke situatie waarin ieder fonds verkeert
daarbij in ogenschouw te nemen.
De Stichting van de Arbeid is het met de PVK eens dat een situatie van
onderdekking niet structureel mag zijn en dat bij onderdekking een
plan van aanpak nodig is voor herstel. Echter, het tijdelijk voorkomen
van een situatie van onderdekking is geen reden voor het treffen van
maatregelen op een zodanig korte termijn dat per saldo een negatief
resultaat wordt geboekt voor de concurrentiepositie van het
Nederlandse bedrijfsleven en voor het niveau van de werkgelegenheid en
de winstgevendheid van bedrijven waaruit immers nieuwe investeringen
moeten worden gefinancierd.
Ter onderbouwing hiervan verwijst de Stichting naar de situatie met
betrekking tot de dekkingsgraden van ruim een decennium terug.
Ten opzichte van de door de PVK geraamde gemiddelde dekkingsgraad in
2002 van ongeveer 110% bij een AEX-stand van 300, bedroeg volgens het
CPB in de MEV 2002 de gemiddelde dekkingsgraad van de fondsen in 1989:
101%. Aangezien het hier om een gemiddelde gaat, betekent dit ook dat
veel fondsen zich destijds in onderdekkingssituaties hebben bevonden.
Desondanks konden in de jaren daarna robuuste buffers worden
opgebouwd, welke hun werk hebben gedaan en de pensioenfondsen hebben
beschermd tegen de zeer drastische koers-dalingen van de afgelopen
jaren.
Waar volgens de circulaire het tekort samenhangend met de situaties
van onderdekking ongeveer 23 mld. bedraagt dat op een termijn van één
jaar moet worden opgebracht, vergen de verzwaarde eisen van de PVK ter
dekking van reservetekorten in totaal een bedrag van ca. 70 mld. op te
brengen binnen een periode van twee tot acht jaar. (1)
De prijs voor de mate van zekerheid die de PVK thans op korte en
middellange termijn wenst te bereiken, is naar het oordeel van de
Stichting van de Arbeid binnen de gestelde tijdslimieten te hoog en
zal leiden tot ernstige negatieve consequenties voor het economisch
herstel van het Nederlandse bedrijfsleven.
Juist onder de huidige omstandigheden is er behoefte aan een
evenwichtig beleid van alle direct en indirect betrokken actoren, dat
wil zeggen fondsbesturen, deelnemersraden, werkgevers, werknemers,
overheid en ook de PVK, dat is gericht op het bereiken van optimale
zekerheid, een optimale kwaliteit en een optimaal kosten-niveau en
waarbij voldaan kan worden aan de randvoorwaarden van ons stelsel, te
weten continuïteit van bedrijven en bedrijfstakken en behoud van
solidariteit zowel binnen als ook tussen de generaties.
Gelet op de grote verschillen in situaties, is maatwerk nodig waarbij
ieder fonds dat zich in de gevarenzone bevindt op eigen mérites
beoordeeld dient te worden. In sommige gevallen zal de onderdekking
binnen een betrekkelijk korte periode hersteld kunnen worden; in
andere gevallen zal daarvoor beduidend meer tijd nodig zijn. De
Stichting gaat er hierbij vanuit, dat de pensioenfondsen door de PVK
in de gelegenheid worden gesteld om uiteraard met een solide
onderbouwing zelf aan te geven hoeveel tijd men voor uitvoering van
het herstelplan nodig heeft.
Gedifferentieerde, langere herstelperioden sluiten overigens goed aan
bij ontwikkelingen in sommige EU-landen, zoals bijvoorbeeld het
Verenigd Koninkrijk.
In dit verband wijst de Stichting voorts op het unanieme pleidooi van
de SER in het advies Nieuwe Pensioenwet voor een overgang naar een
continuïteitsbenadering, waarbij per saldo meer op uitkeringszekerheid
zou moeten worden gekoerst dan op dekkingszekerheid.
De noodzaak van een continuïteitsbenadering in plaats van een
benadering waarbij continu moet worden afgerekend op basis van
dagkoersen op beurzen, wordt eens te meer geïllustreerd door de enorme
koersschommelingen in de afgelopen jaren en maanden waarin
recorddalingen en -stijgingen aan de orde van de dag zijn.
De Stichting van de Arbeid mist in de PVK-circulaire zelfs maar het
begin van een analytische benadering ter zake en dringt erop aan dat
de PVK, daartoe uitgenodigd door de bewindspersonen van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zo snel mogelijk een visie
hierop ontwikkelt, zo mogelijk uitmondend in een meer eigentijds
instrumentarium.
De Stichting acht het overigens een goede zaak om in situaties waarin
sprake is van onderdekking, de desbetreffende fondsen te verplichten
om dit direct aan de PVK te melden en vervolgens binnen drie maanden
een herstelplan op te stellen dat ter goedkeuring aan de PVK moet
worden voorgelegd.
Bij de beoordeling van het plan van aanpak en de tijdsperiode waarin
het herstel van de vermogenspositie van het desbetreffende fonds kan
worden gerealiseerd, zou naar het oordeel van de Stichting, de PVK
rekening moeten houden met de specifieke situatie van het fonds, de
aard van de problemen en met de financiële mogelijkheden van de
betrokken onderneming(en).
De Stichting is het met de PVK eens dat in beginsel een einde dient te
komen aan situaties waarin sprake is van een dekkingsgraad welke zich
in de gevarenzone bevindt en tegelijkertijd een niet-kostendekkende
pensioenpremie wordt geheven.
Dit neemt evenwel niet weg dat er sprake kan zijn van een dergelijke
combinatie terwijl sprake is van een sinds vele jaren bestendig
gevoerd dynamisch premie-systeem. Sommige pensioenfondsen passen al
sinds vele jaren en met goedvinden van de PVK een dergelijk
premiesysteem toe.
Het komt de Stichting als onbillijk voor, wanneer het nieuwe
PVK-beleid ertoe zou leiden dat deze fondsen thans abrupt een einde
aan een dergelijk systeem zouden moeten maken. Indien de PVK thans tot
de slotsom is gekomen dat het dynamisch premie-systeem niet goed
mogelijk is in situaties waarin niet sprake is van een adequate
dekkingsgraad, dan ligt het in de rede om de desbetreffende fondsen
een redelijke overgangsperiode toe te staan bij de overgang naar een
kostendekkende premiestelling.
Wat de indexering van ingegane pensioenen betreft, acht de Stichting
het bezwaarlijk dat de PVK in het kader van haar toezichtfunctie thans
pensioenfondsen die een regeling uitvoeren met voorwaardelijke
indexering of toeslagverlening, voorschrijft om ter zekerstelling
daarvan een reserve aan te houden wanneer in de afgelopen jaren
onafgebroken en stelselmatig is geïndexeerd zonder dat steeds
expliciet is gewezen op het voorwaardelijke karakter van de
indexering.
De Stichting van de Arbeid is van oordeel dat primair de formulering
in het reglement inzake de indexering of toeslagverlening bepalend
dient te zijn voor het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake
is van een niet verplicht voorwaardelijk karakter van de indexering
(2). De Stichting acht het ook buitengewoon ongelukkig dat de PVK -
juist nu er een fundamenteel verschil van opvatting is tussen het
pensioenveld en de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) waarover een
gezamenlijke werkgroep van de RJ en de Stichting van de Arbeid zich op
heel korte termijn zal buigen - een visie presenteert welke heel dicht
aanzit tegen de door de Stichting en het gehele pensioenveld bestreden
opvatting van de RJ in dezen.
Gelet op het vorenstaande doet de Stichting een dringend beroep op u
het ertoe te leiden dat het beleid van de overheid op het gebied van
de pensioenregelgeving werkgevers en werknemers in staat zal blijven
stellen ons kwalitatief goede pensioenstelsel ook onder de huidige
moeilijke omstandigheden zo goed mogelijk overeind te houden. In
samenhang met de totstandkoming van een nieuw pensioenconvenant zijn
de sociale partners in de Stichting bereid met u ook over de
uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van pensioenfondsen
van gedachten te wisselen en nadere afspraken daarover met u te maken,
mede met het oog op de totstandkoming van de Nieuwe Pensioenwet.
Hoogachtend,
STICHTING VAN DE ARBEID
drs. E.H. Broekema
secretaris
Een afschrift van deze brief zenden wij aan:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
de Minister van Economische Zaken;
de Minister van Financiën;
de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit
de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
de Vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der
Staten-Generaal;
de voorzitter van de Pensioen- & Verzekeringskamer;
de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF);
de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB);
het Verbond van Verzekeraars.
1. Deze berekeningen zijn gebaseerd op meerdere veronderstellingen
(o.a. wat betreft het niveau van de AEX per ultimo 2002) en zijn
derhalve niet noodzakelijkerwijs een weergave van de
werkelijkheid. Meer ten principale vindt de Stichting dat
vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de visie van de PVK op de
betekenis en het gebruik van (beleggings)buffers. Zo komt het de
Stichting voor dat primair het toekomstig herstel van beurskoersen
aangewend zal moeten worden voor het herstel van de buffers.
2. De stelling dat niet het bestendige indexeringsbeleid in de
afgelopen jaren, maar primair hetgeen in het pensioenreglement is
geformuleerd, bepalend is voor de juridische positie van het fonds
om, gelet op de financiële situatie van het fonds, niet of niet
volledig te mogen indexeren, betekent uiteraard niet dat het fonds
niet gebonden zou kunnen worden aan teksten in andere publicaties
of brochures waaruit een bepaalde toezegging kan worden
gedestilleerd.
© StvdA 2001 25/10/2002