10 okt 2002
Nummer 127 10 oktober 2002
Besparing van 45.000 euro per longtransplantatie patiënt mogelijk
Longtransplantatiepatiënten ondergaan voor en na de operatie
talloze onderzoeken. Niet al deze routinematige en soms zeer
belastende onderzoeken blijken nodig, stelt Jan-Paul Ouwens in zijn
promotieonderzoek. Hij berekende dat het schrappen of minder vaak
doen van die onderzoeken een besparing oplevert van 45.000 euro per
getransplanteerde patiënt. De promovendus ontwikkelde bovendien een
eenvoudige methode om vroegtijdig een afstotingsreactie van de
donorlong op te kunnen sporen. Chronische afstoting is nog steeds
het grootste probleem na longtransplantatie. Ouwens promoveert op
23 oktober 2002 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Longen slecht genoeg
Meer lucht
Vervelend onderzoek
Longfunctieonderzoek
Verschil donor en ontvanger
Verdere winst mogelijk
Curriculum vitae
Noot voor de pers
Na de eerste longtransplantaties in het Antonius Ziekenhuis te
Nieuwegein eind jaren tachtig, besloot de minister van
volksgezondheid dat vanaf 1990 het Academisch Ziekenhuis Groningen
als enige deze behandeling mocht gaan uitvoeren. In ruim 10 jaar
zijn er 190 patiënten getransplanteerd. Een jaar geleden is in
Utrecht in samenwerking met Rotterdam een tweede
longtransplantatiecentrum geopend. Na de eerste evaluatie in 1996
bepaalde de minister dat de kosten omlaag moesten, omdat deze hoog
waren in vergelijking met hart- en levertransplantaties.
Longen slecht genoeg
"Voordat een patiënt op de wachtlijst komt voor een
longtransplantatie wordt hij uitgebreid gescreend", vertelt Ouwens.
"Het komt erop neer dat het longtransplantatieteam bepaalt of de
longen slecht genoeg zijn en de rest van de organen goed genoeg om
de hele procedure te kunnen doorstaan. In de uitgebreide screening
wordt onder andere de werking van het hart en de dichtheid van de
botten getest. Daarnaast moeten de nieren en de lever goed werken,
om de vele medicijnen die de patiënt toegediend krijgt goed af te
kunnen breken."
Meer lucht
Een aantal van de (dure) screeningsonderzoeken blijkt zo weinig
bruikbare informatie op te leveren, dat die volgens Ouwens uit het
routineprotocol verwijderd kunnen worden. "Een hartcatheterisatie,
een ingrijpend onderzoek via de lies, is bijvoorbeeld niet altijd
meer nodig, evenals een dure botscan of het onderzoek naar de
pompfunctie van het hart met behulp van radioactieve stoffen. Dit
levert niet alleen een kostenbesparing op, maar maakt het voor de
patiënt minder belastend en het geeft de betrokken
ziekenhuisafdelingen meer lucht."
Vervelend onderzoek
Veel van de kosten van een longtransplantatie worden gemaakt
tijdens de follow-up. "Na de operatie ondergaan de patiënten om het
half jaar onder meer een longfunctieonderzoek, een fietstest en een
bronchoscopie", zegt Ouwens. "Nu blijkt dat het routinematig
eenmalig verrichten van deze onderzoeken voldoende is. Zeker een
bronchoscopie is voor de patiënt een vervelend onderzoek. Via een
slang in de longen wordt er een klein 'hapje' longweefsel
uitgenomen om te kijken of het orgaan nog goed functioneert. De
herhaaldelijke bronchoscopieën waren bedoeld om een eventuele
afstoting van het donororgaan zo vroeg mogelijk op te sporen. Maar
dit kan eenvoudiger, zo stelden we vast."
Longfunctieonderzoek
Ouwens ontwikkelde een gemakkelijke, goedkope en minder ingrijpende
manier om vroegtijdig een afstotingsreactie op te kunnen sporen met
behulp van een longfunctieonderzoek. Pas als bepaalde
longfunctiewaarden achteruitgaan, moet er een bronchoscopie gedaan
worden." Ouwens bedacht ook een manier om op dezelfde manier
chronische afstoting op te sporen bij patiënten van wie slechts een
van beide longen is getransplanteerd.
Verschil donor en ontvanger
Niet alle donorlongen zijn voor elke ontvanger geschikt. Er wordt
nu bij de toewijzing rekening gehouden met een verschil in
lichaamslengte van maximaal tien procent tussen donor en ontvanger.
De promovendus ontdekte dat die marges groter kunnen zijn wanneer
donor en ontvanger van hetzelfde geslacht zijn. Bij een verschil in
geslacht is echter voorzichtigheid geboden omdat de borstholte, en
dus ook de longen, van mannen groter zijn dan die van vrouwen. Als
bijvoorbeeld grotere mannenlongen bij een vrouwelijke patiënt
worden getransplanteerd is er een kans op samenvallen van de long,
met allerlei infecties tot gevolg. Voor kleinere vrouwenlongen die
bij een mannelijke patiënt worden getransplanteerd bestaat een kans
dat de long zich niet gaat ontplooien.
Verdere winst mogelijk
Ouwens stelt concluderend dat gedurende tien jaar
longtransplantaties in het AZG de behandeling steeds verder is
verbeterd. Hij verwacht dat dit door zal zetten en dat ook de
kosten nog verder omlaag kunnen: "De meeste winst is te behalen
door een verbetering van de overleving en een verlaging van de
kosten na transplantatie", zegt hij. "Maar dit is alleen mogelijk
als het grootste probleem bij longtransplantaties, de chronische
afstoting, wordt verbeterd." De promovendus verwacht met name veel
van nieuwe afweeronderdrukkende medicijnen.
Curriculum vitae
Jan-Paul Ouwens (Enschede, 1968) studeerde geneeskunde in
Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de vakgroep
Longziekten en het MTA (Medical Technology Assessment)-bureau van
het Academisch Ziekenhuis Groningen. Ouwens promoveert tot doctor
in de medische wetenschappen bij prof.dr. G.H. Koëter en prof.dr.
T. Ebels. De titel van het proefschrift luidt: The Groningen lung
transplant program: 10 years of experience. Momenteel is Ouwens
huisarts in opleiding aan het huisartseninstituut te Groningen.
Noot voor de pers