Persbericht
Anticonceptie voor mensen met een verstandelijke handicap
Mensen met een verstandelijke handicap zijn als ouders niet wezenlijk anders dan mensen zonder verstandelijke beperkingen. Ze zijn vooral meer kwetsbare ouders, die in sommige gevallen met de nodige ondersteuning adequate opvoeders kunnen zijn. In andere gevallen (bijvoorbeeld beneden een IQ van zestig) is het opvoeden van een kind echter een te zware belasting, met nadelige gevolgen voor zowel ouder als kind. Als dat zo is, of als een kinderwens ontbreekt, is er bij seksuele activiteit een vorm van anticonceptie wenselijk die effectief is, maar ook zo min mogelijk belastend en ingrijpend. Zowel de betrokkene zelf als de hulpverlener hebben vaak moeite om gefundeerd te beslissen over ouderschap en anticonceptie. Meer openheid en discussie, maar ook educatie en ondersteuning, zijn gewenst. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat vandaag wordt aangeboden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De laatste decennia streven beleidsmakers en zorgverleners ernaar de
leefsituatie van mensen met een verstandelijke beperking zoveel
mogelijk overeen te laten komen met die van niet-gehandicapten.
Daardoor zijn mensen met een verstandelijke beperking steeds meer in
staat om hun seksualiteit te beleven en relaties aan te gaan. Maar
deze ontwikkeling roept ook vragen op over de mogelijkheden van
ouderschap en het gebruik van anticonceptie voor deze groep - vragen
waar onder andere artsen in toenemende mate mee geconfronteerd worden.
Het advies heeft als doel hun meer houvast te geven in het omgaan met
deze vragen.
Voorop staat dat mensen met een verstandelijke beperking burgers zijn
met dezelfde rechten en plichten als ieder ander. Dit betekent in de
spreekkamer van de arts dat deze gewicht hecht aan het oordeel van de
patiënt over mogelijk ouderschap of anticonceptie. Dit oordeel legt
meer gewicht in de schaal naarmate de patiënt beter in staat is de
gevolgen van een beslissing te overzien.
Wanneer met een wilsbekwame patiënt een meningsverschil ontstaat over
de mogelijkheid van ouderschap, kan de arts hem of haar niet dwingen
tot (een bepaalde vorm van) anticonceptie. Dit zou de lichamelijke
integriteit aantasten. De Gezondheidsraad is van mening dat de arts
alleen mag proberen de patiënt in een dialoog te overtuigen. Die
dialoog verloopt in de praktijk helaas niet altijd goed. Te vaak wordt
gedacht dat mensen met een verstandelijke handicap niet voor rede
vatbaar zijn. Zij kunnen veel meer dan nu ondersteund worden om hun
autonomie te ontwikkelen. Daarnaast werken artsen onder grote
tijdsdruk, en hebben zij niet altijd de benodigde kennis.
Er zijn situaties waarin het denkbaar is dat het belang van een derde,
zoals een eventueel kind, zwaarder moet wegen dan de wens van de
patiënt. Dit roept de vraag op of dan wèl onder dwang
anticonceptiemiddelen toegediend mogen worden. Volgens de wet is het
gebruik van dwang slechts toegestaan om het belang van de patiënt te
beschermen en alleen als deze wilsonbekwaam is. De Gezondheidsraad
hecht grote waarde aan het voorkómen van onverantwoord ouderschap,
maar bepleit op dit moment nog geen aanpassing van de wet die dwang
ook in andere gevallen zou toestaan. Eerst moet de praktijk van hun
ouderschap veel duidelijker in kaart gebracht worden. Ook kunnen
ouders met een verstandelijke beperking nog veel beter ondersteund
worden. Pas daarna is een eventuele politiek-maatschappelijke afweging
op haar plaats.
Wanneer iemand met een verstandelijke beperking tot anticonceptie
besluit, moet de arts helpen een middel te kiezen dat past bij de
vaardigheden en wensen van de betrokkene. Ook hiervoor is weer tijd en
specifieke kennis nodig die nu vaak ontbreekt. Toch is dit essentieel.
Pas wanneer er voldoende ondersteuning is van patiënten en
hulpverleners in de afwegingen rond ouderschap en anticonceptie, kan
het principe van gelijkwaardig burgerschap voor mensen met een
verstandelijke handicap ook in de praktijk betekenis krijgen.
· prof. dr SP Verloove-Vanhorick, hoogleraar kindergeneeskunde,
Universiteit Leiden, voorzitter · prof. dr JPM Denekens, hoogleraar
huisartsgeneeskunde, Universiteit van Antwerpen · prof. dr JG van
Dijk, hoogleraar seksuologie, Leids Universitair Medisch Centrum · mr
MCE van Heurck, Ministerie van VWS, Den Haag, adviseur (tot 25 maart
2002) · dr GHMM ten Horn, medisch socioloog, Groningen · mr LE
Kalkman-Bogerd, gezondheidsjurist, Universiteit Leiden · ETh Klapwijk,
arts, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag, adviseur · prof. dr
D Lindhout, kinderarts; hoogleraar medische genetica, Universitair
Medisch Centrum Utrecht · dr I Mans, psycholoog, Trimbos-Instituut,
Utrecht · prof. dr JS Reinders, hoogleraar ethiek, Vrije Universiteit,
Amsterdam · dr HMJ van Schrojenstein Lantman-de Valk, AVG,
Pepijnkliniek, Echt; senior-onderzoeker, Universiteit Maastricht · drs
EGC van Seumeren, gynaecoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht ·
prof. mr EPhR Sutorius, hoogleraar strafwetenschappen, Universiteit
van Amsterdam · I Verdonk, maatschappelijk werker, SPD Arnhem · dr mr
JDM de Waardt, Ministerie van VWS, Den Haag, adviseur (vanaf 25 maart
2002) · DL Willems, huisarts; ethicus, Universiteit van Amsterdam;
Vrije Universiteit, Amsterdam · mr A Bood, Gezondheidsraad, Den Haag,
secretaris
De publicatie `Anticonceptie voor mensen met een verstandelijke
handicap', nr 2002/14, is verkrijgbaar bij het Secretariaat van de
Gezondheidsraad, fax (070) 340 7523, e-mail: order@gr.nl, www.gr.nl.
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt mr A. Bood, tel. (070) 340
6618, e-mail: alex.bood@gr.nl.
23 Oktober 2002Homepage | Nieuws | 100 jaar Gezondheidsraad | contact
info | Disclaimer
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies
for Health Technology Assessment (INAHTA).
INAHTA bevordert de uitwisseling en samenwerking tussen de leden van
het netwerk.
Copyright 1902 - 2002 Gezondheidsraad ::