---
Kamervragen en antwoorden
---
Jurisdictie Qatar gedetacheerde Nederlandse militairen
23-10-2002
Antwoord op de vragen van het lid Teeven
In antwoord op Uw brief van 1 oktober 2002 bied ik U bijgaand de antwoorden aan op de vragen van het lid Teeven over de van toepassing zijnde jurisdictie met betrekking tot in Qatar gedetacheerde Nederlandse militairen.
De Minister van Defensie
1. Is het waar dat de, in het kader van de operatie «Enduring Freedom», in Qatar verblijvende Nederlandse militairen onder de jurisdictie van Qatar vallen ten aanzien van civiele zaken en strafzaken, met betrekking tot misdrijven in Qatar begaan door Nederlandse militairen? (art. 12, lid 2 van de Overeenkomst inzake de rechtspositie van de strijdkrachten voor militair personeel en troepenuitrusting tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar)
Ja.
2. Is het waar dat de Nederlandse autoriteiten alleen jurisdictie uitoefenen over het eigen personeel, indien er sprake is van strafbare feiten en civiele zaken, begaan door Nederlandse militairen tegen Nederlandse eigendommen, veiligheid, personen en/of uitrusting? (art. 12, lid 3 van de Overeenkomst)
Ja.
3. Heeft de Nederlandse regering op verzoek van de regering van Qatar afstand gedaan van het uitoefenen van jurisdictie?
4. Heeft de regering van Qatar op verzoek van de Nederlandse regering afstand gedaan van het uitoefenen van jurisdictie? (art. 12, lid 4 van de Overeenkomst)
Artikel 12, lid 4, van de Overeenkomst ziet op de mogelijkheid voor de partij die geen primaire jurisdictie heeft om, in het geval dat een strafbaar feit wordt gepleegd, de partij die wel primaire jurisdictie heeft te verzoeken af te zien van het uitoefenen van die primaire jurisdictie. In de situatie omschreven in vraag 1 zou Nederland een dergelijk verzoek aan Qatar kunnen richten, terwijl in de situatie omschreven in vraag 2 Qatar een dergelijk verzoek aan Nederland zou kunnen richten. Het Nederlandse personeel heeft in Qatar echter geen strafbare feiten gepleegd, zodat er geen noodzaak is geweest om deze bepaling toe te passen.
5. Is de regering van mening dat de opgenomen bepaling in artikel 12, lid 6 van de Overeenkomst (punten a. t/m e.) voldoende waarborgen biedt voor de rechtsbescherming die de Nederlandse militairen genieten in Qatar?
De waarborgen omschreven in artikel 12, lid 6, van de Overeenkomst zijn van toepassing in het geval dat Qatar haar primaire jurisdictie uitoefent na het plegen van een strafbaar feit door het Nederlandse personeel anders dan in de situatie omschreven in vraag 2, waarbij Qatar tevens een verzoek als bedoeld in vraag 4 heeft afgewezen. Zoals uiteengezet in de brief van 27 februari 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (27 925 nr. 46, pagina 4)is de regering van mening dat de operationele maatregelen voldoende zijn om de juridische risicos te beperken.
6. Zijn de vertegenwoordigers van militair personeel in het sectoroverleg met de vertegenwoordigers van defensie geïnformeerd over de van toepassing zijnde jurisdictie met betrekking tot de plaatsing van Nederlandse militairen in Qatar?
De vertegenwoordigers van militair personeel zijn niet voorafgaand aan de totstandkoming van de Overeenkomst over de van toepassing zijnde jurisdictie geïnformeerd. Na de totstandkoming is deze kwestie wel met hen besproken.
Nieuws
Ministerie van Defensie