Sociaal-Economische Raad

SER VERDEELD OVER VERRUIMING ZEGGENSCHAP ARBEIDSTIJDEN

persbericht raadsverslag

23 oktober 2002 -

In de SER wordt verschillend gedacht over het initiatiefwetsvoorstel Bussemaker / Van Dijke tot verruiming van de zeggenschap van werknemers over arbeidstijden. Dat blijkt uit een advies dat een commissie onder leiding van prof. mr. P.F. van der Heijden heeft opgesteld. Het is vastgesteld in de raadsvergadering van 18 oktober. Het is een antwoord op een adviesaanvraag van de Eerste Kamer die het initiatiefwetsvoorstel in behandeling heeft.

De kern van het wetsvoorstel wordt gevormd door twee themas: (1) de positie van de werkgever en van de individuele werknemer bij noodzakelijk geachte arbeid op zondag wegens bedrijfsomstandigheden, en (2) de vraag in hoeverre de werkgever bij de vaststelling van het arbeidspatroon van de individuele werknemer (meer dan thans) rekening moet houden met diens persoonlijke omstandigheden.

De werknemersorganisaties zijn het eens met het initiatiefwetsvoorstel. De bestaande wetgeving biedt volgens hen onvoldoende waarborg dat met de persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden en kan ertoe leiden dat werknemers onder druk komen te staan om op zondag te werken.
Werkgevers zijn van mening dat in de geldende Arbeidstijdenwet van 1996 een goede balans tot stand is gebracht tussen de behoeften van bedrijven aan meer flexibiliteit en de bescherming van werknemers. Het eenzijdig vergroten van individuele zeggenschap van werknemers verstoort deze balans en brengt naar hun oordeel de kwaliteit van de organisatie van de arbeid in gevaar.
De kroonleden zijn in meerderheid niet tegen verruiming van zeggenschap van werknemers over hun arbeidstijden maar dat kan naar hun oordeel op basis van afspraken tussen werkgevers en werknemers worden gerealiseerd. Zij zijn van mening dat vooralsnog niet is aangetoond dat hiervoor generieke en gedetailleerde wetgeving nodig is.

Een deel van de raad (de werknemersleden en de kroonleden Asscher-Vonk en Cramer) is met de indieners van het initiatiefwetsvoorstel van oordeel dat de werkgever ook op individueel niveau rekening moet houden met de (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van een werknemer. Een verzoek tot aanpassing van de arbeidstijden mag een werkgever volgens hen slechts afwijzen als aanvaarding ervan in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd.
De werknemers zijn verder van mening dat de werknemer in het arbeidsrecht steun moet vinden voor het beleven van de zondag als een dag van rust of bezinning of voor met anderen gedeelde ontspanning. De werknemer behoeft naar hun oordeel alleen op zondag te werken als hij daarmee instemt. Dat de werkgever dan bij incidentele bedrijfsomstandigheden is aangewezen op de vrijwillige medewerking van de werknemers of op uitzend- en detacheringbedrijven, plaatst de werkgever naar hun oordeel niet in een onmogelijke positie. Meestal dienen zich voldoende werknemers aan voor het werken op zondag.

Volgens een ander deel van de raad (bestaande uit de ondernemersleden) verstoort het wetsvoorstel de bestaande balans tussen de belangen van de werkgever en de werknemers. Bij de evaluatie van de Arbeidstijdenwet is naar voren gekomen dat de ondervraagde werkgevers, ondernemingsraden en werknemers van oordeel zijn dat er bij de vaststelling van de arbeidstijden over het algemeen rekening wordt gehouden met de belangen en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Het vergroten van de individuele zeggenschap van werknemers over arbeidstijden brengt de kwaliteit van de organisatie van de arbeid in gevaar en kan leiden tot een ongelijke verdeling van lusten en lasten omdat inwilliging van de wensen van de ene werknemer immers vaak negatieve gevolgen heeft voor andere werknemers.

Weer een ander deel van de raad (de kroonleden Van Duyne, Goudswaard, Kolnar, Van der Nat, Wijffels en Wilke) komt tot het oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat de maatschappelijke problematiek die ten grondslag ligt aan het initiatiefwetsvoorstel noopt tot nadere voorzieningen in de wetgeving. Hoewel zij sympathie kunnen opbrengen voor de overwegingen bij het wetsvoorstel, menen zij dat de geschetste problemen binnen de bestaande sociale verhoudingen en met inachtneming van de thans geldende wetgeving kunnen worden opgelost. In het overleg tussen werkgever en werknemer kunnen zowel op collectief als op individueel niveau oplossingen voor eventuele problemen in verband met persoonlijke omstandigheden of zondagarbeid worden gevonden.

© SER 2000/2001/2002 23/10/2002

1