Ministerie van Justitie

Antwoorden over Kamervragen Justitiebegroting 2003 22 oktober 2002

De Minister van Justitie en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hebben de antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de Justitiebegroting, naar de kamer gestuurd.

28 600 VI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2003

nr. Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nr Vraag Blz van tot 1 Kan een overzicht gegeven worden van de cijfers van jeugdcriminaliteit in Zweden? Is de 0 veronderstelling juist dat jeugdcriminaliteit in Zweden qua omvang kleiner is dan in Nederland? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Het maken van internationale vergelijkingen is in het algemeen moeilijk, vanwege in diverse landen geldende afwijkingen in de regels voor het verzamelen en produceren van statistische gegevens. Gegevens over een bepaald onderdeel van de strafrechtsketen worden bijvoorbeeld niet in alle landen door dezelfde instanties verzameld. De definities van delictscategorieën zijn vaak verschillend, dikwijls hanteren landen ook een verschillende grens tussen misdrijven en overtredingen. Bepaalde gedragingen kunnen verder in het ene land wel strafbaar zijn en in het andere land niet. De manier waarop de politie zaken registreert is in veel landen ook verschillend. Ten slotte zijn beschikbare onderzoeken waarin een internationale vergelijking wordt gemaakt tussen de jeugdcriminaliteit in verschillende landen, waaronder Zweden, over het algemeen al wat ouder. Uit het zogenaamde European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics, dat wordt samengesteld door het European Committee on Crime Problems, blijkt dat het percentage minderjarige verdachten in 1995 in Zweden voor verschillende delicten ­ diefstal, diefstal met geweld, drugsdelicten, inbraak en mishandeling ­ hoger ligt dan het percentage minderjarige verdachten voor deze delicten in Nederland (althans in dat jaar).

2 Welke voornemens zijn er om gelden beschikbaar te stellen voor de oprichting van een 0 zogenaamde long stay-afdeling in de Pompekliniek voor vijftien uiterst agressieve en onbehandelbare patiënten?
De Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek zal naar inschatting in januari 2003 een longstay- afdeling openen die plaats zal gaan bieden aan veertig patiënten. Daartoe zijn reeds gelden ter beschikking gesteld. De afdeling betreft een voorziening voor patiënten bij wie de TBS- behandeling niet of onvoldoende heeft geleid tot vermindering van het delictgevaar. Zij kunnen als blijvend-delictgevaarlijk beschouwd worden.

3 Welke garanties zijn er, nu de nazorg voor ex-gedetineerden wordt overgeheveld van 0 Justitie naar VWS, dat de betreffende instellingen over voldoende gelden kunnen beschikken? Wanneer is VWS in staat de financiering over te nemen? De nazorg voor ex-gedetineerden wordt niet overgeheveld van Justitie naar VWS. Met name als het gaat om hulpverlening in vrijwillig kader is het al jaren de taak van andere overheidsorganen, personen (waaronder ex-gedetineerden) die een beroep doen op maatschappelijke voorzieningen, voorzover mogelijk, te helpen. Dat betekent dat departementen, lokale overheden en instellingen een taak hebben te voorzien in onder meer uitkeringen, arbeidsreïntegratietrajecten, adequate behandeling en (tijdelijke) maatschappelijke opvang. Met mijn brief d.d. juli 2002 (TK 27 834 nr. 20) heb ik dat principe onderstreept. Helaas kan ik geen garanties geven of de betreffende instellingen (Exodus en Ontmoeting) over voldoende middelen voor de vrijwillige opvang zullen beschikken, evenmin het ministerie van VWS, aangezien de financiële middelen voor maatschappelijke opvang gedecentraliseerd zijn en gemeenten daarin een lokaal beleid voeren.

4 Op welke manier worden de extra gelden van de motie Zalm c.s.( TK 28600 nr. 25) 0 verdeeld over de veiligheidsketen?
Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). In de als bijlage opgenomen financiële paragraaf vindt een verantwoording plaats van de verdeling van de beschikbare middelen. Hierbij wordt tevens invulling gegeven aan de besteding van de extra gelden van de motie Zalm c.s. (TK 28600 nr. 25).

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 1/114

5 Kan een overzicht worden gegeven van de opbouw van het ophelderingspercentage van 0 misdrijven, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie dat een persoon die van meerdere misdrijven verdacht wordt voor slechts één feit wordt veroordeeld? Neen, dat overzicht kan niet worden gegeven. Immers, het ophelderingspercentage zoals dat thans wordt berekend is het aantal door de politie opgehelderde misdrijven gedeeld door het aantal door de politie geregistreerde misdrijven. De veroordelingen spelen bij die berekening geen rol. Daarom hoeft geen rekening te worden gehouden met het feit dat een persoon die van meerdere feiten wordt verdacht voor slechts één feit wordt veroordeeld. Of dat ook in de toekomst een nuttige benadering is, vormt momenteel onderwerp van onderzoek.

6 Kan een tijdschema worden gegeven met betrekking tot de maatregelen die in het 0 Strategisch Akkoord worden genoemd met betrekking tot vreemdelingenbeleid en integratie?
De uitvoering van het Strategisch Akkoord brengt aanzienlijke wijzigingen van de wet- en regelgeving op het gebied van immigratie en integratie mee. De voorbereidingen daarvoor zijn onmiddellijk gestart. Daarbij worden uiteraard de verschillende uitvoerende instanties betrokken en wordt rekening gehouden met hun werklast en de eventueel daar nog aanwezige achterstanden.

Wijziging van het stelsel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen (waaronder vreemdelingenbewaring) om de werklast bij de vreemdelingenkamers terug te dringen, vergt aanpassing van de artikelen 94 en 96 van de Vreemdelingenwet 2000. Een wetsvoorstel terzake is reeds met een verzoek om spoedadvies aan de Raad van State gezonden en zal zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies worden ingediend. Daarnaast zijn wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 (artikel 5.6) en uiteraard van de desbetreffende passages in de uitvoeringsinstructies in de Vreemdelingencirculaire 2000 noodzakelijk. Daarmee wordt het stelsel teruggebracht naar de situatie van voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000. In reactie op het wetsvoorstel heeft de Raad voor de rechtspraak na overleg met de vreemdelingenkamer bericht dat de efficiënte inrichting van de administratieve werkprocessen kan worden gehandhaafd en dat voor inwerkingtreding een periode van vier maanden wenselijk is. In zijn reactie heeft de Raad geen kanttekeningen geplaatst bij de verwachting dat als gevolg van de wijzigingen voortaan ongeveer 9000 bewaringzaken per jaar - tegen ongeveer 22.500 onder het bestaande stelsel ­ zullen worden aangebracht bij de vreemdelingenkamers. Wel is het overgangsrecht in het wetsvoorstel verduidelijkt naar aanleiding van een vraag van de Raad.

Voor de verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel van drie naar vijf jaar is onder meer wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (artikelen 28, 34 en 40) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (artikel 3.105) noodzakelijk. Uiteraard moeten ook de uitvoeringsinstructies in de Vreemdelingencirculaire 2000 worden aangepast. Een wetsvoorstel terzake is reeds voor advisering voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en zal zo spoedig mogelijk na advisering door de Raad van State, worden ingediend.

Het afschaffen van het zogeheten driejarenbeleid vereist in eerste instantie aanpassing van de desbetreffende beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarnaast wordt het Vreemdelingenbesluit 2000 (de artikelen 3.4, 3.6, 3.61, 3.71 en 3.77) aan deze wijziging aangepast. De desbetreffende regelingen zijn in concept gereed. Gestreefd wordt naar afschaffing van het driejarenbeleid per november 2002.

De voorgenomen verhoging van de inkomenseis bij gezinsvorming tot 130% van het minimumloon vergt aanpassing van onder meer het Vreemdelingenbesluit 2000 (artikel 3.74), waarin het huidige middelenvereiste (thans 100% van de bijstandsnorm voor echtparen) is neergelegd. Om de beleidsvoornemens van de regering op het gebied van gezinshereniging (van adolescenten) en gezinsvorming (onder meer door jongmeerderjarigen) te kunnen realiseren is wijziging van hoofdstuk 3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (met name de artikelen 3.12 tot en met 3.22 en 3.24) vereist. Een ontwerpbesluit, waarmee in het Vreemdelingenbesluit 2000 de benodigde

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 2/114

discretionaire ruimte wordt geschapen om de beleidsvoornemens te kunnen realiseren, is in concept gereed. Thans wordt de nadere invulling van het beleid voorbereid waarmee, binnen de grenzen die het internationale recht stelt, recht zal worden gedaan aan de uitgangspunten van het Strategisch Akkoord. Dat beleid zal worden opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hoofdstukken B1 en B2). De invoering is voorzien voor 2003.

De invoering van een eigen bijdrage van de burger aan de inburgeringsprogramma's en van een succesvolle inburgering als voorwaarde voor de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vergen in ieder geval wijzigingen in de artikelen 16, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 en de afdelingen 2, 3 en 5 van hoofdstuk 3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Uiteraard zal de ook de Vreemdelingencirculaire 2000 (de hoofdstukken B1 en B2) ingrijpend moeten worden gewijzigd. Daarnaast zullen de Wet inburgering nieuwkomers en de daarop gebaseerde lagere regelgeving ingrijpend moeten worden aangepast. Het realiseren van deze voornemens vergt tevens aanzienlijke organisatorische maatregelen, onder meer bij de diverse organisaties die met de uitvoering zullen worden belast. Een wetsvoorstel terzake zal naar verwachting in 2003 aan uw Kamer worden voorgelegd.

Een werkgroep is ingesteld om het gebruik van biometrische gegevens voor te bereiden om het probleem van de ongedocumenteerde asielzoekers tegen te gaan. Naar verwachting zullen de voorbereidingen in de loop van 2003 gereed zijn. Die voorbereidingen moeten resulteren in een regeling voor het gebruik van biometrische gegevens die op hoofdlijnen in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt opgenomen. Ook zullen er uiteraard uitvoeringsinstructies worden opgesteld. De daadwerkelijke invoering van het gebruik van biometrische gegevens is mede afhankelijk van afstemming in Europees verband. Verder zijn ten aanzien van ongedocumenteerden wijzigingen van de zogeheten Aanmeldcentrumprocedure in voorbereiding, die naar verwachting eveneens zullen leiden tot wijzigingen van de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000.

Strafbaarstelling van illegaal verblijf vergt wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (artikelen 67en/of 108). Operationalisering daarvan zal tevens leiden tot de nodige wijzigingen in de uitvoeringsinstructies in de Vreemdelingencirculaire 2000. De uitwerking van de strafbaarstelling en een plan van aanpak om die te operationaliseren zijn in voorbereiding. Een voorstel en een bijbehorend plan van aanpak zijn voorzien in 2003.

De voorbereidingen om bij algemene maatregel van bestuur het stelsel van rechtsbijstand voor de behandeling van herhaalde asielaanvragen te wijzigen is in een vergevorderd stadium. Een ontwerpbesluit zal zo spoedig mogelijk in het kader van de voorhangprocedure worden bekendgemaakt.

7 Kan de regering een overzicht geven van de capaciteit en de capaciteitsproblemen per 0 partner in de strafrechtsketen? Kan daarbij worden aangegeven wat de capaciteit en de capaciteitsproblemen zijn bij het staand beleid en de verwachte capaciteit en capaciteitsproblemen na invoering van de beleidsvoornemens? Een (over de hele strafrechtsketen) geconsolideerd, actueel en volledig overzicht is momenteel niet direct beschikbaar. Wel zijn in het kader van de thans lopende actualisering van de in 2000 verschenen benchmarkstudie van de Directie Algemene Justitiële Strategie van het Ministerie van Justitie over enkele belangrijke onderdelen van de strafrechtsketen de personeelsaantallen (in fte's) over 2002 becijferd. Zie het overzicht in bijlage II. De consequenties voor de verwachte capaciteit en capaciteitsproblemen na invoering van de beleidsvoornemens zullen duidelijk worden bij de nadere invulling en uitwerking van het Veiligheidsprogramma dat onlangs openbaar is gemaakt.

8 Waar exact in de begroting staan de objectief meetbare prestatie-indicatoren waaraan de 0 bevolking en de volksvertegenwoordiging kunnen toetsen of de regering haar belofte dat Nederland de komende jaren veiliger zal worden, nakomt? Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 3/114

ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Voor wat betreft het monitoren van de uitvoering van het programma wordt in het bijzonder verwezen naar paragraaf 7 die gaat over sturing, voortgang en evaluatie van de maatregelen om Nederland veiliger te maken.

9 Hoeveel asielzoekers zijn sinds 1/1/2002 ingestroomd? Hoeveel daarvan zijn "AC- 0 afgedaan"?
Het aantal asielzoekers dat te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen en daartoe een afspraak heeft gemaakt op een Aanmeldcentrum, was in de maanden januari tot en met september in totaal 13.764.
41% van de aanvragen is in de AC's afgewezen, waarbij kan worden aangetekend dat dit percentage is gestegen van 28% in januari naar 58 % in september.

10 Waar zijn de bezuinigingen terug te vinden die in het Strategisch Akkoord waren 0 overeengekomen? Welk gewijzigd beleid moeten die bezuinigingen genereren? Is het juist dat 92,9 miljoen van de ODA-gelden gebruikt wordt om de asielbegroting rond te krijgen? Is het juist dat deze overheveling van budget niet past in afspraken die tot op heden bestonden met betrekking tot de asielbegroting (namelijk een bedrag van ODA per asielzoeker)?
De bezuinigingen die in het Strategisch Akkoord waren overeengekomen zijn voorlopig opgenomen onder artikel 7.2 Nominaal en Onvoorzien. Dit is weergegeven in de Verdiepingsbijlage van de begroting op blz. 224. In de instroomramingen is er van uitgegaan dat de reeds ingezette verlaging van de instroom zich voortzet in 2003. Voorts is verondersteld dat door een strenger toelatingsbeleid aan de poort het AC-afdoeningspercentage is verhoogd. Van de voor 2003 geldende taakstelling van * 170 mln. is op grond van het voorgaande het opvangbudget met
* 62,2 mln. verlaagd.
De kosten van opvang van asielzoekers die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden komen ten laste van het ODA-budget. Het gaat daarbij om de kosten van het eerste jaar na binnenkomst. Het bedrag is gerelateerd aan de instroom van asielzoekers. Deze afspraken maken deel uit van de totale besluitvorming rond de Voorjaarsnota's en Kaderbrieven.

11 Kan precies worden aangegeven welke initiatieven uit de nota "Vasthoudend en effectief" 0 door de regering worden overgenomen?
Eind 2002 zal het kabinet een actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit aan de Tweede Kamer aanbieden. Daarin wordt aangegeven welke initiatieven uit de nota "Vasthoudend en Effectief" worden overgenomen.

12 Kan gedetailleerd worden aangeven hoe de regering de * 130 miljoen extra voor 0 veiligheid, die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen bij motie beschikbaar is gekomen, precies wil verdelen? Welke onderdelen van de Justitiebegroting zullen met dit bedrag precies worden versterkt?
Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). In de als bijlage opgenomen financiele paragraaf vindt een verantwoording plaats van de verdeling van de beschikbare middelen. Hierbij wordt tevens invulling gegeven aan de besteding van de extra gelden van de motie Zalm c.s. (TK 28600 nr. 25).

13 Hoe dient het veiligheidsprogramma van deze regering te worden uitgevoerd, terwijl er op 0 het Ministerie van Justitie, dat dit beleid in eerste instantie aanstuurt, een vacaturestop is doorgevoerd? Is de regering bereid deze vacaturestop op te heffen? Hoeveel vacatures wil de regering door middel van de vacaturestop `besparen'? Op de vacaturestop hebben ook betrekking de antwoorden (brief van 11 oktober 2002, kenmerk 5189995/02/DP&O) op de vragen (nr. 2020300560) van het kamerlid Halsema. Daarbij is aangegeven dat het besluit tot instelling van een tijdelijke vacaturestop is opgeschort. De onderdelen van het Ministerie van Justitie zullen de taakstelling in de jaarplannen verwerken. Indien personele maatregelen wezenlijke gevolgen voor het beleid hebben, zullen zij aanleiding zijn voor informatie aan de Kamer.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 4/114

14 Hoe reageert de regering op de brief van 35 topjuristen waarin zij constateren dat de 0 regering, in de drift om de veiligheid van de burger te vergroten, elementaire rechtsbeginselen overboord zet?
De reactie is dat deze oproep een slag in de lucht is. Het spreekt vanzelf dat het beleid van het kabinet erop gericht is de waarden en de beginselen van de rechtsstaat te respecteren en te verdedigen en dat het kabinet zal waken voor aantasting daarvan. De oproep die is gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad betreft voornamelijk de vrees voor mogelijke gevaren die evenwel niet kunnen worden herleid tot concrete voorstellen, waarin deze zouden zijn vervat. Zo zijn inbreuken op het nemo tenetur beginsel, het zwijgrecht en de onschuldpresumptie in het geheel niet aan de orde. Het Veiligheidsprogramma dat onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden bevat een afgewogen pakket maatregelen, waarmee kan worden opgetreden tegen toenemende criminaliteit en wordt voorzien in een eveneens toenemende behoefte aan rechtshandhaving.

15 In de uitgave van Justitie Magazine uit september j.l. stelt de minister van Justitie, met de 0 voorzitter van het college van PG's, de vraag wat nu belangrijker is: het vastzetten en berechten van drugskoeriers, terwijl daardoor een groot beroep wordt gedaan op de capaciteit van Justitie, of een primaire gerichtheid op de goederen (drugs). Hoe verhoudt zich deze uitspraak tot de investering van * 83 miljoen Justitiecapaciteit in het aanpakken van de bolletjesslikkers? Wanneer een deel van de bolletjesslikkers inderdaad met dagvaarding naar huis wordt gestuurd, zoals de minister suggereert, welke besparing levert dat dan op ten opzichte van de huidige extra investeringen? De aanpak van de drugskoeriers heeft nog steeds een hoge prioriteit en blijft een grote inzet van de gehele justitiële keten vergen. De in de 4e voortgangsrapportage voorgestelde aanpak moet er, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen 258 en 259, binnen het daarvoor aangewezen financiële kader uiteindelijk toe leiden dat de drugssmokkel tot beheersbare proporties wordt teruggebracht. Dit effect zal pas in de loop der jaren blijken. De inversteringen die gepaard gaan met de benodigde intensivering van de aanpak van de drugssmokkel, zijn derhalve nog steeds geboden. Ook indien bepaalde drugskoeriers met een dagvaarding naar huis worden gestuurd. De penitentiaire capaciteit wordt hierdoor weliswaar enigszins ontlast, doch levert geen besparing op voor het openbaar ministerie en de rechterlijke macht.

16 Kan worden aangegeven hoeveel strafzaken (in de vorm van een percentage en absolute 0 cijfers) bij meervoudige en enkelvoudige kamers van alle Nederlandse kantongerechten, rechtbanken, Hof, Hoge Raad etceterea, gezamenlijk betrekking hebben op harddrugs en softdrugs? Wanneer deze zaken op een andere wijze zouden worden afgedaan, zou er dan nog een capaciteitstekort in de rechterlijke macht en bij het OM bestaan? Hoe reageert de regering op uitspraken van de heer Gislof, dat de huidige aanpak van soft- en harddrugs door Justitie uiteindelijk het gehele Justitiële systeem zal verstikken? De minister van Justitie heeft aangegeven een brede discussie te willen voeren over het Nederlands strafrechtssysteem. Over welke onderwerpen zou een dergelijke discussie moeten handelen? Is de regering bereid bij een dergelijke discussie ook de opmerkingen van de heer Gislof te betrekken?
In 2001 hadden van de ongeveer 119.000 gedagvaarde zaken er 6.700 betrekking op de opiumwet: waarvan 4.000 harddrugs- en 2.700 softdrugszaken. Van het totaal aantal strafzaken heeft 3,3 % betrekking op harddrugs en 2,3% op softdrugs. Het kabinet is voornemens te komen tot een algemene uitbreiding van mogelijkheden van OM-afdoening teneinde de strafrechtsketen te ontlasten. Denkbaar is dat daardoor ­ onder vooraf bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de positie van verdachten en slachtoffers ­ ook mogelijkheden ontstaan om meer opiumzaken zonder rechterlijke tussenkomst af te doen.
Het kabinetsbeleid is om drugscriminaliteit blijvend te bestrijden. Hiermee is zowel een nationaal als internationaal belang gediend. In het Veiligheidsprogramma zijn tal van maatregelen aangekondigd die tot doel hebben het strafrechtsysteem beter te laten functioneren.

17 Is het bij de regering bekend, dat de minister van VROM voornemens is op 9 oktober 2002 0 een contract met de gemeente Den Haag inzake onder meer de nieuwbouw van het Ministerie van Justitie te ondertekenen?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 5/114

Ja, dit is bekend.

18 Hoe verhoudt dit voornemen van nieuwbouw van het Ministerie van Justitie zich tot het 0 stopzetten van de bouw van gevangenissen, daar waar de regeringsverklaring juist de nadruk legt op die bouw van gevangenissen?
Het voornemen van nieuwbouw van het Ministerie van Justitie (op te leveren in 2008) staat geheel los van de problematiek detentiecapaciteit (aanvang uitbreiding in 2003). In het reeds gepresenteerde Veiligheidsprogramma (par. 3.4) wordt nader ingegaan op de capaciteitsproblematiek in het gevangeniswezen.

19 Hoe verhoudt zich het voornemen tot grootschalige nieuwbouw met de wens om het aantal 0 ambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Justitie terug te brengen? De nieuwbouw van Justitie voorziet uitsluitend in vervangende nieuwbouw ten behoeve van het bestuursdepartement. Dat wil zeggen, de ambtenaren die zijn gehuisvest aan de Schedeldoekshaven en de ambtenaren die thans in verschillende huurpanden in Den Haag werkzaam zijn. Elk nieuw gebouw dient over een zekere marge voor krimp- of groei van de organisatie te beschikken. Het nieuwe Justitiegebouw zal daarom flexibel worden ingedeeld.

20 Is het de regering bekend dat de voltallige oppositie in de Haagse gemeenteraad een 0 planalternatief heeft ingediend, met een bescheidener, goedkoper en sneller te realiseren huisvesting voor het Ministerie van Justitie? Ja, het is bekend dat de oppositie een alternatief plan heeft gepresenteerd. Dit plan is, tezamen met het plan van B&W besproken in de Gemeenteraad van Den Haag op 26 september 2002. De Raad heeft met een meerderheid van 26 tegen 15 stemmen gekozen voor het plan van de collegepartijen CDA, VVD en PvdA. De Rijksgebouwendienst heeft overigens voor de gemeenteraadsvergadering van 26 september, aan de Gemeente Den Haag per brief laten weten dat met het alternatieve plan de programma's van Justitie en BZK niet konden worden gerealiseerd.

21 Is de regering bereid een denkpauze van drie maanden in te lassen, respectievelijk bij zijn 0 collega van VROM opschorting van de ondertekening van de totale nieuwbouw contract te bewerkstelligen teneinde deze alternatieven te bestuderen, dit mede gezien de totale begrotingsproblematiek binnen ministeries?
Het alternatieve plan van de oppositiepartijen maakte onderdeel uit van de beraadslaging in de Gemeenteraad van Den Haag. Daarover heeft op 26 september in de Gemeenteraad besluitvorming plaatsgevonden. De vervangende huisvesting voor Justitie, ontwikkeld door de RGD, staat los van de genoemde begrotingsproblematiek. Het Ministerie van Justitie is slechts huurder. De huurlasten van de nieuwbouw komen uit het beschikbare huisvestingsbudget.

22 Wanneer verwacht de regering de motie Dittrich volledig te hebben uitgevoerd, waarin 0 gevraagd wordt om een notitie over de verhouding tussen grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst? Zoals aangegeven in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met een verhoging van de strafmaat bij structurele vormen van discriminatie (Kamerstukken II 2001/02, 27 792, nr. 5) is de genoemde motie aldaar, ter uitvoering daarvan, bij de beantwoording van één van de vragen van de leden van de fractie van D66 betrokken. Inmiddels heeft het kabinet besloten, te komen met een nota inzake het thema van de grondrechten in een pluriforme samenleving, waarin primair wordt ingegaan op het spanningsveld tussen de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het non- discriminatiebeginsel. Het initiatief voor deze nota ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zie voorts vraag 120.

23 Is de regering bereid om, analoog aan het bilaterale verdrag met bijvoorbeeld Marokko, 0 een verdrag met Thailand te sluiten om Nederlanders hun straf in Nederland te laten uitzitten? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet? De Nederlandse regering is voorstander van het aansluiten bij reeds bestaande multilaterale verdragen in plaats van het sluiten van bilaterale verdragen, zoals ook moge blijken uit de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 6/114

brief van eerste ondergetekende van 13 augustus 2002 (uw kenmerk 25 203). In een groot aantal landen zitten Nederlanders gedetineerd. Het sluiten van bilaterale verdragen met al deze landen zou een grote inzet van capaciteit en veel tijd vergen. Het sluiten van een verdrag vergt in het algemeen minimaal anderhalf jaar. Verder zal het rendement van deze verdragen gering zijn, omdat de meeste Nederlanders zijn veroordeeld wegens drugsdelicten en vaak tot straffen zijn veroordeeld die onze strafmaxima ver te boven gaan. Het overnemen van de tenuitvoerlegging van die straffen met een aanpassing van de straf tot het in Nederland geldende strafmaximum is - zo blijkt ook uit de perikelen rond het bilaterale verdrag met Marokko ­ voor veel landen een nauwelijks of niet aanvaardbare werkwijze. Thailand behoort, zo is uit ervaring van een aantal EU-landen gebleken, tot die laatste categorie van landen. Eerste ondergetekende ziet derhalve weinig mogelijkheden tot het aangaan van een verdrag met Thailand.

24 Er zitten nu circa twaalf Nederlanders vast in Thaise gevangenissen, waarvan sommigen 0 zijn veroordeeld tot levenslang respectievelijk 50 jaar wegens drugssmokkel. Eén van hen zou na vijf jaar procederen zijn vrijgesproken. Is het juist dat het Thaise OM in deze zaak in hoger beroep is gegaan en de Nederlander, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is, ondertussen nog steeds gevangen wordt gehouden? Zo ja, wat zal de regering hiertegen ondernemen?
Ja, deze zaak is bekend en heeft de aandacht van de minister van Buitenlandse Zaken. Op grond van het internationale recht kan Nederland niet treden in de rechtsgang in een ander land. De regering kan dan ook niets ondernemen tegen de gang van zaken in de in de vraag genoemde specifieke strafrechtelijke vervolging. Wel worden de in het buitenland gedetineerde Nederlanders via consulaire bijstand zo goed mogelijk bijgestaan om zo de detentie-omstandigheden enigszins te verlichten. Dit is een verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Overigens is het, volgens informatie die de minister van Buitenlandse Zaken heeft opgevraagd in Thailand, niet ongebruikelijk dat gedetineerden, of ze nu veroordeeld of vrijgesproken zijn, in afwachting van de behandeling van hun strafzaak in hoger beroep, in detentie worden gehouden.

25 Kan een overzicht gegeven worden van de invulling van efficiency- en 4 subsidietaakstellingen naar centraal departement, diensten en agentschappen? In bijlage II is opgenomen een overzicht van de invulling van de efficiency- en subsidietaakstelling.

26 Wordt de Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de definitieve plaatsing van de 4 taakstellingen?
Indien er nog wijzigingen in de definitieve plaatsing van de taakstelling gaan plaatsvinden zal de Kamer hierover worden ingelicht.

27 Wanneer wordt de nota van wijziging tot overheveling van het Integratie-budget van het 4 ministerie van BZK naar het Ministerie van Justitie ingediend? In hoeverre bevordert de overheveling van de portefeuille Integratie van BZK naar Justitie dat integratie enkel als een justitieel probleem wordt gezien? Op welke wijze zullen de aan Vreemdelingenzaken en Integratie toegekende budgetten op afzonderlijke wijze worden opgenomen in de begroting?
De nota van wijziging tot overheveling van het integratiebudget wordt medio oktober ingediend.
Het integratiebeleid is bestuurlijk beleid op vele beleidsterreinen zoals inburgering, arbeid, onderwijs en zorg, en zal dat ook na de overheveling blijven. Integratie is ook overheidsbeleid. Daarbij maakt het niet uit of dit beleid is ondergebracht bij Justitie, BZK of een ander ministerie.
De aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toegekende budgetten zijn opgenomen in aparte artikelen op de begroting. Het betreft de artikelen 6.1 Toelating asiel en regulier; 6.2 Asielopvang; 6.3 Toezicht en terugkeer vreemdelingen en 6.4 Integratie minderheden.

28 Op welke termijn worden de budgetten van andere departementen (OCW en VWS) 4 overgeheveld naar Justitie?
De budgetten voor de rijksbijdrage aan gemeenten in het kader van de Wet Inburgering

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 7/114

Nieuwkomers worden per 1 januari 2003 overgeheveld van de ministeries OcenW en VWS naar het Ministerie van Justitie.

29 Kan een helder en duidelijk overzicht gegeven worden van de subsidies, investeringen en 5 uitgaven in het kader van Vreemdelingenbeleid, Integratie en Grote Steden Beleid in de afgelopen acht jaar?
In bijlage II zijn de uitgaven van de opvang van asielzoekers over de afgelopen 8 jaar opgenomen. Daarin zijn niet opgenomen de kosten verbonden aan Integratie en Grote Steden Beleid en de kosten van de Immigratie en Naturalisatiedienst. Ten aanzien van de subsidies wordt opgemerkt dat deze tot en met 1996 deel uitmaakten van de gerealiseerde uitgaven Centrale Opvang. Tot en met dat jaar was de omvang hiervan verhoudingsgewijs gering.
De rijksbrede uitgaven, investeringen en subsidies in het kader van het integratiebeleid zijn opgenomen in de overzichtsconstructie Integratiebeleid. Deze maakt sinds 1995 deel uit van de jaarlijkse rapportage minderhedenbeleid en is sinds begrotingsjaar 2002 eveneens als bijlage opgenomen in de begroting van BZK (hoofdstuk VII). Het gaat om de volgende kamerstukken:

-Minderhedenbeleid 1995, TK vergaderjaar 1994-1995, 23901, nrs 1-2
-Minderhedenbeleid 1996, TK vergaderjaar 1995-1996, 24401, nrs 1-2
-Minderhedenbeleid 1997, TK vergaderjaar 1996-1997, 25001, nrs 1-2
-Minderhedenbeleid 1998, TK vergaderjaar 1997-1998, 25601, nrs 1-2
-Minderhedenbeleid 1999, TK vergaderjaar 1998-1999, 26210, nrs 1-2
-Rapportage integratiebeleid etnische minderheden 1999, TK vergaderjaar 1999-2000, 26815, nrs 1-2

-Rapportage integratiebeleid etnische minderheden 2000, TK vergaderjaar 2000-2001, - 27412, nrs 1-2

-Rapportage integratiebeleid etnische minderheden 2001, TK vergaderjaar 2001-2002, 28006, nrs 1-2

-Rapportage integratiebeleid etnische minderheden 2002, TK vergaderjaar 2002-2003
-Begroting hoofdstuk VII, bijlage 11, TK vergaderjaar 2001-2002, 28000, hoofdstuk VII, nr.2

-Begroting hoofdstuk VII, bijlage 9, TK vergaderjaar 2002-2003, 28600, hoofdstuk VII, nr.2
Ten aanzien van informatie over de uitgaven, subsidies en verplichtingen inzake het Grote Stedenbeleid moet ik u verwijzen naar mijn collega minister Remkes, die het Grote Stedenbeleid in zijn portefeuille heeft. Overigens bestaat hiervoor sinds het aantreden van het vorige kabinet een ECO Grote Stedenbeleid dat is opgenomen in de begroting van BZK.

30 Welke argumenten liggen ten grondslag aan het voornemen van de Directie Bestuurszaken 8 en het Nederlands Forensisch Instituut om een baten-lastendienst te worden? Het doel van de verzelfstandiging is om, met behoud van de ministeriele verantwoordelijkheid de doelmatigheid van beide justitie-onderdelen te verhogen. Enerzijds door het wegnemen van knellende beheersregels en anderzijds door het invoeren van een resultaatgericht besturingsmodel.
Dit houdt in dat vooraf afspraken worden gemaakt over prestaties, kwaliteit en kosten, waarover achteraf verantwoording wordt afgelegd. Daardoor ontstaat helderheid over de producten en diensten die beide justitie-onderdelen zullen leveren en de kosten die daarmee gemoeid zullen zijn. De besteding van gelden wordt daardoor transparanter hetgeen leidt tot een groter kostenbewustzijn en een grotere doelmatigheid.

31 Welke gemeenschappelijke doelen dienen mensen zich te beseffen om het draagvlak van de 11 samenleving te optimaliseren?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 8/114

In de analyse van de samenleving als achtergrond voor de keuzen die het kabinet maakt op het terrein van Justitie, Vreemdelingenzaken en Integratie, constateren wij dat het draagvlak voor de samenleving afneemt door het wegvallen van beperkingen, als gevolg waarvan mensen minder op elkaar aangewezen lijken. Daarmee neemt ook het besef van gemeenschappelijke doelen af. Dit geldt, ongeacht wat die gemeenschappelijke doelen zijn. Wat in de opvatting van het kabinet wel gedeeld dient te worden, is het besef dat burgers, instellingen en organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun handelen, en daarmee voor hun bijdrage / afbreuk aan de samenleving, en dat samenleven in vrijheid en verantwoordelijkheid slechts mogelijk is bij de gratie van wederzijds respect. Dit volgt uit het gegeven dat de wet er niet is om problemen voor mensen op te lossen, maar om hen in staat te stellen zelf hun problemen op te losen. Het kabinet wil vanuit die analyse een rechtsorde tot stand brengen die veiligheid en zekerheid biedt, alsmede een instrument (in handen van burgers, instellingen en organisaties) tot verandering. Het doet daarmee een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van die burgers, instellingen en organisaties. Het heeft ook vertrouwen in hun vermogen om die eigen verantwoordelijkheid te dragen.

32 "Toegang tot de rechtspraak is daarbij wezenlijk, maar niet vanzelfsprekend." Wat wordt 12 hiermee bedoeld? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot het in de Grondwet en in internationale verdragen verwoorde recht op toegang tot een onafhankelijke rechter? Bedoeld wordt dat de Nederlandse overheid dient te waarborgen dat er een toegankelijke rechtspraak is, maar tevens dat het niet vanzelfsprekend is dat burgers elk geschil ook daadwerkelijk aan de toegankelijke ­ rechtspraak voorleggen. Een Amerikaans getinte claimcultuur vormt in dit opzicht geen wenkend perspectief. De burger heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het pogen tot een minnelijke oplossing van zijn geschil te komen. Zo gezien dient de rechter voor hem ulitimum remedium te zijn.

Het benutten van de mogelijkheden van buitengerechtelijke vormen van geschilbeslechting dient in dit kader te worden gestimuleerd. Deze opvatting past zeer wel binnen het in de Grondwet en internationale verdragen verwoorde recht op toegang tot een onafhankelijke rechter.

33 Wat is het belang van een deadline die zich over vier jaren uitstrekt (2002-2006)? 13 De versterking en verandering van de rechtsorde is een permanente opdracht, die ­ zoals in het beleidsprogramma staat aangegeven ­ projectmatig wordt aangepakt. Daar waar de te ontwikkelen projecten een deadline op de kortere termijn hebben, geldt dat het programma als geheel voor de gehele kabinetsperiode. Het permanente karakter van de inspanningen wordt onderstreept door het formuleren van een deadline die zich over jaren uitstrekt.

34 Hoever reikt de eigen verantwoordelijkheid van burgers en maatschappelijke instellingen 13 en organisaties?
Die verantwoordelijkheid reikt zo ver als hun vrijheid om te handelen. De wetgeving trekt daarbij grenzen en verschaft tevens een kader om die vrijheid waar te maken. De rechtsorde moet burgers en maatschappelijke instellingen in staat stellen om te doen wat nodig is. Daarin moeten zij vrij zijn. Dit impliceert echter tevens, dat zij daarmee een verantwoordelijkheid dragen voor het publieke functioneren van de samenleving.

35 Hoe wil de regering de rechtsorde versterken als zij geen concrete acties/ prestatie- 13 14 indicatoren aangeeft die tot doel hebben het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening, vergroten van de uitvoerbaarheid van en handhaafbaarheid van de regelgeving? Kan worden aangegeven welke concrete resultaten geobjectiveerd bereikt moeten zijn aan het einde van deze regeringsperiode om te spreken van een betrouwbare rechtsorde?
Deze vraag is beantwoord met het toezenden door eerste ondergetekende en de minister van BZK van het Veiligheidsprogramma "Naar een veiliger samenleving" op 16 oktober jl.

36 Overweegt de regering ook voor daarvoor in aanmerking komende strafzaken bemiddeling 14 (tussen dader en slachtoffer) verplicht te stellen alvorens kan worden geprocedeerd? Thans vinden diverse experimenten met bemiddeling plaats, met name bij jeugdstrafzaken. Wanneer deze experimenten geëvalueerd zijn (begin 2003), zal het kabinet zijn standpunt bepalen, ook over de eventuele invoering van de voorgestelde modaliteit. Ook in het kader

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 9/114

van het bredere onderzoek naar de mogelijkheden en de meerwaarde van het in bepaalde gevallen verplicht stellen van mediation zal worden bezien welke rechtsgebieden daarvoor in aanmerking komen.

37 Acht de regering het noodzakelijk om regelgeving in te voeren die kwaliteitswaarborgen 14 voor bemiddelaars (mediators) in het leven roepen? Neen, regelgeving acht de regering vooralsnog niet opportuun. In zijn algemeenheid berust de kwaliteitsborging van en het toezicht op mediators bij het Nederlands Mediation Instituut (NMI). Het NMI heeft een kwaliteitsprotocol dat gegevens bevat over de vooropleiding, feitelijke ervaring en de specialisatie (naar rechtsgebied) van de mediator. Inmiddels heeft het NMI ook een klacht- en tuchtregeling. Verder loopt bij het NMI het Project Kwaliteitsborging Mediators (KBM). Dit project is bezig met de ontwikkeling van kennis- en vaardigheidstoetsen, permanente educatie en een consumenten informatie systeem.
Het Ministerie van Justitie is als waarnemer aanwezig bij de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van het NMI onder andere met als doel het kwaliteitsbeleid van het NMI actief te beinvloeden.
Indien de regering besluit tot structurele invoering van mediation binnen de justitiële infrastructuur zal zij bezien of de kwaliteitseisen die dan door de NMI aan de ingeschreven mediators worden gesteld voldoende zijn.

38 Is de regering bekend met het door prof. dr. G. Hoefnagels geïnitieerde fenomeen van 14 forensisch mediator, en wat is haar oordeel in deze? Ja. Het betreft een vorm van verplichte bemiddeling in het kader van een juridische procedure, waarbij de rechter besluit tot de aanstelling van een mediator. Deze geldt als deskundige en rapporteert omtrent het verloop van de bemiddeling. Tot dusverre is in het kader van de experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling ervaring opgedaan met vrijwillige bemiddeling. De resultaten daarvan zijn u door de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende bij brief van 8 oktober 2001 (kenmerk 5124192/801) toegezonden. Gezien het feit dat in 2003 algehele besluitvorming zal plaatsvinden over de structurele plaats van mediation (inclusief een eventueel verplichtend karakter daarvan) in het rechtsbestel is de regering voornemens in dat kader tevens de mogelijkheid te betrekken om partijen in het kader van de juridische procedure eventueel verplicht door te verwijzen naar een mediator.

39 In welke mate kan de voorgestelde bemiddeling- en mediationverplichting daadwerkelijk 14 bijdragen tot het tegengaan van het tekort van rechters? Is een dergelijke verplichting uitsluitend van toepassing in civielrechtelijke geschillen? De mate waarin verplichtstellen van mediation kan bijdragen tot vermindering van de druk op de rechtspraak is een van de vragen, die zal worden betrokken bij het door de Regering aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheden en meerwaarde van het in bepaalde gevallen verplichtstellen van mediation voorafgaand aan de gang naar de rechter. In dit onderzoek zal tevens worden bezien welke rechtsgebieden daarvoor mogelijk in aanmerking kunnen komen.

40 Schuilt niet in de verregaande responsabilisering van particulieren én de beperkte rol van 14 de overheid tot het stellen van doelen en grenzen het gevaar dat burgers zich aan hun lot overgelaten voelen?
Geenszins. De overheid zal alleen een complementaire rol kunnen vervullen, als burgers hun eigen verantwoordelijkheid ook kunnen nemen. De overheid mag niet zonder meer terugtreden in de verwachting dat de burgers het verder wel op zullen knappen. De overheid moet zorgen voor een goed functionerende rechtsorde, die de burgers alle mogelijkheden biedt, aan de ene kant om vrij te zijn, aan de andere kant om verantwoordelijkheid te nemen.

41 Kan, met inbegrip van de beleidsintensiveringen zoals opgenomen in de voorgestelde 16 begroting 2003, een nieuwe totaaltelling worden gepresenteerd van de prestatiedoeleinden van politie en openbaar ministerie?
De in de begroting 2003 opgenomen beleidsintensiveringen zullen moeten leiden tot een hoger prestatieniveau van politie en OM. Voor de concrete doelstellingen voor politie en OM voor het jaar 2006 zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 10/114

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft daarbij onder meer de passage(s) onder het kopje beoogde resultaten in de samenvatting. Een aantal van deze doelstellingen zal overigens nog verder geconcretiseerd moeten worden. Dit is bijvoorbeeld het geval waar het gaat om een substantiële stijging van de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van de politie.

42 "Het kabinet stelt zich tot doel dat vanaf in 2003 jaarlijks tienduizend extra zaken door het 16 OM en de rest van de justitiële keten worden afgehandeld, oplopend tot 40 000 extra zaken per jaar aan het eind van de kabinetsperiode in 2006." Wordt hierbij ook gekeken naar de zwaarte van de zaken? Bij de plukze-wetgeving hebben we gezien dat elke officier van justitie verplicht werd per jaar tien plukze-zaken voor te dragen. In de praktijk bleek dat door deze resultaatsverplichting de officieren van justitie zich richtten op de kleine vissen door onvoldoende tijd, zin of financieel-economische expertise. Dit leidde ertoe dat de opbrengsten ver achter bleven bij de hooggespannen verwachtingen. Kan de regering hier een reactie op geven? In het Veiligheidsprogramma wordt nader ingegaan op deze aantallen en de adequate politiële en justiële reactie. Wat de vergelijking met de ontnemingswetgeving betreft kan het volgende worden opgemerkt. Het gedurende een aantal jaren achterblijven van de opbrengsten bij de verwachtingen moet worden toegeschreven aan een reeks van factoren, en zeker niet alleen aan het hanteren van de zogenaamde 10-zaken norm. De voornaamste reden dat deze 10-zaken norm is losgelaten is gelegen in het feit dat behoefte bestond aan maatwerk, dat wil zeggen aan een norm die meer rekening hield met de specifieke situatie en het zaaksaanbod op de verschillende parketten.

43 De regering meent dat de voorgenomen behandeling van extra strafzaken kan plaatsvinden 16 zonder extra budget. Dit kan worden bereikt, aldus de regering, middels een "kwaliteitsslag en effectiviteitsverhogende maatregelen". Kan de regering een overzicht geven op welke concrete punten in de Justitieketen (gesplitst naar actor) de kwaliteit en de effectiviteit kan worden vergroot? Welke concrete maatregelen kunnen worden getroffen om dat te bereiken? Tot hoeveel extra afgehandelde zaken zal dit naar verwachting in 2003 leiden? Voor de beantwoording van het eerste deel van deze vraag (de concrete maatregelen) zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft de daarbij passage(s) onder paragraaf 3.4. Justitie wil - zoals aangegeven op blz. 16 van de begroting 2003 - in 2003 tienduizend zaken meer behandelen.

44 Wat wordt bedoeld met de zin "...uitgaande van het ervaringsgegeven dat een op de twee 16 door de politie afgehandelde zaken leidt tot een zaak van het OM"? In paragraaf 3.5 van de nota Criminaliteitsbeheersing (TK27834 nrs. 1-2) is aangegeven dat de ervaring heeft geleerd dat ongeveer 60 procent van de kansrijke zaken (zaken met een opsporingsindicatie) ook inderdaad tot een oplossing leidt. Het leeuwendeel van deze opgeloste zaken, ongeveer 50 procent van het oorspronkelijke aantal kansrijke zaken, wordt, zo heeft de ervaring geleerd, ter vervolging aan het OM aangeboden. De overige opgeloste zaken worden op een alternatieve wijze afgedaan. Derhalve leidt ongeveer één op de twee door de politie opgepakte kansrijke zaken tot een zaak bij het OM.

45 Waaruit blijkt volgens de regering dat het publieke vertrouwen in de overheid geschonden 16 is? Rechtvaardigt dit niet de invoering van mogelijke strafbaarstelling van de centrale overheid?
Het vertrouwen van het publiek in de overheid wordt mede bepaald door het vermogen van die overheid om bij te dragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. In het Veiligheidsprogramma zijn een groot aantal voorstellen gedaan om het vertrouwen van het publiek, voor zover het gaat om de veiligheid, waar nodig te herwinnen. Onvoldoende duidelijk is, of invoering van strafrechtelijke aansprakelijkheid van de centrale overheid daadwerkelijk bevorderlijk zou zijn voor het vertrouwen in de overheid. Enerzijds is het mogelijk dat, indien de wetgever duidelijk zou maken dat de centrale overheid zich niet kan onttrekken aan de strafwet, dit bevorderlijk zou zijn voor het gezag van en daarmee het publieke vertrouwen in die overheid. Anderzijds is twijfel mogelijk of de centrale overheid

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 11/114

onder dreiging van strafvervolging meer zou bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. De vraag of invoering van strafrechtelijke aansprakelijkheid van de centrale overheid wenselijk is zal, mede gelet op het voorgaande, moeten worden beantwoord op basis van een brede afweging, waarbij het vertrouwen van de burger in de overheid één van de factoren is.

46 Op welke afdoeningsvariant van het openbaar ministerie dient volgens de regering de 16 nadruk te liggen: sepot, transactie of afdoening door de rechter? Welke afdoeningsmodaliteit aangewezen is, hangt vooral af van de ernst van het feit, afgewogen tegen de actuele verwerkingscapaciteit, waarbij ook het belang van de tijdigheid van de reactie een rol speelt. Voor lichte feiten ligt transactie voor de hand, voor zwaardere feiten moet eerder aan een afdoening door de rechter worden gedacht. De zwaarste feiten moeten altijd door de rechter worden berecht. Dit betreft die feiten waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar is gesteld (zie artikel 74 WvSr) dan wel die feiten waarop in concreto (vanwege hun ernst) een straf van vrijheidsontneming moet volgen (art. 113, derde lid, Grondwet).

47 De regering wil Nederland veiliger maken door het herstel van het vertrouwen in de 16 overheid en het meten op specifieke punten van de beoogde prestaties van de overheid in de aanpak van criminaliteit. Hoe wil de regering 20000 zaken meer laten afdoen door de politie en 10000 zaken meer door het OM als er niet wordt gewerkt aan een substantiële uitbreiding van de sterkte bij de politie, OM en zittende magistratuur? Hoe is de regering gekomen tot een taakstelling voor 2003 op basis van de genoemde kwantitatieve normen? Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft daarbij met name de paragrafen 2 en 3.

48 Kan de regering aangeven wat het tijdpad is voor de vorming van de nationale recherche? 17 18 Hoe dient de landelijke recherche volgens de regering te worden aangestuurd? Hoe moeten de Interregionale Fraude teams en BRT's worden geïmplementeerd binnen de nieuwe voorgestane structuur van de landelijke recherche? Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft daarbij de passage onder paragraaf 3.4 `Versterking van de algemene criminaliteitsbestrijding" onder het kopje `inrichten nationale en bovenregionale recherche'.

49 Kan de regering aangeven op welke wijze lichte delicten op grotere schaal dan thans 18 afgedaan kunnen worden door het middel transactie en overweegt de regering regelgeving op dit terrein?
Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft paragraaf 3.4.

50 Voorziet het in de begroting genoemde "early warning system" ook in het op elk gewenst 18 moment voorhanden zijn van alle op dat moment beschikbare aantal cellen in heel Nederland, van de meest simpele cel in een politiebureau tot de meest geavanceerde cel in een gevangeniscomplex? Indien niet, zou de opzet van een dergelijk systeem zinvol kunnen zijn aan het op de meest efficiënte wijze inzetten van de detentiecapaciteit in Nederland zodat het niet meer voor kan komen dat een verdachte of gedetineerde vroegtijdig wordt heengezonden terwijl er ergens in Nederland een cel leegstaat? Zo ja, zal worden overgegaan tot de opzet van een dergelijk systeem? Zo ver reikt het early warning systeem van de justitiële ketenpartners niet. Van belang te vermelden is dat politiecellen niet dezelfde juridische status hebben als cellen in justitiële inrichtingen. Een politiecel kan bij capaciteitsnood worden gebruikt voor een beperkte termijn van maximaal 10 dagen voor preventieve hechtenis, doch niet ter vervanging van een gevangeniscel.
De politiecellen vallen ook vanwege deze andere status niet onder de verantwoordelijkheid van de minister van justitie.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 12/114

Het early warning systeem heeft expliciet tot doel om op basis van de bestaande beleidsinformatie van de justitiële partners, vroegtijdig ontwikkelingen te signaleren in de behoefte aan justitiële celcapaciteit. Het systeem zal kunnen bijdragen aan het voorkómen van heenzendingen en het tot een minimum beperken van strafonderbrekingen en incidentele versnelde ontslagen uit detentie. Het systeem is nog in de ontwikkelingsfase. Medio 2003 zal worden bezien in hoeverre het bijdraagt aan de gewenste informatiebehoefte, en of eventueel aanvullende voorzieningen nodig zijn.

51 Is de regering van mening dat een effectieve aanpak in de strafrechtsketen als het gaat om 18 19 recidive-reductie tevens is gebaat met het invoeren van minimumstraffen met betrekking tot recidiveplegers?
Voor een effectieve aanpak van recidive zijn tal van factoren van belang. De zwaarte van de opgelegde (vrijheids)straffen is één van die factoren. De mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding tijdens de tenuitvoerlegging van straffen is een tweede. De ervaringen met de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden duiden er niet op dat strafrechters in gevallen waarin de gepleegde recidive en de verslaving van de verdachte dat voor de hand doen liggen, in onvoldoende mate bereid zijn deze maatregel, die een vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur kan meebrengen, op te leggen. In dat licht is er dan ook geen reden om aan te nemen dat de bestrijding van recidive gebaat zou zijn met het invoeren van minimumstraffen. Een effectieve aanpak van de recidive is wel gebaat bij een toename van de mogelijkheden om de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden ten uitvoer te leggen. Verder is een effectieve aanpak van recidive er bij gebaat dat een meer algemene voorziening beschikbaar komt waarmee ook anderen dan verslaafde daders die SOV opgelegd krijgen gedurende langere tijd gedetineerd kunnen worden en/of onder toezicht kunnen worden geplaatst. Het kabinet neemt zich dan ook voor zowel een uitbreiding van de SOV als een dergelijke meer algemene voorziening te realiseren; verwezen zij in dit verband naar de voornemens in het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (par. 3.2).

52 Wat bedoelt de regering met "elke aangepakte zaak"? 19 Bedoeld wordt dat ieder misdrijf dat door de politie wordt opgehelderd, behoort te worden voorzien van een passende interventie.

53 Kan de regering de door haar voorgestane "alternatieve vormen van bewaring" nader 19 toelichten? In hoeverre kan binnen het huidige bestel met meer-op-1-cel worden gewerkt? Welke structurele aanpassingen zijn er in het penitentiair bestel nodig om meerdere gedetineerden op één cel te kunnen plaatsen? In het plan Modernisering Sanctietoepassing dat onlangs aan uw Kamer is gezonden, wordt in het kader van de tenuitvoerlegging van sancties gezocht naar alternatieven voor dure detentiecapaciteit. Daarbij gaat het onder meer om de invoering van een gefaseerde progressieve regimesopbouw, waarbij elke detentie in principe aanvangt in een eenvoudige voorziening met een beperkt basisregime. Ook wordt onderzocht op welke wijze ruimere toepassing van meerspersoons celgebruik kan worden gerealiseerd. De Penitentiaire beginselenwet kent twee hoofdvormen van regimes, nl. het regime van algehele gemeenschap en het regime van beperkte gemeenschap. In het regime van beperkte gemeenschap beschikt de gedetineerde over een eigen cel (art. 21, tweede volzin, Pbw), in het regime van algehele gemeenschap kan de verblijfsruimte ook voor meerdere gedetineerden bestemd zijn (art. 20, tweede lid, tweede volzin, Pbw). Binnen dit laatste regime kunnen derhalve meerdere gedetineerden in een verblijfsruimte worden geplaatst. In de huizen van bewaring wordt doorgaans het regime van beperkte gemeenschap gevoerd. Voor het plaatsen van meer gedetineerden in één cel in deze inrichtingen zal de Pbw zodanig moeten worden aangepast dat in ruimere mate dan thans het geval is meerdere gedetineerden in één verblijfsruimte kunnen worden geplaatst.

54 Duidt het feit dat de knelpunten in de capaciteit vooral zichtbaar zijn bij het OM, de 19 rechterlijke macht en DJI er op dat een beter preventiebeleid noodzakelijk is? Zo ja, hoe wordt hier concreet vorm aan gegeven? Zo neen, waarom niet? Het feit dat er knelpunten zijn in de capaciteit bij het OM, de rechterlijke macht en DJI leidt

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 13/114

niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat een beter preventiebeleid noodzakelijk is. Een goed preventiebeleid is ook onafhankelijk van de genoemde knelpunten nodig. Elk misdrijf dat wordt voorkomen bespaart schade en leed voor het slachtoffer en bespaart de strafrechtelijke keten menskracht en geld. In het Veiligheidsprogramma dat 16 oktober jl. aan uw Kamer is gezonden wordt de samenhang tussen preventie, opsporing en vervolging in beeld gebracht. Zowel bij de onderwerpen jeugcriminaliteit, geweld en bedrijfsleven komt de preventieve aanpak expliciet aan bod. In het algemeen geldt dat een effectieve preventie niet mogelijk is indien een effectieve repressie niet verzekerd is.

55 Waarom moeten, nu recentelijk de mogelijkheden tot preventief fouilleren zijn uitgebreid, 20 de controlebevoegdheden van de politie op wapens in voertuigen worden uitgebreid? Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden. Het betreft daarbij par. 4.2, onder de het punt `Uitbreiden bevoegdheden illegaal wapenbezit'.

56 Wordt bij"verhoging ophelderingspercentage" gedifferentieerd naar typen delicten? 20 Het nut van het ophelderingspercentage als maatstaf voor het meten van de prestaties van de politie wordt thans onderzocht door het WODC. Tevens wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre er alternatieve of aanvullende maatstaven zijn om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van de opsporing. Op voorhand zegt het algemene ophelderingspercentage als zodanig echter te weinig over de inspanningen van de politie en de veiligheid van de burger. Daarom bestaat het voornemen te differentiëren naar delictsoort.

57 Welke factoren verhinderen mogelijk een koppeling van de landelijke forensische 20 sporendatabank met de landelijke DNA-databank? Wanneer kan de Tweede Kamer beschikken over de Visienota over de koppeling van databestanden in het belang van de opsporing?
Het is de bedoeling dat de komende jaren gewerkt wordt aan de totstandkoming van een landelijke forensische sporendatabank. In de landelijke sporendatabank worden verschillende sporen, zoals vingerafdrukken, werktuigsporen, kogels-, hulzen-, schoen- en digitale sporen op gestandaardiseerde wijze opgeslagen en met elkaar vergeleken, zodat veel meer delicten met elkaar in verband gebracht kunnen worden en worden opgehelderd. Er zal tegelijkertijd worden bezien hoe de DNA-databank hierbij betrokken kan worden. Het feit dat de forensische data gegevens zijn in de zin van de Wet politieregisters en de gegevens uit de DNA-databank onder het regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens vallen, mag daarbij zo min mogelijk belemmerend werken.

De visienota zal binnenkort voor advies aan een aantal instanties worden aangeboden. Komend voorjaar zal deze nota aan het parlement aangeboden kunnen worden.

58 Is het zinvol om over te gaan tot het oproepen van iedere Nederlander om vrijwillig DNA- 20 materiaal af te staan voor de DNA-databank in het kader van de bevordering van de oplossing van delicten? Indien dit niet het geval is, zou een dergelijke oproep voor bepaalde bevolkingscategorieën wel zinvol (kunnen) zijn? Op zowel principiële als praktische gronden wordt de opname van iedere Nederlander in de DNA-databank afgewezen. Slechts een gering percentage van de Nederlandse bevolking is verantwoordelijk voor de criminaliteit. Indien alleen naar de gewelds- en zedendelicten wordt gekeken ligt het percentage beneden de 1 procent. Gelet hierop is het disproportioneel iedere Nederlander op te roepen om vrijwillig celmateriaal voor DNA- onderzoek af te staan opdat hun DNA-profiel kan worden opgeslagen in de DNA-databank. Bovendien schept een databank die gevuld is met het DNA-profiel van iedere Nederlander voor een deel schijnveiligheid. Een behoorlijk deel van de mensen die in Nederland verblijven, blijft namelijk buiten schot. Te denken valt aan toeristen, mensen die tijdelijk in Nederland werken of studeren, illegalen en asielzoekers. Wij achten het niet wenselijk om een ieder die Nederland binnenkomt te vragen vrijwillig celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek af te staan.
Naast de principiële bezwaren kleven er aanzienlijke bezwaren van praktische aard aan het afnemen van celmateriaal van een ieder voor het opmaken van een DNA-profiel. Gesteld

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 14/114

dat dit bij iedere Nederlander zou dienen te gebeuren en gesteld dat daarvoor de volledige capaciteit van het Nederlands Forensisch Instituut gebruikt zou worden die in 2004 bereikt wordt (ongeveer 75.000 analyses op jaarbasis), dan zou, uitgaande van de huidige stand van de techniek, het enkele honderden jaren vergen om van iedere Nederlander een profiel op te maken. De kosten daarvan zouden enkele miljarden euro's bedragen. Tevens is er een opsporingstechnisch bezwaar. Er kan niet gezegd worden dat een overvolle DNA-databank effectiever voor de opsporing zal zijn dan een selectieve DNA- databank. Indien we naar en situatie gaan waarbij van vrijwel iedere Nederlander een DNA-profiel is opgenomen in de DNA-databank, zal bij een vergelijking van biologische sporen in de databank bijna altijd een match gevonden worden. Omdat de politie reeds met de huidige techniek van sporenonderzoek in staat is om zeer minuscule biologische sporen te detecteren en veilig te stellen, is het licht voorspelbaar dat een opsporingsonderzoek op DNA-materiaal niet één maar meerdere (mogelijk vele) hits oplevert. Daaronder zullen vrijwel zeker verwijzingen zitten naar personen die niets met het te onderzoeken misdrijf van doen hebben. Immers, van een ieder die wel eens op de plaats van het delict is geweest en daarbij celmateriaal heeft achtergelaten (bloed, haren, speeksel, huidschilvers) kunnen, ook na jaren, de biologische sporen worden veilig gesteld ten behoeve van DNA- onderzoek. In dergelijke gevallen zal de politie in een vervolgonderzoek veel energie moeten besteden om de onschuldigen uit te sluiten. Deze problematiek zal toenemen naarmate met steeds minder celmateriaal kan worden volstaan voor het opmaken van een DNA-profiel.

Om bovengenoemde reden wil eerste ondergetekende de DNA-databank vooral benutten voor de opname van de DNA-profielen van verdachten en veroordeelden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden zullen dit najaar de TBS-gestelden wegens gewelds- of zedenmisdrijf worden benaderd om vrijwillig celmateriaal af te staan voor DNA-onderzoek. Daarna zullen ook andere veroordeelden voor een dergelijk delict worden gevraagd vrijwillig mee te werken aan een DNA- onderzoek.

59 De regering noemt voor het verhogen van het ophelderingspercentage een zevental 20 maatregelen. Is de regering van mening dat met name ook een gestructureerde pakkansanalyse zou kunnen bijdragen aan het verhogen van de ophelderingspercentages? Heeft de regering het voornemen om aan de korpsen (dwingend) voor te schrijven de wijze van selectie van op te pakken strafrechtelijke onderzoeken?

In de vraagstelling wordt gedoeld op het instrument case-screening. Dat is het wegen van aangiften op basis van een aantal criteria (zoals soort delict, beleidsprioriteit, opsporingsindicaties en maatschappelijke impact) om te beoordelen of en welke opsporingshandelingen mogelijk en geboden zijn. De zwaarte van de elementen binnen deze criteria worden in regionale en districtlijke driehoeken binnen de landelijke beleidskaders regionaal / districtelijk vastgesteld. Dit middel wordt door vrijwel alle regionale politiekorpsen toegepast, zij het dat er regionaal verschillen zijn te constateren voor wat betreft de inhoud en het proces.
In het kader van het project Informatie Gestuurde Opsporing van het programmabureau Abrio (aanpak bedrijfsvoering recherche informatiehuishouding en opleidingen) wordt thans het prioriteren en wegen van zaken verder ontwikkeld in een continue proces van verbetermanagement. Dit is in feite een volgende en betere versie van het middel case- screening.
De opzet van het programmabureau Abrio is dat wanneer bepaalde producten ontwikkeld, uitgetest en gevalideerd zijn, de korpsen deze aangeboden krijgen ter implementatie in hun werkprocessen. Zo is dit jaar door de Raad van Hoofdcommissarissen en door het College van Procureurs-Generaal besloten dat het referentiekader Werkprocessen Opsporing en Vervolging bepalend is voor de vraag hoe de opsporings- en vervolgingsprocessen dienen te verlopen. Het prioriteren en wegen is een nadere uitwerking van het proces "voorbereiden opsporen / werkprocessen politie".

Voor wat betreft de suggestie om één en ander verplichtend voor te schrijven zal eerste ondergetekende in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader bepalen of en hoe een en ander kan worden opgenomen in het te

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 15/114

sluiten convenant met de politie.
Het Abrioproject valt volledig onder de maatregel "kwaliteitsverbetering van de opsporing". Voor een nadere beschrijving van Abrio zij verwezen naar eerdere brieven van de mijn ambtsvoorganger en zijn toenmalige ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met het beantwoorden van deze vraag komt eerste ondergetekende tevens een nog openstaande toezegging van zijn ambtsvoorganger na die hij heeft gedaan in de vergadering met de vaste commissie voor Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 maart 2002.

60 Wat voegt een nieuw op te richten Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid toe 21 aan reeds bestaande initiatieven en instituten? Kan meer exact worden aangegeven wat de doelen, middelen en prestatie-indicatoren van een dergelijk centrum zullen zijn?

Preventieve maatregelen kunnen op grotere schaal worden toegepast dan thans het geval is. Het op te richten Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid moet die bredere toepassing bewerkstelligen. Het centrum moet burgers, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en mede-overheden stimuleren effectieve preventieve maatregelen te nemen. Met de oprichting van het centrum wordt tevens beoogd de versnippering, het elkaar overlappen van activiteiten of het juist tussen wal en schip vallen daarvan te verminderen. Bestaande initiatieven en instituten zullen daarom zoveel mogelijk in dit centrum samengebracht worden.
Het centrum zal een op 'het veld' gerichte organisatie zijn. Hoofddoelstelling van het centrum is het bevorderen van de preventie van criminaliteit ten behoeve van een veilige en rechtvaardige samenleving. Concreet vertaalt dit zich in taken als het ontwikkelen van methoden voor de preventieve aanpak van criminaliteit en vergroting van de veiligheid; de implementatie van succesvolle methoden voor criminaliteitspreventie en veiligheid; het verrichten van werkzaamheden voor het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het ondersteunen van activiteiten op lokaal en regionaal niveau. Het centrum zal in 2003 starten; het aantal taken zal langzaam groeien. Als gevolg hiervan zijn op dit moment nog geen prestatie-indicatoren omschreven.

61 Ten aanzien van "preventie" wordt een summiere toelichting gegeven. 21 Beleidsevaluatie/effectrapportage preventieprojecten zijn tot nu toe problematisch. Wordt hieraan in de toekomst meer aandacht besteed door de regering? Het vaststellen van de effecten van preventieprojecten is geen eenvoudige zaak. Veel projecten en programma's die op het terrein van de jeugdcriminaliteit worden uitgevoerd zijn niet op effectiviteit getoetst; bij projecten die wel zijn geëvalueerd is niet steeds dezelfde methodiek gebruikt. Gestreefd wordt naar een (meer) gefundeerd inzicht of een project bijdraagt aan het voorkomen en oplossen van probleemgedrag en criminaliteit. Het voornemen is om een gestructureerde effectiviteitstoets in te voeren, zodat over een aantal jaren een volledig systeem van effectiviteitsmeting operationeel kan zijn. Het gaat hierbij overigens wel om een lange-termijn proces waarvan de volledige resultaten pas over circa 6 tot 10 jaar beschikbaar zullen zijn.

62 Justitie in de buurt (JIB) wordt beschouwd als een effectief instrument bij de criminaliteits- 21 en overlastbestrijding in probleemgebieden. Welke instrumenten zijn er beschikbaar en welke maatstaven worden gehanteerd om de effectiviteit van de JIB's te meten? Hoe verhouden de kosten zich van JIB met zaken die op een `normale' wijze worden afgedaan? Voorstellen tot het oprichten van Justitie in de Buurt worden ingediend door de lokale justitiepartners. Daaraan leggen zij informatie ten grondslag over de strafrechtelijke problematiek ter plaatse. Begin september is het evaluatierapport Met recht lokaal verschenen (en aan de Tweede kamer aangeboden). Dit betreft een wetenschappelijk onderzoek naar het functioneren van Justitie in de buurt in de praktijk. Hierbij ging het enerzijds om de organisatie en uitvoering van Justitie in de Buurt, en anderzijds om de effecten op de `objectieve' en `subjectieve' veiligheid (op basis van bevolkingsonderzoek). Onderzocht is in hoeverre Jib beantwoordt aan de doelstellingen, te weten een verbetering van de samenwerking met partners, een versterking van de zichtbaarheid van justitie, het bevorderen van een probleemgerichte aanpak en de snelheid van interventies en afhandeling. Verondersteld wordt dat het realiseren van deze intermediaire doelen een voorwaarde vormt voor het bevorderen van de objectieve en subjectieve veiligheid in de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 16/114

betrokken buurten.
Uit het onderzoek blijkt dat Jib haar belang vooral ontleent aan de samenwerking die zij tot stand brengt. De directe relaties tussen partijen en de winst aan informatie dragen ertoe bij dat problemen eerder worden onderkend, waardoor snellere interventies mogelijk zijn. De aanwezigheid van Justitie in de buurt heeft bovendien voor burgers een sterke signaalfunctie dat men niet in de steek gelaten wordt. Het effect op de objectieve en subjectieve veiligheid was niet significant, maar wel positief. Het onderzoek heeft zich niet gericht op een vergelijking van kosten. In de nabije toekomst wordt ernaar gestreefd, in het kader van de kosten-batenanalyse, meer inzicht te verkrijgen in een doelmatige besteding van de middelen voor het gehele ketenproduct.

Het rapport is inmiddels besproken met de ketenpartners van justitie. Op basis van het rapport en die bespreking zal eerste ondergetekende u, nog voor de begrotingsbehandeling, zijn standpunt over de toekomst van Justitie in de Buurt, doen toekomen. Daarin wordt tevens ingegaan op de criteria die eerste ondergetekende ten grondslag wil leggen aan de beoordeling van initiatieven ter oprichting van Justitie in de Buurt.

63 Wanneer is het bureau Bibob volledig operationeel? 21 De inwerkintreding van de gehele wet en het bijbehorende Besluit is thans voorzien per 1 januari 2003. Dan zal het Bureau ook volledig operationeel zijn. Het Bureau is momenteel bezig met een simulatie. Om deze simulatie mogelijk te maken is de wet reeds gedeeltelijk in werking getreden per 1 september jongstleden. In de simulatie is in het bijzonder aandacht voor het testen van de werkafspraken met de informatieleveranciers. 64 Bij gerichte aanpak jeugdcriminaliteit wordt onder acties gemeld: pilots 22 opvoedingsondersteuning en CtC met aandacht voor allochtone jongeren. Als actoren worden genoemd Justitie, Halt, Jeugdreclassering, VWS en OC&W. Een budget wordt (nog) niet ingevuld. Wordt hier een geoormerkt budget 'aangehangen' of wordt het budget net als voorgaande jaren vanuit diverse departementen en potjes gehaald? Justitie heeft jaarlijks een budget voor wijkgerichte programma's opvoedingsondersteuning. Hieruit wordt het jeugdpreventieprogramma `Communities that Care' (CtC) gefinancierd. VWS en Justitie hebben de implementatie hiervan samen opgezet en delen de kosten. Daarnaast is in dit budget ruimte voor een meer individuele benadering van niet-vrijblijvende opvoedingsondersteuning. De hier bedoelde pilots opvoedingsondersteuning hebben betrekking op het organiseren van een `signaleringsgesprek' met ouders van door de politie aangehouden kinderen. Wanneer blijkt dat ouders onvoldoende in staat zijn sturing aan de opvoeding te geven wordt opvoedingsondersteuning aangeboden. Bij zowel CtC als opvoedingsondersteuning gaat veel aandacht uit naar allochtone jongeren, gezien de aandachtswijken en de gezinnen waar het wordt ingezet.

65 Overweegt de regering ­gezien het zeer hoge recidivepercentage- regelgeving die er toe 22 leidt dat zedendelinquenten die het middel TBS opgelegd hebben gekregen nooit meer in vrijheid worden gesteld?
Er wordt niet overwogen om aparte regelgeving voor zedendelinquenten te maken die het mogelijk moet maken dat zij niet meer in vrijheid worden gesteld. De ontwikkeling van long stay-afdelingen in de TBS-inrichtingen maakt het mogelijk om diegenen die een blijvend gevaar vormen voor de samenleving niet meer vrij te laten. In deze afdelingen kunnen ook zedendelinquenten worden opgenomen.

66 Op welk cijfermateriaal baseert de regering de voorgenomen maatregelen om het aantal 22 veelplegers terug te dringen? Wordt hiermee de te grote nadruk op recidivisten als hoofdverantwoordelijken voor de totale omvang van de criminaliteit niet bestendigd? Voor het antwoord op deze vragen zij verwezen naar de brief van 3 september 2002 (TK 27 834, nr. 21).

67 De regering spreekt onder te nemen acties over een aparte strafmaat voor recidive. Is de 22 regering van mening dat het hier alleen gaat om de aanpassing van de maximumstraffen of heeft de regering ook het voornemen te komen tot de invoering van minimumstraffen bij recidive? Is de regering ervan op de hoogte dat in de praktijk nauwelijks maximumstraffen (volgens de huidige geldende wetgeving) worden opgelegd? Heeft de regering het

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 17/114

voornemen de capaciteit van de SOV-plaatsen (strafrechtelijke opvang verslaafden) aanzienlijk uit te breiden?
De regering bereidt een aanpassing van de wettelijke recidiveregeling voor die thans is opgenomen in de artikelen 421-423 Wetboek van Strafrecht. Kern daarvan is, dat de wettelijke regeling wordt veralgemeniseerd, zodat recidive terzake van soortgelijke misdrijven heel in het algemeen tot een hoger strafmaximum leidt. De regering is niet voornemens te komen tot invoering van minimumstraffen bij recidive. De ervaringen met de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden duiden er niet op dat strafrechters in gevallen waarin de gepleegde recidive en de verslaving van de verdachte dat voor de hand doen liggen, in onvoldoende mate bereid zijn deze maatregel, die een vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur kan meebrengen, op te leggen. In dat licht is er dan ook geen reden, aan te nemen dat de bestrijding van recidive gebaat zou zijn met een zo vergaande ingreep in ons strafrecht als het invoeren van minimumstraffen. De regering is ervan op de hoogte dat in de praktijk de maximale straf nauwelijks wordt opgelegd. Aanpassingen van wettelijke strafmaxima vinden hun oorzaak veelal in de wenselijkheid dat wettelijke strafmaxima de relatieve ernst van de onderliggende misdrijven adequaat tot uitdrukking brengen. De regering heeft inderdaad het voornemen de capaciteit van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden uit te breiden en landelijk dekkend te maken; verwezen zij in dit verband naar het Veiligheidsprogramma (par. 3.2) dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden.

68 Op welke wijze gaat de regering uitvoering geven aan de in het Strategisch Akkoord 22 genoemde inzet van het systeem van de Glen Millsscholen waar het betreft de aanpak van jeugdcriminaliteit (preventie en repressie)? Het Ministerie van Justitie heeft 75 plaatsen bij Glen Mills ingekocht. Bij amendement op de begroting 2002 is dit aantal verhoogd naar 100 plaatsen. Met Glen Mills is afgesproken dat om organisatorische redenen (grote groei, werving en inwerken van nieuw personeel, schoolnieuwbouw) deze extra plaatsen vanaf medio 2003 beschikbaar zijn voor plaatsing. Daarnaast financiert het ministerie van VWS 50 plaatsen. Eventuele verdere uitbreiding is niet voor eind 2003 aan de orde.
Jongens kunnen op basis van vrijwilligheid in de Glen Millsschool opgenomen worden. Het kunnen onder toezicht gestelde jeugdigen betreffen, waarbij een machtiging van de kinderrechter tot uithuisplaatsing nog niet aan de orde is. In dat geval gaat het om de VWS- plaatsen.
Onder toezicht gestelde jongens waarbij een machtiging uithuisplaatsing is afgegeven, kunnen gedwongen in Glen Mills worden opgenomen. Zij komen op de Justitie-plaatsen terecht. Voorts kunnen jongens als bijzondere voorwaarde bij schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst worden. Repressieve plaatsingstitels zijn (voorwaardelijke) jeugddetentie en de pij-maatregel.
Geleidelijk aan zijn sinds 1 januari 2001 75 Justitie-plaatsen beschikbaar gekomen; hiervan zijn er per 1 oktober 2002 26 plaatsen gevuld. De instroom blijft met name achter doordat de juridische titels in het jeugdstrafrecht in de praktijk niet altijd zijn te matchen met de criteria die Glen Mills stelt. Op 10 april 2002 heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van mevrouw Örgü (TK 2001-2002, Aanhangsel Handelingen 981). Vooralsnog heeft Justitie tot en met 2004 plaatsen bij Glen Mills ingekocht. De uitstroom van jeugdigen is nog zeer beperkt. Er is dan ook nog weinig bekend over de resultaten op iets langere termijn die met deze jeugdigen behaald worden. Afhankelijk van de resultaten wordt bezien in hoeverre Glen Mills voldoet aan de behoefte. Naar aanleiding van de vraag wat de opvattingen zijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over het gebruik van plaatsing in een Glen Mills-internaat als sanctie, is de vereniging verzocht hierop een antwoord op te geven. Binnen enkele weken zal de vereniging schriftelijk reageren, zo is toegezegd. Overigens zijn zowel schriftelijk als bij verschillende overlegmomenten kinderrechters geattendeerd op de mogelijkheden van plaatsing in Glen Mills en is daarbij niet van weerstand gebleken.
Ook jong volwassenen kunnen voor veel overlast zorgen. Om die reden zijn jong volwassenen in het kader van de aanpak criminaliteit in Amsterdam voorgedragen voor plaatsing in Glen Mills. Over deze groep is overleg gevoerd met Glen Mills.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 18/114

Samenplaatsing van volwassenen met jeugdigen stuit enerzijds op verdragsrechtelijke bezwaren. Anderzijds achtte Glen Mills ook om inhoudelijke redenen het minder gewenst deze categorie op te nemen omdat zij het evenwicht in de groep verstoren. Een incidentele plaatsing van een 19-jarige op wie het jeugdstrafrecht is toegepast, behoort wel tot de mogelijkheden.

69 De regering maakt bij het plan van aanpak van de jeugdcriminaliteit geen melding van het 22 23 institutionaliseren van heropvoedingscentra en opvoedingsscholen. Is de regering van mening dat juist dergelijke centra een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de afname van criminaliteit?
In de justitiële jeugdinrichtingen wordt vanuit pedagogisch perspectief de jeugdige opgevangen of een behandeling aangeboden. Sommige inrichtingen maken gebruik van het competentiemodel, waarbij de nadruk ligt op het samen met de jongere wegwerken van tekorten. Daarnaast bieden de justitiële jeugdinrichting Den Engh en Glen Mills een groepsgerichte aanpak, waarbij Den Engh opvoeding door en in de groep voorstaat en Glen Mills een methode hanteert, waarbij de jeugdige door prestaties te leveren comfort en status kan verdienen. Zowel de reguliere bejegening in de justitiële jeugdinrichtingen als de programma's van Den Engh en Glen Mills moeten op hun merites worden beoordeeld. Meer inzicht in de effecten van de behandelingen is daarvoor nodig. Hieraan wordt in 2003 en volgende jaren aandacht besteed. Bij gebleken effectiviteit zal het aantal plaatsen in internaatachtige voorzieningen (zoals Den Engh en Glen Mills) worden uitgebreid. Dit is opgenomen in het Actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006. Overigens is Justitie vanuit het oogpunt van criminaliteitspreventie betrokken bij initiatieven rond schoolinternaten/internaatachtige voorzieningen, die behoren tot de verantwoordelijkheid van de departementen van VWS en OCW.

70 Wordt in het kader van opvoedingsondersteuning voor ouders van jongeren die dreigen te 23 ontsporen ook gekeken naar een variant waarin ouders zich verplicht moeten laten ondersteunen op straffe van een sanctie?
Recente ervaringen in ons eigen land maken duidelijk dat opvoedingsondersteuning, mits op het juiste moment en op maat aangeboden, veel ouders ertoe kan brengen om op vrijwillige basis op een aanbod tot opvoedingsondersteuning in te gaan (oa het "twaalfmin- project" in Haaglanden en de `gezinsondersteuningsprojecten' in Almere, Arnhem, Alkmaar). Zonodig wordt deze ondersteuning met drang aangeboden, hetgeen zich vooral laat kenmerken door een snelle, actieve en hulpvaardige benadering van het gezin. Het aanbod van de vrijwillige ondersteuning zal daartoe meer worden gericht op de vragen van deze groep ouders. Indien ouders uiteindelijk niet bereid of in staat zijn om op vrijwillige basis ondersteuning te accepteren en er van een ernstige situatie sprake is, kan na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, de Kinderrechter besluiten een civiele (dwang)maatregel op te leggen.

In het Actieprogramma Jeugdcriminaliteit, dat eind 2002 aan de Kamer wordt toegezonden, zal nader op de vorm van opvoedingsondersteuning in het kader van de aanpak van jeugdcriminaliteit worden ingegaan.

71 Is de regering werkelijk van mening dat met de thans beschikbaar gestelde middelen de 23 toevloed van zaken die voortvloeit uit het afgekondigde beleid op het gebied van veiligheid en handhaving door OM en rechterlijke macht op een zodanige manier kan worden opgevangen dat tevens de ambities op het terrein van de doorlooptijden niet in gevaar komen?
De regering is zich ervan bewust dat de ambitie ten aanzien van het terugdringen van doorlooptijden van strafzaken onder druk komt te staan door de gewenste intensiveringen op het terrein van veiligheid. Mede om die reden is het College van Procureurs-Generaal en de Raad voor de Rechtspraak, die al in april van dit jaar een plan van aanpak hadden opgesteld om de doorlooptijden in strafzaken terug te dringen, gevraagd dit plan opnieuw te bezien in verband met de voorgenomen intensiveringen. De Raad voor de Rechtspraak heeft toegezegd - in overleg met het College - in een hoofdlijnennotitie aan te geven wat binnen de huidige budgettaire kaders de mogelijkheden zijn om de doorlooptijden te reduceren; deze notitie zal uw Kamer met een begeleidende brief op korte termijn worden aangeboden.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 19/114

72 Overweegt de regering ­mede in het licht van de eindigheid van detentiecapaciteit- om het 23 middel taakstraf zodanig te herzien dat dit middel ook in de maatschappij wordt erkend als een adequaat middel om te straffen?
De taakstraf is een hoofdstraf in ons strafstelsel. Zij heeft daarbij een eigen karakter en zit wat strafzwaarte betreft tussen geldboete en vrijheidsstraf in. Regelmatig wordt het strafkarakter van de taakstraf ter discussie gesteld. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het maatschappelijke draagvlak voor taakstraffen groot is, hoewel tanende. Er is daarom nog geen reden om bijvoorbeeld het maximum aantal uren uit te breiden. Wel zijn er mogelijkheden tot vergroting van het draagvlak in de beleidslijn dat voor relatief zwaardere delicten vaker combinaties van elektronisch toezicht met een taakstraf worden opgelegd.

73 Overweegt de regering de invoering van minimumstraffen voor bepaalde delicten zodat 23 gewaarborgd is dat de straf die ten minste wordt opgelegd voor het desbetreffende delict in elk arrondissement vaststaat?
De invoering van een systeem van minimumstraffen wordt momenteel niet overwogen. Wel zal een (rechtsvergelijkend) onderzoek worden verricht naar in enkele andere lidstaten van de Europese Unie geldende minimumstraffen en de wijze waarop daarmee in de praktijk wordt gewerkt. Verwacht wordt dat de conclusies daarvan voor de zomer van 2003 beschikbaar komen. Aangetekend zij daarbij nog, dat een systeem van minimumstraffen veelal gecombineerd wordt met een stelsel van wettelijke strafverminderingsgronden. Invoering van minimumstraffen impliceert dan ook niet dat de betreffende straf daadwerkelijk in alle gevallen minimaal dient te worden opgelegd.

74 Wat is het oordeel van de regering ­gezien de kritiek die breed in de samenleving aanwezig 23 is- over de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming waar het betreft de advisering van de rechter in het algemeen en meer specifiek op het terrein van de omgang tussen de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft en het kind? Ouders die besluiten uit elkaar te gaan en een beslissing moeten nemen over het gezag en de omgang met kinderen, komen er in de meeste gevallen, soms met behulp van een bemiddelaar, in goed overleg samen uit. Alleen in de meer complexe zaken (ongeveer 10% van de echtscheidingen), waarbij ouders er niet samen uit komen, vraagt de rechter advies aan de Raad. Dit zijn vaak zaken waarbij partijen lijnrecht en conflictueus tegenover elkaar staan, ook m.b.t. hun mening over hoe het gezag en de omgang en verblijfplaats geregeld dient te worden. Het advies van de Raad in deze zaken is in de meeste gevallen voor één of beide partijen niet de meest gewenste uitkomst. Op het terrein van de advisering over omgang hanteert de Raad overigens heel stringent de wet, waarin het `recht op omgang, tenzij...' is vastgelegd. Alleen als er sprake is van één van de vier in de wet vastgelegde ontzegginsgronden wordt geadviseerd om geen omgang op te leggen. Met het oog op het bovenstaande is het onmogelijk om kritiek in de samenleving geheel weg te nemen. De wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming tot zijn advies komt in deze categorie zaken is recent onderzocht. Hierover zult u naar verwachting in november worden geïnformeerd.

75 Acht de regering het zinvol om aan de consultatiebureaus een taak toe te kennen waar het 23 betreft de preventie van huiselijk geweld en met name van kindermishandeling? De staatssecretaris van VWS zal uw Kamer over het gevraagde zo spoedig mogelijk informeren.

76 Wat wordt bedoeld met: " doordat de primair betrokken departementen van OcenW, 23 Justitie, SZW, BZK en VWS integraal jeugdbeleid formuleren over de eigen grenzen heen". Worden hiermee de grenzen van departementen bedoeld, of wordt hier gedoeld over de landsgrenzen heen?
Er wordt gedoeld op de grenzen van de departementen. De departementen streven naar meer samenwerking bij het jeugdbeleid met een gemeenschappelijk doel (de landelijke jeugdagenda).

77 Waaruit zullen de pilots opvoedingsondersteuning 2003 bestaan? Waaruit zullen de 23 specifieke maatregelen bestaan in het kader van jeugdcriminaliteit in relatie tot de integratie van jonge allochtonen?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 20/114

Zie het antwoord op vraag 64.

78 Justitie zal sturend optreden bij de standaardisering van het instrumentarium voor 23 screening en risicotaxatie. Juist bij integratie is gebleken dat standaardisering niet de beoogde resultaten heeft opgeleverd. Hierbij wordt vaker gedacht aan maatwerk. Hoe wordt in dit kader de screening en risicotaxatie bezien? Voor de beoordeling van de ernst van de situatie, van de meest gerichte aanpak en van het in de toekomst dreigende risico van recidive zijn in Nederland verschillende instrumenten in ontwikkeling. Thans gebruiken de justitiële instellingen ieder hun eigen instrument. Er is niet een algemeen toepasbaar instrument.
Het is wenselijk meer uniformiteit in de instrumenten te brengen. Dat betekent niet dat in alle fasen van de jeugdstrafrechtsketen met hetzelfde instrument gewerkt moet worden. Zo zal er een onderscheid worden aangebracht tussen enerzijds screening (aan het begin van de strafrechtsketen) met de vraag welke aanpak noodzakelijk is en anderzijds risicotaxatie met het oog op beslissingen over de beëindiging van de sanctie en nazorg. Bovendien zal er in het instrumentarium ruimte zijn voor aanvullende modulen afhankelijk van de doelgroep en instelling waar de jongere instroomt. Uiteindelijk kan hierdoor voor elke jongere een verantwoorde beslissing worden genomen over een passende aanpak (maatwerk dus).

79 Voor wat betreft criminaliteit strenger bestraffen spreekt de regering alleen over verhoging 23 24 van strafmaxima voor bepaalde misdrijven. Heeft de regering het voornemen om minimumstraffen in te voeren?
Zie het antwoord op vraag 73.

80 Waarom wordt als randvoorwaarde voor implementatie van verhoging van de strafmaxima 24 gesteld dat er voldoende celcapaciteit is, aangezien celcapaciteit fluctueert en een rechter daar in het individuele geval rekening mee kan houden? Het verband tussen verhogingen van wettelijke strafmaxima en de straffen die in concrete strafzaken worden opgelegd is niet zeer direct. Van de strafverhoging gaat het signaal uit, dat het strafbaar gestelde gedrag in verscherpte mate wordt afgekeurd. Bij het bepalen van een straf in een concrete strafzaak spelen evenwel tal van factoren een rol. Daar komt bij dat de scherpere afkeuring van het strafbaar gestelde gedrag die in de verhoging van het wettelijke strafmaximum wordt uitgedrukt, in de rechtspraktijk al eerder merkbaar kan zijn geworden en ook al tot uitdrukking zijn gebracht binnen de bestaande grenzen. Deze omstandigheden brengen echter niet met zich mee, dat het verband tussen celcapaciteit en (verhoging van) strafmaxima volledig kan worden genegeerd. De aangehaalde passage geeft daar uitdrukking aan.

81 De vigerende noodwetgeving voor de bestrijding van drugssmokkel via Schiphol (de 24 bolletjesslikkers-problematiek) wordt met twee jaar verlengd. De expiratiedatum van die wetgeving ligt dan niet meer in 2003 maar in 2005. Waarom neemt daarentegen het budget voor de bestrijding van drugskoeriers Schiphol (blz. 35) na 2003 wel af? Spreekt de regering zichzelf niet tegen?
Uitgangspunt is dat de problematiek van de drugssmokkel tot beheersbare proporties wordt teruggebracht. Hierdoor zal in de loop van de tijd minder gebruik behoeven te worden gemaakt van de noodvoorzieningen. Dit verklaart de aflopende budgetreeks.

82 De regering wil het ontmoedigingsbeleid voor het gebruik van softdrugs intensiveren en 24 strikter handhaven en noemt hierbij met name de bescherming van het gebied rond scholen. Op welke wijze (wetgeving?) wil de regering hier vorm aan geven? Ontmoediging van het gebruik van softdrugs is één van de beleidsthema's uit de drugsparagraaf van het Strategisch Akkoord. Het Kabinet heeft besloten om in beginsel eind dit jaar de Kamer middels een brief te informeren over de lijnen waarlangs deze drugsparagraaf zal worden uitgewerkt. Bij ontmoediging van het gebruik van softdrugs zal het vooral moeten gaan om een schets van de doelgroepen waarvoor extra risico's van het gebruik aan de orde zijn en van situaties waarin extra risico's kunnen worden gelopen en welk type ontmoedigingsmaatregelen kunnen worden getroffen. De rol van Justitie is bij een dergelijk beleid randvoorwaardelijk omdat het gebruik van (soft)drugs wettelijk niet is verboden en Justitie bij uitstek een handhavend beleid dient te voeren inzake meer prioritaire drugsdelicten als (grootschalige) handel in en productie van

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 21/114

drugs. Ook kan worden gedacht aan een striktere handhaving van de AHOJ G-criteria. In dat verband zullen voorstellen worden ontwikkeld inzake onder meer de bescherming van scholen tegen handel vanuit coffeeshops. Het is aan de locale driehoek om het beleid inzake coffeeshops - afgestemd op de gemeentelijke situatie ­ vorm te geven. Voor zover nodig zal de regering gemeenten er daarbij op wijzen dat deze beleidsvrijheid ten aanzien van de vestiging van coffeeshops, ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt. De vestiging van coffeeshops in de buurt van scholen moet vermeden worden. In dit kader zal nog sterker ingezet worden op de handhaving van het verbod op de verkoop van softdrugs aan jongeren in coffeeshops.
Vooralsnog wordt er geen wetgeving op dit punt voorbereid.

83 Kan de regering aangeven op welke wijze de uitbreiding van de projecten waarin aan 24 zwaar verslaafden heroïne vrij wordt verstrekt, preventief werkt waar het betreft het aantal door deze categorie mensen gepleegde delicten? In juni en juli van dit jaar heeft de Tweede Kamer gesproken over de voortzetting van de heroïnebehandeling: er bestaat nu geen Kamermeerderheid voor uitbreiding van de behandelmogelijkheden. Wel wacht de Kamer daarover het oordeel van het kabinet af. Onlangs heeft de minister van VWS een onafhankelijke commissie ingesteld, de Commissie Invoering behandelingen Heroïneverslaving (CIBH), die als opdracht heeft om binnen zes maanden aan het kabinet te rapporteren over de (mogelijke) invoering van de heroïnebehandeling. Onderdeel van deze opdracht is na te gaan hoeveel capaciteit nodig is binnen de behandeleenheden.

De resultaten van het medisch-wetenschappelijk onderzoek naar behandeling met heroïne op medisch voorschrift in combinatie met methadon aan chronische, therapieresistente heroïneverslaafden wijzen niet alleen op een aanzienlijke verbetering van de gezondheid en het sociaal functioneren, maar ook op een spectaculaire daling van het aantal dagen per maand dat de deelnemers zich bezig hielden met illegale activiteiten. Bij de succesvolle spuiters daalde het gemiddelde van 14,7 dagen in de maand vóór de behandeling tot 2,1 dagen in de twaalfde maand van de behandeling, bij de succesvolle rokers ging dit aantal terug van respectievelijk 11,6 naar 2,2 dagen. De verwachting is, dat bij een voortzetting en eventuele uitbreiding van de heroïnebehandeling dezelfde positieve effecten navenant zullen optreden. Ook in Zwitserland, waar al sinds eind 1994 verstrekking van heroïne op medisch voorschrift plaatsvindt, is de ervaring dat het crimineel gedrag van deelnemers door deze behandeling aanzienlijk wordt gereduceerd. Naar analogie van de in Zwitserland gemaakte kosten-effectiviteitsstudie, zal in Nederland ook een dergelijk onderzoek van start gaan. De uitkomsten komen in de loop van 2003 beschikbaar.

84 Kan concreet worden aangegeven in welke gevallen verhoging van de strafmaxima 24 daadwerkelijk bijdraagt aan criminaliteitsbestrijding? Kan dit worden gekwantificeerd? In wettelijke strafmaxima wordt de ernst uitgedrukt van het strafbare gedrag dat in de betreffende delictsomschrijving is omschreven. Het verband tussen verhogingen van wettelijke strafmaxima en de straffen die in concrete strafzaken worden opgelegd is niet zeer direct. Van de strafverhoging gaat het signaal uit, dat het strafbaar gestelde gedrag in verscherpte mate wordt afgekeurd; een dergelijk signaal kan bijdragen aan een effectieve criminaliteitsbestrijding. Bij het bepalen van een straf in een concrete strafzaak spelen evenwel tal van factoren een rol. Daar komt bij dat de scherpere afkeuring van het strafbaar gestelde gedrag die in de verhoging van het wettelijke strafmaximum wordt uitgedrukt, in de rechtspraktijk al eerder merkbaar kan zijn geworden en ook al tot uitdrukking kan zijn gebracht binnen de bestaande grenzen. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bijdrage die verhoging van wettelijke strafmaxima levert aan de effectiviteit van criminaliteitsbestrijding niet gemakkelijk kan worden gekwantificeerd.

85 Zou de afschaffing van de regelgeving op het gebied van de relatieve competentie dienstig 25 kunnen zijn aan het op efficiëntere wijze inzetten van OM en rechterlijke macht, met name waar het strafzaken betreft. Zo ja, overweegt de regering wetgeving op dit terrein? Aan de regeling van de relatieve competentie zoals die voor strafzaken is neergelegd in artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering liggen verschillende uitgangspunten ten grondslag. Zo biedt zij rechtszekerheid aan verdachten. Verder strekt zij ertoe de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 22/114

toegankelijkheid en bereikbaarheid van de gerechten voor de burger te garanderen door onder andere aan te knopen bij de pleegplaats en bij de woon- of verblijfplaats van de verdachte. In dit verband is het gegeven van belang dat de meeste strafbare feiten nog steeds lokaal van aard zijn, dat wil zeggen gepleegd worden in de omgeving van de woonplaats van de pleger. Het is zowel voor de bij een strafzaak betrokken personen (verdachte, getuigen, slachtoffers) als voor een goede berechting een voordeel als het betrokken strafbare feit wordt berecht door een gerecht `in de buurt'. Tot slot strekt de regeling ertoe een doelmatige en evenredige verdeling van zaken mogelijk te maken over de verschillende gerechten.

Momenteel is er overleg gaande tussen de Raad voor de Rechtspraak, het College van Procureurs-Generaal en eerste ondergetekende over de vraag of de regeling van de relatieve competentie nog voldoende ruimte laat voor een efficiënte inzet van de capaciteit van het OM en de zittende magistratuur. Een belangrijke vraag daarbij is of met het oog op de zogenoemde piekbelasting die zich soms bij een bepaald gerecht voordoet, voorzieningen moeten worden getroffen die bijvoorbeeld tijdelijk de overdracht van zaken naar een ander gerecht mogelijk maken. Bij het onderzoek naar deze vraag worden de bovengeschetste uitgangspunten van de relatieve competentie en de mogelijkheden voor een efficiënte inzet van OM en rechterlijke macht in samenhang bezien. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg zal wetswijziging worden overwogen.

86 Waarom neemt het stoppen van testen van xtc-pillen bij party's en clubs de indruk weg dat 25 de overheid het gebruik van die drugs legitimeert? Zal het stoppen van die testen de productie, de handel of het gebruik van synthetische drugs verminderen? Zo ja, kan exact in beeld worden gebracht wat de effecten van het stoppen van de genoemde testen zijn? Op 29 januari 2002 heeft de Tweede Kamer een motie (kenmerk TK 24 077, nr. 98, vergaderjaar 2001- 2002) van het lid Van de Camp c.s. aangenomen waarin wordt gesteld dat van het testen van XTC en andere synthetische drugs een legitimerend signaal naar de gebruiker uitgaat, en waarin de regering wordt verzocht het testen van XTC-pillen op locatie af te wijzen. In het Strategisch Akkoord is bevestigd dat het testen van XTC- pillen op locatie zal worden gestopt en dat er wat betreft XTC geen sprake mag zijn van een pseudo-gedoogbeleid. De Instructie Opsporingsonderzoek Testfaciliteiten DIMS van het College van Procureurs-Generaal zal in dit verband worden aangepast. Het testen van XTC-pillen tijdens party's was overigens al geen standaard-praktijk meer. Steeds meer party-organisatoren gaan ertoe over om bij de ingang te controleren op bezit van drugs; het bieden van gelegenheid tot het testen van XTC-tabletten op de dansvloer zou hiermee in strijd zijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laat momenteel onderzoeken op welke wijze het monitoringsysteem van drugs verbeterd kan worden; via het testen van in beslaggenomen drugs, verbetering van de openingstijden van de aanleverpunten of het inzetten van testeenheden in de nabijheid van het uitgaansgebied. Van het testen van XTC op party's is niet aangetoond dat dit invloed heeft op de mate van gebruik.
Bij het nemen van deze beleidsmaatregel wordt geen verband gelegd met de productie en de handel van XTC in ons land. Het grootste deel van de alhier geproduceerde synthetische drugs is bestemd voor de buitenlandse markt.

87 Waarom staat er bij het voornemen "Samenwerking ter bestrijding van 25 grensoverschrijdende criminaliteit" geen toelichting? De toelichting ontbreekt omdat bovenstaande tabel voldoende duidelijk is.

88 Bij het samenwerken ter bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit valt het op 25 dat er niet wordt gesproken over het op grote schaal (opnieuw) installeren van verbindingsofficieren van politie en justitie in de van belang zijnde Europese landen. Uit de hedendaagse praktijk is toch gebleken dat Europol en Eurojust niet op hun taak berekend zijn als het gaat om operationele uitvoering en nagenoeg geheel een ceremoniële functie hebben?
De inzet van verbindingsofficieren is een kostbaar instrument om de strafrechtelijke samenwerking te vergemakkelijken en verdient daarom een goede afweging tegenover andere, minder kostbare mogelijkheden van samenwerking. Zo heeft elke EU-lidstaat

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 23/114

verbindingsofficieren bij Europol geplaatst waarlangs samenwerking kan plaatsvinden. Bovendien zijn de directe contacten tussen opsporings- en vervolgingsinstanties van een groot aantal Europese landen zodanig goed dat strafrechtelijke samenwerking daardoor vergemakkelijkt wordt. Tenslotte heeft een groot aantal landen verbindingsofficieren in Nederland geplaatst waardoor ook de Nederlandse autoriteiten met de betreffende landen kunnen samenwerken. Indien al deze kanalen niet voldoende mogelijkheden bieden voor een goede strafrechtelijke samenwerking, dient de afweging te worden gemaakt of het plaatsen van een verbindingsofficier noodzakelijk is. Daarbij wordt een aantal criteria gehanteerd zoals de regelmaat van samenwerking met het betreffende land, de problemen die zich daarbij voordoen en de mogelijkheid van verbetering door het plaatsen van een verbindingsofficier. Dit alles leidt er op dit moment toe dat het plaatsen van meer dan de reeds uitgezonden Nederlandse verbindingsofficieren niet opportuun wordt geacht. De opmerking dat Europol en Eurojust niet op hun taak berekend zijn als het gaat om operationele uitvoering en nagenoeg geheel een ceremoniële functie hebben, is niet goed te plaatsen.
Door de lidstaten van de EU is Europol niet opgezet als een operationele dienst met zelfstandige opsporingsbevoegdheden maar als een facilitaire organisatie die de lidstaten moet bijstaan bij de voorkoming en bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit. Europol heeft een informerende, ondersteunende en coördinerende taak. Aspecten van die taak behelzen bijvoorbeeld het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, het verzamelen en analyseren van informatie en het verstrekken van onder meer voor het opsporingsonderzoek relevante informatie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De taak, en daarmee de mogelijkheden van Europol om de lidstaten bij te staan, zal op afzienbare termijn worden uitgebreid met de deelname ter ondersteuning aan gemeenschappelijke onderzoekteams, zodra de daarvoor benodigde wijziging van de Europol-Overeenkomst haar beslag heeft gekregen. Europol is op 1 juli 1999 met zijn activiteiten is gestart. De afgelopen jaren in ogenschouw nemend moet geconstateerd worden dat Europol bij de uitoefening van zijn taken nog niet op het punt is aangeland waar de lidstaten deze organisatie graag zien. Daarvoor is tijd nodig, wellicht meer dan wenselijk, maar dat rechtvaardigt in geen enkel opzicht de kwalificatie die in de gestelde vraag aan Europol is gegeven.
Eurojust is op 6 maart 2002 opgericht maar heeft daarvoor al haar werkzaamheden aangevangen in de vorm van pro-Eurojust. Eurojust heeft in de afgelopen periode al in een groot aantal strafrechtelijke onderzoeken een belangrijke, bemiddelende rol gespeeld waarmee de organisatie een bijdrage heeft geleverd aan de verbetering en vergemakkelijking van de strafrechtelijke samenwerking tussen de EU-lidstaten. Ook heeft Eurojust een rol gespeeld bij de feitelijke samenwerking tussen de EU-lidstaten en de Verenigde Staten naar aanleiding van de aanslagen van 11 september 2001. Ook ten aanzien van Eurojust kan dus bepaald niet gesproken worden van een louter ceremoniële functie.

89 Voorwaarden voor gezinsvorming worden aangescherpt, de minimumleeftijd gaat van 18 26 naar 21 jaar. Wat zijn de te verwachten effecten van deze maatregel? Teneinde integratie meer kans van slagen te geven wenst de regering de toelating te beperken van vreemdelingen die bijdragen aan de integratieproblematiek. Het gaat daarbij onder andere om gezinsvorming door jongeren. In het Strategisch Akkoord is daarom opgenomen dat voor gezinsvorming de minimumleeftijd wordt verhoogd van 18 naar 21 jaar. Een verwacht effect van deze maatregel is een ­ meer dan voorheen ­ succesvol integratiebeleid.

90 Kan voor de jaren 1998 t/m 2003 een overzicht worden gegeven van het jaarlijkse budget 27 van de UNHCR en van de jaarlijkse Nederlandse bijdragen daaraan? Zie bijlage II.

91 Kan van de asielzoekers van wie de aanvraag is afgedaan in het aanmeldcentrum worden 27 aangegeven hoeveel procent ongedocumenteerd is; hoeveel procent in beroep gaat; hoeveel procent in vreemdelingenbewaring belandt; hoeveel procent met onbekende bestemming vertrekt en hoeveel procent daadwerkelijk uit Nederland vertrekt? Over de periode januari 2001 t/m augustus 2002 kunnen hierover de volgende gegevens gemeld worden.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 24/114

Van de aangemelde asielzoekers is circa 80% niet of onvoldoende gedocumenteerd op het moment van de indiening van de asielaanvraag. Van degenen die in de AC-fase zijn afgewezen is circa 43% in beroep gegaan. Uit recente cijfers blijkt dat circa 10-12 % van degenen die in de AC fase zijn afgewezen in vreemdelingenbewaring wordt genomen (het merendeel hiervan betreft zaken die door AC- Schiphol zijn behandeld). Van de asielzoekers die in het AC worden afgewezen, wordt 13% daadwerkelijk verwijderd.

92 De regering stelt zich tot doelstelling de instroom van asielzoekers terug te brengen tot 27 18000 per jaar. Minister Nawijn heeft gezegd dat 80% van de asielverzoeken in het AC afgewezen moet kunnen worden. Moet deze uitspraak zo geïnterpreteerd worden dat 80% van 18000 in het AC wordt afgewezen? Zo neen, hoe wordt deze uitspraak dan omgezet in een concrete doelstelling conform de VBTB-methodiek? De regering is van mening dat de instroom van asielzoekers met onvoldoende asielmotieven zoveel mogelijk reeds in het AC moeten worden afgewezen. Dit betekent dat, indien 80% van asielzoekers onvoldoende asielmotieven heeft, er naar gestreefd wordt dit percentage reeds in het AC af te wijzen. De mate waarin dit mogelijk zal zijn, is mede afhankelijk van de tijd die beschikbaar is voor het onderzoeken van de inwilligbaarheid van de aanvraag binnen een versnelde procedure, alsmede van de capaciteit bij IND, rechtsbijstand en tolken. Op deze variabelen is te sturen en concrete doelstellingen kunnen aan deze variabelen verbonden worden. Anderzijds is de afhandeling afhankelijk van variabelen waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, zoals de algemene situatie in de landen van herkomst. Bij onvoorziene ontwikkelingen in de wereld en - daaraan gerelateerd
- in de instroom, is een vast afdoeningspercentage vooraf niet vast te stellen, maar geldt het eerder genoemde percentage wel als een indicatie. Overigens is het AC- afdoeningspercentage inmiddels al gestegen tot meer dan 50%.

93 Ligt aan de vanaf 2003 te hanteren instroomlimiet van 18.000 asielzoekers een 27 beredeneerde calculatie ten grondslag van de effecten van het aan te scherpen toelatingsbeleid? Zo ja, is de regering bereid die calculatie aan de Kamer te doen toekomen?
De instroomlimiet van 18.000 asielzoekers is als geraamde instroom opgenomen in de bijlagen van het Strategisch Akkoord en niet als zodanig gebaseerd op de instroomprognoses die jaarlijks door het CPB worden getoetst. Opgemerkt wordt dat voor elke aanname ten aanzien van de asielinstroom geldt, dat de realisatie ervan rechtstreeks afhankelijk is van de (veiligheids-)situatie in de wereld en daarmee nauwelijks kan worden gestuurd.

94 Op welke wijze zal de strengere selectie van asielzoekers in de Aanmeldcentra 27 plaatsvinden?
De wijze waarop dit zal plaatsvinden moet nader worden onderzocht. Zo wordt onderzocht of de huidige 48 procesuren voldoende zijn om een strengere selectie in de aanmeldcentra te realiseren dan wel dat meer tijd nodig is. Voorts wordt gedacht aan een flexibeler inrichting van de AC-procedure en vergroting van de onderzoeksmogelijkheden ten aanzien van ongedocumenteerden aan het begin van het proces. De tijd die de vreemdeling in de TNV doorbrengt in afwachting van het eerste gehoor, kan door de vreemdeling benut worden voor het verkrijgen van documenten. Indien de vreemdeling geen (serieuze) inspanningen hiertoe heeft ondernomen kan dit worden meegenomen bij de beoordeling van (de geloofwaardigheid van) het asielrelaas. Daarnaast zal onderzocht worden hoe de tijd die de vreemdeling nu doorbrengt in de TNV in afwachting van de start van de AC- procedure door de IND benut kan worden voor het doen van onderzoek naar identiteit, nationaliteit en reisroute.

95 Wat is de stand van zaken betreffende de onderhandelingen over de herziening van de 27 Overeenkomst van Dublin? Is reeds te voorzien in welke richting de Overeenkomst herzien zal worden? Hoe effectief is de Nederlandse inbreng in de onderhandelingen? Bij brieven van 30 september en 7 oktober 2002 inzake de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 14 en 15 oktober is uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken betreffende de onderhandelingen alsmede over de richting van de herziening van de Overeenkomst van Dublin. De onderhandelingen zijn nog niet afgerond. Het Deens

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 25/114

voorzitterschap streeft voor de JBZ-Raad van november a.s. naar een algemeen politiek akkoord over de gehele ontwerp-verordening. Aan de hand van het op dat moment voorgestelde politieke akkoord zal in overleg met uw Kamer moeten worden bepaald of het eindresultaat voor Nederland aanvaardbaar is.

96 Kan de regering, bijvoorbeeld op basis van de cijfers over 2001, aangeven met hoeveel 27 procent de aanvragen voor gezinsvorming zullen dalen als de voorwaarden daarvoor worden aangescherpt in de zin zoals de regering dat voorstelt? In het Strategisch Akkoord is opgenomen dat voor gezinsvorming de minimumleeftijd wordt verhoogd van 18 naar 21 jaar, de inkomenseis wordt verhoogd naar 130% van het wettelijk minimumloon en dat het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland wordt tegengegaan. Deze voorstellen worden thans nader uitgewerkt. Op dit moment kan nog niet worden aangegeven met hoeveel procent de aanvragen voor gezinsvorming door het invoeren van deze voorwaarden zullen dalen.

97 Is de huidige AC-procedure naar de mening van de regering flexibel genoeg om een 27 strengere selectie aan de poort toe te passen, of zal daartoe een grondige wijziging van de huidige procedure plaats moeten vinden?
De AC-procedure bestaat uit een groot aantal procedurestappen die in (chrono)logische volgorde moeten worden verricht en is aan een streng tijdschema gebonden. Gelet hierop is een (grondige) wijziging van de AC-procedure niet bij voorbaat uitgesloten. Zo wordt onderzocht of de huidige 48 procesuren voldoende zijn om een strengere selectie in de aanmeldcentra te realiseren dan wel dat meer tijd nodig is.

98 Kan een overzicht gegeven worden van de landen die niet meewerken aan de terugkeer van 28 hun eigen onderdanen wanneer deze Nederland moeten verlaten? Kan daarbij vermeld worden welk van deze landen ontwikkelingsgeld ontvangen vanuit Nederland en/of de Europese Unie?
Conform internationaal gewoonterecht worden eigen onderdanen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie bevinden overgenomen door het land van herkomst.

Om over te gaan tot terugname van eigen onderdanen is het noodzakelijk dat vervangende reisdocumenten verstrekt worden door het land van herkomst. Iran is het enige land dat expliciet weigert een dergelijk vervangend reisdocument af te geven wanneer een onderdaan van dat land weigert Nederland zelfstandig te verlaten en door de Nederlandse overheid wordt geprobeerd dat vertrek af te dwingen.

Overigens is er een aantal landen, van wie de vertegenwoordigingen niet zelfstandig bevoegd zijn om vervangende reisdocumenten af te geven en als gevolg daarvan de verkrijging van het zgn "laissez-passer" nogal eens een langdurige kwestie is of uitblijft. Hieruit valt echter niet zonder meer te concluderen dat de betreffende landen geen medewerking verlenen aan de terugkeer van hun eigen onderdanen.

De Europese Commissie onderhandelt momenteel met Iran over een handels- en samenwerkingsovereenkomst. In deze overeenkomst zal een standaard terug- en overnameclausule opgenomen moeten worden waarin beide partijen zich verplichten tot terugname van eigen onderdanen zonder verdere formaliteiten.

99 Betekent de zinsnede "criminele vreemdelingen (legaal of illegaal) zullen worden uitgezet", 28 dat deze vreemdelingen net zo lang in vreemdelingenbewaring zullen worden gehouden totdat hun uitzetting daadwerkelijk kan worden geëffectueerd? Nee. Onlangs heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) een gevraagd advies uitgebracht over de mogelijkheden om criminele illegalen, die na het uitzitten van hun gevangenisstraf in vreemdelingenbewaring worden gesteld, in bewaring te houden totdat hun uitzetting daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Op 28 juni jongstleden heeft de toenmalige staatssecretaris van Justitie uw Kamer dit advies ter kennisneming aangeboden. Het advies bevat een heldere conclusie omtrent de mogelijkheden om vreemdelingenbewaring onbeperkt voort te laten duren totdat de vreemdeling daadwerkelijk wordt uitgezet. De ACVZ betoogt helder dat zowel de Nederlandse wet- en

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 26/114

regelgeving als verdragsrechtelijke verplichtingen het onmogelijk maken om de bewaring van vreemdelingen of enige andersoortige detentie ter fine van uitzetting ongelimiteerd te laten voortduren totdat de uitzetting daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Het Europese verdrag ter bescherming van de rechten van de mens (EVRM) maakt het onmogelijk daarvan afwijkende wettelijke maatregelen te treffen. In het huidige beleid geldt als uitgangspunt dat het onwenselijk is aan de duur van de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 een vaste termijn te verbinden. In jurisprudentie wordt er doorgaans vanuit gegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. De termijn van zes maanden kan overschreden worden indien de vreemdeling criminele antecedenten heeft, ongewenst is verklaard of wanneer hij niet meewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit. De ACVZ betoont zich geen voorstander van wijzigingen van het beleid en de rechtspraktijk ter zake. Het kabinet neemt dit advies over.

100 Kan een overzicht worden gegeven van de landen waarmee op bilateraal c.q. 28 Beneluxniveau respectievelijk op Europees niveau terug- en overnameovereenkomsten zijn, respectievelijk zullen worden gesloten? Welke overeenkomsten zijn al in werking? Welke concrete terugkeerresultaten zijn op basis van deze overeenkomsten geboekt? Nederland sluit terug- en overnameovereenkomsten af in Beneluxverband of in Europees verband. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (1999) is het afsluiten van terug- en overnameovereenkomsten een communautaire bevoegdheid geworden. De 15 EU-lidstaten verlenen de Europese Commissie op haar verzoek een mandaat voor de onderhandelingen van een terug- en overnameovereenkomst met een bepaald land. Een gezamenlijke terug- en overnameovereenkomst legt meer gewicht in de schaal dan het bilateraal sluiten van een dergelijke overeenkomst, dat geldt temeer voor een terug- en overnameovereenkomst in EU-verband. Op het moment dat aan de Commissie een mandaat is verleend, is het Nederland niet meer geoorloofd op bilateraal niveau onderhandelingen aan te gaan.

Nederland maakt wel met een aantal landen waarmee nog geen terug- en overnameovereenkomst is gesloten werkafspraken over terugname. Onderhandelingen op Beneluxniveau dan wel Europees niveau nemen immers doorgaans langere tijd in beslag. Nederland heeft dergelijke werkafspraken met Marokko, Sri Lanka, Ethiopië, Angola, Kosovo, Tsjechië, Slowakije, Roemenie, Bulgarije, Noord-Irak en Somaliland.

Op Beneluxniveau zijn er terug- en overnameovereenkomsten gesloten met Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Slovenië, Roemenie, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Kroatië. Het Beneluxverdrag regelt de terug- en overname tussen de Beneluxlanden onderling. De meeste van deze terug- en overnameovereenkomsten zijn reeds in werking getreden of worden voorlopig toegepast. De overeenkomst met Bulgarije is nog niet in werking getreden, omdat de partijen nog niet gereed zijn met de goedkeuringsprocedure. Momenteel zijn tevens overeenkomsten in onderhandeling met Slowakije, Armenië, Hongarije, Macedonië, Tsjechië, Joegoslavië, Nigeria, Mali, Moldavië, Oekraïne, Azerbeidjaan, Georgië, Algerije, Zwitserland, IJsland, Frankrijk, Syrië, Jordanië, Albanië, India en Mongolië.

Op Europees niveau moet er een onderscheid gemaakt worden tussen standaard terug- en overnameclausules die in contractuele relaties met derde landen worden opgenomen, en terug- en overnameovereenkomsten "pur sang". Standaard terug- en overnameclausules herbevestigen de internationaal-rechtelijke plicht van de partijen om hun eigen onderdanen die illegaal op het grondgebied van de andere partij verblijven op verzoek van de andere partij zonder verdere formaliteiten terug te nemen. Tevens stemt elke partij via deze clausule ermee in om naderhand op verzoek van een van de partijen bij de overeenkomst onderhandelingen te beginnen over een specifieke overeenkomst inzake de verplichting tot overname van onderdanen van andere staten en staatloze personen. Een standaardclausule voorziet dus op korte termijn in de terugname en vereist voor de overnamecomponent een terug- en overnameovereenkomst "pur sang".

Over terug- en overnameovereenkomsten "pur sang" wordt onderhandeld met Marokko,

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 27/114

Pakistan, de Russische Federatie, Sri Lanka, de Oekraïne, Macao en Hongkong. De onderhandelingen met Hongkong, Macao en Sri Lanka bevinden zich in de afrondende fase. Standaard terug- en overnameclausules bestaan momenteel in overeenkomsten met Algerije, Jordanië, Egypte, Marokko, Libanon, Kroatië, Macedonië, Albanië en Syrië, en de ACS-landen (Verdrag van Cotonou).

Van de feitelijke terugkeer van vreemdelingen met toepassing van de met hun land van herkomst gesloten terug- en overnameovereenkomst vindt slechts registratie plaats indien daaraan formele aanvragen ten grondslag liggen. Dit jaar zijn tot op heden in dat kader ongeveer 100 aanvragen ingediend, waarvan op dit moment ongeveer 60% is geaccordeerd en overgedragen.
De ervaring heeft overigens geleerd dat de terugkeer naar dergelijke landen, zonder een op de betreffende overeenkomst gebaseerd verzoek, veelal soepel verloopt. Als gevolg daarvan is meting van volledige resultaten met betrekking tot de terugkeer naar die landen daarmee niet mogelijk.

101 In het Strategisch Akkoord staat dat in bilatere verdragen bepalingen worden opgenomen 28 over de terugname van uit die landen afkomstige personen (onderdanen, derdelanders, staatlozen) en dat regeringen die terugname weigeren niet in aanmerking komen voor ontwikkelingshulp. In de begroting staat dat passende maatregelen worden genomen tegen landen die weigeren mee te werken aan het terugnemen van eigen onderdanen en overname van derdelanders. Hoe verhouden deze beide passages zich ten opzichte van elkaar en wat moet worden verstaan onder "passende maatregelen" en het op "strategische wijze" gebruik maken van ontwikkelingshulp? Welke passende maatregelen zullen worden genomen als er met deze landen geen sprake is van een ontwikkelingsrelatie? Over de kwesties die deze vragen regarderen wordt thans op de betreffende departementen overleg gevoerd. Dit overleg zal in het voorjaar van 2003 leiden tot een Ministerraad- notitie. In deze notitie zal aandacht worden besteed aan de kwesties die in deze vragen worden genoemd.

102 Welke maatregelen zullen worden getroffen bij de aanpak van werkgevers en 29 bemiddelingsinstanties die illegalen tewerkstellen? Waaraan moet worden gedacht daar waar in het Strategisch Akkoord staat dat het tewerkstellen van illegalen zodanig wordt gesanctioneerd dat het onaantrekkelijk wordt? Wordt herinvoering van de vergunningplicht voor uitzendbureaus overwogen? Zo niet, op welke manier worden malafide bemiddelingsbureaus dan aangepakt? De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en voert in dit kader controles uit, waarbij het accent ligt op branches waarin illegale tewerkstelling veel voorkomt (zoals de land- en tuinbouw, horeca, bouw). Bij de controles worden de aangetroffen uitzendbureaus betrokken. Daarnaast voert de Arbeidsinspectie vanaf 2000 gedurende 4 jaar projecten uit die specifiek zijn gericht op de naleving van de Wav door uitzendbureaus. Eén van deze projecten is gericht op de malafide handmatige loonbedrijven in de regio Den Haag. Indien de Arbeidsinspectie overtreding van de Wav constateert, wordt tegen de betreffende werkgever proces verbaal opgemaakt. De Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) is de bijzondere opsporingsdienst van het ministerie van SZW die zich richt op grootschalige, kolomoverstijgende fraude op het terrein van SZW. De SIOD voert onder meer, deels in samenwerking met de Arbeidsinspectie en de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV), opsporingsonderzoeken uit die gericht zijn op malafide intermediairs en op grootschalige schijnconstructies in het kader van de georganiseerde illegale tewerkstelling. Bij de aanpak van malafide intermediairs richt de SIOD zich, naast de georganiseerde illegale tewerkstelling tevens op valsheid in geschrift, ontduiking van sociale verzekeringspremies, identiteitsfraude en eventueel op het lidmaatschap van een criminele organisatie.

Daar waar in het Strategisch Akkoord staat dat het tewerkstellen van illegalen zodanig wordt gesanctioneerd dat het onaantrekkelijk wordt, wordt gedacht aan de invoering van de bestuurlijke boete in de Wav. Een `lik-op-stuk' beleid via toepassing van de bestuurlijke boete leidt tot een verdere verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van de bestrijding van illegale tewerkstelling. Een wetsvoorstel ter wijziging van de Wav is in voorbereiding.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 28/114

De Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 15 april 2002 van de Minister van SZW.

Op dit moment wordt een wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) in de zin van het herinvoeren van de vergunningplicht voor ter beschikking stellen van arbeid (waaronder uitzendarbeid valt) niet overwogen. Hierboven is reeds aangegeven op welke manier malafide bemiddelingsbureaus worden aangepakt.

103 De regering is van zins al tijdens strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk vreemdelingen 29 uit te zetten. Hierdoor worden de vreemdelingenkamers van de verschillende gerechten ontlast. Toch wil de regering het budget voor de vreemdelingenkamers meer dan verdubbelen (blz. 35), is dit niet in tegenspraak met elkaar, en zo neen, waarom niet? Nee, deze onderwerpen zijn niet in tegenspraak met elkaar maar zijn complementair aan elkaar. Naast de maatregelen die worden genomen om de capaciteit van de Vreemdelingenkamers uit te breiden, zullen ook maatregelen worden genomen om de druk op de capaciteit van de Vreemdelingenkamers te verminderen. Genoemde maatregel in het kader van de aanpak van de illegalen-problematiek kan in dit licht bezien worden. Voorts zijn bewaringszaken slechts ten dele bepalend voor de werkvoorraden van de Vreemdelingenkamers. Uitbreiding van de capaciteit van de Vreemdelingenkamers is mede ingegeven door de achterstanden bij de behandeling van bodemzaken asiel en regulier.

104 Eén van de acties genoemd ten behoeve van de aanpak van de illegalen-problematiek is dat 29 criminele vreemdelingen (illegaal of legaal) uitgezet worden. Daarnaast wordt gesproken over het strafbaar stellen van illegaal verblijf. Betekent dit nu dat omdat illegaliteit strafbaar wordt en dús alle illegalen criminele illegalen worden, dat in het vervolg wél alle illegalen ook daadwerkelijk uitgezet gaan worden, ongeacht de hoedanigheid van hun verblijf?
Uitgangspunt is dat alle illegalen het land moeten verlaten. In de aanpak van de illegalen- problematiek zullen prioriteiten worden gesteld. Op korte termijn zal u hierover een kabinetsnotitie. Hierin zal een praktische en systematische aanpak van de problematiek worden uiteengezet. Ook op het gebied van vertrek en uitzetting zal een gecoördineerde aanpak worden geschetst.

105 Op welke punten zullen de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit en de 29 Vreemdelingencirculaire 2000 worden gewijzigd? Op welke termijn zijn deze wijzigingen te voorzien?
Zie het antwoord op vraag 6.

106 De regering geeft aan dat illegaliteit strafbaar wordt gesteld, de vreemdelingenbewaring 29 wordt uitgebreid en vreemdelingentoezicht aan de grens en in het land wordt geïntensiveerd.
Worden hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld of vindt een ombuiging plaats? Welke bedragen zijn beraamd voor respectievelijk de extra celcapaciteit voor het vastzetten van illegalen, voor de uitbreiding van de vreemdelingenbewaring en voor intensivering van het vreemdelingentoezicht? Kan de regering nader aangeven in welke mate en op welke wijze de vreemdelingenbewaring wordt uitgebreid? Is de regering voornemens om een actief arrestatiebeleid voor illegalen te gaan voeren? Op zeer korte termijn zal u een kabinetsnotitie toegaan die ziet op de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een praktische en systematische aanpak worden uiteengezet. Ook op het gebied van vertrek en uitzetting zal een gecoördineerde aanpak worden geschetst.

107 Waarom ontbreekt er onder het punt Budget een budget bij de voornemens uit het 30 Strategisch Akkoord?
De voornemens uit het strategisch Akkoord moeten worden uitgewerkt in de wet- en regelgeving. Daarnaast is het voor de uitvoering van een aantal voornemens noodzakelijk om organisatorische maatregelen te treffen (zoals voor de inning en terugbetaling van de eigen bijdrage). De invoering van de voornemens zal financiële consequenties hebben, zowel in positieve zin (minder uitgaven en/of meer inkomsten) als in negatieve zin (de kosten van extra maatregelen om de voornemens uit te voeren en knelpunten weg te nemen). Het exacte financiële totaalbeeld is afhankelijk van de uitwerking en kan nu nog

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 29/114

niet worden gegeven. Doordat de prioritering van activiteiten is aangepast aan het Strategisch Akkoord kunnen de uitwerking van de voornemens en de voorbereiding van de invoering worden betaald uit al beschikbare budgetten.

108 Welke factoren worden bedoeld als gesproken wordt over factoren die het integratietraject 30 belemmeren? Hoe verhoudt het wegnemen van de bedoelde factoren zich tot het garanderen van elementaire burgerrechten?
Gebleken is dat verschillende factoren de uitvoering van het inburgeringsbeleid in meer of mindere mate belemmeren. Belangrijke factoren zijn de nog te weinig vraaggerichte markt voor aanbieders, onvoldoende prikkels tot goed presteren voor zowel inburgeraars als uitvoeringsorganisaties en het tekort aan kinderopvangplaatsen.

109 Er wordt gesproken over inburgeringscursussen voor oudkomers die afhankelijk zijn van 30 een uitkering. Hoe wordt de groep oudkomers die niet afhankelijk van een uitkering zijn bereikt?
Gemeenten hebben als uitvoerder van het oudkomersbeleid, de taak om oudkomers die behoren tot de prioritaire doelgroepen werklozen en opvoeders een inburgeringcursus aan te bieden. Het vinden en bereiken van uitkeringsgerechtigde oudkomers is voor gemeenten geen probleem omdat deze zijn geregistreerd. Het bereiken van opvoeders is minder eenvoudig en het slagen hierin hangt af van de inventiviteit van gemeenten. Gemeenten kunnen via hun netwerken in de gemeente opvoeders benaderen en motiveren deel te nemen aan een cursus. Hierbij kan gedacht worden aan het betrekken van consultatiebureaus, basisscholen, zelforganisaties, het wijk- en buurtwerk, etc. Vaak leidt een eerste actieve werving, of een eerste cursus tot mond- tot mondreclame, waardoor de oudkomers zich op een gegeven moment ook zelf komen melden.

110 Op welke wijze wordt aandacht gegeven aan de Nederlandse historie in de 30 inburgeringscursussen voor nieuwkomers? Kan de regering iets meedelen over de inhoud van de geschiedeniscomponent?
Een van de onderdelen van het educatief gedeelte van het inburgeringsprogramma is Maatschappij-Oriëntatie (MO). Er zijn verschillende leermethoden ontwikkeld die moeten voldoen aan de eindtermen die voor MO zijn vastgesteld. Deze eindtermen bestaan uit `need-to-know' en `nice-to-know' onderwerpen. De geschiedenis van Nederland valt in de tweede categorie. Onderwerpen die worden behandeld zijn bijvoorbeeld: de Nederlandse geschiedenis, de geografie en bevolkingssamenstelling, de belangrijkste middelen van bestaan, bekende Nederlanders (kunstenaars, sportlieden, wetenschappers), de betekenis van christelijke feestdagen en de rol van het geloof en de plaats van Nederland in de wereld.

111 Kan de regering aangeven hoe zij de concrete invulling ziet van inburgeringscursussen in 30 34 de landen van herkomst?
Aan inburgering in het land van herkomst zitten diverse lastige uitvoeringstechnische aspecten: in welke landen kan dit worden georganiseerd, ontstaat geen ongelijke behandeling wanneer het slechts in een beperkt aantal landen wordt aangeboden, wie moet het uitvoeren en hoe is de controle op inhoud en kwaliteit van het aanbod en op een effectieve en efficiënte uitvoering? Extra complicerend is hoe je het kunt organiseren in landen zonder enige infrastructuur. Inburgering in het buitenland vereist een stevige inzet van de Nederlandse vertegenwoordigingen. Het behoeft geen betoog dat inburgering in het buitenland nog een graad ingewikkelder is dan in Nederland zelf, waar de afgelopen jaren gebleken is dat de uitvoering sterke behoefte had aan ondersteuning via een speciaal daartoe ingestelde Taskforce.

Een ander voorstel zou zijn dat iemand bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van gezinsvorming of ­hereniging blijk moet geven van een zekere beheersing van het Nederlands. Daarvoor is allereerst nodig dat in het land van herkomst de mogelijkheid bestaat Nederlands te leren. Dat zou bovendien vergen dat er op de Nederlandse vertegenwoordiging een toets moet kunnen worden afgenomen. Ook dat roept een aantal vragen op, zoals: zijn de vertegenwoordigingen daartoe toegerust, welk taalniveau wordt vereist en wat voor toets moet worden ontwikkeld. Die test zou vervolgens de basis moeten zijn voor het vervolg van de inburgering in Nederland. Immers, niet de volledige

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 30/114

inburgering kan plaatsvinden buiten de context van de Nederlandse samenleving, want een taal kan alleen effectief worden geleerd als iemand de taal ook toepast.

De komende periode zullen dergelijke uitvoeringstechnische aspecten worden meegenomen bij de uitwerking van de voorstellen in het Strategisch Akkoord. Gegeven bovengenoemde vragen, kan over de verwachte toeloop nog niets worden gezegd. Overigens kunnen nieuwkomers nu al op eigen initiatief met het leren van Nederlands beginnen in het land van herkomst. Eenmaal in Nederland worden de opbrengsten daarvan meegenomen via het onderzoek waarmee de inburgering start.

Voor de uitwerking van het Strategisch Akkoord wordt een objectief toetsinstrumentarium voor de inburgering ontwikkeld, dat rekening houdt met de achtergronden van mensen en de verschillende vormen van participatie in de Nederlandse samenleving. Dit om vast te stellen wanneer de inburgering succesvol is afgerond. Daarbij kan ook de toets in het buitenland worden betrokken.

112 Welke toeloop op het aanbod van inburgeringscursussen in het land van herkomst valt te 30 34 verwachten?
Zie het antwoord op vraag 111.

113 Hoe denkt de regering om te gaan met de forse verschillen in instroomniveau bij 30 34 inburgeringscursussen in het land van herkomst? Deelnemers kunnen immers wat betreft instroomniveau variëren van analfabeet tot academisch gevormd. Zie het antwoord op vraag 111.

114 Welke aanpassing van de wetgeving vraagt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid van 31 de inburgeraar?
Uit de voorstellen zoals gedaan in het Strategisch Akkoord, zoals betaling van de kosten door nieuwkomers van de inburgering en gedeeltelijke restitutie van het bedrag bij succesvolle afronding van het inburgeringsprogramma en de koppeling van inburgering aan de vergunning voor onbepaalde tijd, blijkt dat het kabinet meer nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar. Vastlegging van deze voorstellen vergt wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers.

115 Welke consequenties voor de uitkering heeft een niet tijdige en succesvolle afronding van 31 de cursus? Krijgen uitkeringsgerechtigden een korting op de uitkering? Waar kunnen de opbrengsten die ontstaan ten gevolge van de kosten die inburgeraars betalen voor de inburgeringscursus worden teruggevonden op de begroting van Justitie? Wat wordt verstaan onder "succesvolle" en wat onder "tijdige" afronding van de inburgeringscursus als voorwaarde voor restitutie van de helft van de kosten van de inburgeringscursus en het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd? Hoe wordt dit getoetst? Het Strategisch Akkoord legt het basisprincipe van deze voornemens vast. De basis is dat de nieuwkomer volwaardig in de Nederlandse samenleving moet gaan functioneren en daarvoor zekere basisvaardigheden nodig heeft, dat die basisvaardigheden binnen een bepaalde periode moeten zijn verworven, dat dit niet vrijblijvend kan zijn en dat de behaalde resultaten van het inburgeringsprogramma daarom consequenties moeten hebben. De exacte criteria zullen nader worden uitgewerkt. De wijze van toetsing sluit aan bij de uitwerking van de criteria. Op dit moment heeft de ontwikkeling van toetsen, die in deze context kunnen worden gebruikt, hoge prioriteit. De resultaten hebben grote consequenties voor de nieuwkomer. Daarom wordt groot belang gehecht aan de objectiviteit van de meting en aan een goede weging van het belang van verschillende competenties van de nieuwkomer in het licht van haar of zijn achtergrond en de beoogde wijze van participatie in de Nederlandse samenleving.

De gevolgen van niet-succesvolle en niet-tijdige afronding volgen direct uit de tekst van het Strategisch Akkoord: dan vindt geen restitutie plaats en wordt geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verstrekt. Dit sluit niet uit dat mogelijk uitzonderingen vanwege overmacht of bijzondere omstandigheden kunnen worden gemaakt voor individuele nieuwkomers of groepen nieuwkomers.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 31/114

116 Wat is de omvang van de door de inburgeraar vooruit te betalen kosten van een 31 inburgeringscursus? Acht de regering het realistisch dat alle nieuwkomers in staat zullen zijn om zelf hun inburgeringscursus vooraf te financieren? Levert deze wenselijk geachte verplichting geen problemen op voor toegelaten asielzoekers uit Derde Wereldlanden? Bij de uitwerking van de betreffende maatregel uit het strategisch akkoord zullen de posities van de verschillende groepen nieuwkomers uiteraard worden betrokken. Bij vluchtelingen met een status op grond van het Vluchtelingenverdrag is het de vraag of een substantiële eigen bijdrage kan worden verlangd bij aanvang van de inburgeringcursus dan wel dat hier een uitzondering moet worden gemaakt.

Niet langer is sprake van een borgsom voor gezinsvormers, zoals de Minister voor Grote Steden en Integratiebeleid destijds voor ogen had. In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat elke nieuwkomer in eerste instantie de kosten van het inburgeringsprogramma in zijn geheel betaalt. Indien er succesvolle afronding plaatsvindt, krijgt hij de helft van dit bedrag terug. De exacte hoogte van dit bedrag is nog niet vastgesteld. De kosten van een afzonderlijk inburgeringsprogramma zijn niet zondermeer te bepalen. Deze zijn afhankelijk van de wijze waarop een gemeente haar trajecten inkoopt. Omwille van de rechtsgelijkheid zal daarom landelijk een redelijk bedrag moeten worden bepaald. Enerzijds moet het hoog genoeg moet zijn om de inburgeraar te prikkelen, waardoor hij gemotiveerd is het programma af te ronden. Anderzijds mag de bijdrage niet zo hoog zijn dat het niet proportioneel is ten opzichte van eigen bijdragen bij andere vormen van onderwijs (bijv. schoolgeld, collegegeld).

117 Op welke manier en via welke instanties worden vooruitbetaling en restitutie van de kosten 31 van de inburgeringscursus geregeld?
Betaling van de kosten en restitutie van de helft daarvan bij succesvolle inburgering vergt een adequate organisatie voor de inning. Er moet een keuze worden gemaakt of deze verantwoordelijkheid op landelijk niveau dan wel gemeentelijk niveau moet worden gelegd. Daartoe moet worden onderzocht wat het best werkbaar is. Hierop kan nog niet vooruit gelopen worden, de uitvoering van deze maatregel hangt mede samen met de wijze waarop de maatregel zijn beslag krijgt in de wet- en regelgeving.

118 Hoe moet er volgens de regering gehandeld worden in de reëel denkbare situatie dat een 31 houder van een verblijfsvergunning bepaalde tijd er niet in slaagt de inburgeringscursus met succes af te ronden, hij mitsdien geen vergunning onbepaalde tijd verkrijgt en toch niet terug kan naar zijn herkomstland vanwege vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel omdat die terugkeer van bijzondere hardheid zou zijn? De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 van de vreemdeling die er niet in is geslaagd de inburgeringscursus met succes af te ronden, zal worden verlengd indien de rechtsgrond voor de verlening van die tijdelijke verblijfsvergunning asiel nog steeds aanwezig is. Daarmee wordt genoegzaam gewaarborgd dat een eventueel inburgeringsprobleem niet leidt tot een situaties die met het internationale recht, waaronder de refoulementsverboden, onverenigbaar is. Dat heeft wel tot gevolg dat het tijdelijke verblijf van de vreemdeling gedurende een langere periode kan worden beëindigd, indien de grond voor de verlening van de vergunning komt te vervallen, bijvoorbeeld doordat de situatie in het land van herkomst verbetert. Verwacht mag worden dat dat actieve deelname aan de inburgeringsprogramma's zal stimuleren. Daarbij komt dat, ter uitvoering van het Strategisch Akkoord, aanzienlijk meer nadruk zal komen te liggen op de integratie van vreemdelingen en dat de periode van tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel wordt verlengd van drie tot vijf jaar. Voor de nieuwe weigeringsgrond voor de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, nl. het niet succesvol hebben afgerond van een inburgeringscursus, dient de Vreemdelingenwet 2000 te worden aangepast.

119 Hoe zullen de achterstanden in het reguliere onderwijs en schooluitval worden aangepakt? 31 Achterstanden bestrijden gebeurt d.m.v. voor- en vroegschoolse educatie, waarin jonge kinderen taal-, sociale en schoolse vaardigheden krijgen aangeleerd. Voor schoolgaande leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs is er voor dit doel huiswerkbegeleiding. Ook worden voor deze leerlingen op steeds grotere schaal mentoring-programma's opgezet. Verder wordt voorzien in informatievoorziening aan ouders, om hen beter bij het

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 32/114

onderwijs van hun kinderen te betrekken. Ook anti-spijbelprogramma's en programma's ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten dragen bij aan het terugdringen van schooluitval.

120 Wanneer wordt de nota over het spanningsveld tussen vrijheden van meningsuiting en 32 levensbeschouwing in relatie tot het discriminatieverbod naar de Tweede Kamer gestuurd? Het initiatief voor deze nota ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wij voeren thans met hem overleg over de inrichting van deze nota en over het tijdstip van aanbieding aan de Kamer. Zoals gemeld in het schriftelijke antwoord van de minister van BZK van 4 oktober 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 VII, nr. 5) streeft de Minister van BZK ernaar tijdens de mondelinge behandeling van het begrotingsvoorstel nadere mededelingen te doen over aard, reikwijdte en tijdpad van de nota's die het kabinet in de komende periode op dit terrein aan de Kamer zal aanbieden.

121 Op welke wijze dienen immigranten een actieve bijdrage te leveren aan het debat over de 32 eigen identiteit in relatie tot elementaire waarden van de Nederlandse samenleving? Ook voor immigranten dient als uitgangspunt te gelden dat zij als normaal burger deelnemen aan het debat over de Nederlandse publieke ruimte. Dat kan via politieke kanalen, via de media, maar ook middels debat in eigen kring. Nadrukkelijk dienen immigranten hierbij de dialoog te zoeken met de omringende samenleving. Initiatieven als stadsgesprekken tussen (groepen) burgers van verschillende afkomst zijn hierbij een beproefd middel. Hierbij geldt als vaststaand dat vrijheid van eigen identiteitsvorming/meningsuiting haar begrenzing vindt in publieke gedragingen en uitingen die kwetsend zijn voor anderen c.q. hun vrijheid aantasten. Er wordt dan ook beoogd in samenspraak met het lokale bestuur dit soort debatten te bevorderen.

122 Op welke wijze gaat het probleemoplossend vermogen binnen de etnische groepen 32 gestimuleerd worden?
Zoals bij het antwoord op vraag 121 vermeld, wil het kabinet nadrukkelijk inzetten op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Tweede ondergetekende zal het Landelijk Overleg Minderheden en het Instituut voor multiculturele ontwikkeling Forum verzoeken de verantwoordelijkheid en betrokkenheid van etnische groepen bij integratie te versterken. Ook zal contact worden gezocht met gemeenten om op lokaal niveau naar wegen te zoeken om etnische minderheden op hun medeverantwoordelijkheid voor goede maatschappelijke verhoudingen, met inbegrip van feilen in eigen kring, aan te spreken.

123 Welke beleidsinstrumenten gericht op een evenwichtige bevolkings- en inkomensopbouw in 33 wijken zullen worden ingezet en welke gerichte inspanningen om segregatie tegen te gaan zullen worden ondernomen?
Het kabinet stelt zich ten doel de groei van wijken met een eenzijdige bevolking van achterstandsgroepen waarin maatschappelijke problemen culmineren, tegen te gaan. Het kabinet staat daarbij een integrale aanpak via fysieke, economische en sociale maatregelen voor ogen. Het lokale bestuur zal met lokale betrokkenen en burgers primair invulling moeten geven aan verbetering van de stedelijke woon- en leefkwaliteit. In overleg met de minister voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu zal de fysieke en sociale samenstelling van wijken, de achtergronden van spreidingspatronen en de invloed van het overheidsbeleid worden geanalyseerd. Daarnaast zal worden bezien welke maatregelen in 2003, aanvullend op het reeds met het Grotestedenbeleid ingezette beleid, kunnen worden getroffen.

124 Om verdere afzondering van de algehele samenleving te voorkomen, is niet alleen een 33 investering nodig in het leefklimaat van deze wijken, maar ook beleid gericht op een evenwichtige bevolkings- en inkomensopbouw. Kan de regering toelichten op welk(e) beleid(sinstrumenten) het hier doelt?
Een bedoeld gevolg van het ingezette beleid op met name fysiek terrein is een evenwichtiger bevolkings- en inkomensopbouw in wijken. Op het fysieke vlak dient in de bestaande wijken te worden gezorgd voor een aantrekkelijker aanbod. Er dienen meer gevarieerde en kwalitatief betere woningen te worden aangeboden, de woonomgeving dient te worden verbeterd en woningen moeten worden verkocht, zodat deze wijken aantrekkelijk blijven of worden voor midden- en hogere inkomens. Ook in nieuwe wijken (Vinex) dient een substantieel deel van de nieuwe woningen uit sociale woningbouw te bestaan. Hiermee

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 33/114

wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding van de betaalbare woningvoorraad.

125 Hoe zal worden bevorderd dat instellingen faciliteiten bieden om onderwijs, werk en 34 zorgtaken te kunnen combineren?
Voor inburgeraars is het niet kunnen combineren van een inburgeringscursus en hun zorgtaken of het niet kunnen combineren van een inburgeringscursus en werk er dikwijls de oorzaak van dat de inburgeringscursus voortijdig wordt beëindigd. Om dit tegen te gaan wordt ingezet op het vormen van duale trajecten, waarbij NT2 wordt gecombineerd met een beroepsopleiding of werk, of zelfs opleidingstrajecten binnen werk. Ook zijn er steeds meer onderwijsinstellingen die hun cursussen in de avonduren aanbieden. In het kader van het combineren van inburgering en zorgtaken is in sommige gemeenten kinderopvang tijdens de cursusuren mogelijk gemaakt. Ook zijn er combinaties mogelijk met Vroeg- en Voorschoolse Opvang (VVE) waarbij ouders bijvoorbeeld in aanpalende lokalen van hun peuter- en kleuterkinderen, onderwijs volgen, dat aansluit op datgene wat hun kinderen leren.

126 De regering is van zins om extra geld uit te trekken voor de procesvertegenwoordiging 35 IND. Betekent dit dat men nog altijd veel bijstand duur blijft inkopen bij de landsadvocaat (PRDF) of is de regering juist van zins om meer ambtenaren `in eigen huis' op te leiden om in rechte op te treden?
De IND is van zins om de inzet van de Landsadvocaat de komende jaren geleidelijk af te bouwen tot een minimaal noodzakelijk geachte hoeveelheid zaken. Dit afbouwscenario voorziet in een teruggang van 50.000 `ingehuurde' uren in 2002 naar uiteindelijk 20.000 uren in 2005. De noodzakelijke bijstand blijft dus worden ingekocht, maar in veel mindere mate. Daarnaast breidt de IND de komende tijd de eigen procesvertegenwoordiging uit omdat er in 2003 en 2004 een piek wordt verwacht van het aantal zaken bij de vreemdelingenkamers. Zodoende kan de IND meer ambtenaren in eigen huis opleiden om in rechte op te treden.

127 Blijkens de overzichtstabel beleidsmatige mutaties wordt er flink gekort op de 10-dagen 35 toets. Kan de regering aangeven of het wijzigen van de 10-dagen toets in (bijvoorbeeld) een 20-dagen toets nog meer bezuinigingen of ombuigingen oplevert in deze? De opgenomen mutaties geven de maximale besparing aan die kan worden verwacht op grond van de in voorbereiding zijn wijziging van de 10-dagen toets. Andere bezuinigingen of ombuigingen worden niet verwacht.

128 Voor 2003 staat nog een ombuiging van * 170 mln. opgenomen als " Ombuiging 35 Strategisch Akkoord onverdeeld". Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de invulling hiervan?
De Kamer wordt nog voor de behandeling van de Justitie-begroting in uw Kamer middels een Nota van Wijziging geïnformeerd over de invulling van de ombuiging ad * 170 miljoen.

129 Kan exact worden aangegeven (beleidsartikel en budget) bij welke in de tabel genoemde 35 intensiveringen er sprake is van een intensivering ten behoeve van criminaliteitspreventie? Bij geen van de in de tabel genoemde intensiveringen is sprake van een intensivering ten behoeve van criminaliteitspreventie.

130 Wat gaat de regering doen met de * 10 miljoen die jaarlijks zijn uitgetrokken voor het 35 Actieplan terrorismebestrijding en veiligheid? Wordt het ter beschikking komende geld louter aangewend voor de uitvoerende diensten? Voor de uitvoering van het totale actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid is jaarlijks ongeveer 90 miljoen euro structureel beschikbaar. Uitgangspunt bij de uitwerking van de budgettaire gevolgen van het actieplan was dat het beschikbare geld zoveel mogelijk zou worden toebedeeld aan de uitvoerende diensten. Bij brief van 26 oktober 2001 (Kamerstukken II, 2001-2002, 27 925, nr. 20) heeft de (toenmalige) minister van Financiën de budgettaire verwerking per ministerie aan uw Kamer doen toekomen. Uit dit overzicht blijkt dat de 9,8 miljoen euro die structureel is toebedeeld aan Justitie hoofdzakelijk wordt besteed aan de uitvoerende diensten, te weten het Openbaar Ministerie (4,45 miljoen euro), de Zittende Magistratuur (0,9 miljoen euro), de Dienst Justitiële Inrichtingen (1,1 miljoen

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 34/114

euro). Daarnaast is onder meer budget beschikbaar gesteld voor vreemdelingenzaken (o.m. ten behoeve van het ontwikkelen van biometrische identificatiemogelijkheden) en de beveiliging van de burgerluchtvaart. Over de besteding van de gelden en de voortgang van het actieplan is regelmatig aan uw Kamer gerapporteerd middels voortgangsrapportages.

131 Hoeveel DNA-profielen zullen worden opgenomen in de DNA-databank na 2004? 36 Mocht het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden op 1 januari 2004 in werking treden, dan zullen naar schatting in 2004 ongeveer 11 000 DNA-profielen van personen worden opgenomen die na 1 januari 2004 worden veroordeeld voor een gewelds- of zedenmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verwachting is dat het aantal veroordeelden in 2005 8 000 zal zijn, in 2006 7 000 en in 2007 en volgende jaren 6 000. Bij deze schatting is uitgegaan van het aantal veroordeelden in 2000. In deze schatting is er verder van uitgegaan dat het aantal veroordeelden van wie in het kader van het voorbereidend onderzoek al celmateriaal voor DNA-onderzoek is afgenomen, in de loop van de jaren zal groeien als gevolg van de verruiming van de mogelijkheden tot het afnemen van celmateriaal bij verdachten die de wet van 5 juli 2001 biedt. Verder is in de schatting het aantal veroordeelden verdisconteerd dat opnieuw in aanraking komt met justitie. Van degenen van wie reeds een DNA-profiel is verwerkt, behoeft ingevolge het voorstel van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet nog eens een DNA-profiel te worden vastgesteld. Verder zal het wetsvoorstel tot gevolg hebben dat in 2004 eenmalig 5550 DNA-profielen in de DNA-databank worden opgenomen van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel reeds zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel voor een gewelds- of zedendelict waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en deze sanctie ondergaan of nog moeten ondergaan. Deze schatting is gebaseerd op de raming van de dagbezetting over het jaar 2000 in penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en justitiële jeugdinrichtingen voor de aangewezen gewelds- en zedenmisdrijven. De hierboven genoemde cijfers laten zien dat de DNA- databank nog dit decennium in een fors tempo zal worden gevuld. Naast de DNA-profielen van bekende personen (verdachten en veroordeelden) zullen ook DNA-profielen van onbekende verdachten uit sporenmateriaal worden afgeleid en opgeslagen in de DNA-databank, bijvoorbeeld in het kader van het project High Volume Crime (voertuigcriminaliteit en woninginbraken).

132 Hoe verhouden de aangekondigde intensiveringen bij de aanpak van drugkoeriers op 36 Schiphol zich tot het recent aangekondigde beleid ten aanzien van het terugsturen van bolletjesslikkers?
De extra investeringen, zoals genoemd in de toelichting bij de begroting, zien toe op versterking van de verschillende instanties die een taak hebben bij de uitvoering van het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol. Deze extra inzet is nodig geacht, ook voor de uitvoering van het beleid, zoals aangekondigd in het Vierde voortgangsbericht.

133 Met betrekking tot gerechtskosten strafzaken rijst de vraag of de regering aanbieders van 36 37 telecommunicatie (op straffe van niet verlening of intrekking van de vergunning) niet zou moeten verplichten hun gegevens gecentraliseerd en geautomatiseerd aan te leveren aan de verzoekers binnen de overheid. Moeten de tarieven voor tolken en/of vertalers niet naar beneden moeten worden bijgesteld?
Voor de verstrekking van identificerende gegevens door telecommunicatie aanbieders is een geautomatiseerd systeem ingericht. Dit systeem, het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) maakt het mogelijk gecentraliseerd en geautomatiseerd naam-, adres- en woonplaatsgegevens en telefoonnummers op te vragen. Het informatiesysteem wordt thans landelijk uitgerold. Dit levert inderdaad een aanzienlijke kostenbesparing op voor de overheid. Andere dan identificerende gegevens, zoals de verkeersgegevens en de inhoud van gesprekken, worden wel geautomatiseerd, maar niet gecentraliseerd aangeleverd. Het verplichten van telecommunicatie aanbieders tot het inrichten van een gecentraliseerd systeem voor dergelijke gegevens zou leiden tot een ­onnodige- kostenverhoging in plaats van kostenbesparing.

De toename van het aantal niet of gebrekkig Nederlands sprekenden in ons land leidt tot een stijging van de kosten van tolken en vertalers. Alhoewel tal van initiatieven worden

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 35/114

ontplooid om het beroep op tolken terug te dringen wijst de praktijk uit dat in toenemende mate documenten en gesprekken vertaald dienen te worden. Bijvoorbeeld ten behoeve van een gerechtelijk vooronderzoek. De stijging van de gerechtskosten is voor een deel toe te schrijven aan deze ontwikkeling.
De Tweede Kamer zal nog dit jaar worden geïnformeerd over de uitkomsten van een nadere verkenning naar alternatieve mogelijkheden om een passend aanbod van tolken en vertalers voor de justitiële ketens te garanderen. Daarbij zal ook worden ingegaan op (de gewenste ontwikkeling met betrekking tot) het tariefsniveau.

134 Met hoeveel plaatsen wordt de opleidingscapaciteit van de SSR uitgebreid om extra 37 rechters op te leiden? De verantwoordelijkheid voor het opleiden van rechterlijke ambtenaren ligt per 1-1-2002 volledig bij de Raad voor de Rechtspraak en het Parket Generaal. Desgevraagd geeft de Raad voor de Rechtspraak aan dat de opleidingscapaciteit voor rechterlijke ambtenaren in opleiding (RAIO's) in 2003 niet wordt uitgebreid. Deze zal vooralsnog worden gehandhaafd op 60. Voor wat betreft de instroom van de buitenstaanders zal een verhoogde opleidingsinspanning worden geleverd. Gepland was om 229 buitenstaanders in te laten stromen in het jaar 2003. Echter in het licht van de recente ontwikkelingen met betrekking tot de invulling van het Strategisch Akkoord en meer specifiek het Veiligheidsprogramma zal dit aantal waarschijnlijk (neerwaarts) worden bijgesteld.

135 Onder rechterlijke macht wordt gesproken over een uitbreiding van de zittende 37 magistratuur. Om welke kwantitatieve hoeveelheid personen gaat het hier? Waarom is er geen sprake van een uitbreiding van de staande magistratuur? Middelen worden niet direct beschikbaar gesteld voor fte's maar voor extra af te handelen zaken. Het exacte aantal personen dat kan en zal worden aangetrokken voor de beschikbaar gestelde reeks middelen is dan ook niet bekend. De middelen zijn bestemd om (een deel van) de groei in zaaksaantallen dan wel zaaksgewicht te kunnen afhandelen. Bij de beantwoording van vraag 313 is een indicatie gegeven van het aantal extra af te handelen zaken dat mogelijk is met deze middelen.

136 Met betrekking tot de Dienst Justitiële Inrichtingen rijst de vraag of het mogelijke is het 37 38 detentieregime in de inrichtingen te wijzigen op een wijze waardoor de druk op het personeel en de kosten afneemt?
In het plan modernisering sanctietoepassing, dat tegelijk met het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden, is een aantal maatregelen opgenomen waaronder aanpassing van het bestaande detentieregime in de inrichtingen. Deze maatregelen zijn allereerst gericht op het verminderen van de druk op de detentiecapaciteit door een samenstel van maatregelen van aanbodvergroting en vraagvermindering. Daarbij worden de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk ingezet. Belangrijke randvoorwaarden daarbij zijn de veiligheid in de inrichting en de beheersing van de werkdruk van het personeel in de inrichtingen. De analyse in de nota `Investeren in personele zorg DJI' die in november 2001 naar de Kamer is gestuurd (TK 2001-2002, 24587, nr. 71) is onverkort van kracht.

137 Is de ophoging van het budget van SRN met structureel * 7,5 miljoen noodzakelijk, gelet op 38 de vele minder positieve signalen over haar functioneren? De ophoging heeft te maken met financiële consequenties van de invoering van outputsturing en de toegenomen kosten van de automatisering. Het betreft de kosten voor huisvesting bij de verslavingsreclassering en het Leger des Heils die niet in de kostprijs 2001 waren opgenomen en de stijging van licentie- en gebruikskosten van de automatisering. Overigens heeft de reclassering de afgelopen periode veel werk verzet bij de invoering van het systeem van outputsturing en het cliëntvolgsysteem. Bovendien is er geïnvesteerd in productontwikkeling en kwaliteitsverbetering.

138 Waarom wordt SRN wel gesubsidieerd als er geen sprake (meer) is van een justitiële titel, 38 terwijl andere organisaties die bijdragen aan reïntegratieprojecten voor ex-gedetineerden in een vrijwillig kader geen subsidie ontvangen? De reclassering wordt gesubsidieerd voor justitiële, wettelijk vastgelegde taken. Het

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 36/114

onderscheid vrijwillig of verplicht kader is vanwege de bijzondere wettelijke positie die de reclassering heeft niet relevant. De reclassering onvangt derhalve subsidie voor activiteiten, bijvoorbeeld begeleiding en toeleiding zorg, die zij uitvoert in het kader van de schakelfunctie tussen Justitie en maatschappelijke zorgvoorzieningen.

139 Hoe verlopen de besprekingen tussen de regering en Stichting Exodus en de Ontmoeting 38 over een eventuele toekenning van subsidie? Eerste ondergetekende heeft aan beide organisaties aangegeven dat de financiering per 1 januari 2003 voor activiteiten in vrijwillig kader worden stopgezet. Dit conform de uitgangspunten die zijn neergelegd in de brief d.d. 25 juli 2002 (TK 27 834 nr. 20) Beide organisaties hebben tegen deze beslissing AWB-procedures aangespannen.

140 Op grond van welke onderzoeksresultaten meent de regering dat het verhogen van de 39 griffiegelden zal leiden tot een (evenredige) afname van (civiele) rechtszaken? Worden deze (verhoogde) kosten vergoed door de rechtsbijstand(verzekeraars)? De kabinet meent dat het verhogen van de griffierechten, mede in relatie tot de ontwikkeling van alternatieven voor de rechtspraak (mediation), de justitiabelen aanzet tot een meer overwogen keuze ten aanzien van het al dan niet inschakelen van de rechter als geschiloplosser. Het onnodig gebruik maken van de rechtspraakvoorziening wordt op deze wijze beperkt. Verwacht wordt dat de hogere griffierechten resulteren in een (bescheiden) afname van het zaaksaanbod. Een en ander is gebaseerd op het onderzoek "Civiele en administratieve rechtspleging in Nederland 1951-2000", gepubliceerd in januari 2002 door de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. De Wet op de rechtsbijstand dekt alleen de kosten van de toegevoegde advocaat (exclusief inkomensafhankelijke eigen bijdrage) en niet het griffierecht. Voor on- en minvermogenden bestaat in het huidige griffierechtenstelsel een indebetstelling (kortingsregeling), bedoeld om de toegankelijkheid van de rechtspraak te waarborgen. Er is geen reden om aan te nemen dat de rechtsbijstandverzekeraars de hogere kosten niet vergoeden.

141 Vormen hogere griffierechten behalve "een extra prikkel voor grondige bezinning op de 39 wenselijkheid van het entameren van een procedure" tevens een belemmering? Nee. De hogere griffierechten zijn slechts één aspect cq. afweging waarom het hier gaat. Daarvoor spelen andere factoren een rol (o.a. het belang van de zaak, de hoogte van vergoedingen aan de advocatuur).

142 Wat zijn de gevolgen van de nieuwe richtlijn van het Landelijk Stafbureau 40 Vreemdelingenkamers ten gevolge waarvan beroepszaken en voorlopige voorzieningen, aangevraagd door asielzoekers van wie de aanvraag in het aanmeldcentrum is afgewezen, niet meer gelijktijdig hoeven worden behandeld? Hoeveel tijdsduur zit er gemiddeld tussen de behandeling van de voorlopige voorziening (vovo) en het beroep? In hoeveel procent van de gevallen wordt door de rechter in AC-vovo-aanvragen/-beroepszaken "doorgepakt"?
De Raad voor de Rechtspraak heeft in antwoord op deze vraag doen weten dat het niet de bedoeling van de nieuwe richtlijnen is om verandering te brengen in de verhouding tussen enerzijds AC-zaken waarin vovo en beroep tegelijk worden afgedaan en anderzijds AC-zaken waarin eerst een vovo-uitspraak wordt gedaan en waarin het beroep later wordt behandeld. Er komt allerminst een einde aan de staande praktijk om zaken in de AC- procedure op korte termijn af te doen.
Na een AC-vovo-uitspraak waarin niet wordt "kortgesloten" zal het beroep doorgaans versneld worden behandeld, in de regel binnen één maand. De indruk bestaat dat in een aanzienlijk percentage van AC-vovo's de beroepen worden kortgesloten. Op dit moment zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel procent van de AC-zaken er wordt kortgesloten.

143 Er zijn capaciteitsproblemen bij de Vreemdelingenkamers. Kan de regering aangeven 40 welke concrete maatregelen zij wil nemen om dit op te lossen, met daarbij een tijdschema? Ten behoeve van het kunnen verwerken van de stijging van de instroom van het aantal zaken bij de vreemdelingenkamers en om de achterstanden zo spoedig mogelijk te kunnen wegwerken zijn bij voorjaarsnota extra middelen aan de Raad voor de Rechtspraak

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 37/114

toegevoegd. Het gaat hier om * 9 mln. in 2002 en * 21,4 mln. per jaar in de jaren 2003 t/m 2006. Met behulp van deze middelen wordt de feitelijke capaciteit van de vreemdelingenkamers uitgebreid. Dit gebeurt door zowel de bestaande vreemdelingenkamers uit te breiden als door de laatste tranche uitbreidingen tot 19 vreemdelingenkamers met de meeste urgentie ter hand te nemen. Een eerste schatting wijst uit dat eind 2002 de productiecapaciteit met ongeveer 15% kan zijn uitgebreid. In de loop van 2003 zal dit percentage naar verwachting uitgroeien naar ongeveer 30%. Zoals het zich nu laat aanzien kan de achterstand bij de vreemdelingenkamers eind 2005 zijn weggewerkt.

144 Hoe gaat uitwerking worden gegeven aan het in het Strategisch Akkoord gestelde: 41 "gemeenten bieden uitgeprocedeerde asielzoekers geen vervangende opvang"? Welke maatregelen en sancties kunnen gemeenten die wel vervangende opvang bieden tegemoet zien? Hoe zal in dit verband worden omgegaan met kerken die uitgeprocedeerde asielzoekers opvang bieden?
Het beëindigen van de opvangvoorzieningen van uitgeprocedeerde asielzoekers is gebaseerd op de Vreemdelingenwet 2000. De gemeenten hebben bij verschillende overleggen aangegeven dat zij het Rijksbeleid op dit punt onderschrijven. Het is van het grootste belang dat er ten aanzien van asielzoekers, op het moment dat ze de rechten op voorzieningen verliezen, een consequent en consistent beleid wordt gevoerd, waaruit volstrekt helder blijkt dat het aan de vreemdeling is om zijn verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van teugkeer naar het land van herkomst. Hierbij mag het gemeentelijk beleid niet afwijken van het rijksoverheidsbeleid. Er is begrip voor de problemen die de gemeenten hierbij ondervinden. De dialoog met de gemeenten, provincies en VNG en IPO wordt in de komende periode voortgezet. Gezocht zal blijven worden naar constructieve oplossingen.

Het bieden van opvang aan uitgeprocedeerde asielzoekers door kerken is niet verstandig en wekt verwachtingen bij deze vreemdelingen. De dialoog met de Raad van Kerken hierover zal worden voortgezet.

145 In hoeveel gevallen, bezien naar de jaren 2000 t/m 2002, waarin gemeenten, kerken en 41 eventuele andere instanties opvang hebben geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers heeft dit geleid tot daadwerkelijke terugkeer, vertrek met onbekende bestemming, dan wel alsnog het "op straat zetten" van betrokkenen? Indien hierover geen gegevens voorhanden zijn, bent u bereid die dan te verzamelen?
Op initiatief van het Ministerie van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is door het onderzoeks- en adviesbureau van de VNG, het SGBO, in beeld gebracht de aard en de omvang van voorzieningen die door of met behulp van gemeenten worden verstrekt aan vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op overheidsvoorzieningen. Het onderzoek is gericht op de periode juli tot en met december 2001. Dit onderzoek heeft geen gegevens opgeleverd over de uitstroom uit gemeentelijke voorzieningen. Ook anderszins zijn hierover geen gegevens bekend bij de tweede ondergetekende en deze ziet geen aanleiding deze gegevens alsnog te verzamelen.

146 Kunnen de verwijderingscijfers van ama's worden gegeven van vorig jaar en dit jaar 41 (bezien naar de gebruikelijke indeling "controle adres", "vertrek onder toezicht" en "uitzetting")?
In 2001 zijn in totaal 1470 verwijderingen geregistreerd van personen die op het moment van hun asielaanvraag als ama zijn geregistreerd. Het ging om 75 uitzettingen, 20 vertrekken onder toezicht, 1266 gevallen van controle adres en 109 die onder de categorie overig vallen. Voor de eerste 9 maanden van 2002 gaat het in totaal om 1591 personen, waarvan 86 uitzettingen, 45 vertrek onder toezicht, 1376 controle adres en 84 overige verwijderingen.
Het gaat hierbij zoals vermeld om personen van wie op het moment van de asielaanvraag is geregistreerd dat het om een ama gaat. Naar aanleiding van bijvoorbeeld leeftijdsonderzoek kan zijn vastgesteld dat er geen sprake is van een alleenstaande minderjarige. Bij de categorie "controle adres" gaat het om zelfstandig vertrek uit het opvangadres. In de afgelopen vier maanden zijn drie "echte" AMA's verwijderd. Op 26 juni dit jaar zijn twee Congolese AMA's uitgezet naar hun land van herkomst. Op 29 juli jongstleden is één Chinese AMA verwijderd.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 38/114

147 Hoe zal worden omgegaan met de ophef die kan ontstaan ten gevolge van de beëindiging 41 van de voorzieningen voor vreemdelingen die al langer in Nederland verblijven en welke rol speelt hierbij het specifieke communicatieplan dat in ontwikkeling is? De beëindiging van voorzieningen van (reeds langere tijd) uitgeprocedeerde asielzoekers is een zware maatregel, die niet in alle gevallen zonder commotie uitgevoerd zal kunnen worden. De ophef zal echter zoveel mogelijk worden beperkt, door de uitvoering zo open en zorgvuldig mogelijk in te richten. Het communicatieplan heeft daarnaast tot doel gerichte informatie te verstrekken over het terugkeerbeleid, waarmee de vreemdeling zich beter bewust wordt van zijn vertrekplicht en de onvermijdelijkheid van de finale afsluiting van de asielprocedure. Het plan beoogt daarnaast de kennis van (lokale) bestuurders, belangenverenigingen en andere betrokkenen van het geldende terugkeerbeleid en de daarbinnen geldende verantwoordelijkheden en (on-)mogelijkheden te vergroten.

148 Hoe verloopt momenteel de uitplaatsing van statushouders naar reguliere huisvesting, 41 sinds de afspraken die tussen BZK, Justitie, VROM, het IPO en het COA zijn gemaakt om de achterstanden zo snel mogelijk weg te weken? Ter zake de uitplaatsing is op grond van het bestuurlijk overleg van het rijk met de VNG en het IPO van 6 mei 2002 als doelstelling geformuleerd om de achterstand met betrekking tot de huisvesting van statushouders binnen een jaar in te lopen. Hoewel er de afgelopen periode verhoudingsgewijs meer statushouders zijn gehuisvest, is nog geen sprake geweest van het inlopen van ontstane achterstanden. Gedurende het eerste kwartaal van 2002 zijn er gemiddeld 588 statushouders per maand en gedurende het tweede kwartaal van 2002 gemiddeld 614 statushouders per maand gehuisvest. In de maanden juli en augustus 2002 zijn er gemiddeld 844 statushouders in de gemeenten gehuisvest. Met een aantal gemeenten en regio's en die in die gebieden werkzame corporaties, die een grote achterstand hebben bij de realisatie van de taakstellingen, worden interbestuurlijke rondetafelgesprekken gehouden, om de oorzaken van deze achterstand te bespreken en afspraken te maken om daarin verandering te brengen. In dit verband zij ook verwezen naar het antwoord op vraag 414.

149 Kan de regering aangeven wat in de praktijk precies verstaan wordt onder goedkopere 41 vormen van opvang? Zal de bezuiniging puur zijn gericht op versobering van de huisvesting? Zo neen, hoe krijgt deze dan wel vorm? Relatief meer gebruik van goedkopere vormen van opvang (met name ZZA) is een deel van de verklaring waarom de gerealiseerde prijs per asielzoeker over 2002 lager was dan verwacht, hiernaast spelen ook schaal- en prijsvoordelen een rol. De bezuiniging betreft niets anders dan het aanpassen van de vergoeding aan het COA tot het noodzakelijk niveau.

150 Welke nieuwe activiteiten en regelgeving ontwikkelt de regering ter bestrijding van 42 leeftijdsdiscriminatie van ouderen? Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot EU- regelgeving in deze?
Thans is bij de Tweede Kamer in behandeling het wetsvoorstel houdende gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 170, nrs. 1-9).
Het wetsvoorstel strekt, voor wat betreft de discriminatiegrond leeftijd, tot implementatie van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

151 In welke strategische verkenning wordt het onderwerp "een nieuw evenwicht tussen 44 rechtsstaat en criminaliteitsbestrijding" behandeld? Momenteel wordt geen strategische verkenning uitgevoerd waarin het onderwerp "een nieuw evenwicht tussen rechtsstaat en criminaliteitsbestrijding" wordt behandeld. Dat ligt ook niet voor de hand, waar dit onderwerp, zo geformuleerd, te zeer een tegenstelling suggereert tussen "rechtsstaat" en "criminaliteitsbestrijding". In de opvatting van het kabinet is een rechtsstaat een staat die zoveel als mogelijk de veiligheid van de burgers bevordert, en dus ook een staat die criminaliteit tegengaat. Kenmerk van die rechtsstaat is dat deze zich houdt aan de eigen regels en elementaire rechtsbeginselen neergelegd in wet en verdragen. Daarmee is gegeven dat de staat zich bij de bestrijding van de criminaliteit

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 39/114

niet van alle mogelijke middelen kan bedienen. De bestrijding van de criminaliteit dient zowel op een doelmatige als behoorlijke wijze plaats te vinden. Naar verwachting zal de WRR binnenkort een advies aan de regering uitbrengen over de toekomst van de rechtsstaat. Indien dit advies aanleiding geeft om de verhouding tussen criminaliteitsbestrijding en de grenzen van de rechtstaat ten fundamentele te bezien, zal ik u daarover in de reactie van het kabinet informeren.

152 Wanneer een politieagent tijdens een achtervolging een ongeluk veroorzaakt, kan hij 46 daarvoor persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Acht u het noodzakelijk de aansprakelijkheidsregeling van agenten bij achtervolgingen aan te passen? Indien een politieagent in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeluk veroorzaakt waardoor derden schade lijden, en deze politieagent daarvoor aansprakelijk is, is daarnaast ook de overheid ingevolge artikel 170 van Boek 6 van het Burgelijk Wetboek aansprakelijk. Van belang daarbij is dat de politieagent niet draagplichtig is voor deze schade. Dat is ingevolge het derde lid van deze bepaling de overheid, behoudens in het uitzonderlijke geval dat de politieagent opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten. Hiermee wordt voldoende recht gedaan aan de belangen van politieagenten in situaties als deze, evenwel zonder dat derden van schadevergoeding verstoken blijven.

153 Is de regering bereid tot een wetswijziging om de strafrechtelijke immuniteit van de staat 46 op te heffen, gezien de problemen die door deze immuniteit zijn ontstaan in onder meer de nasleep van de vuurwerkramp in Enschede? Zo neen, waarom niet? Aan de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van de staat wenselijk zou kunnen zijn, zitten vele aspecten. De commissie- Roelvink heeft afgelopen voorjaar een rapport over deze materie uitgebracht. Eerder heeft de Raad van State een advies uitgebracht. Beide adviezen bevatten waardevolle aanknopingspunten voor een adequate beantwoording van vermelde vraag. De regering heeft er behoefte aan, zich fundamenteel in deze materie te verdiepen, alvorens tot een afweging te komen. Aangetekend zij nog dat de regering niet de analyse deelt, dat de strafrechtelijke immuniteit van de staat bij de vuurwerkramp in Enschede problematisch zou zijn gebleken.

154 Welke initiatieven worden ontplooid met betrekking tot de problematiek omtrent de 47 omgangsregeling tussen de gescheiden ouder en kind en de afdwinging van de naleving hiervan?
Voor het afdwingen van de medewerking aan een omgangsregeling kan thans gebruikt gemaakt worden van de toepassing van de civielrechtelijke dwangmiddelen neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals de dwangsom, gijzeling en reële executie, alsmede maatregelen op het terrein van alimentatie, jeugdbescherming en gezag. Een alternatief op dit terrein kan gelegen zijn in omgangsbemiddeling en omgangsbegeleiding. Op het terrein van omgangs- en scheidingsbemiddeling hebben experimenten plaatsgevonden. De standpuntbepaling ten aanzien van de uitkomsten van deze experimenten zal u op korte termijn worden toegezonden.Tevens zal daarbij een overzicht worden gegeven van de bestaande middelen ter effectuering van de omgangsregeling en zal aandacht worden geschonken aan eventuele mogelijke andere alternatieven.

155 Is de regering van mening dat op het gebied van echtscheidingsbemiddeling thans 47 voldoende onderzoek is gedaan om over te gaan tot het concipiëren van een wetsvoorstel dat echtscheiding zonder tussenkomst van een rechter als uitgangspunt kent, op de wijze die ook geldt voor de ontbinding van een geregistreerd partnerschap? Binnenkort zal eerste ondergetekende u zijn standpunt ten aanzien van de uitkomsten van de experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling doen toekomen. Daarbij zal bovenstaande vraag worden betrokken.

156 Overweegt de regering wetgeving op het terrein van het concubinaat? 47 Op dit moment hebben partners die hun relatie formeel willen laten vastleggen drie mogelijkheden: trouwen, een geregistreerd partnerschap aangaan of een (notarieel) samenlevingscontract sluiten. Daarnaast kunnen partners kiezen om samen te wonen zonder officieel iets te regelen. Niet gebleken is dat er in de praktijk behoefte bestaat aan

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 40/114

een andere wettelijk geregelde samenlevingsvorm dan de hiervoor genoemde mogelijkheden. Er bestaan daarom geen voornemens om naast de bestaande mogelijkheden een nieuwe wettelijke regeling voor het concubinaat tot stand te brengen.

157 Overweegt de regering over te gaan tot de afschaffing van het geregistreerd partnerschap 47 nu het burgerlijk huwelijk is opengesteld voor mensen van gelijk geslacht en het geregistreerd partnerschap daardoor overbodig is geworden? In de maanden januari tot en met augustus van dit jaar zijn er 4609 geregistreerde partnerschappen gesloten (voorlopige cijfers van het CBS). Dit aantal maakt het aannemelijk dat er naast het huwelijk behoefte bestaat aan het instituut geregistreerd partnerschap. Zoals bij de behandeling van de Wet openstelling huwelijk is aangegeven is het de bedoeling om het geregistreerd partnerschap voorshands in stand te laten. Wel zal vijf jaren na de inwerkingtreding van de Wet openstelling huwelijk de ontwikkeling van het opengestelde huwelijk en het geregistreerd partnerschap geëvalueerd worden (artikel III van genoemde wet). Dan kan beoordeeld worden of het geregistreerd partnerschap afgeschaft moet worden.

158 Overweegt de regering over te gaan tot het instellen van een wettelijke omgangsregeling 47 48 tussen het kind en de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft in dier voege dat indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft zijn/haar gezag over het kind verliest indien en zolang hij/zij niet meewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling? Het is nu reeds mogelijk om een wijziging van het gezag te verzoeken. Bij gezamenlijk gezag kan een verzoek tot eenhoofdig gezag worden ingediend of, indien er sprake is van eenhoofdig gezag, een wijziging van het eenhoofdig gezag. Het gebruik van dit middel is alleen zinvol als de verzoekende ouder ook daadwerkelijk bereid en in staat is om met het gezag van het kind te worden belast en dus de verzorging en opvoeding van het kind op zich kan nemen. Bij een verzoek tot gezagswijziging stelt de rechter in zijn afweging het belang van het kind centraal. Bij een regeling waarbij de ouder het gezag verliest als hij/zij niet meewerkt aan een omgangsregeling is het belang van de ouder leidend en dat is niet wenselijk. Eerste ondergetekende acht een wetswijziging derhalve niet noodzakelijk en wenselijk.

159 Houdt verbetering van de civielrechtelijke positie van slachtoffers een wijziging in van de 48 strafrechtelijke positie van slachtoffers?
In het nieuwe verzekeringsrecht wordt een voorziening getroffen op grond waarvan het slachtoffer zich bij een (onverplichte) aansprakelijkheidsverzekering voor schadevergoeding niet hoeft te wenden tot de aansprakelijke dader, maar rechtstreeks uitkering kan vorderen van de verzekeringsmaatschappij (de "directe actie"). Voor verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen (WAM, jachtverzekering en kernenergie) gold reeds dat een slachtoffer op grond van de wet een rechtstreeks recht tegen de verzekeraar kan geldend maken. Opmerking verdient evenwel dat tegenwoordig in aansprakelijkheidspolissen een zogenoemde opzetclausule pleegt te worden bedongen, op grond waarvan opzettelijk toegebrachte schade veelal van dekking is uitgesloten. Juist bij strafbare feiten zal er dan derhalve geen verzekeringsdekking zijn. De regeling van de strafrechtelijke positie van het slachtoffer kan strikt genomen los worden gezien van de wijze waarop het slachtoffer de schade uit onrechtmatige daad op de dader dient te verhalen. Uitgangspunt van de huidige wettelijke regeling is echter dat het het slachtoffer zo gemakkelijk mogelijk moet worden gemaakt om zijn schade vergoed te krijgen. Het geldend recht houdt in dat het slachtoffer zich als benadeelde partij voor eenvoudige vorderingen kan voegen in het strafproces, waarbij in aansluiting op het strafproces meteen een rechterlijke beslissing op zijn vordering wordt genomen. Aan het sanctie-arsenaal in het strafrecht is ook de schadevergoedingsmaatregel toegevoegd, zodat het slachtoffer niet meer zelf belast wordt met de inning van de vordering. De weg van het civiele recht werd daarvoor minder gemakkelijk geacht, hetgeen onverlet laat dat complexe schade-acties niet op eenvoudige wijze in het strafproces kunnen worden beslist. Het is daarom aangewezen dat indien een dergelijke zaak zich voordoet, naar de burgerlijke rechter wordt verwezen. Indien een slachtoffer ervoor kiest om zijn vordering aanstonds aan de burgerlijke rechter voor te leggen, brengt dat geen wijziging in zijn strafrechtelijke positie. Door de nieuwe voorziening in het verzekeringsrecht worden hem meer mogelijkheden aangereikt voor de beslissing over de wijze waarop hij zijn schade wil

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 41/114

verhalen en de voor- en nadelen die daaraan zijn verbonden.

160 Welke initiatieven worden ontplooid met betrekking tot het inzetten van bestuurlijke boeten 50 als middel om de strafrechtketen te ontlasten? Ter uitwerking van de passage in het Strategisch Akkoord over `een optimale inzet van de bestuurlijke boete' kondigt paragraaf 2.2 van het beleidsprogramma bij de justitiebegroting aan, dat in het voorjaar van 2003 een visie van het kabinet op slagvaardig punitief optreden aan de Tweede Kamer gepresenteerd zal worden. Daarbij zal het thans geldende afwegingskader voor introductie van bestuurlijke boeten, zoals gepresenteerd in het kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999 ­ 2000, 26 800 VI, nr 67), nader worden gepreciseerd. Tegelijkertijd ontvangt de Tweede Kamer een toepassing van die gepreciseerde visie op de kleine ergernissen van de lokale veiligheid, zodat deze van het optimaal punitief sluitstuk kunnen worden voorzien. Er is geen centraal overzicht beschikbaar van de andere trajecten die momenteel binnen de Rijksoverheid aanhangig zijn, waarbij in enig stadium van voorbereiding introductie van bestuurlijke boeten wordt overwogen.

161 Hoe verhoudt de invoering van een algemene identificatieplicht voor verdachten van een 52 strafbaar feit zich met het voornemen, zoals neergelegd in het Strategisch Akkoord op p.10 (Kamerstuk 28375, nr. 5), om een onbeperkte identificatieplicht in te voeren? Zie het antwoord op vraag 163.

162 Wat zal naar verwachting de bijdrage (uitgedrukt in een cijfer) van het eventueel invoeren 52 van een algemene identificatieplicht zijn op het reduceren van het aantal strafbare feiten? Zie het antwoord op vraag 163.

163 Kan de regering aangeven aan welke vorm van identificatieplicht zij denkt? Zal de 52 identificatieplicht ook een draagplicht in moeten houden? Het kabinet streeft naar invoering van een algemene identificatieplicht die een draagplicht en toonplicht impliceert. Daarnaast zal worden nagegaan op welke wijze de identificatieplicht zal doorwerken in het kader van het toezicht op de naleving van wetten dat aan verschillende soorten toezichthouders is opgedragen. Daarbij zal ook aandacht moeten worden besteed aan de sanctie die op het niet kunnen voldoen aan het tonen van een identiteitsbewijs moet worden gesteld.
Het is thans niet te voorzien of en hoeverre de invoering van een algemene identificatieplicht zal leiden tot een reductie van het aantal strafbare feiten. Wel mag worden verwacht dat invoering van een identificatieplicht zal leiden tot een bijdrage aan de opsporing, die zich evenwel niet leent tot kwantificering. Vooral voor degenen die thans nog niet gehouden zijn op grond van enige bijzondere identificatieplicht een identiteitsbewijs bij zich te dragen, zal het moeilijk worden om hun identiteit ten aanzien van de politie verborgen te houden. Mogelijk is ook dat personen die verplicht zijn desgevraagd een identiteitsbewijs te tonen minder aanleiding vinden om zich onnodig op te houden bij wanordelijkheden.

164 Verwacht de regering dat, na de eventuele invoering van een algemene identificatieplicht, 52 relatief meer allochtonen dan autochtonen op straat om hun identificatie zal worden gevraagd? Welke onderzoeken en gegevens zijn hieromtrent bekend uit landen waar reeds een algemene identificatieplicht bestaat, zoals België en Frankrijk? Is de regering bereid eventuele onderzoeken hiernaar naar de Kamer te zenden? De identificatieplicht wordt ingevoerd ten behoeve van ambtenaren die daarvan in het kader van een redelijke taakuitoefening gebruik kunnen maken. Voor die taakuitoefening, het toezicht houden op de naleving van wetten, zal niet relevant zijn of de controleplichtige allochtoon of autochtoon is. De invoering van een identificatieplicht is geen doel op zich, maar een hulpmiddel om te komen tot betere handhaving op een breder terrein. Invoering van een algemene identificatieplicht zal de specifieke identificatieplicht die is neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000 onverlet laten. Deze blijft in de huidige vorm gehandhaafd. Onderzoeken met betrekking tot deze materie uit Belgie en Frankrijk zijn thans niet bekend.

165 Is de invoering van de raadsheer-commissaris naar het oordeel van de regering 53

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 42/114

daadwerkelijk een maatregel die bijdraagt tot een efficiëntere strafrechtspleging? Deze raadsheer-commissaris heeft wel goede kennis van het dossier, maar staat ver af van de dagelijkse praktijk van de rechter-commissaris. De invoering van de raadsheer-commissaris bij de gerechtshoven kan naar het oordeel van de regering inderdaad bijdragen tot een efficiëntere rechtspleging. In gevallen waarin dat aangewezen voorkomt, zullen - veelal incidentele - onderzoekshandelingen aan een raadsheer bij het gerechtshof kunnen worden opgedragen, waar thans slechts de mogelijkheid van verwijzing naar de rechter-commissaris bestaat. Tegelijk blijft de mogelijkheid van verwijzing naar de rechter-commissaris onverkort bestaan, zodat daarvan gebruik kan worden gemaakt in gevallen waarin zulks vanwege diens specifieke deskundigheden wenselijk is.

166 Het parlement is medewetgever. In hoeverre zijn de genoemde impulsen en initiatieven ter 54 60 bevordering van de kwaliteit van de wetgeving toegankelijk voor de leden en medewerkers van het parlement?
De meeste instrumenten die in het kader van het wetgevingskwaliteitsbeleid zijn ontwikkeld, zijn ook voor Kamerleden toegankelijk. Zo worden de Aanwijzingen voor de regelgeving, het Draaiboek voor de wetgeving en de 101 praktijkvragen EG-implementatie in boekvorm uitgegeven. Verschillende checklists en beleidskaders die de afgelopen jaren in het kader van doorlichtingsprojecten zijn ontwikkeld, zoals een checklist over doorberekening van handhavingskosten, over eigen bijdragen, over gebruik van normalisatie en certificatie in regelgeving, zijn bij of als onderdeel van kabinetsstandpunten over deze onderwerpen, aan de Tweede Kamer toegezonden en veelal in de Kamerstukken gedrukt. Over deze instrumenten en de toepassing daarvan is desgewenst ook informatie te verkrijgen bij het Ministerie van Justitie.

167 Welk percentage reductie van de hoeveelheid regelgeving zal de komende jaren worden 57 geboekt? Kan dit percentage worden aangeven in reductie van de administratieve lasten en van reductie van het absoluut aantal wetten en regels? De reductie van de hoeveelheid regels kan niet in een percentage worden weergegeven. Het kabinet zal een beleidsprogramma starten, gericht op het creëren van ruimte in de samenleving voor burgers en maatschappelijke instellingen, de vergroting van keuzevrijheid en tegelijkertijd de vergroting van de daadkracht van de overheid. De rechtsorde heeft daarin een centrale plaats. Niet de hoeveelheid regels is daarbij het eerste aandachtspunt, maar de mate waarin de wetgeving burgers en maatschappelijke instellingen zelf in de gelegenheid stelt te bepalen en te doen wat nodig is en hun deel van de verantwoordelijkheid te nemen voor het publieke functioneren van de samenleving. Binnenkort ontvangt de TK een plan van aanpak, volgens welke het kabinet bovengenoemd beleidsprogramma zal starten. Separaat zal een plan tot reductie van administratieve lasten aan de TK worden gezonden.

168 Wat is het adres van de website voor wetgevingsjuristen? Is dit een openbare website? 58 Het adres van de website is www.kc-wetgeving.nl . Deze website is niet openbaar. Zij bevat onder meer een Wie Weet Wat van wetgevingsjuristen die werkzaam zijn bij de rijksoverheid en de Raad van State (de namen, adressen, taken, dossiers, deskundigheden), een gereedschapskist voor wetgevingsjuristen (zoals een overzicht van toetsen en checklists, links naar rechtsbronnen (sites; toegang tot databanken), informatie over kenniskringen). Ook is er een voorziening om via mailinglijsten met elkaar te communiceren.

169 Wat zijn de kosten van een advies, fiche en handleiding van ICER? 60 De ICER heeft tot taak beleidsmakers, wetgevers en rechtspraktijk beter in staat te stellen EU-aspecten bij hun werkzaamheden te betrekken en in overeenstemming met het EU- recht te handelen. Om een goede doorwerking van het EU-recht in de nationale rechtsorde te waarborgen draagt de ICER zorg voor de interdepartementale en intradepartementale coördinatie van de voorbereiding en uitvoering van het EG-recht in Nederland en een meer effectieve en doelmatige inschakeling van EG-rechtelijke expertise door de departementen bij de voorbereiding en uitvoering van het Europese recht. In dit verband brengt de ICER jaarlijks enige tientallen fiches, een twintigtal adviezen en 1 à 2 handleidingen uit. Deze producten worden meestal gemaakt door de secretarissen van de ICER. Zowel bij het

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 43/114

Ministerie van Buitenlandse Zaken als bij het Ministerie van Justitie zijn drie ICER- secretarissen werkzaam. Voor Justitie gaat het om 2,8 fte. Deze drie medewerkers besteden ongeveer 60% van hun tijd aan ICER-werkzaamheden. De kosten van het interdepartementale besluitvormingscircuit waarin de producten worden besproken zijn moeilijk te ramen.

170 Hoe rijmt de voorgenomen bezuiniging op criminaliteitspreventie zich met de passage, 61 verwoord op p. 9 van het Strategisch Akkoord, dat criminaliteitsbestrijding hoge prioriteit moet hebben, zowel preventief als repressief? Bij de bestrijding van criminaliteit zullen inderdaad zowel preventieve als repressieve activiteiten hoge prioriteit hebben. Het financiële kader dat in het Strategisch Akkoord is overeengekomen laat echter niet toe dat criminaliteitspreventie wordt uitgezonderd van de volume- en efficiencykortingen bij de Rijksoverheid.

171 Wat is het interventiepercentage per partner in de strafrechtsketen? Hoe ontwikkelt dit 61 percentage zich per ketenpartner door de jaren heen? Beleidsartikel 3.1. heeft betrekking op preventieve interventies. Voorbeelden zijn netwerken tegen huiselijk geweld in gemeenten; spijbelcontrole in het onderwijs of de toepassing van beveiligingsmaatregelen in het bedrijfsleven). De bedoelde preventieve maatregelen worden niet uitgevoerd door partners in de strafrechtsketen. Een interventiepercentage per partner in de strafrechtsketen kan om die reden niet berekend worden.

172 Kan een nadere uitleg worden gegeven voor de relatief grote budgetflexibiliteit bij het 61 beleidsartikel Criminaliteitspreventie? In hoeverre is dit deel van het budget vrij besteedbaar?
De uitgaven voor criminaliteitspreventie betreffen voor een belangrijk deel eenmalige stimuleringssubsidies. Jaarlijks worden op basis van de beleidsprioriteiten op dit terrein beleidsregels opgesteld. Met andere woorden, een substantieel deel van de geraamde kosten van het beleidsartikel is nog niet bestuurlijk gebonden.

173 Is de regering bereid het vereiste van dubbele strafbaarheid bij vrouwenbesnijdenis op te 61 heffen, nu een wijziging van artikel 5 WvSr heeft plaatsgevonden? Zo neen, waarom niet? Het Kabinet bereidt een algemene notitie voor, waarin verschillende aspecten van het vereiste van dubbele strafbaarheid ten aanzien van rechtsmacht, uitlevering, wederzijds rechtshulp en wederzijdse erkenning aan de orde komen. Deze notitie zal ook ingaan op de vraag of het wenselijk is om het vereiste van dubbele strafbaarheid al dan niet te handhaven voor specifieke misdrijven, waaronder vrouwenbesnijdenis. De notitie zal aan het eind van 2002 worden uitgebracht.

174 Zijn de regering recente cijfers bekend over gevallen van vrouwenbesnijdenis in de 61 Somalische gemeenschap? Welke vormen van voorlichting over vrouwenbesnijdenis vinden op het moment plaats richting de Somalische gemeenschap? Ziet de regering redenen om de overheidsinspanningen op dit gebied te versterken? Bij brief van 6 juli 2001 (TK, 2000-2001, 27400 IV, nr 83) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Kamer geïnformeerd over de problematiek van de vrouwenbesnijdenis en daarbij behorende beleidsmaatregelen. In deze brief is uiteengezet dat het niet mogelijk blijkt betrouwbare data te verkrijgen over het aantal gevallen van vrouwenbesnijdenis. Dit is nog steeds het geval. De voorlichting over vrouwenbesnijdenis vindt plaats door sleutelfiguren en vertrouwenspersonen uit de Somalische gemeenschap, die voor dit doel een training hebben gekregen. Om dit mogelijk te maken heeft het ministerie van VWS aan Pharos een projectsubsidie gegeven voor de jaren 2001 en 2002. Daarna zal de voorlichting over dit onderwerp structureel in het werkplan van Pharos worden opgenomen. Er vindt nog een evaluatie van deze extra subsidie plaats. Dat is een geëigend moment om te bezien of het gevoerde beleid effectief is.

175 Hoe reageert de regering op de constatering van Defence for Children dat bij de 61 Nederlandse overheid onvoldoende deskundigheid en ondersteuning bestaat ten aanzien van internationale kinderontvoeringen (zie hierover het rapport Ontvoering van kinderen,

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 44/114

verhalen van ouders)? Hoe reageert de regering op de suggesties van Defence for Children om in het gebrek aan deskundigheid en ondersteuning verbetering te brengen, bijvoorbeeld door een ad hoc commissie in te stellen die de problematiek van kinderontvoeringen in kaart brengt en suggesties doet aan het ministerie, door een steunfonds bij het ministerie in te stellen dat de kosten voor rechtshulp die ouders maken (deels) kan vergoeden en om de kinderbijslag in geval van een kinderontvoering niet in te houden? Met betrekking tot deze vragen zij verwezen naar het antwoord op de brief van de Vaste Commissie van Justitie d.d. 2 oktober 2002 (kenmerk: Just.-02-755) waarin wordt gevraagd om een reactie op het rapport d.d. 25 september 2002 van de Stichting Defence for Children International.

176 Bent u bereid de rol van het Bureau Centrale Autoriteit op het gebied van internationale 61 kinderontvoeringen te laten evalueren? Zo neen, waarom niet? Zie het antwoord op vraag 175.

177 Burenruzies kunnen ontwrichtend en bedreigend zijn. Kan worden aangegeven wat de 61 resultaten zijn van zogenaamde buurtbemiddelingsprojecten, die onder meer het `buren pesten' willen tegengaan? Op welke schaal worden dergelijke projecten op het moment toegepast? Ziet de regering mogelijkheden voor uitbreiding? In 2003 zal een evaluatie plaatsvinden van de op basis van de stimuleringsregeling criminaliteitspreventie van het Ministerie van Justitie gesubsidieerde projecten buurtbemiddeling. Daartoe is een registratiesysteem ontwikkeld. De resultaten daarvan zullen aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Op dit moment bestaan er tenminste 35 projecten. Daarvan zijn 29 gestart met een subsidie van het Ministerie van Justitie.Ongeveer 8 projecten zijn nog in voorbereiding. Nadat enkele experimenten met buurtbemiddeling vanaf 1997 mede door het Ministerie van Justitie waren gesubsidieerd is buurtbemiddeling als best practice opgenomen in de eerder genoemde stimuleringsregeling in 2000 tot en met 2002. Het kabinet is van opvatting dat buurtbemiddeling thans voldoende onder de aandacht is gebracht van gemeenten en andere instanties en dat het aan hen is om ook zonder startsubsidie van de rijksoverheid verdere initiatieven te ontplooien. Een aantal gemeenten en instanties doet dat ook. Overigens is er voor de steden die onder het grote stedenbeleid vallen uit de impuls `Onze buurt aan zet' van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de mogelijkheid, voorzover de gelden uit de genoemde impuls nog niet door hen belegd zijn, tot en met 2003 een buurtbemiddelingsproject te starten. Tot 1 maart 2003 kan het door het Ministerie van Justitie gefinancierde expertise centrum buurtbemiddeling startende projecten faciliteren.

178 Hoe staat de regering tegenover de suggestie van plaatsvervangend korpschef Van Riessen 61 van de Amsterdamse politie, om alle drugsverslaafden onder te brengen op zogenaamde zorgboerderijen?
In het kader van de uitbreiding van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV) wordt thans onderzocht wat de feitelijke behoefte is aan landelijke verbreding voor deze voorziening. Daarbij wordt tevens nagedacht over mogelijke alternatieve huisvestingvormen voor de SOV. De suggestie van zorgboerderijen zal in dit traject worden meegenomen.

179 Volgens het rapport `Mensenhandel in Nederland, 1997-2000', van de Dienst Nationale 61 Recherche Informatie, functioneert de aanpak van mensenhandel op internationaal niveau gebrekkig en moeizaam. Hoe reageert de regering op de suggesties in dit rapport om de aanpak van mensenhandel op Europees niveau sterk te verbeteren en binnen Nederland de informatieuitwisseling tussen de verschillende politiekorpsen te verbeteren en bovenregionale, gespecialiseerde teams in te stellen? Is de regering bereid deze aanbevelingen uit te voeren?
In aanmerking genomen het feit dat mensenhandel in veel gevallen een internationale dimensie heeft en vermoedelijk ieder land in Europa er op de een of andere manier mee te maken heeft, is de suggestie om de aanpak van mensenhandel op Europees niveau sterk te verbeteren voor de hand liggend. In het kader van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), met name door het onder haar ressorterende Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR), door de Raad van Europa en door de EU zijn talrijke initiatieven genomen en activiteiten ontplooid op het terrein van

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 45/114

voorkoming en bestrijding van mensenhandel. Op een aantal daarvan is in de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel kort ingegaan. Deze rapportage bij brief van 5 juni jl. aan Uw Kamer toegezonden (niet-dossierstuk 2001-2002, just020497). Nederland investeert onder meer in preventie en voorlichting in herkomstlanden. Niet- gouvernementele organisaties, zoals het programma La Strada en de Stichting tegen Vrouwenhandel houden zich bezig met het voorkomen en bestrijden van mensenhandel. Zij hebben inmiddels verschillende aanbevelingen gedaan, gericht op preventie, vervolging van daders en bescherming van slachtoffers. Europol levert een bijdrage aan de bestrijding van mensenhandel in Europees verband, door expertise uit te wisselen met andere lidstaten door middel van een netwerk van "Liaison Officers'. Ook wordt getracht de vakkennis op het gebied van mensenhandel te vergroten door hier studies en strategische analyses naar te verrichten, expert-meetings te organiseren en trainingen te geven. Verder heeft Europol een Specialist Unit opgericht, dat zich speciaal bezighoudt met mensenhandel. Zij brengt onder meer een driemaandelijks bulletin uit met recente informatie omtrent (de aanpak van) mensenhandel.

Informatie-uitwisseling tussen politiekorpsen kan inderdaad nog beter, ook op het gebied van mensenhandel. Het Kabinet ondersteunt de ingezette beweging om te komen tot verdergaande uniformering van systemen en processen, die betere informatie-uitwisseling mogelijk maken.
Of het zal komen tot bovenregionale teams die zich specialiseren in onderzoeken naar mensenhandel, kan nu niet worden aangegeven. Welke onderwerpen of onderzoeken aan bovenregionale teams worden toebedeeld, hangt namelijk af van welke andere onderwerpen of onderzoeken ook moeten worden toebedeeld. Daartussen zal dan een keuze gemaakt moeten worden.

180 Is het juist dat, ook na de legalisering van prostitutie, veel Nederlandse gemeenten nog 61 steeds nauwelijks of geen vergunningen verstrekken voor de vestiging en exploitatie van een bordeel? Welke gegevens zijn de regering hierover bekend? Is zij bereid gemeenten hierover aan te schrijven?
Op 8 oktober jl. heeft eerste ondergetekende aan Uw Kamer de rapportage van het WODC toegezonden in zake de evaluatie van de opheffing van het algemeen bordeelverbod. Gemeenten kunnen na de opheffing van het algemeen bordeelverbod vanaf 1 oktober 2000 een zogenoemd bordeelbeleid voeren. Uit de evaluatie blijkt, dat de meeste gemeenten een beleid voeren met betrekking tot het reguleren van het aantal bedrijven. Ten aanzien van de bordelen hebben de meeste gemeenten voor een of andere vorm van maximumbeleid gekozen, dat vaak neerkomt op een status-quo beleid. Door de decentralisatie van het prostitutiebeleid geschieden de invoering van de wetswijziging en de bijbehorende handhaving ongelijktijdig en ongelijkmatig, aldus de evaluatie. Uit het deelonderzoek naar het gemeentelijk prostitutiebeleid dat op 1 maart 2002 aan Uw Kamer werd toegezonden (Niet-dossierstuk, just020216) blijkt dat medio 2001 de gemeenten op het vlak van de vergunningverlening nog een forse achterstand hadden. Hoewel actuele gegevens met betrekking tot de vergunningverlening niet beschikbaar zijn, wordt verwacht dat inmiddels, een jaar na bovengenoemd onderzoek, voortgang zal zijn geboekt bij de vergunningverlening.
Het voeren van een prostitutiebeleid is een autonome bevoegdheid van gemeenten. Met legale bordelen is voor de wijziging van de wet nooit ervaring opgedaan. Er zijn bijvoorbeeld nog juridische onduidelijkheden over de arbeidsrechtelijke positie tussen bordeelhouder en prostituee. Het is dan ook de vraag in hoeverre in redelijkheid van gemeenten mag worden verwacht dat zij thans alle vergunningen die zij zouden willen verlenen al verleend zouden moeten hebben. Inherent aan onze gedecentraliseerde eenheidsstaat immers is, dat de betrokken overheden -uiteraard binnen de grenzen van de wet- een eigen beleidsmatige invulling aan de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen kunnen geven en prioriteiten kunnen stellen in relatie tot andere belangrijke beleidsterreinen. Eerste ondergetekende ziet dan ook geen mogelijkheden om de gemeenten hierover aan te schrijven. Wel zal, in overleg met de VNG, worden gezocht naar mogelijkheden om de gemeenten te stimuleren tot meer uniformiteit in de uitvoering van de wet en de bijbehorende handhaving. De VNG geeft inmiddels een handboek prostitutiebeleid uit en verzorgt bijeenkomsten voor gemeenten voor een betere handhaving van het prostitutiebeleid.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 46/114

181 Op welke wijze wil de regering de mensenhandel, die zich steeds vaker in de 61 prostitutiebranche voordoet, terugdringen?
De vraag suggereert ten onrechte dat zich in de prostitutiebranche steeds vaker mensenhandel voordoet. Uit de evaluatie van de opheffing van het algemeen bordeelverbod die onlangs aan uw Kamer werd gezonden, blijkt in elk geval niet van een dergelijke toename. Een kwantitatief inzicht in de omvang van mensenhandel en veranderingen daarin heeft de evaluatie niet opgeleverd. Wel blijkt uit de evaluatie, dat zich verschuivingen voordoen vanuit de gereguleerde sectoren naar niet-gereguleerde sectoren van de prostitutiebranche. Grootschalige verschuivingen zijn echter niet vastgesteld. Dit wordt door diverse veldorganisaties bevestigd. Volgens deze organisaties hebben ook veel illegalen de Nederlandse prostitutie verlaten.

Mensenhandel zal moeten worden teruggedrongen door middel van een adequaat bestuurlijk toezicht op de naleving van de vergunningvoorwaarden in de gereguleerde sectoren van de prostitutiebranche. Verder zal waar mogelijk preventie moeten plaatsvinden, onder meer door een goede voorlichting aan potentiële slachtoffers van mensenhandel in Nederland en in de diverse herkomstlanden. Als sluitstuk bij de aanpak van mensenhandel fungeren de opsporing en vervolging door politie en openbaar ministerie. Politie en openbaar ministerie hebben kennis genomen van de diverse rapportages op het terrein van mensenhandel en prostitutie. Op dit moment worden de aanbevelingen uit de rapporten in kaart gebracht en zal worden bezien in hoeverre deze tot concrete maatregelen in de opsporing en vervolging zouden kunnen leiden.

182 Terre des Hommes constateert een leemte in de Nederlandse wetgeving met betrekking tot 61 handel in kinderen voor andere doeleinden dan prostitutie, bijvoorbeeld voor drugs- of wapenhandel. In het geval er geen sprake is van prostitutie valt handel in kinderen onder artikel 278 WvSr en heeft het kind bijvoorbeeld geen recht op bijzondere slachtofferopvang. Is de regering bereid om, zoals Terre des Hommes voorstelt, de wet zo aan te passen dat handel in kinderen bij alle gevallen van extreme arbeid ­ en niet alleen bij prostitutie - valt onder artikel 250 ter WvSr? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Een voorstel van wet ter uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel is in voorbereiding. Daarin wordt onder meer het voorstel gedaan om mensenhandel, gericht op andere vormen van uitbuiting dan seksuele uitbuiting, uitdrukkelijk strafbaar te stellen. Dit wetsvoorstel zal begin 2003 voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Overigens zijn degenen die kinderen inzetten voor drugs- en wapenhandel, strafbaar als medepleger van deze misdrijven.

183 Welke veiligheidsregelingen bestaan er voor ambassades en consulaten van risicolanden 61 als Afghanistan, Israël en de Verenigde Staten? Acht de regering het, gezien de veiligheidsrisico's, aanvaardbaar dat dergelijke ambassades en consulaten zich bevinden in panden met reguliere kantoren of woonruimtes? Ambassades en consulaten zijn in beginsel vrij bij de keuze van de plaats van residentie en kanselarij. Krachtens de Weense verdragen is de veiligheid van deze panden een verantwoordelijkheid van de ontvangststaat. Om begrijpelijke redenen kan niet worden ingegaan op de specifieke veiligheidsregelingen die gelden ten aanzien van de in de vraag genoemde landen.

184 Welke veiligheidsregelingen bestaan er voor objecten van joodse organisaties in 61 Nederland?
Begrijpelijkerwijze kan er geen informatie worden verstrekt over (be)dreigingen en eventueel daarop te nemen maatregelen met betrekking tot specifieke objecten. In het algemeen geldt dat indien sprake is van een dreiging, er gepaste maatregelen getroffen worden. Over de wijze waarop het proces van besluitvorming rondom bewakings- en beveiligingstaken plaatsvindt, hoe bewakings- en beveiligingsadviezen tot stand komen en worden uitgevoerd, zij verwezen naar een brief aan de Tweede Kamer van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende van 10 juni 2002 (Kamerstukken 2001-2002, 28 374, nr. 2).

185 Acht de regering gronden aanwezig om de huidige beleidslijn, volgens welke slechts 61

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 47/114

personen met een openbaar ambt, politici et cetera aanspraak kunnen maken op persoonsbeveiliging van overheidswege, aan te passen? Is de regering van mening dat bij de beveiliging van andere personen dan hiervoor bedoeld, een algemeen belang gediend kan zijn, bijvoorbeeld het belang van de vrijheid van meningsuiting? Is de regering bereid om de huidige beleidslijn ten aanzien van persoonsbeveiliging aan te passen? Hierover is Uw Kamer geïnformeerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende bij de beantwoording van de vragen van het Lid Halsema en het lid Cornielje over bedreiging van mevrouw Ayaan Hirsi Ali (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, Aanhangsel 95). Volgens het in voornoemde brief beschreven systeem zijn de lokale autoriteiten primair verantwoordelijk. Op rijksniveau zijn de ministers van BZK en Justitie verantwoordelijk. Afwegingen over de te treffen maatregelen vinden plaats op de daartoe geëigende niveaus. Mensen ten opzichte van wie een dreiging is vastgesteld conform de in voormelde brief geschetste structuren, ontvangen beveiligingsmaatregelen. Indien een en ander heeft geleid tot een adequaat pakket van maatregelen door de lokale autoriteiten, is er voor de rijksoverheid geen aanleiding om aanvullende maatregelen te adviseren of zelf te nemen.

186 In het rapport De Daltons van de politie Rotterdam Rijnmond wordt geconcludeerd dat het 61 risico bestaat dat een kleine groep kwaadwillenden het huidige verlofsysteem voor wapens en munitie in gevaar brengt. In het rapport wordt onder meer aanbevolen de Wet wapens en munitie aan te passen en beter toe te zien op controle en handhaving. Hoe reageert de regering op deze en andere suggesties van de politie Rotterdam Rijnmond als gedaan in eerdergenoemd rapport?
De in bedoeld rapport gedane suggesties zijn zonder meer nuttig en van belang. De in het rapport gedane aanbevelingen en suggesties zullen deel uitmaken van en / of meegenomen worden bij de medio 2001 ingezette projectmatige herziening van de Circulaire wapens en munitie (Cwm). Met de bedoelde herziening kan zowel worden aangesloten bij de wijzigingen die zijn opgetreden in de regelgeving als bij maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de Wet wapens en munitie( Wwm). Vanuit de verantwoordelijkheid van eerste ondergetekende voor de uitvoering van de Wwm, die ziet op het beheersen van het legale en het tegengaan van het illegale wapenbezit zal het vigerende verlofsysteem voor wapens en munitie daarbij uitdrukkelijk aan de orde komen.

187 Volgens het LBR is Nederland laks bij het naleven van internationale afspraken om 61 rassendiscriminatie tegen te gaan. Zo zou de regering chronisch te laat zijn met het voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit het IVUR-verdrag om tweejaarlijks over discriminatie te rapporteren. Wat is hierop de reactie van de regering? Hoe denkt zij deze problematiek aan te pakken?
Op 19 augustus 2002 heeft het LBR (Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie) bij de Nederlandse regering aangedrongen op het nakomen van de rapportageverplichting inzake het IVUR-verdrag. (Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie).Reeds per brief van 5 juli 2002 (kenmerk DVF/PJ-204/02) heeft Buitenlandse Zaken aan het LBR laten weten dat het toezichthoudende CERD Comité akkoord was gegaan met het samenvoegen van de 15e en 16e rapportage, en dat deze gecombineerde rapportage in februari 2003 aan het Comité zal worden aangeboden.

Verder moge nog van belang zijn, dat op 30 juni 2002 de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, o.a. mede namens de Minister van Justitie reeds antwoord heeft gegeven op een brief van het NJCM (Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten) waarin eveneens gewag werd gemaakt van de achterstand van Nederland m.b.t. internationale rapportageverplichtingen. In zijn antwoord stelde de minister dat het duidelijk moge zijn, dat de coördinatie van de verdragsrapportages een tijdrovende aangelegenheid is die constante monitoring vraagt. Hij stelde verder dat er achterstanden zijn ontstaan door de toename van rapportageverplichtingen in diverse internationale fora, en dat er momenteel wordt bezien hoe op de meest efficiënte en zorgvuldige wijze deze achterstanden op de korte termijn weggewerkt kunnen worden en hoe op de lange termijn voorkomen kan worden dat nieuwe achterstanden ontstaan.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 48/114

188 De regering noemt een percentage (9%) Bibob-aanvragen dat leidt tot een weigering. 63 Waarop baseert de regering dit percentage?
Het percentage van 9% is een werkhypothese ten behoeve van de opbouw van de organisatie. Momenteel is moeilijk te voorspellen hoeveel adviezen van het Bureau BIBOB werkelijk zullen leiden tot weigering of intrekking van de vergunning of subsidie dan wel niet-verlenen van een overheidsopdracht. Op basis van de ervaringen in het eerste jaar zal in de toekomst een betere inschatting te geven te zijn. In de groeiparagraaf bij deze operationele doelstelling is aangegeven dat voor de begroting 2004 nieuwe prestatiegegevens worden ontwikkeld.

189 Kan de regering aangeven wat de inhoud is van het onderzoek bij het verzoek van de 63 particuliere beveiligingsbedrijven om een vestigingsvergunning? Aan welke criteria wordt door het departement getoetst?
Alvorens een vergunning voor het in stand houden van een beveiligingsorganisatie kan worden verleend, dient de organisatie of het bureau aan een aantal administratieve voorwaarden te voldoen. Zo dienen de volgende documenten te worden overgelegd: een bewijs van inschrijving bij de kamer van koophandel, een instructie voor het personeel, een klachtenregeling, een overzicht van de opzet en inrichting van de organisatie of het bureau, foto's van het te gebruiken uniform, een c.v. van de leidinggevende en een bewijs van aanmelding bij het College Bescherming Persoonsgegevens. De klachtenregeling, instructie voor het personeel en het uniform behoeven ministeriële goedkeuring, die tegelijk met de vergunning wordt verleend. Wanneer de wet bijzondere eisen stelt aan het door een beveiligingsorganisaties te gebruiken materieel (bijvoorbeeld bij geld- en waardetransport) dienen stukken te worden overgelegd waaruit blijkt dat aan de desbetreffende eisen wordt voldaan.
Naast deze administratieve voorwaarden dient een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te beschikken over betrouwbare leidinggevenden. Om dat te beoordelen wordt een uittreksel van de justitiële documentatie opgevraagd. De betrokkene mag niet binnen de laatste 4 jaren zijn veroordeeld tot het betalen van een geldboete in verband met het plegen van een misdrijf en niet binnen de laatste 8 jaren zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf in verband met het plegen van een misdrijf. Ook andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten, zoals processen-verbaal en politierapporten, kunnen in aanmerking worden genomen. Ook de vaststelling van de betrouwbaarheid van de leidinggevende behoeft ministeriële goedkeuring die tegelijk met de vergunning wordt verleend.
De minister laat zich in het kader van de beoordeling van de kwaliteit van de organisatie en de betrouwbaarheid van de leidinggevenden adviseren door de korpschef in de politieregio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau is gevestigd.

190 In hoeverre wordt de Nederlandse kansspelmarkt geopend voor buitenlandse 64 kansspelorganisaties? Welke mogelijkheden ziet de regering voor kansspelen op het internet? Welke beperkingen worden hier aan gesteld? De Wet op de kansspelen sluit in beginsel niet uit dat vergunning voor het organiseren van een kansspel wordt verleend aan een buitenlandse kansspelorganisatie. Wel zou dan het aantal kansspelvergunningen moeten worden uitgebreid. Uitbreiding van het aantal vergunningen voor permanente landelijke kansspelen is op dit moment echter noch voor loterijen, noch voor casinospelen aan de orde. Overeenkomstig de motie Van den Doel c.s. (TK 2001-2002, 24557, nr. 42) wordt een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan een eventuele uitbreiding van het aantal goede doelen loterijen. Begin 2003 zal eerste ondergetekende uw Kamer informeren over de resultaten van dat onderzoek.
Voor de vraag in hoeverre uitbreiding van het casinoaanbod aan de orde is wordt verwezen naar het antwoord op vraag 191.

Onder de huidige wet is het niet toegestaan om interactieve kansspelen via internet of andere media aan te bieden (e-gaming). Het is de vergunninghouders wel toegestaan om internet te gebruiken als distributiemiddel / verkoopkanaal (e-commerce). Gezien de technologische en internationale ontwikkelingen, bestaat al enige tijd het voornemen om gedurende een beperkte periode een beperkt aantal aanbieders onder strikte voorwaarden toe te staan interactieve kansspelen aan te bieden via internet. Over de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 49/114

uitvoering van dit voornemen heeft de ambtsvoorganger eerste ondergetekende uw Kamer bij brief van 2 november 2001 (TK 2001-2002, 24 036, nr. 234) geïnformeerd. Eerste ondergetekende beraadt zich nog over de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijke proef zou kunnen plaatsvinden. Voorts zullen de mogelijkheden om illegaal aanbod aan te pakken nader worden onderzocht. Daartoe zal in eerste instantie een onderzoek worden uitgevoerd door de afdeling Digitale recherche van de KLPD om de aard en de omvang van het illegaal kansspelaanbod via internet en andere media in kaart te brengen.

191 Naar hoeveel casinovestigingen streeft de regering in haar heroverweging? 64 In opdracht van de ministeries van Justitie en van Economische Zaken wordt een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan uitbreiding van het legale casinoaanbod en de inrichting van de casinomarkt (publiek of privaat aanbod, één of meer aanbieders). De resultaten van het onderzoek zullen het uitgangspunt vormen voor besluitvorming over eventuele uitbreiding en de inrichting van de legale casinomarkt. De resultaten van het onderzoek worden binnenkort verwacht. Zoals eerder toegezegd zal eerste ondergetekende, mede namens de Minister van Economische Zaken, uw Kamer vervolgens over de resultaten van het onderzoek informeren. Het kabinet heeft, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek, nog geen besluit genomen over de aard en de omvang van de legale casinomarkt.

192 Hoeveel geld gaat er naar de bestrijding kansspelverslaving? 64 De behandeling van kansspelverslaving valt voor het overgrote deel onder de ambulante verslavingszorg, die hoofdzakelijk ­ via de gemeenten ­ vanuit de Welzijnswet wordt gefinancierd. In 2000 zijn 3543 personen behandeld, waarmee naar schatting een bedrag van 1,29 miljoen gulden was gemoeid. Verder vindt nog (poliklinische) behandeling van gokverslaafden plaats in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het is onduidelijk om hoeveel personen het hier precies gaat. Op dit punt zal nog nader onderzoek worden verricht.

Teneinde een actueel inzicht te krijgen in de aard en omvang van de gokverslavingsproblematiek, en de ontwikkeling daarvan, hebben de ministeries van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het voornemen in 2003 een longitudinaal onderzoek naar gokverslaving te starten.

Ter informatie zij nog vermeld dat de verslavingszorg, en derhalve ook de zorg voor gokverslaving, primair onder de beleidsverantwoordelijkheid van de minister van VWS valt.

193 Hoeveel geld wordt er middels subsidies verleend aan instellingen die nazorg verlenen aan 66 ex-gedetineerden?
Bij ex-gedetineerden is er geen sprake meer van een justitiële titel, dus worden er geen subsidies verleend. Alleen de reclassering, die een bijzondere wettelijke status heeft, ontvangt in dat verband subsidie voor activiteiten in het kader van de schakelfunctie tussen Justitie en maatschappelijke zorgvoorzieningen. De hoogte van dat bedrag is niet exact aan te geven aangezien activiteiten gestart in verplicht kader een korte doorloop kunnen hebben na vrijlating.

194 Kan de regering inzicht geven of de vestigingen van Justitie in de Buurt (JIB) hun rol voor 66 67 wijkgerichte criminaliteitspreventie effectief kunnen oppakken? Kan de regering de normstelling aangeven die op dit terrein voor justitie in de buurt wordt gehanteerd? Is hier sprake van kwantitatieve normen in relatie tot een gehanteerde bevolkingsmonitor? Vanuit de Jib-bureaus worden geen projecten wijkgerichte criminaliteitspreventie c.q. Communities that Care (CtC) gefaciliteerd. Justitie in de buurt reageert strafrechtelijk op reeds geconstateerde problemen. CtC staat dan ook los van de Jibbureaus en wordt vanuit de gemeenten geïmplementeerd en financieel ondersteund door VWS en Justitie. Bij CtC gaat het om pilots die beogen het jeugdbeleid in aandachtswijken te richten op het voorkomen van probleemgedrag (criminaliteit, drugsgebruik, etc.). Met behulp van effectieve programma's worden problemen met de opvoeding en ontwikkeling van kinderen vroeg gesignaleerd en bestreden.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 50/114

195 Welke criteria legt de regering aan om te beoordelen of een Justitie in de Buurtproject 67 voorziet in een plaatselijke behoefte?
Zie het antwoord op vraag 62.

196 Waarom wordt een beleidsplan huiselijk geweld niet van alle Nederlandse gemeenten in 67 2003 verwacht? Wat is de sanctie op het niet naleven door gemeenten met betrekking tot de 20% doelstelling beleidsplan huiselijk geweld? Voor een effectieve aanpak van huiselijk geweld is samenwerking tussen politie, OM, (vrouwen)opvang- en hulpverleningsorganisaties van cruciaal belang. Die samenwerking moet vooral op lokaal niveau tot stand komen. De nota `Privé Geweld ­ Publieke Zaak' die in april 2002 aan de Tweede Kamer is gestuurd, legt de verantwoordelijkheid voor het totstandkomen van lokale samenwerking bij de gemeenten. In maart 2002 heeft het Verwey Jonker-Instituut een quick scan uitgevoerd onder 112 gemeenten. Daarbij bleek dat slechts 7,1% van de gemeenten een beleid voor de aanpak van huiselijk geweld op schrift heeft gesteld (in de vorm van een beleidsnota of een plan van aanpak), 5,4% is ermee bezig. Wel zijn veel meer gemeenten, 23%, op een of andere manier betrokken bij de aanpak van huiselijk geweld. In veel gemeenten staat de problematiek van huiselijk geweld nog niet op de lokale agenda. Het is het voornemen van de ministeries van Justitie, BZK en VWS samen met de VNG een project te starten ter stimulering en ondersteuning van gemeenten in hun regierol op dit punt. Het cijfer van 20% voor 2003 is een realistisch streefcijfer voor dat project, waarbij er naar wordt gestreefd dat binnen enkele jaren met name de grote, middelgrote en centrumgemeenten op dit punt beleid hebben ontwikkeld ­ Daarbij opereren de centrumgemeenten veelal in samenwerking met een aantal omliggende, kleinere gemeenten. Er kan geen sprake zijn van sancties vanuit de rijksoverheid voor gemeenten die geen beleid ontwikkelen voor de aanpak huiselijk geweld: het is nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om het beleid vorm te geven.

197 Wat is de precieze reden van de daling van de apparaatuitgaven (subsidies) in 2003? 67 De taakstelling (m.b.t. operationele doelstelling 3.1.10) is in de begrotingadministratie abusievelijk verwerkt op het apparaatsbudget in plaats van het programmabudget. Bij Voorjaarsnota 2003 zal alsnog een bedrag ad 300.000 euro worden gecorrigeerd.

198 Geldt de zinsnede "nieuwe preventieve maatregelen moeten gebaseerd zijn op een gedegen 68 analyse van het criminaliteitsprobleem" ook voor nieuwe repressieve maatregelen? Ja. Meer en meer wordt gebruik gemaakt van criminaliteitskaarten bij de bepaling van de prioriteiten in de opsporing. De sancties worden meer en meer gebaseerd op de uitkomsten van effectiviteitsonderzoek. Het Veiligheidsplan dat het kabinet gepresenteerd heeft als uitvloeisel van de Strategisch Akkoord is zelf ook gebaseerd op een analyse van wat er aan de hand is en wat er nodig is op het punt van veiligheid en rechtshandhaving.

199 Waar wordt precies op gedoeld als wordt gesproken over nieuwe preventieve maatregelen 68 in beleidsdoelstelling 3.1.11?
Beleidsartikel 3.1. heeft betrekking op de preventie van criminaliteit. Operationele doelstelling 3.1.11. richt zich op de implementatie van reeds ontwikkelde preventieve maatregelen en op de ontwikkeling van nieuwe preventieve maatregelen. Aard en omvang van criminaliteit veranderen voortdurend, de preventieve maatregelen moeten gelijke tred houden met die ontwikkelingen. Nieuwe preventieve maatregelen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de toepassing in Nederland van maatregelen die in andere landen succesvol waren (denk aan Communities that Care). Ook technologische ontwikkelingen kunnen leiden tot nieuwe preventieve maatregelen.

200 Is de uitkomst van het onderzoek naar de effectiviteit van bestaande preventieve 70 maatregelen in de detailhandel al bekend? Zo ja, is de Kamer reeds op de hoogte van deze uitkomst?
Nee, het onderzoek is nu in de startfase. Wanneer de resultaten bekend zijn (begin 2003) zal de Kamer geïnformeerd worden.

201 Hoe verhoudt de voorgenomen bezuiniging op slachtofferhulp zich met hetgeen hierover in 71

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 51/114

het Strategisch Akkoord is afgesproken?
De voorgenomen bezuiniging op de Stichting Slachtofferhulp Nederland (SHN) vloeide voort uit de algemene noodzaak te bezuinigen op de uitgaven van het Ministerie van Justitie en was gebaseerd op het uitgangspunt dat de taakstelling door alle organisaties, ook gesubsidieerde, in proportie tot hun budget, zou moeten worden gedragen, door het realiseren van efficiency verbeteringen. De voorgenomen bezuiniging op Slachtofferhulp is inmiddels ongedaan gemaakt, na een verzoek daartoe bij motie van de Tweede Kamer.

202 Kan doordat de Tweede Kamer bij motie de bezuinigingen op slachtofferhulp ongedaan 71 heeft gemaakt, gegarandeerd worden dat ook bij een groei van het aantal aanvragen om slachtofferhulp die hulp in voldoende mate kan worden aangeboden? De motie maakte de bezuiniging op het subsidiebudget ongedaan. Dit betekent dat met dit budget aan de raming van hulpverleningscontacten kan worden voldaan. Indien er een groei van het aantal aanvragen om slachtofferhulp zal blijken te zijn waardoor de raming zal worden overschreden, dan zal de wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven onderwerp van gesprek zijn met SHN. Hiervoor zijn overigens volgens SHN nog geen aanwijzingen. Uiteraard zal met de wens van de Kamer die door de motie tot uitdrukking is gebracht rekening worden gehouden.

203 Waarom is er in de jaren 2001 tot en met 2003 zo'n grote schommeling in de uitgaven voor 71 slachtofferzorg?
De uitgaven voor slachtofferzorg als geheel zijn opgebouwd uit de uitgaven voor Slachtofferhulp Nederland (SHN), uitgaven voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM) en de uitgaven voor projecten. De grote schommeling in de uitgaven voor slachtofferzorg wordt geheel veroorzaakt door het toekennen van incidenteel budget aan SHN en het SGM. Het subsidiebudget voor SHN is opgebouwd uit twee componenten, een structureel deel en een incidenteel deel. De subsidierelatie met SHN kenmerkt zich door de nadruk op een kwalitatieve ontwikkeling van SHN. Dit wordt benadrukt door, naast structurele subsidie, in 1999 t/m 2002 incidentele subsidies toe te kennen. De incidentele subsidies zijn vanaf 1999 tot en met 2002 onder andere ingezet voor invoering van de euro, het project verkeersslachtoffers, informatiebeveiliging en voor reorganisatiekosten. De incidentele subsidies zijn steeds naast het structurele budget verstrekt. Aan het SGM is een incidentele verhoging in 2002 toegekend in verband met de herhuisvestingskosten die noodzakelijk zijn in verband met de verhuizing van het SGM naar Rijswijk. Voorts is in 2002 structureel extra budget toegekend in verband met de toename van het aantal gevallen waarin beroep op het SGM werd gedaan en het daarmee samenhangende grotere aantal beslissingen in 2002 en verder.

204 Hoe reageert de regering op de constatering van Slachtofferhulp Nederland dat de 71 continuïteit van haar hulpverlening, gezien de voorliggende bezuinigingen, ernstig gevaar loopt en dat de regering in haar veiligheidsbeleid te zeer de nadruk legt op repressie van criminaliteit en te weinig op de zorg voor het slachtoffer? Is de regering bereid te garanderen dat Slachtofferhulp Nederland geen kantoren zal hoeven te sluiten? Met het beschikbare budget kan aan de raming van hulpverleningscontacten thans worden voldaan, zodat de continuïteit van hulpverlening geen gevaar loopt. Of, en in welke mate daar meer of minder kantoren voor nodig zijn, is daarbij van ondergeschikt belang. De stelling dat het Kabinet in haar veiligheidsbeleid te zeer de nadruk legt op repressie van criminaliteit en te weinig op de zorg voor het slachtoffer suggereert dat slachtoffers geen baat hebben bij de versterking van de repressie. In de eerste plaats zullen er bij een effectieve repressie minder slachtoffers zijn; zonder effectieve repressie is effectieve preventie niet mogelijk. En in de tweede plaats is het ook in het belang van slachtoffers wanneer de strafrechtketen wordt versterkt, zodat de opsporing, vervolging en berechting van verdachten snel en effectief kan verlopen.

205 Wanneer zal de regering financieel invulling geven aan de motie De Graaf, die gratis 71 rechtshulp voor slachtoffers mogelijk wil maken (27 400 nr. 26)? De ambtsvoorganger van eerste ondergetekende heeft u in zijn brief van 6 november 2001 (28 000, nr. 26) aangegeven onder welke voorwaarden de motie De Graaf (27 400, 26) uitgevoerd zou kunnen worden. Hij heeft hierbij ook een financieel voorbehoud gemaakt. Het gebrek aan financiële ruimte op de begroting van het Ministerie van Justitie heeft

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 52/114

geleid tot het besluit vooralsnog aan deze motie geen gevolg te geven.

206 Er wordt regelmatig geklaagd dat de afhandeling van letselschade door 71 verzekeringsmaatschappijen, sinds de kamervragen over dit onderwerp in 2001 van de leden Dittrich en Santi, eerder is verslechterd dan verbeterd. Over welke gegevens beschikt de regering in deze? Rapporteert de verzekeringskamer over dit onderwerp aan de regering? Zo ja, wat zijn haar conclusies? Welke maatregelen stelt de regering voor? Is zij bereid de verzekeringskamer onderzoek te laten verrichten? De Pensioen-en Verzekeringskamer houdt toezicht op de solvabiliteit van verzekeraars. Zij heeft geen taak voor zover het betreft het schaderegelingsbeleid van verzekeraars. Wij beschikken niet over aanwijzingen en hebben ook geen redenen om aan te nemen dat de afhandeling van letselschade door verzekeraars sinds 2001 verslechterd is. De duur van de afhandeling van personenschade is van vele betrokkenen en factoren afhankelijk die niet alle door verzekeraars zijn te beïnvloeden. Verzekeraars voeren bij personenschade een actief schaderegelingsbeleid, o.a. door samenwerking in het Nationaal Platform Personenschade. In dit Platform, een samenwerkingsorgaan van de partijen die bij de afwikkeling van personenschade betrokken zijn, wordt gestreefd naar afspraken over de afhandeling van deze schade, bijvoorbeeld over vaste procedures en protocollen (bijvoorbeeld in het medisch traject) en ­ waar mogelijk ­ over normering van bedragen (bijvoorbeeld ziekenhuisdaggeld en -kilometervergoeding).

207 De Vereniging voor Letselschade-Slachtoffers verricht belangrijk werk op het gebied van 71 tweede lijnsopvang en trajectbegeleiding van ongevalsslachtoffers. Zij helpt letselschadeslachtoffers bij het beperken, in kaart brengen en verhalen van hun schade en vervult daarmee een aanvullende rol ten aanzien van de eerste lijnsopvang die Slachtofferhulp biedt. Is de regering bereid tot het verstrekken van een subsidie aan de Vereniging voor Letselschade-Slachtoffers?
Zonder af te willen doen aan het belang van het werk van de Vereniging voor Letselschade- Slachtoffers, moet eerste ondergetekende u helaas mededelen dat gelet op de financiële taakstelling en de wens van de Kamer Slachtofferhulp Nederland daarbij te ontzien, hij hiertoe weinig tot geen mogelijkheden zie. Bovendien is het subsidiëren van Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven een adequate invulling van zijn verantwoordelijkheid in deze.

208 Kan worden aangegeven welke voortgang in 2002 is geboekt bij de afhandeling door 71 justitie van medische zaken (zogenaamde `medische missers')? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de landelijk Officier van Justitie voor medische zaken en het expertiseburo voor medische zaken in Rotterdam? In hoeveel zaken heeft de gespecialiseerde Officier van Justitie sinds zijn aantreden geadviseerd? Hoe staat het met de registratie van medische zaken bij de verschillende parketten? Op welke wijze is de expertise ten aanzien van dit onderwerp in 2002 versterkt?
Voor de beantwoording zij vooreerst verwezen naar de brief van 21 december 2001, met kenmerk 5140920/501/HS, aan de Kamer.

Er is geen landelijke Officier van Justitie voor medische zaken, die landelijk voor het Openbaar Ministerie alle medische strafzaken afhandelt. Bij elk parket is er een officier van justitie belast met de portefeuille medische zaken. Het College van procureurs-generaal heeft voorts besloten een expertisecentrum medische zaken onder te brengen bij het arrondissementsparket Rotterdam. Dit expertisecentrum is sinds 1 oktober 2001 operationeel. Een officier van justitie van het arrondissementsparket te Rotterdam is voor 0,2 fte vrijgesteld voor de werkzaamheden van het expertisecentrum en wordt daarbij ondersteund door een beleidsmedewerker en een administratief medewerker. Het expertisecentrum richt zich onder meer op het opbouwen en bijhouden van expertise rond medische zaken en op het informeren en adviseren van parketten omtrent medische aangelegenheden.

Zoals al in de aangehaalde brief van 21 december werd opgemerkt, is de aanbeveling om een registratiesysteem te realiseren, niet eenvoudig uit te voeren. Een volledig en betrouwbaar kwantitatief landelijk beeld van de voortgang die is geboekt bij de afhandeling van medische zaken kan daarom nog niet worden gegeven.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 53/114

Het expertisecentrum verkrijgt enig overzicht van de medische zaken aan de hand van hetgeen de officieren van justitie, belast met de medische portefeuille, daaromtrent aan het expertisecentrum melden. In december 2001 heeft het expertisecentrum bij de parketten een eerste inventarisatie verricht van de medische zaken die zich vanaf 1 augustus 2000 hebben aangediend Niet alle parketten hebben gerespondeerd op de inventarisatie. Daarnaast gaf een aantal parketten aan niet in staat te zijn een overzicht van het aantal nieuw ingekomen zaken, dan wel slechts een schatting te kunnen geven. Het meest recente overzicht van de werkzaamheden van het expertisecentrum dateert van juli dit jaar en betreft de periode vanaf 1 oktober 2001. Dit overzicht bevat geen overzicht van het aantal afgehandelde medische zaken, maar geeft wel een beknopte beschrijving van het aantal meldingen en van vragen over medische aangelegenheden waarin het expertisecentrum advies heeft uitgebracht ofwel anderszins actie heeft ondernomen. Het betreft een kleine honderdtal meldingen en adviesaanvragen in de betreffende periode. Dergelijke adviesaanvragen vinden ook plaats buiten het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Het expertisecentrum medische zaken heeft geconstateerd dat de parketten steeds vaker het expertisecentrum consulteren bij medische zaken, al dan niet in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.

Ter versterking c.q. borging van de expertise binnen het Openbaar Ministerie verzendt het expertisecentrum regelmatig een nieuwsbrief onder de officieren van justitie, belast met de portefeuille medische zaken. Deze nieuwsbrief bevat onder meer jurisprudentie in tucht- en strafrechtspraak, uitgewerkte thema's of een verwijzing naar krantenartikelen die verband houden met medische aangelegenheden. Daarnaast organiseert het expertisecentrum bijeenkomsten met de officieren van justitie die zijn belast met de portefeuille medische zaken.

209 Kan de regering aangeven waarom de uitgaven voor slachtofferzorg in 2003 (ten opzichte 71 van 2002) nominaal substantieel minder zijn? Worden de hooggestelde verwachtingen wel mogelijk door een beperkter budget?
Zoals ook in het antwoord op vraag 203 is aangegeven, is het subsidiebudget voor Slachtofferhulp Nederland (SHN) opgebouwd uit twee componenten, namelijk een structureel en een incidenteel deel. De structurele subsidie hangt samen met het geraamde aantal hulpverleningscontacten. De incidentele subsidie aan SHN is mede bestemd voor de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de SHN-organisatie. De structurele uitgaven in 2002 bedragen * 6.545.330,- en de incidentele * 2.000.000,-. De structurele uitgaven in 2003 zijn begroot op * 6.573.112,-. Het structurele budget voor SHN is dus nominaal niet substantieel minder. Maar vanwege de financiele taakstelling voor Justitie zijn in 2003 geen incidentele uitgaven mogelijk. In overleg met SHN zal worden bezien of en zo ja, welke consequenties dit heeft voor het tempo en de omvang van het verbetertraject van de SHN-organisatie.

210 "Daarnaast krijgen de slachtoffers informatie over hun rechten en plichten en krijgen 72 slachtoffers van een ernstig geweldsmisdrijf een financiële tegemoetkoming." Betreft het hier een nieuwe voorziening of doelt de regering op het al bestaande Schadefonds Geweldsmisdrijven?
Gedoeld is op het al bestaande Schadefonds Geweldsmisdrijven.

211 Vergt de uitwerking van de reorganisatie van de Vereniging Slachtofferhulp Nederland - 72 onder meer het samenvoegen van de regionale stichtingen Slachtofferhulp tot een landelijke stichting en de invoering van outputsturing - extra uitgaven? Zo ja, in hoeverre is hier in de ontwerpbegroting 2003 rekening gehouden? De uitwerking van de reorganisatie van de Vereniging Slachtofferhulp Nederland en de invoering van outputsturing vergen extra uitgaven (onder andere op het gebied van automatisering). Zoals in het antwoord op vraag 209 is aangeven, zijn daarvoor in 2002 extra gelden verstrekt. Vanwege de bezuinigingsopdracht is het niet mogelijk daarvoor in 2003 opnieuw incidentele subsidie te verlenen. In overleg met SHN zal worden bezien of en zo ja, welke consequenties dit heeft voor het tempo en de omvang van het verbetertraject van de SHN-organisatie.

212 Deelt de regering de opvatting dat slachtofferzorg in belangrijke mate afhankelijk is van de 72

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 54/114

persoonlijke betrokkenheid van politie- en justitiefunctionarissen? Zo ja, overweegt zij dwingender gedragsvoorschriften voor deze overheidsfunctionarissen? Slachtofferzorg is evenals alle andere vormen van dienstverlening door politie- en justitiefunctionarissen inderdaad in belangrijke mate afhankelijk van hun persoonlijke betrokkenheid. De `regelgeving Terwee' (met name de `Aanwijzing slachtofferzorg') is duidelijk over de noodzaak van een correcte bejegening van slachtoffers. Het gaat hier om het fundament onder de slachtofferzorg. In een correcte bejegening wordt immers het respect en begrip voor het slachtoffer tot uitdrukking gebracht, waardoor het slachtoffer zich niet afgewezen maar serieus genomen voelt. Het kabinet is van oordeel dat de nakoming van dit belangrijke gedragsvoorschrift niet wordt bevorderd door een dwingender regeling. Voortdurende aandacht van het management voor het grote belang van een correcte bejegening van het slachtoffer, en het daarop sturen van de organisatie en haar medewerkers is doeltreffender. Die aandacht is er ook in de praktijk, en dat met succes. Uit een `klanttevredenheidsonderzoek' in het kader van de eindevaluatie van de `regelgeving Terwee' bleek dat slachtoffers de contacten met de politie positief beoordeelden. De ambtsvoorganger van eerste ondergetekende berichtte u daarover bij brief van 29 juni 2001 (TK, 2000-2001, 27 213, nr.2).

213 Is de regering bereid te onderzoeken of dading nieuw leven ingeblazen kan worden? 72 Na een discussie die zich over langere tijd heeft uitgestrekt heeft de ambtvoorganger van eerste ondergetekende de Kamer bij brief van 18 februari 2000 (TK 1999-2000, 25 452, nr 8) bericht dat de evaluatie van de experimenten met de schadebemiddelingsvorm `dading' hem tot de conclusie heeft geleid dat er onvoldoende argumenten zijn deze aparte bemiddelingsvorm te handhaven naast de reguliere schadebemiddeling in het kader van de wet `Terwee'. Gewezen werd op het feit dat bij het soort zaken dat voor dading in aanmerking komt (over algemeen conflicten tussen burgers die tot lichte vormen van strafbaar gedrag hebben geleid) bemiddeling tussen dader en slachtoffer het meest voor de hand ligt, mede om escalatie te voorkomen. Er zijn inmiddels diverse pilots met buurtbemiddeling in het leven geroepen, die thans geëvalueerd worden. Ook de bemiddelaars die verbonden zijn aan vestigingen van `Justitie in de buurt' kunnen een rol vervullen. Het kabinet geeft prioriteit aan de verbetering van de schadebemiddeling in het kader van de wet `Terwee', waarbij het in het Strategisch akkoord genoemde slachtofferloket bij de parketten (waarin politie, openbaar ministerie, slachtofferhulp en de rechtsbijstandverleners nauw samenwerken) een belangrijke rol spelen. Zij ziet daarom geen aanleiding dading nieuw leven in te blazen.

214 Welk deel van de uitgaven voor Slachtofferzorg komt nu direct ten goede aan de 73 slachtoffers?
De uitgaven voor Slachtofferzorg zijn als volgt onderverdeeld. Het budget voor de twee uitvoeringsorganisaties, Slachtofferhulp Nederland (SHN) en het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM), en een budget voor projecten. De subsidie aan SHN is bestemd voor de betaalde krachten die ervoor moeten zorgen dat de organisatie de vrijwilligers in staat stelt de slachtoffers goed te helpen en te adviseren. Het budget voor het SGM is bestemd voor het bureau dat als hoofdtaak heeft de commissie die op de verzoeken om een tegemoetkoming beslist te ondersteunen en te adviseren. Naast het structurele budget voor het bureau vergoedt het Ministerie van Justitie ook de uitkeringen aan de slachtoffers (ten laste komend van artikel 7.1). In 2001 is in totaal een bedrag van 5.947.836 Euro toegekend.
Het budget voor projecten wordt verstrekt ten behoeve van niet structurele activiteiten die een directe relatie hebben met slachtofferzorg.

215 Welke maatregelen neemt de regering ter vergroting van de mogelijkheden voor 73 slachtoffers om materiële en fysieke schade op daders te verhalen? Slachtoffers kunnen hun materiele en fysieke schade op diverse wijzen verhalen.
- Door bemiddeling via de politie.

- Door bemiddeling via de schadebemiddelaars bij de parketten.
- Door zich te voegen als benadeelde partij in de strafzaak.
- Doordat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd die door het Centraal Justitieel Incassobureau wordt geïnd. In verband hiermee kan worden gewezen op de brief van de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende (dd. 18 april 2002) waarin

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 55/114

werd aangekondigd dat een wettelijke regeling wordt voorbreid waardoor de schadevergoedingsmaatregel kan worden uitgezonderd van de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

- Door het instellen van een civiele schadevergoedingsvordering op de (verzekeraar van) de veroorzaker van de schade.

- Slachtoffers van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf kunnen een beroep doen op het Schadefonds geweldsmisdrijven.

- Het Openbaar Ministerie onderzoekt of de positie van slachtoffers bij ad informandum zaken kan worden verbeterd. De Kamer zal daarover voor 1 maart 2003 worden geïnformeerd.

- Voorts is, ter verbetering van de positie van slachtoffers, aanpassing van de regelgeving op het terrein van het aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in voorbereiding, ondermeer om de (collectieve) afwikkeling van schades met veel slachtoffers te vergemakkelijken. Zie ook het antwoord op vraag 159.

216 Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat er in 2003 niet meer slachtoffers zullen 73 worden geholpen dan in 2002?
De raming is gebaseerd op informatie van Slachtofferhulp Nederland.

217 Is het mogelijk de bureau's voor slachtofferhulp (waar mogelijk) te integreren in Justitie in 73 de Buurt (JIB)? Kunnen medewerkers van slachtofferhulp assisteren bij de hulp die in de rechtbank/gerechtshof wordt geboden aan slachtoffers van misdrijven die de behandeling van strafzaken bezoeken? Is het niet beter de aansturing van de medewerkers van slachtofferhulp mede te laten geschieden door de arrondissementsparketten? De vestigingen van Justitie in de Buurt vormen elk een samenwerkingsverband van diverse organisaties, meestal ook de bureaus voor slachtofferhulp, waarbij het openbaar ministerie een coördinerende rol vervult. In dit model past geen integratie in de zin van `opgaan in'. Een dergelijke integratie zou bovendien afbreuk doen aan het karakter van Slachtofferhulp als eerstelijns hulpverleningsorganisatie die werkt met vrijwilligers. Ook de praktijk geeft geen aanleiding voor zo'n drastische ingreep. Vanwege het zojuist genoemde karakter van Slachtofferhulp is het onwenselijk de aansturing van de medewerkers van Slachtofferhulp mede te laten geschieden door de arrondissementsparketten. Medewerkers van Slachtofferhulp begeleiden reeds waar dat wordt gewenst de slachtoffers die de behandeling van `hun' strafzaak in de rechtbank/gerechtshof willen bijwonen.

218 Hoe verhoudt de intensivering van de handhaving van wet-en regelgeving zich met de 74 voorgenomen bezuiniging op de rechtshandhaving? Aangenomen wordt dat met de `voorgenomen bezuiniging' wordt gedoeld op de daling in de meerjarencijfers. Deze daling in de meerjarencijfers betekent niet dat er wordt bezuinigd in de latere jaren, maar dat er in de beginjaren meer middelen beschikbaar zijn.

De mutatie op de oorspronkelijke meerjarencijfers, zoals opgenomen in de verdiepingsbijlage, bestaat uit verschillende posten. Een aantal van deze posten betreft onderwerpen waarvoor in de beginjaren meer middelen beschikbaar zijn dan in de latere jaren.

219 Wat zijn de cijfermatige gevolgen van het oplossen van de capaciteitsproblemen bij het OM 74 voor het capaciteitsbeslag van de rechterlijke macht, de celcapaciteit en de reclassering? Als een schakel in de keten wordt versterkt, dienen de daarop volgende schakels eveneens te worden versterkt. In de uitwerking van het Veiligheidsprogramma zal worden bepaald hoeveel elke schakel wordt versterkt.

220 Waarom worden er nog geen objectief meetbare doelen gepresenteerd op grond waarvan 74 kan worden bepaald of de regering er de komende jaren daadwerkelijk in slaagt de ambitie dat Nederland veiliger moet worden waarmaakt? Voor de beantwoording van deze vraag zij verwezen naar het Veiligheidsprogramma dat onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden (EA2002/91369). Het betreft met name het gestelde in paragraaf 7: Sturing, voortgang en evaluatie.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 56/114

221 Er wordt gesproken over objectief meetbare veiligheid na deze regeringsperiode. Welke 74 instrumenten worden voor die meting gebruikt? Wie voert dat onderzoek uit? En welke sanctie staat er op het eventueel niet halen van die ambitieuze doelstelling? Welke rol spelen burgers in dit geheel? Hoe gaat de doelstelling met betrekking tot een veilige Nederlandse samenleving gepaard met ca. 50 miljoen minder uitgaven aan beleid in 2007? Zie het antwoord op vraag 220.

222 Op welke termijn verwacht de regering de digitale aangifte van kleine criminaliteit 74 landelijk te kunnen invoeren, nu de experimenten hiermee positief zijn verlopen? De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende hebben de voorzitter van de Regieraad ICT Politie verzocht een plan van aanpak op te stellen voor de landelijk invoering van elektronische aangifte. Wij verwachten dat dit plan van aanpak binnenkort gereed is, waarna u hierover nader zal worden geïnformeerd.

223 Wat zijn tot nu toe de resultaten van het Rotterdamse experimenten waarbij winkeliers zelf 74 winkeldiefstallen kunnen afdoen met een schikking? Welke kwaliteitscontroles zijn al in dit systeem ingebouwd? Hoe reageert de regering op de suggestie van hoogleraar strafrecht De Roos om kwaliteitscontroles in het systeem in te voeren om op die manier eventuele ongeoorloofd gedrag van winkeliers uit te sluiten? Acht de regering het Rotterdamse systeem geschikt voor gebruik in het hele land? Het Rotterdamse project inzake winkeldiefstallen is een initiatief van de winkeliers zelf dat op 1 september 2002 is gestart. In het project is een aantal kwaliteitscontroles opgenomen. De winkeliers (en de deelnemende veiligheidsbedrijven) hebben onder meer protocollen opgesteld, waarin de politie en het openbaar ministerie inzage hebben gehad. Verder vindt er in de opgerichte stuurgroep overleg plaats met de beveiligingsbedrijven. De resultaten van het project zullen door de deelnemende partijen worden geïnventariseerd. Het project houdt echter niet in dat alle winkeldiefstallen door winkeliers met een schikking worden afgedaan. Zoals bij de beantwoording van vragen van de heer De Wit (13 mei 2002) reeds werd aangegeven is het afdoen van een misdrijf als winkeldiefstal een taak van politie, openbaar ministerie en de rechter. De winkelier kan wel bepalen hoe hij de door hem geleden schade op de dader verhaalt. Naast een vaststellingsovereenkomst met de dader bij een civielrechtelijke afwikkeling kan hij zich in de strafrechtelijke procedure als benadeelde partij voegen met een vordering tot schadevergoeding. Daarnaast kan hij separaat nog kiezen voor een civiele procedure. Concrete resultaten van het project zijn, gelet op de omstandigheid dat het project eerst anderhalve maand geleden is aangevangen, nog niet bekend. Of het Rotterdamse systeem geschikt geacht moet worden om door andere winkeliers in het de rest van het land te worden ingevoerd, dient te worden bezien naar aanleiding van de resultaten van het project die, zoals gezegd, thans nog onvoldoende concreet zijn. Een model waarin de civielrechtelijke schikking de plaats inneemt van de strafrechtelijke afdoening wordt afgewezen.

224 Volgens de Landelijke criminaliteitskaart 1999 worden niet de zogenoemde `veelplegers', 74 maar mensen die nieuw zijn in de criminaliteit het meest opgepakt voor delicten. Het regeringsbeleid is echter gebaseerd op de veronderstelling dat `veelplegers' het grootste probleem vormen. Hoe verklaart de regering deze kloof, en acht zij beleidsaanpassing noodzakelijk? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar de brief van eerste ondergetekende dd. 3 september 2002, kenmerk 27834, nr. 21.

225 Volgens de Amsterdamse politie is de mogelijkheid om GSM-telefoonnummers direct na 74 een beroving te laten afsluiten een effectief middel om de vele gevallen straatroof in de hoofdstad tegen te gaan. Thans zouden die mogelijkheden te beperkt zijn. Welke mogelijkheden ziet de regering om directe afsluiting van GSM ­nummers te vergemakkelijken?
Het direct afsluiten van GSM-nummers kan alleen gebeuren nadat de gebruiker van de GSM-telefoon aan de operator heeft doorgegeven dat de GSM-telefoon gestolen is. De operator kan dan zorg dragen voor het blokkeren van het GSM-toestel. Het is technisch mogelijk om het "unieke" serienummer van een GSM-toestel uit te sluiten van enig contact met netwerken in Europa. Dit is mogelijk via het zogenaamde CEIR ­ Central Equipment Identity Register ­ dat centraal in Dublin het "unieke" serienummer (IMEI) op een black

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 57/114

list kan plaatsen. Tot op heden hebben de operators in Nederland hier geen gebruik van gemaakt. Er wordt op dit moment overleg gevoerd, onder de vlag van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, met de operators om op vrijwillige basis toch gebruik te gaan maken van het CEIR. Er bestaat op dit moment geen wettelijke plicht voor operators om het CEIR te gebruiken. Indien de operators alleen gebruik willen maken van het CEIR als daartoe een wettelijke plicht bestaat, dan zou dit middels een wijziging van de Telecommunicatiewet dienen te gebeuren. Afhankelijk van de uitkomst van genoemd overleg zal eerste ondergetekende hierover in overleg treden met zijn ambtsgenoot van Economische Zaken, die primair verantwoordelijkheid draagt voor deze wet.

226 Jaarlijks wordt één op de vier Amsterdammers (180 000 gevallen) van zijn of haar fiets 74 beroofd. In Nederlands vinden jaarlijks circa 900 000 fietsendiefstallen plaats. Inmiddels is een plan van aanpak voor deze problematiek ontwikkeld door de regering en enkele externe organisaties. Voorlopig is echter nog geheel onduidelijk of de middelen en de capaciteit om dit plan uit te voeren, door de regering beschikbaar worden gesteld. Kan worden aangegeven welke (financiële) prioriteit fietsendiefstal voor de regering heeft? Kan de regering toezeggen dat het plan van aanpak zal worden uitgevoerd? Welke doelstellingen heeft de regering voor het terugdringen van fietsendiefstal voor het jaar 2003? Begin 2002 is de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de landelijke aanpak fietsdiefstal waarbij betrokken zijn de ministeries van BZK, Justitie en Verkeer en Waterstaat, brancheorganisaties en bedrijfsleven. De landelijke aanpak omvat activiteiten in pps-vorm en zijn gericht op de doelstelling in 2003 het aantal gestolen fietsen in ons land terug te dringen. Er is geen gekwantificeerde doelstelling geformuleerd. Het kabinet geeft thans prioriteit aan het realiseren van het plan van aanpak voor een landelijk registratiesysteem voor gestolen fietsen.
Definitieve besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden, ondermeer over de financiering en beschikbaarstelling van gegevens aan derden. Daarnaast worden de mogelijkheden van elektronische aangifte van fietsendiefstal verruimd. Beide maatregelen maken onderdeel uit van het op 16 oktober j.l. door de bewindspersonen van BZK en Justitie gepresenteerde veiligheidsprogramma "Naar een veiliger samenleving".

227 Er zijn nog steeds grote problemen met zakkenrollers op de trein. Aangiften daarvan, en 74 van bedreigingen waarmee deze soms gepaard gaan, worden soms niet eens meer opgenomen. Wat is de reactie van de regering op deze situatie en welke aanpak staat de regering voor? Welke rol zouden agenten in burger op de trein hierbij kunnen spelen? Er zij geen gegevens bekend waaruit blijkt dat de politie soms geen aangiften opneemt. Om een juist beeld van de omvang van deze problematiek te verkrijgen is het opnemen van aangiften van zakkenrollerij zelfs een speerpunt in het beleid. Kennelijk is hier sprake van een incident dat niet verder is te achterhalen. Het soms niet opnemen van een aangifte is in ieder geval geen beleid.

In juni 2001 is binnen de Spoorwegpolitie het V(eel) V(oorkomende) C(riminaliteit)-team opgericht. Het VVC-team is een landelijke, flexibel inzetbare bijstandseenheid dat, naast het bieden van ondersteuning aan de territoriale teams van de Spoorwegpolitie, tot taak heeft om zelfstandig op te treden tegen landelijk veelvoorkomende criminaliteit, zoals zakkenrollerij. (Capaciteits)uitbreiding van deze VVC-teams is thans aan de orde, daar door het bestaande VVC-team, dat met name is ingezet op de zogenaamde Schiphollijnen, is geconstateerd dat de aangiften van diefstal met ongeveer 50 % zijn gedaald in 2001. Geconstateerd is echter ook dat het aantal aangiften op andere stations (dan Schiphol) en op andere lijnen is gestegen. Met het uitbreiden van de VVC-teams kan de Spoorwegpolitie op meer dan alleen de probleemlijnen bijstand verlenen, zodat verschuivingseffecten kunnen worden opgevangen. Door de VVC-teams wordt ­ afhankelijk van de gesignaleerde problematiek ­ afwisselend in burger en in uniform opgetreden. Bij het optreden tegen zakkenrollers wordt veelal in burger opgetreden, aangezien dit de meeste kans op resultaat biedt.

228 Welke resultaten worden er geboekt met de zogenaamde dadings-projecten? Welke 74 projecten vinden er nog plaats? Wat zijn de resultaten? Zoals in het antwoord op vraag 213 is vermeld, heeft de ambtsvoorganger van eerste

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 58/114

ondergetekende de Kamer bij brief van 18 februari 2000 (TK 1999-2000), 25 452, nr. 8) bericht dat de evaluatie van de experimenten met de schadebemiddelingsvorm `dading' hem tot de conclusie heeft geleid dat er onvoldoende argumenten zijn deze aparte bemiddelingsvorm te handhaven naast de reguliere schadebemiddeling in het kader van de wet `Terwee'. Gewezen werd op het feit dat bij het soort zaken dat voor dading in aanmerking komt (over algemeen conflicten tussen burgers die tot lichte vormen van strafbaar gedrag hebben geleid) bemiddeling tussen dader en slachtoffer het meest voor de hand ligt, mede om escalatie te voorkomen. Er zijn inmiddels diverse pilots met buurtbemiddeling in het leven geroepen, die thans geëvalueerd worden. Voorzover bekend vindt in Limburg nog onder de naam `dading' schadebemiddeling plaats in het kader van de wet `Terwee'.

229 Waarom heeft de regering nog geen duidelijkheid verschaft over de beschikbare middelen 74 voor de politieopleidingen in 2003? Hoe reageert de regering op de waarschuwing van de Raad van hoofdcommissarissen dat hierdoor nog maar 1200 leerlingen zijn aangemeld, dat er mogelijk 2000 opleidingsplaatsen ongebruikt blijven, dat 4000 goedgekeurde aspirant- agenten in onzekerheid verkeren of zij in 2003 of 2004 aan hun opleiding kunnen beginnen, terwijl enige honderden sollicitatieprocedures zijn stilgezet? Hoe verhoudt zich een en ander tot de prioriteiten van de regering op het gebied van veiligheid? Welke maatregelen stelt de regering voor?
Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vraag 106, 28600 VII, nr.5.

230 Welke voortgang is in 2001 en 2002 geboekt bij het terugbrengen van het aantal 74 zogenaamde `stille sepots' dat in 2000 nog 80 000 bedroeg? De inventarisatie die aan het licht bracht dat circa een kwart van de aangiften van misdrijven met opsporingsindicatie jaarlijks "op de plank blijft liggen", is uitgevoerd in het najaar van 2000. Er zijn geen aanwijzingen dat het beeld sindsdien drastisch is gewijzigd. Bij de uitvoering van het veiligheidsprogramma dat onlangs verscheen, zal een nulmeting worden uitgevoerd en zal de voortgang worden gemonitord. Daaruit zal onder andere moeten blijken in hoeverre de situatie op dit punt verbetert.

231 Uit het jaarverslag van het Openbaar Ministerie blijkt dat vorig jaar 1400 strafzaken door 74 gebrek aan rechters werden geseponeerd. Kan worden aangegeven hoe de regering denkt te voorkomen dat dergelijke sepots in 2002 en 2003 opnieuw vóórkomen? Op blz. 20 van het jaarverslag 2001 van het Openbaar Ministerie wordt gemeld dat het aantal nog te appointeren rechtbankzaken dat inmiddels ouder is dan twee jaar, eind 2001 was opgelopen naar 1470. Niet al die zaken hoeven tot een sepot te leiden. En omgekeerd kunnen zaken wegens ouderdom worden geseponeerd die niet tot deze voorraad nog te appointeren zaken behoren.

232 De politierechter heeft de bevoegdheid gekregen om ook `eenvoudige zaken', waarvoor een 74 maximumstraf kan worden opgelegd van 6 maanden tot een jaar, te behandelen. Kan worden aangegeven op welke wijze wordt onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor de kwaliteit van de rechtspraak? Wat zijn de resultaten van eventueel onderzoek? Aan de Tweede Kamer is bij de behandeling van het wetsvoorstel verruiming bevoegdheid enkelvoudige kamers toegezegd dat op een termijn van drie jaar een evaluatie zal plaatsvinden. In deze evaluatie zal aandacht worden besteed aan het aantal zaken waarin het openbaar ministerie bij de politierechter een vrijheidsbenemende straf tussen de zes maanden en een jaar eist, alsmede aan de afdoening van deze zaken. Onder meer zal worden ingegaan op het aantal verwijzingen in zwaardere zaken. Ook zal bij de evaluatie rekening worden gehouden met de ervaringen die in zwaardere strafzaken worden opgedaan met het begrip zaak van eenvoudige aard' en zal aandacht worden besteed aan de aard van de zaken die aan de politierechter worden voorgelegd alsmede de aard van de zaken die worden doorverwezen. Het onderzoek naar deze aspecten zal eraan kunnen bijdragen dat een goed beeld ontstaat van de gevolgen van de onderhavige wetswijziging voor de praktijk van de rechtspraak.

233 Wanneer de ophelderingspercentages bij politie en het aantal door het OM opgepakte 74 zaken relatief sterk stijgt, welke consequenties zal dat dan volgens de regering hebben voor

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 59/114

de rechterlijke macht? Zal de rechterlijke macht niet verworden tot de flessenhals van het justitiële systeem? Zo neen, waarom niet?
Het beleid van de regering is gericht op een evenwichtige capaciteitsverdeling in de strafrechtsketen. Gegeven de doelstelling het ophelderingspercentage te verhogen en meer zaken strafrechtelijk te vervolgen, voorziet het Veiligheidsprogramma daarom in maatregelen die zien op versterking van de diverse fasen in de keten; ook die van de berechting. Het valt echter niet op voorhand uit te sluiten dat desondanks de rechterlijke macht of enig ander element in het netwerk bij de verwerking van strafzaken alsnog een flessenhals dreigt te worden. In dat geval zullen nieuwe maatregelen worden overwogen.

234 De achterstanden bij de rechtspraak in asielzaken zijn op het moment gigantisch. Hoe wil 74 de regering deze achterstanden wegwerken?
Zie het antwoord op vraag 143.

235 Hoe staat de regering tegenover de aanwezigheid van televisiecamera's en andere media in 74 de rechtszaal, om zo meer recht te doen aan de openbaarheid van de rechtspraak en de controlefunctie van het publiek? Is de regering bereid om de mogelijkheden tot aanwezigheid van de media in de rechtszaal beter wettelijk te regelen? Zo neen, waarom niet?
In de huidige richtlijnen van de rechtsprekende macht is vastgelegd dat audiovisuele media procesonderdelen zoals opkomst, telastelegging, tussenbeslissing en uitspraak mogen filmen en uitzenden. Er mogen geen slachtoffers, verdachten, getuigen en deskundigen worden gefilmd, tenzij daarvoor uitdrukkelijk toestemming is verleend. Uit een evaluatie door de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat rechters en media goed op de hoogte zijn van de richtlijnen (deze zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), dat de richtlijnen tot meer eenheid in het handelen van rechters hebben geleid en dat in praktijk nagenoeg altijd wordt toegestaan om opkomst, telastelegging en uitspraak te filmen. Binnenkort zal uw Kamer per brief hierover uitgebreider worden geïnformeerd. De richtlijnen werken in praktijk naar behoren. Er is dan ook geen aanleiding voor wettelijke verankering of wijziging van het beleid.

236 De Raad voor de Rechtspraak stelt dat voor het adequaat functioneren van de rechterlijke 74 macht in Nederland in 2003 tenminste * 90 miljoen extra in de rechterlijke macht geïnvesteerd moet worden. Wat is de reactie van de regering op deze opvatting van de Raad voor de Rechtspraak? Is zij bereid deze * 90 miljoen vrij te maken? Het door de Raad voor de Rechtspraak genoemde tekort van * 90 mln. in 2003 komt voort uit door de Raad opgestelde begroting 2003 met daarin de claim van de Raad ter grootte van * 70 mln. en de daarnaast mede op basis van het Strategisch akkoord opgelegde taakstellingen op het gebied van efficiency en externen (circa * 20 mln.). De redenen om af te wijken van de begroting van de Raad voor de Rechtspraak zijn zowel in de begroting als ook bij beantwoording van de vragen 309, 310 en 312 toegelicht. De taakstellingen betreffen de Rijksbreed opgelegde kortingen die in het strategisch akkoord zijn verwoord.

237 Kan, in de vorm van een percentage en in de vorm van absolute aantallen, worden 74 aangegeven welk deel van de binnen het arrondissement Haarlem door het Openbaar Ministerie behandelde zaken op dit moment betrekking heeft op drugskoeriers? Kunt u aangeven hoe de verhouding tussen aan drugskoeriers gerelateerde zaken en overige zaken zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Kunt u aangeven welke consequenties een en ander heeft voor de niet aan drugskoeriers gerelateerde zaken? In het arrondissement Haarlem zijn in een periode van één jaar, voorafgaand aan 1 september 2002, ongeveer 1.500 zaken tegen drugskoeriers op zitting afgedaan (22%), tegenover 5.300 niet drugsgerelateerde zaken (78%). De verhouding tussen drugskoeriers gerelateerde zaken en overige zaken laat een verschuiving zien naar een groter wordend aantal zaken tegen drugskoeriers. Het aantal op zitting afgedane zaken in het jaar 2001 bedroeg ongeveer 1000 voor drugskoeriers gerelateerde zaken (16%) tegenover 5.200 overige zaken (84 %).
Zoals bekend is er sinds eind vorig jaar sprake van een duidelijke toename in het aantal drugskoeriers dat op Schiphol wordt aangehouden. De gunstige effecten van de in het Plan

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 60/114

van Aanpak drugsmokkel Schiphol aangekondigde maatregelen op de verwerkingscapaciteit van het parket- en de Rechtbank-Haarlem hebben niet direct plaatsgevonden waardoor er extra druk op de strafrechtsketen in Haarlem kwam te staan. Zo kost het tijd om extra personeel aan te trekken, vonden de eerste MK-zittingen met drugskoeriers bij andere rechtbanken eerst in juli plaats en is de wetswijziging die het mogelijk maakt drugskoeriers tot een strafeis van één jaar bij de Politierechter aan te brengen eerst deze zomer in werking getreden. Ondertussen bleef het niveau van aanhoudingen van drugskoeriers onveranderd hoog. Met veel kunst en vliegwerk is dat door het parket en de rechtbank opgevangen. Zoals uit de hiervoor weergegeven cijfers blijkt, heeft dit er niet toe geleid dat het aantal door de rechtbank afgedane niet drugsgerelateerde zaken is verminderd. In die zin is er geen sprake van dat de geïntensiveerde aanpak van de problematiek rond de drugskoeriers die via Schiphol ons land binnenkomen, ten koste is gegaan van de bestaande afdoeningscapaciteit bij de Rechtbank Haarlem voor de overige zaken.
Wel is het zo dat al sinds enige jaren de zittingscapaciteit van de rechtbank Haarlem niet toereikend is om alle door de politie aan het OM ingezonden zaken te verwerken, zoals uw Kamer werd bericht bij brief van 2 oktober j.l. (27834, nr.22). Als gevolg daarvan is sprake van een gestaag groeiende voorraad zaken bij het parket, waarin de voorbereidingen van het parket gereed zijn maar dat wacht op, met name enkelvoudige, behandeling door de Rechtbank, de zogenoemde te appointeren zaken. Vorig jaar is er door Rechtbank en parket een plan opgesteld om deze voorraad te appointeren zaken tot acceptabele proporties terug te brengen. Als gevolg van de sterk toegenomen aantallen aangehouden drugskoeriers op Schiphol is dit plan niet tot uitvoering gekomen omdat de noodzakelijke zittingscapaciteit daarvoor niet gevonden kon worden. De voorraad te appointeren zaken is verder gegroeid tot 4030 zaken begin oktober van dit jaar. Het afdoeningsprofiel van het OM-Haarlem voor wat betreft het percentage gedagvaarde zaken is door dit alles lager dan het landelijk gemiddelde.

238 Wanneer kan een onafhankelijk toezichtsorgaan worden ingesteld voor het aftappen van 74 telefoons door de politie?
Een dergelijk toezichtsorgaan acht eerste ondergetekende overbodig. Een bevel tot het opnemen van telecommunicatie kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie, van de rechter-commissaris. De gegevens die de opsporing uit een telefoontap verkrijgt, vallen onder het regime van de Wet politieregisters. Op de verwerking van dergelijke gegevens ziet het College Bescherming Persoonsgegevens toe. Daarmee is reeds een dekkend systeem van onafhankelijk toezicht gerealiseerd.

239 Wat is de opvatting van de regering over het gebruik door werkgevers van software als 74 eBlaster, Big brother is watching you en soortgelijke programma's, waarmee een werkgever, zonder medeweten van de werknemer, precies het computer- en internetgebruik van de werknemer kan nagaan? Is de regering bereid voor dergelijke programmatuur soortgelijke wetgeving als voor het zogenaamde heimelijk cameratoezicht op te stellen? Een werkgever kan belang hebben bij een zekere controle van het computer- en internetgebruik door de werknemers. De computer en de aansluiting op het internet zijn immers voorzieningen die door de werkgever ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden voor de werkgever aan de werknemer ter beschikking worden gesteld. Het gebruik dat daarvan door de werknemers wordt gemaakt kan van invloed zijn op de goede bedrijfsvoering. Indien de werkgever belang heeft bij controle van het computer- en internetgebruik, en hij programmatuur ter controle wil gebruiken, dient hij, gelet op de eisen van goed werkgeverschap, neergelegd in het Burgerlijk Wetboek, de voorschriften van de Wet op de ondernemingsraden, de arbeidsomstandighedenwetgeving en de bepalingen in de Wet bescherming persoonsgegevens, af te wegen of het middel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en past het hem de werknemers te informeren over het beleid dat hij hierbij hanteert. Omdat het gebruik van deze programmatuur aan de orde is in de verhouding tussen werknemers en werkgevers is er geen aanleiding te komen met wetgeving voor het gebruik van programmatuur die controle op computer- en internetgebruik mogelijk maakt, zoals voor het heimelijk cameratoezicht. De verhouding tussen werkgever en werknemer wordt reeds toereikend geregeld in de genoemde wetten. Dit is anders bij het gebruik van camera's. Camera's worden namelijk niet alleen gebruikt in de werksituatie maar in alle denkbare situaties. De bescherming van

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 61/114

de leefruimte van alle burgers is hierbij in het geding. Gelet op de omvang van het cameragebruik, op alle denkbare plaatsen, mede vanwege de bijdrage die cameratoezicht kan leveren aan de veiligheid in de samenleving, wordt het gebruik van verborgen camera's zodanig onwenselijk geacht dat dit strafbaar wordt gesteld. Om die reden is hiervoor wetgeving voorgesteld. Het gebruik van programmatuur die controle op computer- en internetgebruik mogelijk maakt, wordt als gezegd toereikend genormeerd in de hiervoor genoemde wetgeving.

240 Volgens recente berichtgeving in de pers werkt de Raad van de Europese Unie op dit 74 moment aan nieuwe Europese regelgeving die internetproviders verplicht gegevens over al het internetverkeer van hun klanten langdurig ter beschikking te houden van opsporings- en andere overheidsdiensten. Wordt ook de Nederlandse regering over deze voorstellen geraadpleegd? Steunt zij het idee van een instrument op EU-niveau voor het bewaren van internet-verkeersgegevens voor opsporingsdoeleinden? Naar aanleiding van berichten in de pers, dat in de Europese Unie voorschriften in voorbereiding zouden zijn over de opslag van gegevens met betrekking tot telecommunicatie heeft het (huidige) Deense voorzitterschap een persbericht doen uitgaan waarin wordt gemeld dat deze berichten zijn gebaseerd op misverstanden. In juni van dit jaar heeft het Deense voorzitterschap een voorstel voorgelegd inzake Raadsconclusies over technologiegerelateerde maatregelen met betrekking tot opsporing en vervolging van georganiseerde criminaliteit. Dit voorstel wordt momenteel behandeld in een Raadswerkgroep, er zijn geen verdere voorstellen over de opslag van verkeersgegevens aan de orde en het Deense voorzitterschap heeft te kennen gegeven niet voornemens te zijn dergelijke voorstellen te zullen opstellen. Wel heeft het Deense voorzitterschap een vragenlijst over de opslag van verkeersgegevens verspreid onder de lidstaten. Op de raadsconclusies en de vragenlijst wordt hieronder (antwoord op vraag 243) nader ingegaan.

241 Is de regering bekend met het conceptvoorstel van het Belgisch voorzitterschap zoals 74 gepubliceerd op de Statewatch-website
(http://www.statewatch.org/news/2002/aug/05datafd.htm)? Wat is de huidige status van deze tekst? Indien ze niet meer ter tafel ligt, waarom is dat dan? Het voorstel van het Belgisch voorzitterschap dat is gepubliceerd door Statewatch, is de regering bekend. Deze tekst is niet ingediend bij de Raad van de Europese Unie, is derhalve geen Raadsdocument en heeft dus geen officiële status. Nederland heeft daarover dan ook geen standpunt bepaald. Gelet op het standpunt van Nederland inzake de opslag van verkeersgegevens dat hieronder (antwoord op vraag 243) is weergegeven is dit thans ook niet aan de orde.

242 Volgens artikel 5 van het eerdergenoemde Belgische voorstel zou de Nederlandse rechter 74 bij een verzoek om inzage vanuit een ander EU-land geen inzicht of inspraak krijgen in de onderhavige zaak. Is dit voor de Nederlandse regering acceptabel? Is dit ook zo indien het verzoekende land een uitgebreidere lijst van vergrijpen hanteert waarvoor deze regeling geldt dan Nederland? En wanneer het verzoek een vergrijp betreft dat in Nederland niet strafbaar is? Wat is volgens de regering de meerwaarde van het langdurig bewaren van alle verkeersgegevens, in relatie tot de kosten die dit meebrengt voor providers en het gevaar van aantasting van de privacy van hun klanten? Voor welke vergrijpen zou de regering een dergelijke Europese regeling willen laten gelden? Voor welke niet? Wat vindt zij een redelijke termijn voor het verplicht bewaren van internet-verkeersgegevens? Nu geen voorstellen voor Europese regelgeving voorliggen en in afwachting van de uitkomsten van het Nederlandse onderzoek, waarop hieronder nader wordt ingegaan (vraag 243), is het niet mogelijk aan te geven welke elementen van relevante bestaande regelgeving gewijzigd zouden moeten worden ten behoeve van bindende Europese regelgeving, noch wat de meerwaarde is van het langdurig bewaren van gegevens, voor welke vergrijpen een Europese regeling zou gelden en wat een redelijke termijn voor een bewaarplicht zou zijn.

243 In het licht van punt 9 van notitie 10358/02 d.d. 24 juni 2002 van het inkomende Deens 74 voorzitterschap, kan de regering aangeven welke elementen van relevante bestaande Nederlandse regelgeving volgens haar gewijzigd zouden moeten worden ten behoeve van dergelijke bindende Europese regelgeving? Met welke wijzigingen zal zij zeker niet

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 62/114

instemmen? Welke instructies heeft zij dienaangaande gegeven aan de Nederlandse ambtenaren in de relevante Raadswerkgroep(-en)? De Raadsconclusies zijn thans in behandeling bij de werkgroep georganiseerde criminaliteit van de Raad en hebben betrekking op maatregelen in verband met informatietechnologie met het oog op onderzoek en vervolging terzake van georganiseerde criminaliteit. In één ontwerp-conclusie wordt er op aangedrongen dat in de zeer nabije toekomst bindende voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten inzake de plicht van de verstrekkers van telecommunicatiediensten om informatie over telecommunicatie te bewaren teneinde de toegankelijkheid van die inlichtingen te garanderen voorzover die van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.

Naar aanleiding van de ontwerp-Raadsconclusies en de in het antwoord op vraag 240 vermelde vragenlijst is het standpunt van Nederland dat op voorhand niet vast staat dat er bindende regels zouden moeten komen voor de opslag van verkeersgegevens door de aanbieders van telecommunicatiediensten. Hiernaar wordt in Nederland thans onderzoek verricht. In het nationale Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid is als actiepunt opgenomen dat onderzoek zal worden verricht naar de categorieën gegevens die telecommunicatieaanbieders bewaren en de belemmeringen die de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ondervinden door de afwezigheid van bewaarplichten voor historische verkeersgegevens (Kamerstukken II, 2001-2002, 27 925, nr. 10, actiepunt 17). In dit onderzoek wordt tevens onderzocht hoe zwaarwegend de opsporingsbelangen zijn en welke gevolgen een uitbreiding van de bewaarplichten met zich mee zou brengen. Het onderzoek zal naar verwachting tot het eind van dit jaar lopen waarna de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitkomsten. Mede afhankelijk van de resultaten zal worden bezien of aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten verplicht moeten worden tot het (langdurig) bewaren van verkeersgegevens. Het standpunt van Nederland ook op internationaal niveau zal eerst worden bepaald op basis van de discussie over de uitkomsten van het Nederlandse onderzoek.

244 Vindt de regering het wenselijk voor internetverkeer af te stappen van de bestaande 74 praktijk voor telefoonverkeer, namelijk dat data pas mogen worden afgetapt en bewaard nadat een rechter daarvoor toestemming heeft gegeven? Zal de regering zorgdragen voor rechterlijke toetsing van ieder verzoek tot inzage van gegevens? Het Nederlandse recht eist een rechterlijke machtiging ingeval de officier van justitie een bevel geeft tot het opnemen van telecommunicatie (art. 126m en 126s Sv.). De officier van justitie is bevoegd een vordering te doen aan de aanbieder van telecommunicatiediensten om zogenaamde verkeersgegevens te verstrekken terzake van telecommunicatie (art. 126n en 126t) zonder dat daarvoor een machtiging van de rechter is vereist. In een dergelijk geval gaat het om afgifte van verkeersgegevens en wordt de inhoud van de communicatie niet opgenomen. Het Kabinet is niet voornemens het beginsel van rechterlijke toetsing van een bevel van de officier van justitie tot het opnemen van de inhoud van telecommunicatie los te laten.

245 Wat wordt bedoeld met een tijdige strafrechtelijke reactie op daders van strafbare feiten? 75 Met "tijdig" wordt bedoeld dat de reactie zodanig snel moet volgen op de overtreding, dat zij in de beleving van de gestrafte duidelijk verband houdt met de door hem/haar begane overtreding.

246 Wanneer zullen de hier genoemde prestatie-indicatoren gereed zijn? 76 De prestatie-indicatoren zijn conceptueel reeds ontwikkeld. In 2003 kunnen ze grotendeels worden ingevoerd.

247 Zullen klassieke prestatie-gegevens en de gegevens te verkrijgen door toepassing van de 76 prestatie-indicatoren onderling vergelijkbaar zijn? Er zal voor worden gezorgd dat in de overgang van oude naar nieuwe indicatoren vergelijking mogelijk is.

248 Hoeveel andere zaken blijven door uitvoering van het Plan van Aanpak Drugssmokkel 77

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 63/114

Schiphol op de plank liggen?
De intensivering van de bestrijding van de drugssmokkel via Schiphol conform het Plan van Aanpak drugssmokkel Schiphol heeft niet geleid tot een afname van de afdoening van niet-drugsgerelateerde zaken door het parket-Haarlem respectievelijk de Rechtbank- Haarlem. Wel is het, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 237, hierdoor niet mogelijk gebleken de werkvoorraad in Haarlem tot acceptabele proporties terug te dringen.

249 Hoeveel strafzaken worden tijdens de procedure (van dagvaarding tot aan veroordeling) 77 aangehouden?
Het aantal aanhoudingen van het onderzoek ter terechtzitting bedroeg 23.300 in 2001.

250 Hoe komt het dat de prognose voor wat betreft de kantongerechtsappèllen in 2002 77 achterloopt bij de begroting?
De integratie van de kantongerechten in de rechtbanken heeft tot gevolg dat appèllen dienen te worden ingesteld bij de gerechtshoven (de tweede instantie in ons rechtsstelsel). Bij het opstellen van de begroting gingen we ervan uit dat alle kantongerechtsappèllen door de hoven zouden worden behandeld. Later is besloten dat de appèllen op uitspraken van de kantonrechter, gedaan voor 1 januari 2002, nog door de rechtbanken worden afgedaan. Naar schatting gaat het om duizend zaken. Dit verklaart het verschil in begroting en prognose.

251 Er wordt een toename van het aantal rechtszaken verwacht. De regering legt hierbij een 77 relatie met het plan Aanpak Drugssmokkel Schiphol. Dat laatste voorziet toch juist in een vermindering van het aantal zaken?
Het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol gaat uit van in eerste instantie een flinke toename van het aantal rechtszaken, en bij gebleken effectiviteit weer een afneming. Dit effect zal zich naar verwachting eerst in de komende jaren voordoen. Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat ook onder het aangepaste beleid het aantal rechtzittingen nog steeds groot zal zijn, omdat, behoudens de gevallen waarin overdracht van strafvervolging mogelijk blijkt, een substantieel deel van de aangehouden drugskoeriers met een dagvaarding wordt uitgezet, dan wel in Nederland buiten detentie op de behandeling van de strafzaak kan wachten. Daarbij komt dat ook andere factoren (zoals de uitvoering van het Veiligheidsplan) zullen leiden tot een toename van het aantal zaken.

252 Wat is de achterliggende reden van het beleid om kantongerechtappellen door de 77 gerechtshoven te laten behandelen? Kost dat juist niet meer geld en mankracht? In het Regeerakkoord 1998-2002 is afgesproken dat de kantongerechten zouden worden ondergebracht bij de rechtbanken. Zij vormen vanaf 1 januari 2002 de sectoren kanton van de rechtbanken. Hoger beroep van rechtbankvonnissen ­ waartoe dus ook de uitspraken van de sectoren kanton van de rechtbanken behoren ­ vindt plaats bij de gerechtshoven. De operatie heeft enerzijds geleid tot besparingen bij de rechtbanken en anderzijds tot uitbreidingen bij de hoven. Per saldo is er inderdaad meer mankracht en geld nodig voor de behandeling van de kantongerechtsappèllen door de gerechtshoven.

253 Ligt er in de toename van het aantal rechtbankzaken in 2003 een relatie met het opleggen 78 van quota door Justitie aan de politie? En zo ja, welke? Zo niet, waarom niet? Zoals eerste ondergetekende ook in de brief van hem en zijn ambtgenoot van BZK van 3 oktober jl. (27834, nr.22) over de situatie in het arrondissement Haarlem heb aangegeven, zijn er tot dit moment nog geen quota opgelegd door Justitie aan de politie. De geplande toename van het aantal rechtbankzaken in 2003 beoogt tegemoet te komen aan de stijgende behoefte aan afdoening van strafzaken door de rechter: de vraag naar rechterscapaciteit neemt toe. In 2003 en volgende jaren wordt er via landelijke en regionale afspraken (convenanten) naar gestreefd de verwerkingscapaciteit van de verschillende schakels in de keten zo nauwkeurig mogelijk op elkaar aan te laten sluiten; dit als uitwerking van het Veiligheidsprogramma dat op 16 oktober aan uw Kamer is aangeboden. Overigens neemt niet alleen het aantal rechtbankzaken toe, maar ook het aantal kanton- en het aantal "Mulder"-zaken.

254 In hoeverre betekent het feit dat pas vanaf 1 januari 2005 met alle prestatie-indicatoren 80

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 64/114

voor de beleidsdoelstelling "Handhaving van wet- en regelgeving ten behoeve van een veilige Nederlandse samenleving" gewerkt zal gaan worden, dat de Tweede Kamer de regering tot die tijd gehandicapt zal blijven bij het ter verantwoording roepen van de regering over het belofte dat Nederland objectief meetbaar veiliger zal worden? De bedoelde indicatoren betreffen de strafrechtelijke vervolging en berechting, en de bedoeling is dat ze ook met `terugwerkende kracht' kunnen worden opgeleverd zodat de ontwikkelingen ter zake zichtbaar worden. Deze indicatoren moeten samen met indicatoren betreffende de opsporing en de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen een beeld geven van de prestatie die wordt geleverd ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
De veiligheid wordt als zodanig gemeten in termen van slachtofferenquêtes en aangiften. Die bestaan reeds en zullen daarmee licht werpen op de relevante tendensen.

255 Welke stijging van DNA-analyses verwacht de regering na 2004? 81 In een zaak, die in het kader van een bepaald misdrijf is opgestart, kunnen meerdere onderzoeksaanvragen voor DNA-onderzoek bij het NFI worden aangeleverd. Een aanvraag kan resulteren in het vinden van meerdere biologische sporen of bekende personen (verdachten) waarvan DNA-profielen moeten worden bepaald. Ook kunnen zich in de loop van het strafrechtelijk onderzoek nieuwe vragen aandienen voor (nader) DNA-onderzoek. Een DNA-profiel is het resultaat van een DNA-analyse van een biologisch materiaal afkomstig van een bekend persoon of van een spoor. Van het celmateriaal van bekende personen wordt op basis van de kwaliteitseisen van het NFI in tweevoud een DNA-profiel geanalyseerd.
De huidige capaciteit voor 18.500 DNA-analyses zal mede naar aanleiding van het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden stijgen naar zo'n 75.000 analyses in 2004. Over het aantal DNA-profielen die vervolgens daadwerkelijk in de DNA-databank zullen worden opgenomen is reeds ingegaan bij de beantwoording van vraag 131.

256 Betekent dat ander type DNA-onderzoek, gericht op vaststellen uiterlijke kenmerken, dat er 82 op termijn een databank is waar een ieder zijn DNA is opgeslagen? Zie het antwoord op vraag 58.

257 Hoeveel personen hebben momenteel legaal bezit van wapens en munitie en is uw streven 82 erop gericht om dat aantal te verminderen?
Het aantal personen, particulieren niet behorende tot de krijgsmacht, politie en dergelijke professionele organisaties, die over een of meer wapens en munitie beschikken bedraagt rond de 70 000. Het streven is er, conform de Wet wapens en munitie, op gericht om het legale bezit te beheersen en het illegale bezit terug te dringen.

258 Is bij het begroten van de kosten van het Plan van Aanpak Drugssmokkel Schiphol rekening 86 gehouden met de nieuwe aanpak, zoals voorgesteld in de Vierde Voortgangsrapportage? Een overweging bij de formulering van de beleidswijzigingen in het Vierde voortgangsbericht is geweest dat ongewijzigde voortzetting van het beleid zou leiden tot buitenproportionele uitgaven en capaciteitsproblemen. Mede hierom is beleid geformuleerd dat naar verwachting effectiever is in het bereiken van resultaten, en kan worden uitgevoerd binnen het daartoe aangewezen financiële kader.

259 In hoeverre hebben de recent door de minister aangekondigde voornemens om bepaalde 86 categorieën bolletjesslikkers in toenemende mate terug te zenden naar hun land van herkomst, gevolgen voor het budget ten behoeve van het in de begroting aangekondigde plan van aanpak?
Zie het antwoord op vraag 258.

260 Waar wordt op gedoeld als wordt gesproken over een versnelling van reeds in gang gezet 86 beleid ten aanzien van het plan van aanpak Drugssmokkel Schiphol? De problematiek van de drugssmokkel via Schiphol was al bekend, ruim voordat het Plan van aanpak werd opgesteld. Via verschillende wegen werd getracht hieraan het hoofd te bieden. Eind 2001 bleek echter dat de bestaande beleidskaders ontoereikend waren, hetgeen heeft geleid tot het Plan van aanpak. Hierin zijn lopende initiatieven meegenomen, en waar mogelijk eerder uitgevoerd. Het gaat daarbij om zaken als de realisering van een

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 65/114

nevenvestiging van het Parket Haarlem op Schiphol, de vestiging van een rechtbank op Schiphol, uitbreiding van politiecelcapaciteit, en dergelijke.

261 Hoeveel geld gaat er naar uitbreiding celcapaciteit? 86 Er gaat ruim * 72 miljoen naar de uitbreiding van de celcapaciteit t.b.v. drugskoeriers.

262 Welke maatregelen neemt de regering in het geval de instroom drugskoeriers blijkt toe te 86 nemen in 2003?
Zoals bekend gaat het hierbij om een zeer weerbarstige problematiek. In het Vierde voorgangsbericht zijn een aantal maatregelen aangekondigd om de instroom van drugs via de luchthavens doeltreffender terug te dringen. In het Vierde voortgangsbericht is ook al aangegeven dat de effecten van de beleidsmaatregelen nauwgezet zullen worden gevolgd. Mochten de gewenste effecten onverhoopt niet optreden, dan zal eerste ondergetekende zich beraden op de gevolgen daarvan voor het beleid. Vooralsnog is de verwachting dat de noodzaak hiertoe niet zal blijken.

263 Wat wordt in het kader van vergroting van de kwaliteit van de recherche concreet bedoeld 87 met "het stimuleren van innovatieve technologische toepassingen ten behoeve van opsporing"?
Bij het stimuleren van innovatieve technologische toepassingen ten behoeve van de opsporing gaat het erom dat de opsporing sneller inspeelt op de (inter-)nationale technologische vernieuwingen. Deze ontwikkelingen volgen elkaar in hoog tempo op en het is zaak dat in het belang van de effectiviteit en efficiëntie van de opsporing vroegtijdig te signaleren en daarvan waar mogelijk en nodig gebruik te maken. Maar ook innovatieve ideeën die binnen de opsporingspraktijk op de werkvloer ontstaan moeten niet verloren gaan, dan wel moet voorkomen worden dat op meerdere plaatsen aan dezelfde soort oplossingen wordt gewerkt.

264 Worden de kosten van beveiliging van de burgerluchtvaart op enige wijze doorberekend 88 aan de passagiers?
Ja. Door middel van de beveiligingsheffing, die ingevolge de luchtvaartwet geheven wordt.

265 Hoeveel exact wordt de capaciteit van het OM, de rechterlijke macht, de Dienst Justitiële 88 89 inrichtingen, reclassering, het NFI, het CJIB en de Raad voor de Kinderbescherming in de komende vijf jaar uitgebreid?
Een exact overzicht van de capaciteitsuitbreiding van genoemde instanties is thans nog niet te geven. Deze hangt mede af van de nadere toedeling van de middelen uit de zgn. envelop veiligheid, waarvoor in het Veiligheidsprogramma "Naar een veiliger samenleving" alleen een verdeling op hoofdlijnen is gegeven. Gaarne zij hiervoor verwezen naar pagina 101 e.v. van dat programma.

266 Wanneer zal het systeem ten behoeve van de informatievoorziening van Nederlandse 89 opsporingsinstanties aan Europol gereed zijn? Hoeveel inlichtingen worden op dit moment jaarlijks door Nederlandse opsporingsinstanties aan Europol geleverd? 1. De informatievoorziening van Nederlandse opsporingsinstanties aan Europol zal geïntegreerd onderdeel moeten uitmaken van de systemen die door de opsporingsinstanties worden gehanteerd. Ter voorbereiding daarvan is dit jaar door de Board Opsporing van de Raad van Hoofdcommissarissen een implementatieplan Europees informatie systeem aanvaard dat door deskundigen is opgesteld. Dit plan voorziet in een korte termijn antwikkeling en een lange termijn ontwikkeling. Het ligt in de verwachting dat Nederland in 2003 aan haar verplichtingen uit hoofde van de Europol-Overeenkomst zal kunnen voldoen, zij het dat vanuit nationaal procesmatig oogpunt de nationale werkwijze nog niet optimaal zal kunnen zijn.

2. De hoeveelheid inlichtingen die aan Europol wordt geleverd wordt niet geteld. Van belang is de aard van de informatie. Het aantal en de relevantie van de gegevens kan daarbij sterk verschillen.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen:
a. Informatie ten behoeve van het Europees informatiesysteem. Het Europees informatiesysteem van Europol is nog niet uitontwikkeld. Er werkt een

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 66/114

beperkte algemene versie en een specifieke versie die relevant is voor bestrijding van misdrijven betrekking hebbend op de Euro. Het is op dit moment derhalve nog niet mogelijk optimaal aan Europol informatie te leveren. Verwacht wordt dat dit in 2003 wel het geval zal zijn.
b. Informatie voor werkbestanden voor analyse. Verscheidene werkbestanden voor analyse van vormen van criminaliteit worden door Europol gevoerd. Afhankelijk van het belang van Nederland bij het onderwerp van het werkbestand levert Nederland daaraan informatie. Soms gaat het daarbij om grote hoeveelheden, soms om beperkte hoeveelheden. c. Informatie via de verbindingsofficieren. Hier betreft het informatie die niet aan Europol behoeft te worden geleverd. Het gaat daarbij om het gebruik van de aanwezigheid van de verbindingsofficieren van de Lidstaten van de EU. Deze functie faciliteert de internationale opsporingssamenwerking zeer.

Het algemene beeld is dat Nederland actief en creatief participeert op het terrein van de informatielevering binnen de bestaande mogelijkheden.

267 Binnen welk tijdsbestek zullen verdragen worden afgesloten met België en Duitsland in het 90 kader van politiële en justitiële samenwerking? In het structureel ambtelijk overleg zoals dat al enige jaren met de Bondsrepubliek Duitsland plaatsvindt (zowel op Bonds- als op Länderniveau) wordt gesproken over de vraag op welke wijze een aantal door de politie in de grensstreek gesignaleerde knelpunten in de dagelijkse grensoverschrijdende samenwerking kunnen worden weggenomen. Daarnaast wordt in het overleg ook bezien of er ook anderszins aanleiding is om de politiële en/of justitiële samenwerking te vergemakkelijken. Voor een aantal van de gesignaleerde knelpunten geldt dat deze waarschijnlijk kunnen worden opgelost door het treffen van organisatorische maatregelen. Voor zover de oplossing van knelpunten, of de overigens door beide landen gevoelde noodzaak om de samenwerking verder te faciliteren, noodzakelijkerwijs zou moeten worden gezocht in een aanpassing of uitbreiding van de regelgeving dient te worden bezien welk juridisch instrument daarvoor dan het meest geëigend zou zijn. Van Duitse zijde zijn tekstvoorstellen toegezegd. Deze werden nog niet ontvangen.
In de relatie met Belgie wordt thans gewerkt aan een inventarisatie van de in de Nederlands-Belgische grensstreek te onderkennen knelpunten.

268 Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over vervolgonderzoeken naar aanleiding van het 90 boek "Duitsland/Nederland en de afdoening van strafzaken" van de heren Tak en Fiselier? Het WODC doet onderzoek naar de betekenis van het ophelderingspercentage in een aantal landen. Het rapport wordt in februari 2003 verwacht.

269 Hoe zal de samenwerking met Spanje op het gebied van de drugsbestrijding in verband met 90 Zuid-Amerika gestalte krijgen?
Spanje is binnen Europa al jaren het land waar de meeste cocaïne vanuit Zuid Amerika wordt binnengesmokkeld. Aangezien Nederland wat dat betreft op de tweede plaats staat, is Spanje een relevante samenwerkingspartner. Er vindt, vooral op ad hoc basis, reeds operationele samenwerking plaats met Spanje in zaken die beide landen aangaan. Met name door het Prismateam, is reeds een begin gemaakt met verdieping van deze samenwerking. Speerpunten daarbij zijn het aanbrengen van meer structuur, om vanuit een gedeelde samenwerkingsstrategie gezamenlijke opsporingsdoelen te formuleren. Ook is er voor het komend jaar een uitwisselingsprogramma opgezet, waarbij personeel uit beide landen een korte stage loopt bij de counterpart. Naast beter inzicht in elkaars werkmethoden, betekent dit ook het concreet aanhalen van de contacten, hetgeen de basis voor verdere uitbouw van de samenwerking zal verstevigen.

270 Gaat de regering zich inzetten voor een Europees Wetboek van Strafvordering waarin de 90 rechten van verdachten geformuleerd worden? De Europese Commissie heeft op 28 januari van dit jaar een "consultation paper" uitgebracht waarin een aantal vragen werd voorgelegd, in het bijzonder aan personen uit de praktijk van de strafrechtspleging. Deze vragen dienden ter voorbereiding van een mededeling van de zijde van de Commissie met betrekking tot waarborgen die in de EU

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 67/114

zouden moeten gelden in de strafrechtelijke procedure vanaf het tijdstip waarop iemand als verdachte wordt tot aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie. Deze mededeling is nog niet gepubliceerd. Uit de formulering van de vragen is evenwel niet af te leiden dat het de Commissie gaat om het initieren van een Europees Wetboek van Strafvordering. Doel is onder meer te verzekeren dat de lidstaten voldoen aan de minimumwaarborgen die reeds zijn neergelegd in het EVRM en de Grondwet/Charter van de EU. Wel is inmiddels een voorbereidende enquete naar de stand van zaken van de regelgeving in de lidstaten betreffende "kwetsbare verdachten" die in dit kader is toegezonden, ingevuld. In het kader van de EU is daarom de invoering van een Europees Wetboek van Strafvordering nu niet aan de orde.
Eerste ondergetekende geeft er verder de voorkeur aan deze en andere ontwikkelingen op dit terrein te bespreken in het kader van het vervolg op de tweede notitie Eurostrafrecht die in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de EU- rechtshulpovereenkomst (Kamerstukken 2002/2003, 28 350, nr. 5) is toegezegd en in het voorjaar 2003 zal worden toegezonden.

271 Welke consequenties worden verbonden aan de overweging: "Een geloofwaardige 91 handhaving kan niet om de schijnbaar gegroeide acceptatie van het gebruik van cannabis heen."? Wat bedoelt de regering hiermee? In hoeverre is dit besef ook in andere Europese landen doorgedrongen? Blokkeert Nederland hierdoor niet de internationale samenwerking?
Uit het recent verschenen jaarverslag 2002 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving blijkt wederom dat cannabis onder de bevolking van de Europese Unie en Noorwegen - en onder jongeren in het bijzonder - de meest gebruikte drug is (life-time prevalentiecijfers tot 30% van de bevolking). Daaruit kan de conclusie getrokken worden dat onder een niet verwaarloosbaar deel van de bevolking het gebruik van cannabis voorkomt. Dit in tegenstelling tot hard drugs. Daarmee lijkt het gebruik van cannabis een zekere acceptatie te hebben gekregen. Dit betekent in het geheel niet dat het gebruik van cannabis van overheidswege getolereerd wordt dan wel wettelijk is toegestaan in de EU. In de helft van de EU-lidstaten is het gebruik van drugs, waaronder cannabis, verboden en in alle lidstaten wordt terzake een ontmoedigingsbeleid gevoerd. In het licht van deze feiten moet de passage over de geloofwaardigheid van de handhaving rond het gebruik en bezit voor eigen gebruik van cannabis, ook in Europees kader, gelezen worden. Immers, in een aantal Europese landen (Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland, Zwitserland, Spanje) is de decriminalisering van deze fenomenen duidelijk in gang gezet of reeds tot stand gekomen.

De keerzijde van deze ontwikkelingstendens is een geloofwaardige handhaving van het verbod op de productie van en handel in drugs en dus ook cannabis. Hier zij gewezen op het ontwerp Kaderbesluit Illegale Drugshandel waarover in de Raad wordt gesproken. Het belang van het definiëren van op EU niveau geharmonieerde strafmaten voor dit soort ernstige delicten wordt door de Nederlandse regering ten volle onderschreven en zal kunnen bijdragen aan een versterkte handhaving..

De consequenties die de regering uit deze zinnen uit de begroting zijn tweeërlei. Nationaal gezien moet worden vastgesteld dat gelet op de omvang van de productie en handel in cannabis in Nederland deze harder moet worden aangepakt. Ten aanzien van de gebruikers zal het ontmoedigingsbeleid onverkort moeten worden voortgezet. Met betrekking tot de handhaving rond coffeeshops heeft de regering al aangegeven dat zij van zins is de criteria die daarvoor gelden tenminste strikter te gaan handhaven. In Europees kader blijft Nederland actief betrokken bij verschillende overleggen, die cannabis en cannabisgebruik tot onderwerp hebben. Eén daarvan is de follow-up die gegeven moet worden aan de wetenschappelijke cannabisconferenties die Nederland in samenwerking met beleidsinstanties in België, Duitsland, Zwitserland en Frankrijk in het afgelopen jaar georganiseerd heeft.

272 "Percentage afname bedrijfsmatige teelt van cannabis in 2003 en 2004 5%." Hoe meent de 93 regering deze beleidsdoelstelling te kunnen "meten"? Het Korps Landelijke Politiediensten doet jaarlijks verslag van de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Rapportage over het aantal opgerolde

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 68/114

marihuanakwekerijen maakt hier deel van uit en vormt een meetindicator van ontwikkeling binnen deze zwarte markt.

273 Kan de regering aangeven welke resultaten tot op heden zijn geboekt in de experimenten 93 met omgangshuizen? Is zij voornemens het aantal omgangshuizen uit te breiden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Op 19 juni 2001 is u medegedeeld (TK 25 451, nr. 9) dat er geen middelen beschikbaar zijn voor het starten van een experiment met omgangshuizen. Dit betekent dat er geen omgangshuizen onder verantwoordelijkheid van Justitie zijn. Wel bestaan er een omgangshuis in Rotterdam en een aantal omgangshuis-achtige voorzieningen die zijn opgericht door het particulier initiatief. Het hulpaanbod voor problematische omgangsregelingen dient buiten de juridische procedure te worden geboden bijvoorbeeld via aansluiting bij het bestaande stelsel van jeugdzorg. Justitie heeft primair een taak binnen de juridische procedure, bijvoorbeeld in het kader van bemiddeling. Op dit gebied hebben experimenten plaatsgevonden, waarover eerste ondergetekende u spoedig zijn standpunt zal toezenden (zie ook beantwoording van vraag 154).

274 Beschikt de regering over cijfers of percentages over het aantal gevallen waarin de 93 betaling van alimentatie problemen oplevert omdat de betalingsplichtige weigert te betalen? Zo neen, is zij bereid hier onderzoek naar te laten doen? De regering beschikt over de bedoelde cijfers. Zij verwijst daarvoor naar bijlage 5 (`Empirische gegevens over alimentatie') van het eindrapport van het interdepartementale beleidsonderzoek naar het alimentatiebeleid (`Het kind centraal: verantwoordelijkheid blijft'), waarin cijfermatige gegevens zijn opgenomen. Het rapport is aan de Tweede Kamer aangeboden op 12 juni 2002 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, szw 0200417).

275 Hoe staat de regering tegenover de introductie in Nederland van een alimentatiestelsel 93 naar Scandinavisch model? Volgens het rapport "Het kind centraal" zou invoering van een dergelijk model in Nederland tot * 358 miljoen (door onder meer besparingen op de bijstand) aan overheidsuitgaven kunnen besparen, terwijl de alimentatiegerechtigden veel moeite en zorg wordt bespaard. Welke mogelijkheden ziet de regering om alimentatie in Nederland via een hiervoor te creëren centrale instantie, via de belastingdienst, of via een vorm van loonbeslag te laten innen?
Het betreft hier het rapport m.b.t. de herziening van het kinderalimentatiestelsel. In het rapport worden besparingen op de bijstand opgevoerd, waarvan echter nog onzeker is of deze volledig kunnen worden gerealiseerd. Bovendien is er inzicht nodig in de aan een wijziging van het kinderalimentatiestelsel verbonden kosten. Bij de beslissing over de wijziging van het stelsel en de wijze van uitvoering zullen tevens de adviezen worden betrokken die aan de verschillende bij de vaststelling en inning van kinderalimentatie betrokken instanties werden opgevraagd. Er is inmiddels een werkgroep ingesteld van vertegenwoordigers van de verschillende betrokken departementen, die voor verdere uitwerking zorg zal dragen.

276 Hoe staat de regering tegenover de suggestie om toekomstige echtgenoten beter bewust te 93 maken van de plichten die zij hebben ­ bijvoorbeeld ten aanzien van omgangsregelingen of alimentatieverplichtingen ­ wanneer het huwelijk in een echtscheiding zou eindigen? Hoe staat de regering tegenover de suggestie om die bewustwording te bevorderen door dit soort zaken bijvoorbeeld in de huwelijksakte te vermelden? De bevordering van de bewustwording van aanstaande echtgenoten over de aan (de beëindiging van) het huwelijk verbonden rechten en plichten is met name een zaak van voorlichting. Door het Ministerie van Justitie worden in verband daarmee brochures uitgegeven over onder meer alimentatie en het recht op omgang. Deze brochures worden wijd verspreid en zijn bij gemeenten, notarissen, postbus 51 en de website van het ministerie verkrijgbaar. Ook plegen de ambtenaren van de burgerlijke stand aanstaande echtgenoten veelal over de rechten en plichten tijdens en na het huwelijk te informeren. Een huwelijksakte is bestemd om tegenover een ieder als bewijs van het bestaan van het huwelijk te dienen. In de huwelijksakte worden niet de gevolgen van (de beëindiging van) het huwelijk geregeld, zoals bijvoorbeeld de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Onzes inziens is de huwelijksakte dan ook niet geschikt om aanstaande echtgenoten over de rechten en plichten na de beëindiging van het huwelijk

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 69/114

te informeren.

277 Welke voortgang is geboekt bij het ontwikkelen van een cliëntvolgsysteem voor jeugdige 93 criminelen?
Het cliëntvolgsysteem-jeugdcriminaliteit (CVS-JC) is sinds oktober 2001 operationeel in het hele land. Politie, openbaar ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming zijn op het systeem aangesloten. Op dit moment wordt onderzocht hoe het systeem gebruikt wordt en welke verbeteringen nodig zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn eind dit jaar beschikbaar.

278 Met hoeveel tijd zijn de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen afgenomen of juist 93 toegenomen tussen 1 januari en 1 september 2002? Via het project "Verkorting Doorlooptijden in de Jeugdstrafrechtsketen" wordt geprobeerd, de justitiële reactie op strafbare feiten van jeugdigen te versnellen. Uit de meest recente gegevens (de gegevens zijn nog aan wijzigingen onderhevig door bijvoorbeeld naijleffecten) over 2002, valt de voorzichtige conclusie te trekken dat dit jaar een versnelling lijkt plaats te vinden. Zo heeft de politie in de eerste acht maanden van 2002 circa 1% meer jeugdzaken aangeleverd bij het OM binnen 30 dagen na het eerste verhoor. Landelijk wordt nu circa 45% van het aantal jeugdzaken binnen 30 dagen na het eerste verhoor door de politie aangeleverd bij het OM. Ook het OM versnelt in 2002. Door de versnelling bij de politie en het OM is in de eerste 8 maanden van 2002 bijna 10% meer jeugdzaken in de OM-afdoening beoordeeld binnen 3 maanden na het eerste verhoor, namelijk 47%. Ook het aantal rechtbankzaken dat binnen zes maanden na het eerste verhoor een eindvonnis kent stijgt met 4%. Het lijkt erop dat het totaal hiervan in de eerste 8 maanden op 39% ligt. Het aantal taakstraffen door de Raad van de Kinderbescherming uitgevoerd binnen 160 dagen stijgt met 5% naar 71%. Nog dit najaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het project doorlooptijden binnen de jeugdstrafrechtsketen.

279 In hoeveel gevallen werden jonge criminelen sinds 1 januari 2002 door middel van 93 snelrecht veroordeeld? Is er sprake van een toename ten opzichte van voorgaande jaren? Wanneer verwacht de regering dat alle strafrechtzaken tegen jongeren met snelrecht kunnen worden behandeld?
Snelrecht vindt plaats in meerdere varianten. Door verschil in definities van snelrecht is het niet mogelijk om aan te geven in hoeveel gevallen jonge criminelen door middel van snelrecht zijn veroordeeld.
Zo bestaat in meerdere arrondissementen een Aanhouden en Uitreiken procedure. Met AU wordt bedoeld het uitreiken van een dagvaarding of transactievoorstel aan de jeugdige verdachte terwijl deze nog op het politiebureau is. Dit is een duidelijk voorbeeld van een lik-op- stuk-benadering. Een ander voorbeeld is de "Niemand Weg Zonder Overleg" procedure. Tussen politie en OM bestaat dan de afspraak dat in alle jeugdzaken de politie contact dient op te nemen met een jeugdsecretaris. De jeugdsecretaris neemt dan zoveel als mogelijk direct een beslissing over de verdere afdoening. De jeugdige wordt in kennis gesteld van deze beslissing. De jeugdsecretarissen zijn zeven dagen per week bereikbaar.

Omdat niet alle zaken via deze vormen van snelrecht kunnen worden afgedaan is het ook belangrijk om de snelheid binnen de jeugdstrafrechtsketen te verhogen, hieraan wordt gewerkt via het project Verkorting Doorlooptijden Jeugdstrafrechtsketen (zie brief TK 8 april 2002, 5155534/02/djc). Een belangrijk instrument voor het verhogen van de snelheid van handelen is het casusoverleg. In dit overleg bespreken vertegenwoordigers van politie, Raad en het OM snel na het eerste verhoor een jeugdzaak, wordt besloten tot een afdoeningbeslissing en wordt afgesproken wie wat doet voor welk moment. De organisaties werken zodoende tegelijk aan het realiseren van de justitiële reactie. Voorzien is in een landelijke invoering van het casusoverleg om "snel recht te doen".

280 In hoeverre zijn in 2002 de achterstanden bij het uitvoeren van behandelprogramma's in 93 jeugd justitiële inrichtingen ingelopen? Hoe vaak komt het nog voor dat jongeren in jji's zonder behandelprogramma de hele dag 'op cel' zitten? Van achterstanden bij het uitvoeren van behandelprogramma's in justitiële jeugdinrichtingen is geen sprake. Ook komt het niet (meer) voor dat jongeren in justitiële

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 70/114

jeugdinrichtingen de hele dag "op cel" zitten. De wettelijke norm met betrekking tot het minimum aantal uren dat een jeugdige dagelijks buiten zijn cel verblijft voor zijn scholing en opvoeding door groepspersoneel en onderwijzers bleek eind 2001 in enkele (opvang- en behandel)inrichtingen niet gehandhaafd te kunnen worden wegens een groot tekort aan beschikbare groepswerkers. Aan die situatie van het grote aantal uren "op cel" is inmiddels een eind gemaakt. Aan de wettelijke norm wordt nu de hand gehouden. Enerzijds door een aantal inrichtingen tijdelijk een beperkte vermindering van de capaciteit toe te staan, waardoor de beschikbare begeleidingscapaciteit verdeeld kan worden over een geringer aantal groepen. Anderzijds door de uitvoering van de nota `Investeren in personele zorg DJI' (Tweede Kamer 2001 ­ 2002, 24 587, nr. 71), waarmee beoogd wordt de kwetsbare personeelssituatie voor de justitiële inrichtingen, waaronder de justitiële jeugdinrichtingen structureel te verbeteren.

281 Opvoedhulp in probleemgezinnen blijkt in tweederde van de gevallen een effectief middel 93 om de situatie in deze gezinnen te verbeteren en om kinderen uit deze gezinnen van criminaliteit af te houden. Bent u voornemens opvoedhulp op grotere schaal in te zetten? De hier bedoelde projecten zijn gericht op de doelgroep twaalfminners, die niet noodzakelijkerwijs reeds met de politie in aanraking zijn gekomen, maar wel een groot risico lopen op latere politiecontacten. Om kinderen met achterliggende problemen vroegtijdig te kunnen signaleren is gebruik gemaakt van zogenaamde buurtnetwerken: overlegvormen waaraan vanuit verschillende sectoren wordt deelgenomen. Leerkrachten, huisartsen, wijkverpleegkundigen, wijkagenten, enz. wisselen informatie uit over zorgelijke gezinssituaties en op basis daarvan wordt afgesproken wie welke actie onderneemt. Het gaat in deze buurtnetwerken niet specifiek om kinderen met justitiecontacten. Uiteraard is Justitie voorstander van het zo vroeg mogelijk signaleren van risicokinderen. Justitie zal daarom bij het formuleren van de landelijke jeugdagenda met de collega-departementen OCW, SZW, BZK en VWS pleiten voor brede inzet van dergelijke buurtnetwerken. In deze projecten is de opvoedhulp dus vooral preventief ingezet. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om soortgelijke opvoedingsondersteuning op een niet-vrijblijvende manier in te zetten om recidive te voorkomen, dus naar aanleiding van politiecontacten van minderjarigen.

Momenteel worden op lokaal niveau tal van projecten en programma's uitgevoerd, alle onder de brede noemer van 'gezinsondersteuning'. Zij richten zich echter niet allemaal op de 'justitie-doelgroep' en hebben dan ook niet allemaal de doelstelling: voorkomen van (herhaling) van strafbaar gedrag. Om te kunnen komen tot een succesvolle of veelbelovende methodiek die gericht is op de brede justitie-doelgroep (dus ook twaalfplus) is nadere analyse van de verschillende vormen van opvoedingsondersteuning noodzakelijk. Wanneer een dergelijke methodiekbeschrijving eenmaal voorhanden is, is het voornemen om deze vorm van niet-vrijblijvende opvoedingsondersteuning breder in te zetten, wanneer blijkt dat ouders, naar aanleiding van politiecontacten van hun kind, deze ondersteuning nodig hebben om hun kind voor herhaling van strafbaar gedrag te behoeden.

282 In Arnhem, Alkmaar en Almere is succesvol geëxperimenteerd met een systeem om 93 probleemjongeren snel te signaleren. Bent u voornemens dit systeem in het hele land te gaan toepassen? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Zie het antwoord op vraag 281.

283 Hoeveel Glen Mills plaatsen zijn er sinds 1 januari 2002 extra ter beschikking gekomen? 93 Hoe ontwikkelde zich de vervulling van de ingekochte plaatsen in Glen Mills-internaten sinds 1 januari 2002? Wat zijn de achtergronden voor deze ontwikkelingen? Wat zijn de opvattingen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over het gebruik van plaatsing in een Glen Mills-internaat als sanctie? In hoeverre vormt de leeftijdseis (15-18) bij plaatsing op een Glen Mills-internaat een probleem? Is het niet zo dat juist de groep jonge veelplegers tussen de 17 en de 24 jaar een groot probleem vormen en zouden zij niet ook op Glen Mills-internaten moeten worden toegelaten? Zie het antwoord op vraag 68.

284 Welke elementen uit het Beware! Watch Out!-project en het project van Sportschool Albert 93 Cuyp in Amsterdam en het VOS-project in Rotterdam lenen zich voor landelijke

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 71/114

toepassing? Bent u bereid deze elementen en/of soortgelijke projecten die jeugdcriminaliteit op effectieve wijze voorkomen, landelijk te implementeren? Zo neen, waarom niet?
Het project van de sportschool Albert Cuyp is bij het Ministerie van Justitie niet bekend. De twee andere genoemde projecten werken met (risico)jongeren die op vrijwillige basis de kans wordt geboden om hun leven een nieuwe wending te geven. In de projecten "Beware Watch Out" en "VOS" gebeurt dit door gedurende enkele weken een paar dagen per week de politie te assisteren bij haar toezichtstaak, de andere dagen worden gevuld met opleiding, (vaardigheids)training en/ of arbeidstoeleiding. De projecten richten zich op jongeren met nog niet al te zware problematiek. Verwijzing vindt door lokale instanties plaats, er is geen sprake van verwijzing in een strafrechtelijk kader. Financiering van deze projecten vindt plaats met gemeentelijke (project)gelden binnen het lokaal preventief jeugdbeleid.
Belangrijke doelen van dergelijke projecten zijn het bijbrengen van discipline en dagritme, daarnaast het bieden van ondersteuning bij het weer op orde krijgen van school of werk. Deze elementen worden ook toegepast in andere individuele begeleidingstrajecten. Zo zijn zij ook terug te vinden in de door Justitie gefinancierde ITB harde kern en ITB -Criem trajecten.
In het actieplan Jeugdcriminaliteit, dat eind 2002 aan de Kamer wordt toegezonden, zullen de maatregelen gedetailleerd worden beschreven.

285 In het Westside-project in Utrecht worden goede resultaten geboekt bij de preventie van 93 jeugdcriminaliteit, door een nauwe samenwerking van politie en het jeugd- en buurtwerk; een combinatie van preventie en een duidelijke aanpak van politie en justitie. Welke elementen uit dit project lenen zich voor landelijke toepassing? Hoe verhoudt dit zich tot bezuinigingen op het jeugd- en buurtwerk?
De integrale wijkbenadering in de wijk Utrecht-West is één van de vele voorbeelden van lokale veiligheidsaanpak. Het Grotestedenbeleid benadrukt dat steden de ruimte hebben om voor de in de stad geconstateerde problematiek, ten aanzien van overlast en jeugdcriminaliteit, maatwerk te leveren. Immers, elke stad kent een eigen veiligheids- en jeugdproblematiek. Steden hebben hun plannen vastgelegd in meerjarige ontwikkelingsprogramma's waarbij jeugd is aangemerkt als prioriteit bij de aanpak van veiligheid. Deze integrale aanpak wordt ook voortgezet in de huidige Kabinetsperiode.

Ook in de (jeugd)strafrechtsketen wordt meer en meer ingezet op integrale aanpak van jeugdproblematiek. In het Actieplan Jeugdcriminaliteit, dat eind 2002 aan de Kamer wordt toegezonden, zal hier nader op worden ingegaan.

Voor wat betreft de bezuinigingen in het jeugd en buurtwerk zij opgemerkt op dat dit beleid sinds de jaren 80 is gedecentraliseerd. Na een afbouw in de eerste jaren brengen gemeenten nu langzaamaan weer een intensivering van het jeugd- en buurtwerk op gang.

286 Met zogenaamde `buurtregisseurs' worden in Amsterdam goede resultaten geboekt in de 93 preventie van (jeugd-) criminaliteit. Bent u bereid middelen ter beschikking te stellen om dergelijke agenten in het hele land in probleemwijken in te zetten? Zo neen, waarom niet? Het beheer van de politie behoort tot de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK. In het kader van de behandeling van de politiebegroting zal de minister van BZK hierop nog terugkomen.

287 Er wordt geklaagd dat bureau's jeugdzorg vaak geen of onvoldoende ondersteuning bieden 93 aan de ondersteuning van de gezaghebbende ouder. Hoe reageert de regering op deze kritiek? Wat kan er worden verbeterd?
De kritiek is bekend.
Bij een ondertoezichtstelling krijgt het gezin een gezinsvoogd. Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling door de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij (of door de toekomstige bureaus jeugdzorg) kan worden verbeterd.
Om de uitvoering van de gezinsvoogdij te verbeteren zijn er begin oktober vier pilots gestart waarbinnen wordt geëxperimenteerd met meer contacttijd en een meer op de specifieke taken van de gezinsvoogd toegespitste methodiek. In de evaluatie wordt

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 72/114

nagegaan of hiermee betere resultaten worden bereikt; voldoende en noodzakelijke ondersteuning van de ouder(s) is hierbij één van de aspecten.

De bureaus jeugdzorg zijn nog in ontwikkeling. Het streven van Staatssecretaris van VWS en eerste ondergetekende is dat met ingang van 2003 in alle provincies en grootstedelijke regio's stichtingen bureau jeugdzorg zijn ingericht die de toekomstige wettelijke taken uitvoeren. De werkwijze van de bureaus jeugdzorg is nu nog divers. Een harmonisatie van de werkwijze zal worden doorgevoerd. Bovendien wordt momenteel bezien hoe het beste kan worden gegarandeerd dat gezinnen die dat nodig hebben passende ondersteuning krijgen. De Kamer zal voor het einde van 2002 worden geïnformeerd over nadere maatregelen voor verbetering die zullen worden genomen.

288 Hoe wordt, afgezien van de rechter, op onafhankelijke wijze toegezien op de werkwijze van 93 de Raad voor de Kinderbescherming? Wie ziet er op toe dat de Raad voor de Kinderbescherming zich aan Normen 2000 houdt? Hoe kunnen de aanhoudende klachten over de werkwijze Raad voor de Kinderbescherming worden verklaard? Hoe kan in de werkwijze van de Raad eindelijk verbetering gebracht worden opdat aan deze klachtenstroom een einde komt?
De Raad voor de Kinderbescherming valt als overheidsinstantie direct onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Het toezicht vindt plaats op de voor een rijksoverheidsinstelling gebruikelijke wijze: toezicht door het bestuursdepartement en door de Staten-Generaal. Het bestuursdepartement kan m.b.t. de werkwijze van de Raad, zoals beschreven in Normen 2000, in een individuele zaak de Inspectie Jeudhulpverlening en jeugdbescherming inschakelen. N.a.v. klachten van belanghebbenden en informanten in de casuïstiek spreken ook de onafhankelijke klachtencommissies en de Nationale ombudsman zich uit over de werkwijze van de Raad. In het voorstel Wet op de Jeugdzorg wordt geregeld dat de Inspectie Jeugdzorg een reguliere inspectietaak krijgt ten aanzien van de Raad voor de Kinderbescherming.
`Aanhoudende klachten' en `klachtenstroom' suggereren grote aantallen klachten over de werkwijze van de Raad. Dit is niet het geval. In 2001 werd door de ressortsdirecteuren in 109 klachten een beslissing genomen. Dat is 0,22% van het totaal aantal in 2001 afgeronde zaken (49.947), dus ruim beneden de door het ministerie gestelde grens van 1% (hetzelfde geldt voor het aantal klachten vóór 2001). In het kader van het kwaliteitsstreven wordt permanent gewerkt aan verbetering van de werkwijze van de Raad. De analyse van de klachtbehandeling bij de Raad en dan met name van de gegrond verklaarde klachten, levert een belangrijke input voor die verbetering. Overigens bestaat niet de illusie dat, gezien de aard van het werk van de Raad (vaak conflicterende belangen), het aantal klachten tot nul kan worden gereduceerd.

289 Hoe verhoudt de bezuiniging op de Raden voor de Kinderbescherming zich met het 95 voornemen uit het Strategisch Akkoord om jongeren beter te beschermen tegen kindermishandeling en om eerder in te grijpen als een jongere dreigt te ontsporen? De bezuiniging op het budget van de Raad voor de Kinderbescherming betreft niet de uitvoering van de kerntaken. Wel wordt er een efficiencykorting op de overhead van de Raad toegepast. Voor de bezuinigingen op de preventieve taken wordt verwezen naar het antwoord op vraag 291.

290 Waarom wordt er bij een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige 95 jonger dan twaalf jaar, in verband met de wachttermijn van vijf jaar geen onderscheid gemaakt tussen de reden van ontbinding van het huwelijk (overlijden van een de partners of echtscheiding?)
De wachttermijn van vijf jaar is opgenomen teneinde al te lichtvaardige naamswijzigingen te voorkomen. Bij verzoeken tot geslachtsnaamswijziging van kinderen jonger dan twaalf jaar wordt bovendien grotere terughoudendheid betracht, omdat gebleken is dat de belangen van deze nog jonge kinderen zelf bij een geslachtsnaamswijziging niet duidelijk kunnen worden vastgesteld. Dit is ook het geval bij de ontbinding van een huwelijk door het overlijden van een van de ouders. Getracht is te voorkomen dat om emotionele redenen al te snel tot naamswijziging wordt overgegaan. Daarbij verdient tevens opmerking dat het voor het kind emotioneel zeer ingrijpend kan zijn als vlak na het overlijden van een der ouders de achternaam van die ouder wordt `ontnomen'.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 73/114

291 Hoe gaat de regering uitvoering geven aan de motie van het lid Rosenmöller inzake de 95 kinderbescherming? Wanneer wordt de kinderbescherming daarvan op de hoogte gesteld? De motie van het lid Rosenmöller strekt ertoe de bezuining op de preventie-activiteiten terug te draaien. Eerste ondergetekende zal deze bezuiniging ongedaan maken. In een periode van schaarste, dienen echter wel prioriteiten te kunnen worden gesteld. Daarbij ontkomt men er niet aan ook de plannen van de Raad op het terrein van preventie nog eens kritisch tegen het licht te houden. Uw Kamer zal van de uitkomst daarvan nader in kennis worden gesteld.

292 Wat is de reden van de substantiële daling van ontvangsten als gevolg van 95 beleidsdoelstelling 3.4 (jeugdbescherming) in 2002? In het kader van de VBTB-operatie is de indeling van de Justitiebegroting fundamenteel gewijzigd. Bij de conversie van begrotingsrealisatie volgens de oude artikelindeling naar de nieuwe indeling in beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen is een storende fout geslopen, waardoor de in de tabellen van beleidsterrein 3.4 gepresenteerde ontvangsten 2001niet juist zijn.
De grootste afwijking betreft operationele doelstelling 3.4.3. In de begroting 2003 is een realisatiecijfer 2001 opgenomen van * 61.664.000 voor de door het L.B.I.O. ge ïncasseerde ouderbijdragen. De werkelijke ontvangsten voor het jaar 2001 zoals opgenomen in de Justitieverantwoording (TK 2001-2002, 28380, nr 10, blz 156) bedroegen evenwel
* 3.547.000.

293 Kan worden aangegeven hoeveel kinderen hun ouders de facto niet (kunnen) zien terwijl de 95 rechter wel een omgangsregeling heeft opgelegd? Wordt dit bijgehouden door de Raad voor de Kinderbescherming? Zo neen, is de regering bereid de Raad deze problematiek te laten inventariseren en registreren? Zo neen, waarom niet? De Raad voor de Kinderbescherming adviseert alleen in de juridische procedure waarbij ouders er zelf of met hulp van alleen de rechter niet uitkomen. De Raad is in principe niet betrokken bij de uitvoering van omgangsregelingen en registreert aldus niet hoeveel kinderen hun ouders niet zien terwijl de rechter wel een omgangsregeling heeft opgelegd. In de praktijk blijkt dat ouders op veel verschillende adressen aankloppen in geval van problemen met een omgangsregeling. Hierbij kan gedacht worden aan de rechter, politie, een advocaat, het maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming. Het is echter, gezien het grote aantal betrokken partijen en instellingen, ondoenlijk een centraal registratiepunt te creëren. In algemene zin kan uit wetenschappelijke onderzoeken en uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek wel gedestilleerd worden dat jaarlijks ongeveer 32 duizend kinderen betrokken zijn bij een scheiding. Ruim een kwart van de kinderen blijkt in de jaren na de echtscheiding geen contact meer te hebben met de vader. Het is niet bekend bij hoeveel van die kinderen wel een omgangsregeling was vastgelegd. Wel is bekend dat jaarlijks in ruim 3000 gevallen aan de Raad advies wordt gevraagd over zaken rond gezag en omgang. Een deel van deze zaken betreft reeds vastgestelde omgangsregelingen.

294 Welke voortgang is er in de eerste negen maanden van 2002 geboekt bij het realiseren van 95 de voornemens van de Raad voor de Kinderbescherming? Wat is de stand van zaken ten aanzien van achterblijvende instroom, ziekteverzuim en de vele vacatures bij de Raad? De in- en uitstroom van personeel was een tijd hoger dan gemiddeld. Inmiddels is de uitstroom van personeel weer genormaliseerd. De Raad heeft momenteel nauwelijks vacatures.
Het verzuim komt over de tweede vier maanden van 2002 uit op 8,29 % inclusief zwangerschap. Exclusief zwangerschap is het ziekteverzuimpercentage 7,23 %. Deze cijfers zijn beduidend lager dan de cijfers van dezelfde periode in 2001 (inclusief zwangerschap 9,9%).

295 Uit het overzicht over de operationele doelstelling 3.4.1. valt op te merken dat het aantal 96 zaken voor de Raad van de Kinderbescherming binnen de doorlooptijd omhoog moet en dat de doorlooptijd zelf omlaag moet. Aangezien tevens valt te concluderen dat er naar gestreefd wordt om het aantal zaken van de Kinderbescherming ongeveer gelijk te houden, wordt hiermee geïnvesteerd in verkorting van de wachttijden. Hoe valt te verklaren dat

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 74/114

deze intensivering van beleid niet vertaald is naar de budgettaire gevolgen van dit beleid? De reductie van doorlooptijden van de Raad voor de Kinderbescherming en overigens in de gehele jeugdstrafrechtsketen, is zeer belangrijk. De client is gebaat bij een snelle behandeling van zijn zaak en duidelijkheid over hoe lang de bemoeienis van de Raad zal duren. Met de Raad zijn afspraken gemaakt over het aantal zaken dat binnen een bepaalde doorlooptijd (normtijd) gerekend vanaf moment van aanmelding wordt afgehandeld: eind 2004 moet 75% van alle civiele zaken binnen de normtijd worden gerealiseerd, voor strafzaken is afgesproken dat in juni 2003 80% wordt gehaald. Voorgaande afspraken worden gerealiseerd door de interne processen anders te structureren en aan te sturen. Tot op heden is de Raad erin geslaagd dit budgetneutraal door te voeren. Een illustratief voorbeeld t.a.v. de verkorting van de doorlooptijden: vanaf het moment dat een case in behandeling wordt genomen is slechts een klein deel van de totale doorlooptijd 'werktijd', het grootste deel is 'wachttijd'. Met een aantal maatregelen wordt de wachttijd gereduceerd, het effect op de werktijd is beperkt tot iets meer tijdbesteding aan ondersteunende processen die de voortgang ondersteunen en bewaken.

296 Verwacht de regering een stijging in de komende jaren van het percentage zaken met 98 betrekking tot scheidings- en omgangsonderzoek? Wat is hiervan de precieze oorzaak? De hoeveelheid zaken rond scheiding- en omgang die bij de Raad voor de Kinderbescherming komt fluctueert, maar laat in ieder geval geen duidelijke stijging zien. Deze zaken betreffen vragen om advies over gezag en/of verblijfplaats en/of omgang bij een scheiding, maar ook problematiek rond de uitvoering van een reeds vastgestelde omgangsregeling. Het aantal zaken is de afgelopen jaren als volgt geweest:
- 1998: 3576;

- 1999: 3963;

- 2000: 3676;

- 2001: 3374.
De instroomcijfers van de afgelopen maanden laat een lichte stijging zien.

297 De instroom van ama's wordt vanaf 2003 geschat op 5300 per jaar. Waarom wordt ten 103 gevolge van het te voeren beleid geen afname verwacht, terwijl wel een afname wordt verwacht van het aantal statusverleningen aan asielzoekers? Bij het samenstellen van de begroting 2003 was de verwachting dat ten aanzien van de instroom van ama's geen daadwerkelijke daling te voorzien was. Overigens wordt er op gewezen dat afname van het aantal statusverleningen aan asielzoekers in de eerste plaats verband houdt met de beperking van het categoriaal beschermingsbeleid (met name op grond van de gewijzigde situatie in Afghanistan), die niet automatisch leidt tot een afname van de instroom van ama's.

298 Hoeveel beleidsambtenaren op het centrale departement houden zich bezig met de 108 rechtspleging? Hoe verhoudt zich dit tot de omvang van de staf van de Raad voor de Rechtspraak?
De formatie van de directie Strategie Rechtspleging (DSR) van het Ministerie van Justitie is 37 fte. De hoofdtaak van de directie is het formuleren van beleid ten aanzien van het stelsel van de rechterlijke organisatie. Vanuit de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie beoordeelt zij verder de beleidsbegroting en de verantwoording van de Raad voor de rechtspraak. De directie ondersteunt de minister in zijn budgettaire verantwoordelijkheden jegens de Raad voor de Rechtspraak en in zijn "werkgevers"rol voor de rechterlijke organisatie en de tot standkoming van de CAO. DSR verzorgt de benoemingen en andere rechtspositiebesluiten voor de leden van de rechterlijke macht, alsmede benoemingen in bijzondere colleges, zoals pacht en grondkamers. Verder heeft DSR taken op het gebied van bedrijfsvoering voor de Commissie Gelijke Behandeling, het College Bescherming Persoonsgegevens, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Centrale Justitiële Documentatie en de Hoge Raad. De Raad voor de Rechtspraak en zijn ondersteunende medewerkers hebben een andere opdracht dan de DSR. Die opdracht is te bevorderen dat de gerechten hun rechtsprekende taak goed kunnen vervullen De wet geeft vier taken aan: begroting en budget toekenning, bedrijfsvoering, kwaliteitsbevordering en advisering. Daarnaast is de Raad namens de rechtsprekende macht gesprekspartner voor de beide andere staatsmachten. De staf van de Raad voor de rechtspraak bestaat uit 113,1 fte.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 75/114

299 Kan de regering een geactualiseerd meerjarig overzicht geven van het aantal malen dat in 108 civiele zaken gebruik is gemaakt van het procuraat? Kan zij daarbij tevens aangeven wat de daarmee gemoeide kosten waren?
De gegevens omtrent het aantal malen dat in civiele zaken gebruik is gemaakt van het procuraat worden landelijk niet bijgehouden. De prijs van de diensten van een procureur worden evenmin landelijk geregistreerd of vastgesteld omdat prijsafspraken verboden zijn. Omdat zowel de prijs als de hoeveelheid onbekend zijn, is een schatting van deze kosten niet te maken.

300 Kan de regering aangeven wat haar taak is ten aanzien van de oriëntatie van de 108 rechterlijke organisatie op de behoeften van de samenleving, naast de genoemde primaire rol van de Raad voor de Rechtspraak in deze? De Raad voor de rechtspraak is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van vier taken op het gebied van de rechtspraak: begroting en budgettoekenning, bedrijfsvoering, kwaliteitsbevordering en advisering. Vanuit deze bestuurlijk-organisatorische verantwoordelijkheid is het zeer wel denkbaar dat de Raad zich orienteert op de behoefte van de samenleving. De Minister van Justitie is politiek verantwoordelijk voor het justitiele bestel, waar de rechtspraak een voornaam onderdeel van uitmaakt. Vanuit deze eigen verantwoordelijkheid ontwikkelt de minister van Justitie een eigen visie op de inrichting, de grenzen, de toegankelijkheid en het maatschappelijk functioneren van het stelsel van rechtspleging. Vanuit deze visie beoordeelt de minister de prestaties van de (Raad voor de) rechtspraak op bovengenoemde vier taakgebieden.

301 Er bestaat momenteel brede kritiek op de Raad van State; de procederende burger zou bij 108 de Raad vrijwel altijd ­ en soms onterecht ­ het onderspit delven. Is de regering bereid tot een uitgebreide evaluatie van de werkwijze van de Raad van State? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kan de regering daarbij betrekken het rapport over de Raad van professor A. Tak van de Universiteit van Maastricht?
De regering ziet geen aanleiding om een uitgebreide evaluatie van de werkwijze van de Raad van State te entameren, omdat over deze werkwijze reeds voldoende bekend is. Er wordt regelmatig onderzoek gedaan naar het functioneren van ons bestuurs(proces)recht, waaronder ook het functioneren van de Raad van State. Zo is vorig jaar in het kader van de tweede evaluatie van de Awb uitvoerig onderzoek gedaan naar het hoger beroep in het bestuursrecht, waaronder het hoger beroep bij de Raad van State (R.J.G.M. Widdershoven e.a., Algemeen bestuursrecht 2001: hoger beroep, Den Haag 2001). Naar aanleiding van onder meer dit onderzoek heeft de Commissie Evaluatie Awb II (Commissie-Boukema) eind 2001 een advies uitgebracht. Rond de jaarwisseling zal een kabinetsstandpunt over dit advies verschijnen. Zoals te doen gebruikelijk zal daarbij zo nodig ook worden betrokken hetgeen in de literatuur - onder meer door prof. mr. A.Q.C. Tak - over het desbetreffende onderwerp naar voren is gebracht.

302 Hoeveel nieuwe rechters zijn er sinds 1 januari 2002 aangenomen? Hoeveel aspirant- 108 rechters zijn er sinds 1 januari 2002 aan de RAIO opleiding of een andere opleiding tot rechter begonnen? Zal de regering haar doelstelling om jaarlijks 200 nieuwe rechters aan te nemen in 2002 wel halen? Hoe zal de achterstand ten opzichte van deze doelstelling die in 2001 is ontstaan, toen slechts 87 nieuwe rechters werden aangenomen, worden ingehaald?
Tussen 1 januari en 31 augustus 2002 zijn in totaal 153.01 fte aan rechters aangenomen. Hiervan is ruim 58 fte instroom als gevolg van reguliere vervanging (als gevolg van uitstroom door pensionering e.d.), ruim 94 fte is uitbreiding van de formatie. Daarnaast zijn in dezelfde tijdsperiode bijna 60 personen begonnen aan de RAIO-opleiding. Het valt te verwachten, op basis van gegevens uit het verleden, dat iets minder dan de helft daarvan te zijner tijd zal instromen in de zittende magistratuur. Behalve via de RAIO-opleiding kan men ook als ervaren jurist instromen als RIO (Rechter in opleiding). Van 1 januari tot en met 16 september 2002 zijn 145 personen door de Commissie Aantrekken leden Rechterlijke Macht positief aanbevolen. Overigens blijkt uit de meest recente gegevens dat in 2001 geen 87 maar 101 fte aan rechters is aangenomen ten behoeve van de uitbreidingsvraag.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 76/114

303 Kan worden aangegeven wat de gemiddelde wachttijden voor behandeling van een 108 rechtszaak door de kantonrechter, rechtbank, hof, Hoge Raad, Raad van State, op het moment zijn? Hoe hebben deze wachttijden zich sinds 1 januari 2002 ontwikkeld? Zie het antwoord op vraag 304.

304 Kan worden aangegeven wat de gemiddelde doorlooptijden van een rechtszaak door de 108 kantonrechter, rechtbank, hof, Hoge Raad, Raad van State, op het moment zijn? Hoe hebben deze doorlooptijden zich sinds 1 januari 2002 ontwikkeld? Zie bijlage II.

305 Kan worden aangegeven in welke mate de zogenaamde `megastrafzaken' de rechterlijke 108 macht in 2002 hebben belast?
De afdoening van megastrafzaken kan leiden tot incidentele extra belasting van rechtbanken. Momenteel is er overleg gaande tussen de Raad voor de rechtspraak, het College van Procureurs-Generaal en eerste ondergetekende om te bezien op welke wijze de werklast die megazaken voor de rechterlijke macht meebrengen, beter over de rechtbanken kan worden verdeeld. Daarbij wordt bezien of met het oog op een dergelijke incidentele piekbelasting voorzieningen moeten worden getroffen die bijvoorbeeld de tijdelijke overdracht van zaken (een megazaak of een aantal reguliere zaken) naar een ander gerecht mogelijk maken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg zal wijziging van de regels van de relatieve competentie worden overwogen (zie tevens het antwoord op vraag 85).

306 Hoeveel zaken kunnen er naar verwachting worden afgehandeld met de extra beschikbare 109 middelen van * 5 miljoen in 2002 en * 10 miljoen in 2003? Van de voor de rechtspraak ter beschikking gestelde reeks middelen is een bedrag van * 1,3 mln. in 2002 en * 1,1 mln. vanaf 2003 beschikbaar voor de Hoge Raad. Van de voor de Raad voor de Rechtspraak beschikbare middelen (* 3,7 mln. in 2002 en * 8,9 mln. vanaf 2003) heeft de Raad voor de Rechtspraak aangegeven een deel hiervan binnen de rechtspraak in te zetten voor de noodzakelijke versterking van landelijke activiteiten zoals ICT. Voor productiegroei blijft over een bedrag van * 2,4 mln in 2002 en
* 5,8 mln vanaf 2003. Uitgaande van een gemiddelde spreiding over de gerechten en van "gemiddelde" zaken kunnen er in 2002 door gerechten ongeveer 8.000 extra zaken mee worden afgehandeld. Dit is een toename van 0,6%. Voor 2003 zouden er ceteris paribus ongeveer 19.000 zaken meer afgehandeld kunnen worden (1,4% meer) dan de planning in 2002. Er moet echter op worden gewezen dat het inzetten van deze middelen voor de afhandeling van louter meervoudige strafzaken leidt tot een extra productie in 2003 van slechts 2.600 zaken.

307 Zijn inmiddels aan de gerechtshoven voldoende middelen toebedeeld voor de behandeling 109 van de kantongerechtsappellen die met ingang van dit jaar door de hoven moeten worden behandeld?
De gerechtshoven hebben van de Raad voor de rechtspraak in twee tranches middelen ontvangen voor de behandeling van de kantongerechtsappellen. De eerste tranche middelen in 2002 was bestemd voor de implementatie van de overheveling bij de gerechtshoven. De tweede tranche middelen in 2003 is bestemd voor een verdere capaciteitsuitbreiding bij de gerechtshoven. Naar verwachting zal de omvang van de toegewezen middelen voldoende zijn om de werklasttoename bij de gerechtshoven op te vangen.

308 Welke extra inspanningen gaan er verricht worden om de rechterlijke macht uit te breiden? 109 Hoe verhouden zich deze inspanningen tot de reeds lopende projecten? De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven voor 2003 * 5 mln. aanvullend te reserveren ten behoeve van het opleiden van nieuwe rechters. Dit ter stimulering van het opleiden van rechters bij gerechten. Hierbij kunnen ook rechters worden opgeleid ten behoeve van andere gerechten. De uitbreiding in 2003 in het kader van de vreemdelingenrechtspraak zal ruim 42 fte behelzen. De uitbreiding als gevolg van overige intensiveringen zal ongeveer 20 fte betreffen. Meer concrete plannen zijn momenteel nog in ontwikkeling. Bij de verdere planning zal tevens de nadere uitwerking van het veiligheidsprogramma worden betrokken.

309 Kan in een tabellarisch vergelijkend overzicht worden aangegeven in hoeverre de door de 111

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 77/114

Raad voor de Rechtspraak ingediende begroting per onderdeel afwijkt van de door de regering beschikbaar gestelde middelen?
Kan het gevolg voor de rechtspleging van elke afwijking worden aangegeven? Zie bijlage II.

310 Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat de door de Raad voor de Rechtspraak 112 geprognosticeerde instroom van zaken "aan de (te) hoge kant" is? Dit mede gezien in het licht van de constatering dat de diverse elementen die de werklastontwikkeling mede bepalen "nog in kaart moet(en)worden gebracht". Door de Raad voor de Rechtspraak opgestelde prognoses berusten op aannames. Daarbij is geen rekening gehouden met de de effecten van nieuwe activiteiten uit het strategisch akkoord, zoals de verhoging van de griffierechten en het beleid gericht op de versterking van alternatieven voor rechtspraak.

311 Wanneer zou duidelijk kunnen zijn of de verwachtingen van de Raad voor de Rechtspraak 112 ten gevolge van het Strategisch Akkoord kloppen? Nu het Veiligheidsprogramma op hoofdlijnen is ingevuld kan worden gewerkt aan de concrete uitwerking hiervan. Uit deze nadere uitwerking moet blijken in welke mate er sprake zal zijn van extra werklasteffecten voor de rechterlijke macht. In zijn jaarplan zal de Raad voor de Rechtspraak op basis van de gegevens uit het veiligheidsplan een inschatting maken van de effecten voor de rechtspraak. De verwachting is dat dit jaarplan rond de jaarwisseling naar de Tweede Kamer zal worden gezonden tezamen met de reactie van eerste ondergetekende daarop.

312 Kan nader uiteengezet worden waarom de claim van de Raad voor de Rechtspraak voor 112 extra opleidingscapaciteit onvoldoende onderbouwd is? Een belangrijk deel van deze claim is gerelateerd aan de door de Raad verwachte capaciteitsgroei. Bij het opstellen van de capaciteitsclaims heeft de Raad het zogenaamde calculatiemodel gehanteerd. In dit calculatiemodel zit een opslag voor opleidingen verwerkt. Onduidelijk is hoe deze middelen worden aangewend voor de gewenste uitbreidingen op het gebied van opleidingen. Daarnaast is er op het gebied van de opleidingen door de Raad voor de Rechtspraak (nog) geen integraal beeld gepresenteerd v.w.b. de totale opleidingskosten en het totale beschikbare budget waardoor het niet mogelijk is een integrale afweging te maken ten aanzien van de benodigde middelen. In de eerst volgende begroting van de Raad voor de Rechtspraak zal naar verwachting wel, conform de AmvB bekostiging, een separate meerjarenbegroting op het gebied van opleidingen, ICT en huisvesting worden opgenomen. Hierop vooruitlopend is bij voorjaarsnota al wel een (beperkte) structurele reeks extra middelen beschikbaar gesteld t.b.v. de versterking van de lokale opleidingscapaciteit.

313 Hoe verhoudt zich de mededeling dat "nog niet duidelijk is of, en zo ja wanneer" het 112 amendement van het lid Van Oven met betrekking tot belastingrechtspraak in twee instanties zal worden ingevoerd tot de brief van de minister van Justitie d.d.30 september 2002 over dit onderwerp waarin hij slechts opmerkt dat "nog niet duidelijk is wanneer" artikel 44 RO zal worden uitgevoerd?
De twee mededelingen liggen in elkaars verlengde in die zin dat het amendement van het lid van Oven pas zal kunnen worden ingevoerd als er voldoende financiële middelen voor kunnen worden vrijgemaakt. Op het moment van indiening van deze begroting is de financiering voor het uitvoeren van belastingrechtspraak in twee instanties nog niet rond.

314 Moet behalve de Raad voor de Rechtspraak zelf ook de minister aangeven "aan welke 113 kwaliteitseisen een goed systeem van rechtspraak dient te voldoen"? Nee, de Minister van Justitie is verantwoordelijk voor het functioneren van het systeem. Uit dien hoofde heeft hij ook een primaire functie bij het formuleren van de kwaliteitseisen waaraan het systeem van rechtspraak moet voldoen. Daarbinnen heeft de Raad voor de Rechtspraak in het bijzonder de taak om de kwaliteitseisen met betrekking tot de rechtspraak en het functioneren van de gerechten te formuleren.

315 Is de voorgenomen uitbreiding van het aantal advocaten-generaal bij de Hoge Raad reeds 116 in het budget van de Hoge Raad verwerkt?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 78/114

Neen, in het budget voor de Hoge Raad is nog geen uitbreiding van het aantal advocaten- generaal meegenomen. De wetswijziging waaraan wordt gerefereerd (wijziging wet RO) heeft betrekking op de mogelijkheid tot uitbreiding van het aantal advocaten-generaal (n.l. verhoging van het maximale aantal advocaten-generaal). Deze wetswijziging had tot doel een eventueel in de toekomst gewenste uitbreiding van de formatie te kunnen realiseren, zonder dat hier steeds een wetswijziging voor nodig is. Jaarlijks wordt door de Hoge Raad een jaarplan en meerjarenbegroting ingediend. Deze wensen van de Hoge Raad worden in het licht van het jaarlijkse begrotingsproces beoordeeld.

316 Welke taakstellingen gelden er voor het College Bescherming Persoonsgegevens en de 119 Commissie Gelijke Behandeling?
Het College bescherming persoonsgegevens en de Commissie Gelijke Behandeling hebben een taakstellende korting op het personele budget van 2002 en 2003 gekregen die op dezelfde voet berekend is als de soortgelijke vermindering van de personele budgetten van alle andere executieve diensten c.q. instanties die onder Justitie ressorteren. Voor het College bescherming persoonsgegevens bedraagt de taakstelling * 37.000 voor 2002 en * 128.000 structureel vanaf 2003. Voor de Commissie Gelijke Behandeling bedraagt de taakstelling respectievelijk * 22.000 en * 87.000.

317 Op welke wijze en in welk kader zal de Kamer worden geïnformeerd over de verhouding 120 tussen het functioneren van het bestaande Europees Justitieel Netwerk en het op te richten Eurojust?
Eurojust is inmiddels opgericht door publicatie van het oprichtingsbesluit in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 6 maart 2002 (L63). In dit oprichtingsbesluit is de verhouding tussen Eurojust en het EJN vastgelegd. Zo is in artikel 26 van het oprichtingsbesluit geregeld dat Eurojust bij voorrang betrekkingen met het EJN onderhoud en zijn in dat artikel een aantal maatregelen vastgelegd ten behoeve van een efficiënte samenwerking tussen Eurojust en het EJN. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van Eurojust vergaderingen van het EJN bijwonen en vice versa. De voorzitter van Eurojust moet jaarlijks verslag uitbrengen over de activiteiten en het beheer van Eurojust aan de Raad. Hiertoe dient een jaarverslag te worden opgesteld. De Kamer zal via de gebruikelijke parlementaire voorbereidingsprocedure van de betreffende Europese Raad waaraan Eurojust haar jaarverslag heeft aangeboden, kennis krijgen van dit jaarverslag.

318 Kan de regering een concreet tijdspad aangeven ten aanzien van de te ontwikkelen 120 nationale procedures om de relatie tussen het Europees Justitieel Netwerk en de Internationale Coördinatie Centra inzake rechtshulpverlening verder gestalte te geven? Alvorens een concreet tijdspad kan worden aangegeven, dient te worden bezien op welke wijze de Internationale Coördinatie Centra (ICC), thans Internationale Rechtshulp Centra (IRC), in de praktijk invulling gaan geven aan de per 1 september jl. aangevangen taakuitbreiding tot coördinatie van alle soorten inkomende en uitgaande rechtshulpverzoeken. Overigens vindt door tussenkomst van de Nederlandse contactpunten bij het EJN in de dagelijkse praktijk al samenwerking plaats met de IRC's.

319 Jaarlijks gaan ca. 3500 kleine en middelgrote ondernemingen failliet. Is het juist dat de 121 bestuurders en directie van dergelijke ondernemingen, wanneer zij een inkomen hebben dat hoger is dan bedoeld in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, geen recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand, terwijl in veel gevallen op hun inkomsten in feite beslag is gelegd? Hoe worden dergelijke ondernemers geacht zich in de faillissementsprocedure van adequate rechtshulp te kunnen voorzien? Is het juist dat rechtsbijstandsverzekeringen in een dergelijke situatie ook meestal niet uitkeren? Welke (wets-)wijzigingen stelt de regering voor?
Ad a) Het is juist dat bestuurders en directie van gefailleerde ondernemingen, wanneer zij een inkomen hebben dat hoger is dan bedoeld in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, geen recht hebben op rechtsbijstand, terwijl in veel gevallen op hun inkomsten in feite beslag is gelegd. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, Wrb bepaalt namelijk dat geen (gesubsidieerde) rechtsbijstand wordt verleend indien het rechtsbelang, waarop het verzoek tot toevoeging betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand. De achterliggende gedachte van artikel 12,

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 79/114

tweede lid, aanhef en onder e, Wrb is dat deelname aan het economisch verkeer risico's met zich brengt en dat het niet zo kan zijn dat de rechtsbijstandkosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering worden afgewenteld op de overheid.

Ad b) Gelet op de Memorie van Toelichting bij de Wet op de rechtsbijstand wordt van de ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, verwacht dat hij voor deze risico's reserveert of zich hiervoor verzekert. Voor deze situatie bestaat op dit moment derhalve geen voorziening.

Ad c) Dit is afhankelijk van de polisvoorwaarden. Naar verluidt sluiten de meeste polissen van rechtsbijstandverzekeringen rechtsbijstand in het kader van een faillissement uit.

Ad d) In het wetsvoorstel ter aanpassing van de Wrb (Kamerstukken 27 553, nrs. 1-5), dat aan de Tweede Kamer is voorgelegd, is voorgesteld deze bepaling aan te passen en te verruimen. Het voorstel beoogt dat de ex-zelfstandige ondernemer een beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand te geven, indien het rechtsbelang dat voortvloeit uit het bedrijf de rechtzoekende meer als particulier dan als ex-zelfstandige raakt. Er kan dan een beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand worden gedaan indien het beroep of bedrijf voorzover het geen rechtspersoon is ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.

320 De regering wil bij alle inkomensafhankelijke regelingen binnen de rechtsbijstand het 121 belastbaar inkomen (in plaats van het netto-inkomen) als draagkrachtbegrip gaan hanteren. Zullen de draagkrachtnormen ondertussen gelijk blijven? Betekent dit niet dat een (veel) kleinere groep personen binnen de criteria voor rechtsbijstand zal vallen? Kan de regering cijfermatig de te verwachten consequenties aangeven van het aantal mensen dat recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, wanneer het belastbaar inkomen als draagkrachtbegrip gaat functioneren? Welke besparingen worden op deze wijze gerealiseerd?
De regering is voornemens het draagkrachtbegrip in de Wet op de rechtsbijstand te wijzigen, maar niet de draagkrachtnorm. Door de wijziging van het draagkrachtbegrip zullen de inkomens- en eigen bijdragen-tabellen in de Wet op de rechtsbijstand moeten worden aangepast. De aanpassing zal zodanig vorm worden gegeven, dat de omvang van de doelgroep van de Wet op de rechtsbijstand (het aantal rechtzoekenden dat in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand) niet zal wijzigen. Uiteraard kan het op individueel niveau voorkomen dat een rechtzoekende in de nieuwe situatie niet meer of juist wel in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand, waar dit voorheen wel of niet het geval was.
Aangezien de omvang van de doelgroep niet wijzigt, zal - louter als gevolg van de wijziging van het draagkrachtbegrip - het volume niet dalen en derhalve hierop geen besparing worden gerealiseerd.
Wel zal een besparing worden gerealiseerd als gevolg van een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten. Deze besparing zal naar verwachting circa * 4 mln. bedragen. Deze besparing zal worden betrokken bij het voornemen om het uurtarief van de advocatuur te verhogen (zie vraag 331). Hierover wordt de Kamer separaat geïnformeerd.

321 Met hoeveel is het aantal sociaal advocaten sinds 1 januari 2002 toe- of afgenomen? 121 De raden voor rechtsbijstand hebben mij medegedeeld dat het aantal advocaten dat ingeschreven staat bij de raden voor rechtsbijstand op 31 december 2001 in totaal 5976 bedraagt. Het totaal aantal advocaten was op betreffende datum 11807. Gesteld kan derhalve worden dat ruim 50% van de advocaten in Nederland de bereidheid heeft deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Ruim 33 % van deze advocaten heeft meer dan 10 toevoegingen gedaan en bijna 16% van de advocaten heeft in 2001 meer dan 50 toevoegingen gedaan. Het betreft hier een momentopname. In de jaren vóór 2002 was er sprake van een geleidelijke afname. Over het jaar 2002 zijn nu nog geen gegevens voorhanden.

322 Is het juist dat er in Nederland hele regio's zijn waar geen advocaat meer te vinden is die 121 zich met gesubsidieerde rechtsbijstand bezighoudt? Wat is de analyse van de regering van

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 80/114

deze situatie? Is de regering van mening dat de voorgestelde verhoging van de uurvergoeding voor sociale advocaten dit probleem voldoende zal bestrijden, en zo ja, waarom?
Indien uitgegaan wordt van regio's op arrondissementsgrootte kan zoals de raden voor rechtsbijstand hebben medegedeeld niet gesproken worden van hele regio's waar geen advocaat meer bereid is toevoegingen te doen. De situatie verschilt echter wel. In enkele regio's is het aantal advocaten dat toevoegingen doet gering(er). Hierbij moet worden aangetekend dat het aanbod in een regio natuurlijk ook een direct verband kent met de vraag in betreffend gebied. In minder dicht bewoonde gebieden is het mogelijk dat de vraag niet toereikend is voor het bieden van een economisch verantwoord aanbod. Naar informatie van de raden voor rechtsbijstand betekent een en ander echter niet dat de burger tot op heden niet in staat is een advocaat te vinden die bereid is gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen.

In toenemende mate zijn er echter wel signalen dat de gesubsidieerde rechtsbijstand voor de advocatuur minder aantrekkelijk wordt en met name dat de aanwas van nieuwe advocaten stokt.
De raden voor rechtsbijstand volgen de situatie met betrekking tot het aanbod van advocaten die bereid zijn deel te nemen aan het stelsel nauwgezet. Op dit moment zijn een aantal maatregelen in voorbereiding of reeds operationeel om het aanbod te stimuleren. Hiervoor zij ook verwezen naar de beantwoording van vraag 327. Met name de maatregelen ter verlichting van de administratieve belasting door het toevoegproces die in het kader van VIValt worden voorbereid vormen een belangrijke stimulans voor het aanbod.
De afgelopen jaren is het uurtarief gestegen. Zoals aangekondigd bestaat het voornemen het uurtarief daarenboven, ten vervolge op het IBO-rapport, met circa * 7 te verhogen. Over dit voornemen wordt u separaat geïnformeerd. De verwachting is dat door een betere beloning de bereidheid om deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand mede kan worden verhoogd.

323 Volgens voorstellen van het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) zal in de toekomst 121 ­ in grote lijnen ­ de eigen bijdrage van de rechtzoekende achteraf worden verhoogd en de sociaal advocaat 25 procent minder vergoeding krijgen, wanneer de eis of het verzoek van de rechtzoekende wordt afgewezen. Volgens veel sociaal advocaten zal dit de doodsteek voor de sociaal advocatuur betekenen, omdat men dan niet meer economisch verantwoord kan functioneren. Met name in de asielsector zullen zich onaanvaardbaar grote problemen voordoen, wanneer de voorstellen worden uitgevoerd. Hoe reageert de regering op deze opvattingen die binnen de sociale advocatuur leven? Het advies van het Interdepartementaal beleidsonderzoek rechtsbijstand (IBO) is er op gericht voorstellen te doen met betrekking tot de toegang en het gebruik van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij is met name ook onderzocht welke mogelijkheden in dit kader gevonden kunnen worden in een stelsel van tariefdifferentiatie. Het eindrapport van het IBO maakt een onderscheid tussen tariefdifferentiatie gericht op de rechtzoekende en maatregelen gericht op de rechtsbijstand verlener. Zoals de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende in de brief van 15 mei 2002 (28372 nr.1) aan Uw Kamer heeft aangegeven bevatten de voorstellen van het IBO interessante aanknopingspunten. Nader onderzoek is echter aangewezen. Het WODC is inmiddels gestart met een onderzoek naar de gevolgen van de invoering van de maatregelen gericht op de rechtzoekenden. Eerste ondergetekende heeft de Raden voor rechtsbijstand gevraagd hem een uitgewerkt advies uit te brengen met betrekking tot de invoering van tariefsdifferentiatie voor rechtsbijstandverleners. Met betrekking tot de gevolgen voor de advocatuur dient te worden opgemerkt dat in de voorstellen van het IBO de opbrengst van de korting van 25% op een nader te bepalen wijze verdisconteerd wordt in het algemene uurtarief in de gesubsidieerde rechtsbijstand. De voorstellen van het IBO leiden derhalve in zijn totaliteit niet tot inkomensverlies voor de advocatuur.
Vooralsnog is niet gebleken dat in de asieladvocatuur zich onaanvaardbaar grote problemen zullen voordoen door de voorgestelde maatregelen van het IBO. Over het geheel van de voorstellen vervat in het IBO-rapport zal, zoals aangegeven, op basis van onderzoek nog een standpunt worden geformuleerd.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 81/114

324 Welke overwegingen hebben ertoe geleid dat de minister van Justitie inmiddels 122 (jaarvergadering Nederlandse Orde van Advocaten) heeft aangekondigd dat de toevoegingvergoeding naar * 94 euro wordt verhoogd? Hoe verhoudt zich dit tot het bedrag dat nog in de ontwerpbegroting wordt genoemd en hoe verhoudt zich dit tot het bedrag dat de rechtshulporganisaties vragen? De hoogte van de vergoeding in de gesubsidieerde rechtsbijstand is reeds meerdere malen onderwerp van overleg met Uw Kamer geweest. De Kamer heeft d.d. 5 juli 2001 in de motie Kuiper c.s. (27 400 VI, nr. 75) het kabinet verzocht de uurvergoeding te verhogen tot ongeveer * 95 (prijspeil 2001). De ambtsvoorganger van eerste ondergetekende heeft mede naar aanleiding van deze motie Uw Kamer medegedeeld in het kader van het Interdepartementale beleidsonderzoek rechtsbijstand tevens een onderzoek te laten doen naar een reële hoogte van de uurvergoeding in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Het eindrapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek rechtsbijstand is Uw Kamer bij brief van 15 mei 2002 aangeboden. (28 372 nr. 1) In het rapport wordt aangegeven dat een reële uurvergoeding * 95 - * 100 (prijspeil 2002) bedraagt. De noodzaak tot verhoging van de uurvergoeding is geen recent probleem. De Nederlandse Orde van Advocaten en andere beroepsorganisaties van de advocatuur dringen al jaren aan op een aanzienlijke verhoging van de uurvergoeding in de gesubsidieerde rechtsbijstand. De verminderende belangstelling van de advocaten om deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand vormt een reële bedreiging voor het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand. De dreigende afbrokkeling van dit systeem hangt in belangrijke mate samen met de problematiek rondom de uurvergoeding. Op grond van deze overwegingen is het dringend gewenst dat het tarief verder wordt verhoogd. Ervan uitgaande dat het door accentverschuivingen binnen het stelsel mogelijk zal zijn de voor zo'n verhoging noodzakelijke dekking vrij te maken bestaat het voornemen de uurvergoeding in fasen met circa * 7 te verhogen tot ruim * 94. Hierover wordt u separaat geïnformeerd.

325 Het uurtarief op grond van de Wrb is * 87,36. Aan welke kwaliteitseisen dient een 122 rechtsbijstandverlener te voldoen om in aanmerking te komen voor dit bedrag? Welke instrumenten heeft de regering tot haar beschikking om die kwaliteit te meten? Om in aanmerking tot komen voor de zogenaamde kwaliteitstoeslag van * 7,64 (1 juli 2002) dient een advocaat een zelfevaluatie uit te voeren aan de hand van een door de Nederlandse Orde van Advocaten ontwikkelde Kwaliteitstoets. Deze is met name gericht op de kantoororganisatie. Deze zelfevaluatie dient vervolgens geaudit te worden door een onafhankelijke auditor. De zelfevaluatie en audit zijn een eerste stap op weg naar een integraal kwaliteitszorgsysteem. De Nederlandse Orde van Advocaten, de raden voor rechtsbijstand en het Ministerie van Justitie hebben 4 maart 2002 een convenant ondertekend waarin de verdere vervolgstappen tot 2006 zijn overeengekomen. In het kader van deze afspraken is ook een zogenaamde meta-toetsing van het kwaliteitszorgsysteem door de raden voor rechtsbijstand voorzien waardoor de effectiviteit en de kwaliteit van het ontwikkelde stelsel wordt getoetst.

326 Is de regering bereid het instrument inkomensafhankelijke boetes nader te onderzoeken? 123 Artikel 24 Wetboek van Strafrecht bepaalt, dat de rechter bij de vaststelling van de geldboete rekening houdt met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin hij dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. Daarmee is derhalve vastgelegd dat bij het bepalen van de geldboete met de draagkracht van de verdachte rekening wordt gehouden, terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat de opgelegde straf dient te corresponderen met de ernst van het feit. Terzijde zij nog opgemerkt dat een stelsel van inkomensafhankelijke boetes noopt tot rechterlijk onderzoek naar dat inkomen. Betwijfeld kan worden of dergelijk onderzoek in voldoende mate tot betrouwbare uitkomsten zal kunnen leiden; daarbij zou een dergelijke onderzoeksplicht een taakverzwaring impliceren voor de toch al zwaar belaste rechterlijke macht. Nader onderzoek naar het instrument inkomensafhankelijke boete ligt in het perspectief van het voorgaande niet in de rede.

327 Welke initiatieven worden ontplooid om het aantal beschikbare rechtsbijstandverleners te 124 vergroten?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 82/114

De beschikbaarheid van het aantal rechtsbijstandverleners heeft voortdurend de aandacht. Naar aanleiding van uitgevoerde onderzoeken naar ontwikkelingen met betrekking tot de gesubsidieerde rechtsbijstand is een aantal initiatieven ontplooid, zoals vermindering van de administratieve lasten door voor de draagkrachttoetsing aansluiting te zoeken bij het fiscale inkomensbegrip (VIValt), vereenvoudiging van procedures voor het aanvragen van toegevoegde rechtshulp (o.m. door meer gebruik te maken van geautomatiseerde systemen), stimulering van loopbaanbeleid waardoor gekwalificeerd personeel kan worden aangetrokken, bevordering van de kwaliteit en ­ daarmee samenhangend - verhoging van de toevoegvergoeding zie in dit verband ook het antwoord op vraag 324. Daarnaast onderhouden Raden voor Rechtsbijstand regelmatig contact met wel en niet bij hen ingeschreven advocaten om eventuele knelpunten, bijvoorbeeld op het gebeid van ICT, op te lossen.
Voor wat de ontwikkelingen m.b.t. de hoogte van de uurvergoeding betreft wordt verwezen naar het antwoord op vraag 324.

328 Worden er in de monitoring van een adequaat stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand ook 124 125 adequate operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren ontwikkeld? Dienen de vragen die op p 124/125 worden gesteld als richtlijn bij de ontwikkeling van die doelstellingen en prestatie-indicatoren?
De in de begroting op p. 122 genoemde operationele doelstelling ­ een adequaat stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand voor minderdraagkrachtige rechtzoekenden - is uitgangspunt voor de monitor die momenteel in ontwikkeling is. De in het kader van die monitor te formuleren prestatie-indicatoren zullen mede betrekking hebben op de vragen die op p. 124 en 125 van de begroting worden gesteld.

329 Hoe wordt klanttevredenheid bij rechtsbijstandverleners en rechtzoekenden gemeten? 125 De meting van de klanttevredenheid zal worden betrokken bij de monitor die in ontwikkeling is. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die de Raden voor Rechtsbijstand reeds hebben opgedaan met de door hen uitgevoerde enquêtes onder minderdraagkrachtige rechtzoekenden.

330 Wat vindt de regering van het invoeren van een fiscale aftrekpost voor alle of een gedeelte 125 van de kosten voor rechtsbijstandverzekeringen? Wie zich wenst te verzekeren tegen de mogelijke kosten van rechtsbijstand heeft de keuze uit meerdere aanbieders en kan dat voor eigen rekening doen. De regering ziet geen aanleiding om, gelet op de beperkte bedragen die met een rechtsbijstandsverzekering zijn gemoeid, een tegemoetkoming van de kant van de rijksoverheid in het leven te roepen in de vorm van een fiscale aftrekpost voor de premie. Daarnaast geldt dat het introduceren van een nieuwe fiscale aftrekpost voor de kosten van rechtsbijstandverzekeringen haaks zou staan op de algemene tendens om het aantal aftrekposten juist zoveel mogelijk terug te dringen.

331 Waardoor wordt de stijging van de variabele prijs (van 27 naar 41 Euro) bij de 127 uitvoeringslasten raad voor de rechtsbijstand voor de schuldsanering veroorzaakt? In de ontwerpbegroting is in de tabel van de volume- en prestatiegegevens van artikel 4.3 Schuldsanering natuurlijke personen voor 2001 abusievelijk een verkeerd bedrag opgenomen. De variabele kosten van de raad voor rechtsbijstand bedragen niet * 196.000, maar * 282.000. Hierdoor bedraagt de variabele prijs * 39 in plaats van de in de tabel opgenomen * 27.
De stijging van * 39 naar * 41 is geheel toe te schrijven aan de indexering.

332 Is het aannemelijk dat het aantal Wsnp-zaken (schuldsanering natuurlijke personen), 127 gezien de verslechterde economische omstandigheden in 2003 gelijk is aan dat van 2002? Is hier sprake van een naijleffect indien mocht blijken dat de conjunctuur in 2003 weer een opgaande lijn gaat vertonen?
De ervaring met de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen is relatief kort (per 1 december 1998 is de Wsnp in werking getreden). De vraag welke factoren het jaarlijkse aantal Wsnp-zaken beïnvloeden en in welke mate, is op dit moment niet of nauwelijks te beantwoorden. De tot dusverre gerealiseerde aantallen zaken vertonen een licht stijgende tendens over de afgelopen vier jaren, maar blijven nog altijd beneden het van tevoren

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 83/114

ingeschatte volume.
Wel is aannemelijk dat economische omstandigheden invloed hebben op het aantal huishoudens dat in financiële problemen komt. Het is echter niet op voorhand te zeggen dat dit één op één zijn vertaling krijgt in het aantal Wsnp-zaken. De Wsnp is immers het (wettelijke) sluitstuk van de gehele schuldenproblematiek ten aanzien natuurlijke personen. Voorafgaand aan de toepassing van de Wsnp dient eerst het minnelijke traject (onder auspiciën van de gemeenten) te worden gevolgd. Een kwalitatieve impuls op het minnelijke traject zal ­ naar verwachting ­ ook een grote invloed hebben op het aantal zaken dat in de Wsnp belandt. Denkbaar is ook dat een zich verslechterend economisch klimaat het bestedingsgedrag tempert, bijvoorbeeld ten aanzien van consumptief krediet, waardoor er juist minder problematische schulden ontstaan. Vanwege het ontbreken van het inzicht in bovenstaande factoren is de meest betrouwbare inschatting van het aantal Wsnp-zaken in enig jaar, het aantal zaken dat in voorgaande jaren is gerealiseerd. Naarmate de Wsnp beter fungeert als een "stok achter de deur", en schuldeisers meer geneigd zullen zijn om in het minnelijk traject akkoord te gaan met een schikking, zal het aantal zaken zich eerder kunnen stabiliseren. Daartoe heeft de regering dit voorjaar concrete voorstellen gedaan op het gebied van beleid en regelgeving (TK 2001- 2002, 28 258, nr. 1).

333 In de begroting wordt gesteld dat gewaakt moet worden voor buitensporige tariefstijgingen 129 in vrije juridische beroepen. In hoeverre hebben de betreffende MDW-projecten of andere marktwerkingsprojecten ertoe bijgedragen dat de tarieven door marktwerking in de vrije juridische beroepen daalden?
Met de marktwerkingsprojecten op het terrein van de vrije juridische beroepen is beoogd meer concurrentie in de juridische dienstverlening tot stand te brengen vanuit de verwachting dat hierdoor aanbieders worden geprikkeld tot verbetering van de productiviteit (goedkoper werken), een hogere kwaliteit en om vernieuwing van dienstverlening te stimuleren. Voor de advocatuur ­ waar overigens altijd al vrije tarieven golden ­ geldt dat door de marktwerkingoperatie de differentiatie in aanbod - en daarmee in tariefstelling is toegenomen. Wat betreft het notariaat is als gevolg van het geleidelijk loslaten van het stelsel van vaste tarieven bij onroerendgoedtransacties een grote mate van tariefsdifferentiatie ontstaan. Daar staat evenwel tegenover dat de tarieven in de familiepraktijk aanzienlijk zijn gestegen. Met het oog op deze stijging wordt op verzoek van de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende door de Commissie monitoring notariaat onderzoek naar de kostprijzen verricht. De uitkomsten van dit onderzoek worden komende maand verwacht. Voor gerechtsdeurwaarders geldt dat er ter bescherming van de schuldenaar sprake is van een op kostprijs gebaseerd maximumtarief.

334 Is de regering voornemens om naast mediation andere vormen van alternatieve 130 geschilbeslechting te onderzoeken?
In het kader van de Beleidsbrief ADR 2000- 2002 wordt een aantal onderzoeken uitgevoerd. Naast onderzoeken naar mediation vindt momenteel ook een onderzoek plaats naar bindend advies en arbitrage. Dit onderzoek zal meegenomen worden in de eindevaluatie van het WODC, op basis waarvan in het najaar van 2003 besluitvorming zal plaatsvinden.

335 Is de regering bekend met een notitie van de leden van de GroenLinks-fractie over het 130 grievengerecht? Zo ja, is de regering bereid deze notitie te betrekken bij haar gedachtevorming rondom het instellen van alternatieven voor de rechtspraak? In de brief van de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende van 19 april 2002 (TK 2001-2002, 27 213, nr. 5) is uitgebreid op de notitie van de Groen Links-fractie over het grievengerecht ingegaan. In die brief is onder andere gewezen op het feit dat een incassoprocedure voor eenvoudige civielrechtelijke vorderingen in onderzoek is. Ook is vermeld dat de notitie aanleiding heeft gegeven een aanvullend onderzoek te doen naar het functioneren `rechtspraak in de buurt' bij het Justitie in de buurt-project te Maastricht. Dit onderzoek is inmiddels van start gegaan. Wanneer dit onderzoek is afgerond (voor het eind van het jaar 2002) zal in overleg met de Raad voor de rechtspraak worden bezien in hoeverre een dergelijke vorm van rechtspraak navolging verdient. Daarnaast zij verwezen naar hetgeen in de brief werd opgemerkt over de alternatieve vormen van geschillenbeslechting in het civiele en bestuursrecht (mediation) en het strafrecht

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 84/114

(bemiddeling) en het feit dat de lopende experimenten met bemiddeling rond en in het strafrecht thans worden geëvalueerd. Eerste ondergetekende zal de Kamer voor de zomer van 2003 het standpunt mededelen over laatstgenoemde vorm van alternatieve geschillenbeslechting.

336 Kan de regering aangeven of mediation in alle gevallen die nu nog aan de rechter worden 130 voorgelegd, een geschikt (voor-) traject is? In welke gevallen acht de regering mediation al dan niet een geschikt (voor-)traject? Op welke termijn wil de regering het mediation- experiment, dat nu bij vijf rechtbanken en één gerechtshof wordt uitgevoerd, uitbreiden? De regering kan nog niet aangeven in welke gevallen mediation een geschikt (voor)traject is. De eindevaluatie van het WODC, voorzien in juli 2003 moet daar meer duidelijkheid over verschaffen. Het project mediation bij de gerechten loopt nog tot 1 januari 2003.

337 Is de regering van mening dat mediation in het bijzonder bij het tot stand komen van 130 omgangsregelingen na echtscheiding een geschikt alternatief is voor een reguliere rechtsgang? Welke mogelijkheden ziet de regering om op korte termijn bij het totstandkomen van omgangsregelingen op grote schaal met mediationprocedures te gaan werken?
Uit de resultaten van het experiment omgangsbemiddeling, welke u door de ambtsvoorganger van eerste ondergetekende bij brief van 8 oktober 2001 (kenmerk 5124192/801) zijn toegezonden, blijkt dat bemiddeling een positief effect heeft op de uitkomst van een procedure ter oplossing van een conflict over de omgang. Het experiment zag uitsluitend op zaken waarin reeds een gerechtelijke procedure was gestart. De regering is evenwel voornemens bij de algehele besluitvorming over de structurele plaats van mediation in het rechtsbestel nadrukkelijk de mogelijkheid te betrekken om omgangsbemiddeling ook voorafgaand aan een procedure mogelijk te maken, conform de aanbevelingen bij het onderzoek. Deze besluitvorming is voor het najaar van 2003 voorzien.

338 Welke cruciale randvoorwaarden worden door de regering bedoeld als gesproken wordt 131 van een landelijke voorziening voor scheidings- en omgangsbemiddeling? De belangrijkste randvoorwaarden voor invoering van een landelijke voorziening voor scheidings- en omgangsbemiddeling, betreffen de te kiezen modaliteit ten aanzien van de toegankelijkheid van de voorziening voor minder draagkrachtigen, de hoogte van de vergoeding voor mediators, de financiering van de doorverwijzingen door rechters naar mediators alsmede de kwaliteitseisen en selectieprocedure met betrekking tot de deelnemende mediators.

339 Hoeveel geld gaat er precies naar recidivevermindering? 133 In het kader van de reïntegratie waarmee verminderde recidive wordt beoogd, is jaarlijks een bedrag van * 105.950.000 beschikbaar. In dit budget zijn ook de kosten voor ontwikkeling van effectieve interventies in het kader van het programma Terugdringen Recidive opgenomen.

340 Hoe is het mogelijk dat uit de gevangenis in Roermond al verscheidene malen 133 drugskoeriers zijn ontsnapt? Welke maatregelen stelt de regering voor? De betreffende (twee) ontvluchtingen zijn momenteel onderwerp van onderzoek door de Rijksrecherche. De resultaten van dit onderzoek worden afgewacht.

341 De laatste jaren zijn regelmatig Nederlanders uitgeleverd aan de Verenigde Staten. 133 a.)Hoeveel Nederlanders zitten er nu vast in de VS? b.)Hoeveel van hen zijn uitgeleverd door Nederland? c.)Op welke wijze heeft de Nederlandse regering geïntervenieerd bij de Amerikaanse autoriteiten om helderheid te krijgen over de mogelijkheden om een eventuele straf in Nederland uit te kunnen zitten en over processuele waarborgen? d.)Welke beleidslijn hanteert de regering om te bepalen of een Nederlander dient te worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten? e.)Wanneer worden de Nederlanders die veroordeeld zijn overgebracht? f.)Welke afspraken bestaan er met de Verenigde Staten over het uitleveren van Amerikanen die in Nederland verdachte zijn? g.)Hoeveel Amerikanen zijn er momenteel door de Verenigde Staten aan Nederland uitgeleverd? h.)Welke voorwaarden stellen de Verenigde Staten voor uitlevering van een onderdaan aan Nederland?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 85/114

a.) Volgens een overzicht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van gedetineerden in het buitenland per 1 oktober 2002 zijn thans 232 Nederlanders in Amerikaanse gevangenissen gedetineerd.

b.) Van deze in de VS gedetineerde Nederlanders zijn vijf personen door Nederland uitgeleverd.

c.) Met betrekking tot het onderwerp van uitlevering van Nederlanders aan de Verenigde Staten zij allereerst verwezen naar de informatie die u hebt ontvangen in brief van 20 maart 2002. Zoals in deze brief aangegeven, is er geen reden te twijfelen aan de bereidheid van de Verenigde Staten om uitgeleverde Nederlanders hun straf in Nederland te laten uitzitten. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 11 April 2002 is overleg gevoerd met het Amerikaanse Department of Justice over de betekenis van de zinsnede "in beginsel" in de notawisseling van 1991 tussen Nederland en de VS aangaande de uitlevering van Nederlanders aan de VS. Van de Amerikaanse autoriteiten is inmiddels bericht ontvangen, waarin nogmaals de verzekering is gegeven dat uitgeleverde Nederlanders worden teruggeleverd aan Nederland. Over de uitkomsten van dit overleg zal u separaat nader worden bericht. (zie ook het antwoord op vraag e.)

d.) De vraag of een Nederlander dient te worden uitgeleverd aan de VS wordt beantwoord aan de hand van de bepalingen van het bilateraal uitleveringsverdrag. Nederland zal de uitlevering weigeren indien de uitlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de straf wordt verzocht. Indien de uitlevering ten behoeve van strafvervolging wordt verzocht, kan ingevolge het Verdrag de uitlevering niet uitsluitend worden geweigerd op grond van de nationaliteit van de opgeëiste persoon. In dat geval dienen er andere in het Verdrag genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn om de uitlevering te kunnen weigeren.

e.) Indien een Nederlander in de VS onherroepelijk tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is veroordeeld, kan hij aan de Amerikaanse autoriteiten verzoeken zijn straf in Nederland te mogen ondergaan op basis van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen, waarbij ook de VS partij zijn. Wanneer het een uitgeleverde Nederlander betreft zal het verzoek worden ingewilligd. In andere gevallen heeft de VS de bevoegdheid de overbrenging te weigeren. Indien de overbrenging wordt toegestaan hebben de VS tot nu toe altijd ingestemd met het volgen van de exequaturprocedure waarbij de Amerikaanse straf door de Nederlandse rechter in een Nederlandse straf wordt omgezet. Van de vijf uitgeleverde Nederlanders zijn vier personen onherroepelijk veroordeeld. Van twee van deze personen is de procedure inmiddels zo ver gevorderd dat naar verwachting hun overbrengingsverzoeken eerste ondergetekende op korte termijn zullen bereiken.

f.) Ook voor uitleveringsverzoeken van Nederland aan de Verenigde Staten geldt het Uitleveringsverdrag. Ingevolge dat verdrag zullen dus ook de Verenigde Staten eigen onderdanen ter fine van strafvervolging uitleveren. (Zie ook antwoord g. en h.)

g.) Tot op heden heeft Nederland nog niet de uitlevering van Amerikaanse onderdanen verzocht.

h.) Door de Verenigde Staten kunnen aan uitlevering van een eigen onderdaan geen andere voorwaarden worden gesteld dan de eisen welke het Uitleveringsverdrag aan een dergelijke uitlevering stelt. Dat betekent dat de Verenigde Staten een Nederlands verzoek kunnen weigeren wanneer de uitlevering ten behoeve van de executie van een vrijheidstraf wordt verzocht, doch dat de uitlevering niet uitsluitend op basis van de nationaliteit van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd indien het een vervolgingsuitlevering betreft.

342 Wat bedoelt de regering met de stelling dat Nederland vooralsnog geen onderdanen 133 uitlevert aan de VS, indien verdachte daar wordt bedreigd met de doodstraf. Wil de regering op termijn in dergelijke gevallen wel gaan uitleveren? Is er sprake van een beleidswijziging? Zo ja, wat is hiervoor de motivering? Nederland levert geen personen uit voor strafbare feiten waarop in het verzoekende land de

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 86/114

doodstraf is gesteld, tenzij naar het oordeel van Nederland voldoende garantie bestaat dat na uitlevering de doodstraf niet wordt opgelegd, dan wel niet ten uitvoer wordt gelegd. Dit is bepaald in artikel 8 van de Nederlandse uitleveringswet en in artikel 7, eerste lid van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Er bestaat geen enkel voornemen om hiervan af te wijken.

343 Hoe staat de regering tegenover het idee van het Rotterdamse college van B&W om het 133 cellentekort aan te pakken met gevangenissen op boten, zogenaamde `drijvende gevangenissen'? Is deze oplossingsmethode ook elders in het land bruikbaar? Zo neen, waarom niet?
In 1988 is reeds de optie bezien of en op welke wijze een boot als gevangenis in gebruik genomen zou kunnen worden. Toenmaals bleek dat de kosten per plaats per dag vele malen hoger lagen dan de kosten van containerbouw dan wel traditionele nieuwbouw (zie ook TK 1987- 1988, 18 996 nrs. 7 en 12).
Op zich staat eerste ondergetekende niet negatief tegenover het idee om het cellentekort aan te pakken door middel van boten. Momenteel wordt bezien onder welke voorwaarden en tegen welke kosten de inzet van boten een oplossing kan bieden voor het capaciteitstekort. In eerste instantie wordt gedacht aan het inzetten van boten ten behoeve van de opvang van drugskoeriers. Afhankelijk van de resultaten zal ook voor het reguliere gevangeniswezen bezien worden of een en ander een haalbare optie is, gelet op de eisen die de wet aan het te voeren regime stelt.

344 Hoe kan verklaard worden dat het aantal vrouwen in Nederlandse gevangenissen volgens 133 gegevens van het CBS sinds 2000 met 24 procent is toegenomen? De in penitentiaire inrichtingen opgenomen populatie van vrouwelijke gedetineerden is in 2001 ten opzichte van 2000 met ruim 20% gegroeid. Het absolute aantal vrouwelijke gedetineerden nam toe van 629 naar 817. Deze stijging wordt voornamelijk verklaard door een groter aandeel van vrouwelijke gedetineerden in de delicten met langere straffen (met name drugskoeriers) en een kleiner aandeel van de delicten met gemiddeld kortere straffen (met name vermogensmisdrijven). Zo nam bijvoorbeeld het percentage op grond van de Opiumwet veroordeelde vrouwen toe van ca. 32% tot ruim 46% in december 2001.

345 Worden er nog steeds psychisch gestoorden in politiecellen ingesloten? Zo ja, hoe groot is 133 deze problematiek op het moment? Welke oplossingen staat de regering voor? Voor de problematiek van de opname van psychisch gestoorden in politiecellen is de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk. Vrijwel dezelfde vragen zijn onlangs aan de minister van BZK gesteld. Hij heeft daar op 26 augustus op geantwoord. Gaarne zij derhalve verwezen naar deze antwoorden, TK 2001- 2002, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1563.

346 Gevangenisdirecteuren maken bezwaar tegen de gevolgen van de zogenaamde IVO 134 regeling, waarbij gedetineerden, terwijl zij worden voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij, plotseling vervroegd worden vrijgelaten. De IVO maatregel doorkruist dan namelijk het proces van voorbereiding op de vrijlating. Men stelt voor om 120 cellen speciaal te bestemmen voor gevangenen die zich in de laatste fase dit voorbereidingsproces op terugkeer in de maatschappij bevinden en waar zeker geen IVO maatregel wordt toegepast. Hoe reageert de regering op deze klacht en het voorstel van de gevangenisdirecteuren?
Zoals bij brief van 3 oktober 2002 (kenmerk 5189802/02/DSRS) bij de beantwoording van de nog openstaande mondelinge vragen, gesteld tijdens het debat op 1 oktober 2002 inzake heenzendingen (TK 24587, nr. 82), is aangegeven wordt aangenomen dat hier gedoeld wordt op voorstellen voor invoering van een basis penitentiair programma (BPP), vooruitlopend op de bij de Tweede Kamer ingediende verruiming van de Penitentiaire Beginselenwet op dit punt. Dit voorstel van BPP is opgenomen in de brief Modernisering Sanctietoepassing, die samen met het veiligheidsplan aan uw Kamer is toegezonden.

347 Wanneer zal "recidivevermindering" geheel ingevoerd zijn als prestatie-indicator voor de 134 organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen? Vanaf 2003 zullen recidivemetingen plaatsvinden en vanaf 2004 zal hierover gerapporteerd worden. De komende jaren zal bezien worden in hoeverre de recidivevermindering als

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 87/114

prestatie-indicator kan worden gehanteerd. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd in de brief van 21 augustus 2001 (TK 27 834, nr. 4).

348 Deelt de regering de opvatting van de vorige minister van Justitie dat het sober regime 134 onwenselijk is en indruist tegen de resocialisatiegedachte? Het sobere regime in de huidige vorm voldoet niet en wordt afgeschaft. In het kader van de modernisering van de sanctietoepassing wordt voorgesteld toe te werken naar een progressief regime, waarbij elke detentie in principe aanvangt in een eenvoudige voorziening met een beperkt basisregime. Voor de meeste kortgestraften blijft het daarbij, de tijd laat niet toe intensieve en dure programma's aan te wenden voor deze doelgroep. Degenen die langer gedetineerd worden, kunnen doorschuiven naar een regime met iets meer voorzieningen. Daarbij kunnen degenen van wie verwacht wordt dat ze daarvoor gevoelig zijn, op basis van een risicoanalyse worden geselecteerd voor een gedifferentieerde interventie gericht op hun problematiek en op het verminderen van hun kans op recidive.

349 In hoeverre is de verwachting dat het aantal heenzendingen in 2002 en latere jaren "nihil" 135 zal zijn nog reëel?
In het plan Modernisering Sanctietoepassing, dat tegelijk met het Veiligheidsprogramma door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden worden maatregelen aangekondigd die in samenhang beogen de druk op de detentiecapaciteit zodanig te verminderen dat het gebruik van IVO's en SOB's wordt beperkt en heenzendingen, in principe, niet meer voorkomen. Het beleid is en blijft dat heenzendingen niet plaatsvinden tenzij in uiterste noodzaak. De Kamer is hierover geïnformeerd tijdens het debat op 1 oktober 2002 inzake heenzendingen (TK 2002 ­ 2003, 24587, nr. 82).

350 De regering is voornemens de uitstroom Penitentiair Programma in 2007 te verhogen naar 135 95%. Welk instrumentarium zal de regering daarbij gebruiken? De uitval van deelnemers aan het penitentiair programma is op dit moment beperkt. Om die reden is de indicator voor een succesvol doorlopen penitentiair programma opgehoogd van 80% naar 95%. Het aantal deelnemers blijft echter achter bij de verwachtingen. Om de doelgroep te vergroten is inmiddels het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met het penitentiair programma en het elektronisch toezicht (wetsvoorstel 28 420) bij de Kamer aanhangig gemaakt. Het wetsvoorstel beoogt het toepassingsbereik van het penitentiair programma te vergroten. Daarnaast zullen de procedurele voorschriften rond het penitentiaire programma worden vereenvoudigd. Ook bij een ruimer bereik van de doelgroep is het zaak de uitval tot een minimum te beperken. Daartoe zullen potentiële deelnemers zorgvuldig worden geselecteerd en gescreend en op maat gesneden programma's worden aangeboden.

351 De regering noemt het aantal heenzendingen nihil. Is 18 heenzendingen in 2002 (12 135 minderjarigen niet meegerekend) nihil?
Het beleid is erop gericht dat geen heenzendingen plaatsvinden. Om die reden is het aantal heenzendingen als indicator op nihil gesteld. In uiterste noodzaak kan het evenwel voorkomen dat er heengezonden moet worden. Op een totaal van 26.000 inbewaringstellingen hebben dit jaar 18 heenzendingen plaatsgevonden. Zoals in het debat op 1 oktober 2002 inzake heenzendingen is aangegeven acht eerste ondergetekende deze aantallen in hun onderlinge verhouding aanvaardbaar, er van uitgaande dat deze heenzendingen op dat moment onvermijdbaar waren.

352 Kan de regering in kengetallen aangeven of, en zo ja in welke mate, de 136 personeelsproblematiek in het gevangeniswezen sinds 1 januari 2002 minder problematisch is geworden? Hoeveel nieuw personeel is aangenomen en hoeveel personeel is vertrokken? Welke veranderingen doen zich voor in het arbeidsverzuim? Vanaf januari 2002 zijn binnen de sector Gevangeniswezen in totaal 1.685 nieuwe medewerkers ingestroomd. Gedurende die periode hebben 824 medewerkers de dienst verlaten (waarvan 94 wegens leeftijdsontslag). Dit betekent per saldo dat er (peildatum 30 september 2002) 767 meer mensen werkzaam zijn in de gehele sector ten opzichte van 1 januari 2002.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 88/114

Het arbeidsverzuim is in het gevangeniswezen vanaf januari 2002 tot en met augustus 2002 gedaald van 10,9% naar 9,9%. Dit betekent dat de ingezette projecten die de inrichtingen moeten ondersteunen bij het terugdringen van het arbeidsverzuim de vruchten gaan afwerpen.

353 Kan de regering door middel van kengetallen aangeven in welke mate door Nederlandse 136 penitentiaire inrichtingen sinds 1 januari 2002 gebruik is gemaakt van particulier bewakingspersoneel? Is er sprake van een stijging of een daling ten opzichte van 2001? In veel inrichtingen wordt gebruik gemaakt van inzet van particuliere beveiliging binnen het gevangeniswezen. De medewerkers particuliere beveiliging worden ingezet op `niet- gedetineerden- gebonden' posten (bijv. portier). Voor wat betreft de gedetineerden- gebonden posten is het zo dat de inrichtingen gebruik kunnen maken van de DJI-pool om met landelijk inzetbaar personeel die vacaturelijnen op te vullen die niet door de particuliere beveiliging kunnen worden bemenst. In 2001 zijn er 150 medewerkers vanuit de particuliere beveiligingsbranche ingezet geweest op 23 locaties in het land. In 2002 is dat aantal, mede door de steeds hogere inzetbaarheid van de DJI-poolers, gedaald naar 110 medewerkers op 19 locaties. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een daling aan inzet voor wat betreft de particuliere beveiliging.

354 Wat is het minimum aantal uren dat particulier bewakingspersoneel moet zijn bijgeschoold 136 om te mogen worden ingezet in een penitentiaire inrichting? Wat zijn de minimale kwalificaties voor particulier bewakingspersoneel om in een penitentiaire inrichting te mogen functioneren? Bestaan er verschillen in opleidingsduur en kwalificatie-eisen aan particulier bewakingspersoneel voor verschillende functies in penitentiaire inrichting, en zo ja, welke? Is aan deze opleidings- en kwalificatie het in 2001 en 2002 steeds strikt de hand gehouden? Zo neen, in hoeveel gevallen is dat niet gebeurd? De medewerkers particuliere beveiliging worden, voordat zij worden ingezet binnen een locatie van DJI, opgeleid door middel van een Introductiecursus voor BEVeiligingsmedewerkers (IBEV-opleiding). De medewerkers van de particuliere beveiliging dienen deze verplichte opleiding van 72 uur te volgen bij het Opleidingsinstituut DJI. Zij krijgen onderricht in de volgende vakken:
* Beveiliging;

* Strafprocesrecht;

* Penitentiair recht;

* Rapporteren;

* Communicatie;

* Agressiebeheersing;

* Penitentiaire organisatie en kwetsbare relaties. Na voldaan te hebben aan de gestelde criteria voor het behalen van genoemde opleiding ontvangt de deelnemer van DJI een certificaat IBEV. Indien de kandidaat niet voldoet aan de gestelde criteria, ontvangt men vanzelfsprekend geen certificaat en wordt men niet ingezet binnen DJI.
De duur en de kwalificatie-eisen zijn voor iedere medewerker vanuit de particuliere beveiliging hetzelfde. Zij worden immers alleen ingezet op niet-gedetineerden-gebonden posten.
In 2001 en 2002 zijn alle particuliere beveiligingsmedewerkers conform het voorstaande opgeleid en te werk gesteld.

355 Recent is een convenant tot stand gekomen waarbij is overeengekomen dat vrijwilligers op 136 grote schaal kunnen worden in gezet in het gevangeniswezen voor intermenselijk contact met gedetineerden. Van hoeveel vrijwilligers wordt op dit moment door de justitiële inrichtingen gebruik gemaakt en is dit aantal toegenomen na sluiting van de convenant? Het convenant tussen de reclassering en onder andere Stichting Humanitas richt zich op een landelijk dekkend netwerk van vrijwilligers. Inmiddels zijn circa 1200 vrijwilligers actief, met name in het bezoek aan gedetineerden. Door het organiseren van regionale miniconferenties zijn thans ongeveer 30 nieuwe vrijwilligers geworven. Het convenant voorziet eind 2003 in een landelijke groei van het aantal vrijwilligers tot 1600.

356 In de justitiebegroting wordt de groeiende behoefte aan celcapaciteit in de nabije toekomst 136

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 89/114

onderkend. Kan de regering in dit licht aangeven waarom de formele capaciteit afneemt? In de Justitiebegroting is in de komende jaren bij het gevangeniswezen ten opzichte van de stand van het jaar 2003 (en 2002) een afname zichtbaar van de formele capaciteit. Deze afname is met name het gevolg van de doorrekening van de beleidseffecten die onderdeel waren van de prognoses uit 2001. Door middel van beleidsmaatregelen werd gepoogd de behoefte aan cellen te substitueren. Dit leidde ertoe dat per saldo voor 2003 en verder een lagere vraag naar cellen werd verwacht.
De prognoses van 2001 zijn richtinggevend voor zowel de begroting 2002, als de begroting 2003. De prognoses van 2002 laten een geheel ander beeld zien. Deze zijn echter nog niet in de begroting 2003 verwerkt, evenmin als de capacitaire effecten van het voorgenomen beleid van dit kabinet.
In het plan over Modernisering Sanctietoepassing, dat tegelijk met het Veiligheidsprogramma onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en eerste ondergetekende aan uw Kamer is gezonden, bent u over maatregelen die dienaangaande worden getroffen nader geïnformeerd.

357 Waarom kan pas in 2004 het percentage recidive bij jeugdige delinquenten in de begroting 137 als prestatie-indicator worden opgenomen?
Vorig jaar is de zogenoemde Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD) tot stand gekomen. Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie zal hiermee de komende jaren van verschillende groepen delinquenten de algemene recidive op een gestandaardiseerde wijze in kaart brengen. Met betrekking tot jeugdige delinquenten die uitstromen uit een justitiële jeugdinrichting zullen de eerste resultaten in 2003 beschikbaar zijn. Derhalve kan het percentage recidive bij deze groep op zijn vroegst vanaf 2004 als prestatie-indicator in de begroting worden opgenomen.

358 Wat zijn de normen met betrekking tot het voorkomen van heenzendingen en wachtlijsten in 137 relatie tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen? Deze vraag heeft betrekking op de operationele doelstelling 5.1.3 uit de begroting. In de toelichting bij deze doelstelling is aangegeven dat er normen zijn ontwikkeld voor de tijdige en volledige tenuitvoerlegging. Een belangrijke norm is de doorlooptijd tussen het onherroepelijk worden van de opgelegde straf of maatregel en de tenuitvoerlegging. Bij straffen en maatregelen in het algemeen ligt de norm op maximaal een maand en bij crisisplaatsingen op een week.
In de toelichting heeft het onderdeel `normen' derhalve betrekking op de tijdige en volledige tenuitvoerlegging en niet op heenzendingen en wachtlijsten. Door de normen met betrekking tot de tijdige en volledige tenuitvoerlegging te realiseren, kunnen heenzendingen en wachtlijsten zo veel mogelijk worden voorkomen.

359 Welke prestatie-indicatoren meten de competenties van jeugdigen? 137 Onder competenties worden verstaan vaardigheden en houdingen die nodig zijn wil een jeugdige goed kunnen functioneren in de maatschappij. Justitie werkt samen met wetenschappelijke instituten aan de ontwikkeling en validering van instrumenten waarmee die vaardigheden en houdingen van jeugdigen bij binnenkomst in de inrichting gemeten en de vorderingen tijdens het verblijf bijgehouden kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de competentie met betrekking tot relevante ontwikkelingstaken als onderwijs, vrije tijd, gezondheid, etc., of de houding ten opzichte van wetten, regels en gezag. In het kader van het onderzoek worden deze instrumenten thans uitgeprobeerd in verschillende inrichtingen. Het voornemen bestaat om, na afronding van de validering, de hantering ervan vanaf 2005 aan alle inrichtingen voor te schrijven. Doel is om de gerealiseerde vorderingen tijdens de opvoeding en behandeling in de inrichting te objectiveren, met als bijkomend effect een betere inschatting te kunnen maken van de recidiverisico's bij ontslag.

360 Wat is het nut van de beleidslijn dat 80% van de plaatsingen van jeugdige delinquenten in 138 behandelinrichtingen binnen een maand na het vonnis moet hebben plaatsgevonden, als die norm naar verwachting pas in 2006 kan worden gehaald? In de brief d.d. 23 april 2001 (TK 27400 VI) van de toenmalig Staatssecretaris van Justitie is aangegeven dat de doorlooptijden van jeugdstrafzaken moeten worden teruggebracht. In

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 90/114

dat kader is als norm gesteld dat 80% van de plaatsingen van jeugdige delinquenten in behandelinrichtingen binnen een maand na het vonnis moet hebben plaatsgevonden. Deze norm is vastgelegd in een operationele doelstelling van de begroting (5.1.3). In de toelichting is aangegeven dat de huidige situatie (m.b.t. capaciteit en doorstroming naar vervolgvoorzieningen) niet zodanig is dat de norm van 80% reeds gerealiseerd kan worden. Er worden maatregelen getroffen (o.a. gericht op een betere doorstroming) waardoor deze norm naar verwachting eerst in 2006 kan worden gerealiseerd.

361 Wanneer wordt het besluit ten aanzien van het werkbare evenwicht ten aanzien van de 138 139 beschikbare capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen genomen? In het kader van het Veiligheidsprogramma en het actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit zal aandacht besteed worden aan de vraag hoe met de capaciteit van justitiële jeugdinrichtingen moet worden omgegaan. Jaarlijks zal op basis van de prognoses actualisering hiervan plaatsvinden.

362 Is voor de TBS-verpleging de behandelduur een adequate prestatie-indicator, gelet op de 140 mogelijke tegenstrijdigheid in de doelstellingen van het voorkomen van recidive en bevorderen van maatschappelijke reïntegratie? In de gemiddelde behandelduur komt onder meer de effectiviteit van de TBS-verpleging tot uitdrukking. Het doel is om in een zo kort mogelijke periode het gevaar dat voortvloeit uit de psychische stoornis van de TBS-gestelde weg te nemen. Beide doelen van de TBS worden aldus gerealiseerd. De behandeling moet recidive voorkomen en leiden tot een succesvolle maatschappelijke integratie.

363 Welke oorzaken zijn er voor het bijna verdubbelen van het aantal TBS-passanten in 2003 140 en het meer dan verdubbelen in de komende jaren? Op welke wijze kan worden gegarandeerd dat de maatschappelijke veiligheid hierdoor niet zal afnemen? Uit de begroting blijkt dat er een toename is van 69 passanten in 2002 tot 123 passanten in 2003. De reeks van het aantal passanten die wordt genoemd op pagina 140 van de begroting is ontleend aan de WODC-prognoses zoals deze zijn opgenomen in de brief van eerste ondergetekende van 17 juni 2002 aan de Tweede Kamer (kenmerk 5163250/02/SRS). De toename wordt onder meer veroorzaakt door gebrek aan capaciteit in tbs-inrichtingen en door personeelsgebrek.
De verwachting is dat door het opzetten van long-stay afdelingen, de uitvoering van het rapport van de commissie-Kosto en het creëren van nieuwe plaatsen, meer plaatsen voor behandeling beschikbaar zullen komen.
De maatschappelijke veiligheid is door het aantal passanten niet in het geding, omdat zij zich niet in de maatschappij bevinden maar in een penitentiaire inrichting en daar wachten totdat er een plaats vrij komt in een tbs-inrichting.

364 Wat is het huidige recidivepercentage, onderverdeeld naar type delict, van ex-TBS- 140 patiënten?
Er is geen overzicht, onderverdeeld naar type delict, van het recidivepercentage van ex- TBS-gestelden. Voor een algemeen overzicht van de recidive, inclusief de recidive van een aantal bijzondere delicten, zij verwezen naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Stuger, Eerdmans en Schonewille (Kamervragen met antwoord 2002-2003 nr. 27, Tweede Kamer).

365 Waarom wordt het Exodus-netwerk niet landelijk dekkend gemaakt en ook niet langer 142 gesubsidieerd? In hoeverre komt de stopzetting van de subsidiering overeen met de operationele doelstelling "het bewerkstelligen van reïntegratie door gerichte advisering, begeleiding en toezicht van strafrechtelijk justitiabelen"? Is de regering bereid de subsidie te continueren en het Exodus-netwerk uit te breiden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de subsidiëring van de stichting Ontmoeting? Is in het overleg tussen de ministers van Justitie en VWS over recidivebestrijding ook gesproken over beide projecten, en is de minister van VWS bereid de subsidieverlening over te nemen en voort te zetten?
Kan de regering garanderen dat de continuïteit van deze reïntegratieprojecten niet in gevaar komt, dit mede met het oog op het grote belang dat de regering hecht aan recidivebestrijding?

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 91/114

Exodus wordt voorzover zij activiteiten in verplicht kader uitvoert door Justitie gefinancierd en deze financiering zal ook worden gecontinueerd. De afweging om een landelijk dekkend netwerk te organiseren ligt bij Exodus zelf, aangezien het om een particulier initiatief gaat. Activiteiten in vrijwillig kader vallen niet onder de verantwoordelijkheid van Justitie en ik zal die niet subsidiëren. In het kader van die operationele doelstelling moeten vooral de activiteiten van de reclassering worden geplaatst. Daarnaast ook de activiteiten van Exodus voorzover zij in verplicht kader worden uitgevoerd. De stopzetting van subsidie voor vrijwillige activiteiten is geheel in lijn met de operationele doelstelling, aangezien het dan niet meer om strafrechtelijk justitiabelen gaat. De financiering van activiteiten in vrijwillig kader zullen per 1 januari 2003 worden stopgezet. Verder is in overleg met VWS besloten een onderzoek te starten naar de behoefte van ex-gedetineerden aan opvang. Daarnaast worden in het kader van het programma "Terugdringen Recidive" met betrokken departementen en instellingen knelpunten inzake de aansluiting en beschikbaarheid van maatschappelijke voorzieningen op detentie geïnventariseerd en naar oplossingen gezocht. Er kan, noch door Justitie noch door VWS, worden gegarandeerd dat de betreffende instellingen (Exodus en Ontmoeting) over voldoende middelen voor de vrijwillige opvang zullen beschikken, aangezien de financiële middelen voor maatschappelijke opvang gedecentraliseerd zijn en gemeenten vrij zijn in de besteding van deze middelen.

366 Welk bedrag wordt aan de Stichting Reclassering Nederland toegekend om begeleiding van 142 het elektronisch toezicht mogelijk te maken? Elektronisch toezicht (ET) is geen apart product voor de reclassering. ET leidt in ieder geval tot de producten adviesrapport, toezicht en trajectbegeleiding en eventueel een reïntegratieprogramma. Op basis van inschattingen worden voor deze producten gelden toegekend voor de reclassering. Naar verwachting zullen zullen ca. 250 personen in 2002 onder ET worden gesteld. Indicatief is daarmee een bedrag van minimaal ca. * 0,9 miljoen gemoeid.

367 Wat verstaat de regering onder effectieve resocialisatiegerichte interventies? 142 Hierbij gaat het om wetenschappelijk onderbouwde programma's voor (ex-)gedetineerden die leiden tot significante vermindering van criminogene tekorten (bv. Cognitieve vaardigheden) en verminderde kans op recidive.

368 Welke mogelijkheden zijn er om de ouders van een kind dat een STOP-reactie heeft 145 gekregen te verplichten deel te nemen aan een programma? Stop is een pedagogische handreiking aan ouders en heeft als zodanig geen verplichtend karakter.
Stop wordt aangeboden aan ouders van kinderen jonger dan twaalf jaar die voor de eerste keer met de politie in aanraking komen vanwege het plegen van een strafbaar feit. Uitgangspunt daarbij is dat ouders in principe zelfstandig in staat worden geacht, èn bovendien de meest aangewezen partij zijn om kinderen op hun gedrag aan te spreken en zonodig te corrigeren. Ouders kunnen zonder consequenties besluiten om niet op het Stop- aanbod in te gaan. Echter, indien er sprake is van vermoedens van achterliggende problematiek, indien er sprake is van herhaald politiecontact of indien het delict een zwaarder dan Halt-waardig feit betreft dient er onmiddellijk te worden gemeld bij Bureau Jeugdzorg alwaar een basisonderzoek dient plaats te vinden. Ouders zullen zonodig worden verwezen naar een vorm van (vrijwillige) hulpverlening. Indien ouders niet bereid of in staat zijn om op vrijwillige basis hulp te zoeken, zullen zij in eerste instantie met drang worden verwezen. In laatste instantie kan, na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, door de Kinderrechter een civiele (dwang)maatregel worden opgelegd.

369 Wat wordt bedoeld met "oneigenlijk gebruik van het gratie-instrument"? 146 Met de term "oneigenlijk gebruik" van het gratie-instrument wordt gedoeld op de gevallen waarin een gratieverzoek zonder (duidelijke) motivering of gronden wordt ingediend, veelal kort nadat het desbetreffende vonnis onherroepelijk is geworden. Wanneer geen melding wordt gemaakt van wijziging van omstandigheden sinds het onherroepelijk worden van het vonnis en sindsdien ook een dusdanig korte periode is verstreken dat het op voorhand onaannemelijk is dat een van de wettelijke gratiegronden zich voordoet, lijkt

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 92/114

eerder sprake te zijn van het min of meer "automatisch" indienen van een gratieverzoek. Als gevolg van de toename van dergelijke gratieverzoeken kwam de gratieprocedure eind jaren negentig steeds meer onder druk te staan. Het wetsvoorstel dat strekt tot stroomlijning van de procedure behandeling gratieverzoeken (27 798) en de in dat kader te nemen maatregelen hebben tot doel de gratieprocedure doelmatiger te maken, zonder dat wijziging wordt gebracht in het recht om een gratieverzoek in te dienen en de gronden waarop gratie kan worden verleend. Dit wetsvoorstel werd op 28 maart jl. zonder stemming door de Tweede Kamer aanvaard en staat voor behandeling in de Eerste Kamer geagendeerd op 5 november a.s.

370 Wat is het beleid ten aanzien van vreemdelingen die hier vergunning tot verblijf vragen in 153 verband met medische problemen?
Volgens artikel 14 van de Vreemdelingenwet kan aan een vreemdeling een verblijfsvergunning voor het ondergaan van een medische behandeling worden verleend. Naast de algemene vereisten voor de verlening van een reguliere verblijfsvergunning moet de vreemdeling ­wil hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling- voldoen aan de volgende voorwaarden: (i) Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de behandeling;
(ii) Het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en (iii) De financiering van de medische behandeling dient het oordeel van de Minister deugdelijk geregeld te zijn.
Als de vreemdeling niet aan deze vereisten voldoet, kan hij toch worden toegelaten voor het verkrijgen van een medische behandeling wanneer hij zich in een acute medische noodsituatie bevindt.
Een verblijfsvergunning voor medische behandeling wordt in beginsel verleend voor de duur van de behandeling, met een maximum van een jaar. Als de medische behandeling blijvend aan Nederland is verbonden, wordt in één keer een verblijfsvergunning voor 5 jaar verleend.

371 In hoeveel gevallen is, onder de oude en nieuwe Vreemdelingenwet, een 153 verblijfsvergunning ingetrokken, omdat een vreemdeling een strafrechtelijke sanctie is opgelegd (zie artikel 35 Vreemdelingenwet 2000)? Leidt het plegen van een misdrijf, begaan door een houder van een verblijfsvergunning, tot intrekking van de verblijfvergunning conform artikel 35 Vreemdelingenwet 2000? Zo neen, in welke gevallen wordt de verblijfsvergunning niet ingetrokken? Het intrekken van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (waar artikel 35 Vreemdelingenwet2000 over handelt) en de gelijktijdige ongewenstverklaring (artikel 67 Vreemdelingenwet2000) wegens inbreuk op de openbare orde komt slechts zelden voor. Bepalend voor de mogelijkheden tot intrekking en ongewenstverklaring is de duur van het legale verblijf, afgezet tegen de hoogte van de opgelegde sanctie. Waarbij geldt dat hoe langer een vreemdeling legaal hier verblijft, hoe zwaarder de opgelegde sanctie moet zijn (de zogenaamde glijdende schaal). Bij verblijfsbeëindiging van toegelaten vluchtelingen speelt echter de complicerende factor dat de verblijfsbeëindiging niet in strijd met internationale verplichtingen zoals artikel 3 EVRM mag komen. Is dit het geval dan kan afgezien worden van intrekking en/ of ongewenstverklaring. Overigens geldt hetgeen hier is opgemerkt evenzeer voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op grond van artikel 32 Vreemdelingenwet2000 kan worden ingetrokken.

372 Wat zijn de ontwikkelingen in de doorlooptijd voor een mvv sinds 1 januari 2002? Wat is 153 op het moment de gemiddelde wachttijd voor een mvv? Zal de regering haar toezegging gestand doen om de wachttijd voor een mvv tot 3 maanden terug te brengen vóór 1 januari 2003? Zo neen, wanneer denkt de regering de termijn van drie maanden wel te bereiken en hoe?
Op 18 juli 2001 is het Plan van aanpak bekorting doorlooptijden mvv aan de Tweede Kamer aangeboden dat beoogt procedurele verbeteringen door te voeren teneinde de doorlooptijden te bekorten. In dit plan van aanpak zijn de huidige knelpunten geanalyseerd en zijn door de verschillende ketenpartners (de vreemdelingendiensten, de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, de Visadienst en de IND) oplossingsrichtingen geformuleerd.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 93/114

Met ingang van 1 juli 2002 is per Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire de nieuwe mvv-procedure in werking getreden. De nieuwe procedure kent drie aspecten waarmee wordt bijgedragen aan een efficiëntere procedure en daarmee bekorting van de doorlooptijd. De taken en verantwoordelijkheden van de betrokken ketenpartners, te weten de diplomatieke vertegenwoordigingen, de vreemdelingendiensten en de IND, zijn duidelijk afgebakend en daarmee beter werkbaar voor de uitvoerende instanties. De gegevens en bescheiden die door de vreemdeling die een mvv-aanvraag wil doen en diens referent dienen te worden overgelegd, zijn vastgelegd in zogenaamde "brieven voorwaarden en bescheiden". De informatie aan betrokkenen, de vreemdeling en de referent, over de procedure, de te overleggen stukken en waar die stukken door wie moeten worden verstrekt, is verbeterd.

373 Kan de regering een prognose geven van het deel van de celcapaciteit, in percentages en in 153 absolute getallen, dat zal worden gebruikt voor de bewaring van illegalen, wanneer illegaliteit strafbaar gesteld zal worden en een effectieve vervolging plaatsvindt? Het Kabinet is voornemens uw Kamer op korte termijn een notitie te zenden die ziet op de wijze waarop het Kabinet vorm wil geven aan de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een allesomvattende praktische en systematische aanpak, ook op het terrein van vertrek en uitzetting, worden uiteengezet.

374 Hoe staat de regering tegenover het zogenaamde `kerkasiel'? 153 Het beëindigen van de opvangvoorzieningen van uitgeprocedeerde asielzoekers is gebaseerd op de Vreemdelingenwet. Het bieden van opvang aan uitgeprocedeerde asielzoekers door kerken schept nieuwe verwachtingen voor een voortgezet verblijf bij de uitgeprocedeerde asielzoeker. Verwachtingen die niet gehonoreerd kunnen worden. Tweede ondergetekende zal daarom de dialoog met de Raad van Kerken aangaan en daarbij aangeven dat de huidige handelwijze van de kerken niet verstandig is.

375 Is het juist dat, zoals de Internationale Organisatie voor Migratie stelt, asielzoekers steeds 153 vaker vrijwillig terugkeren naar hun land van herkomst? In de eerste acht maanden van 2002 zijn 1280 asielzoekers vrijwillig, met ondersteuning van de IOM, naar het land van herkomst teruggekeerd. In dezelfde periode in 2001 bedroeg dat aantal 1135. Het vrijwillig vertrek is aldus in het afgelopen jaar met meer dan 12% gestegen.

376 De operationele doelstelling 6.1.3 is helder met betrekking tot de doorlooptijden. Hoeveel 154 procent van de aanvragen, uitgesplitst naar asiel en regulier, wordt momenteel binnen de wettelijke termijn afgehandeld?
Voor asielaanvragen geldt in normale gevallen in eerste aanleg een wettelijke termijn van 6 maanden. Van de asielaanvragen ingediend na de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet wordt gemiddeld tussen de 65 en 70% binnen zes maanden afgehandeld. Het exacte percentage kan daarbij van maand tot maand verschillen. Daarbij moet worden aangetekend niet voor alle aanvragen een wettelijke termijn van zes maanden geldt. In geval van onderzoek of een besluitmoratorium wordt de wettelijke termijn verlengd. In 2002 is dit gemiddeld op 15% van het aantal aanvragen van toepassing geweest.
Rekening houden met het bovenstaande wordt derhalve ruim 80% binnen de wettelijke termijn afgehandeld. Ook hier geldt dat exacte percentages van maand tot maand kunnen verschillen.

Voor reguliere aanvragen geldt dat veelal meerdere partijen bij de afhandeling van een aanvraag zijn betrokken. Van alle MVV aanvragen die bij diplomatieke posten wordt ingediend is in de eerste 8 maanden van dit jaar 20% binnen de 3 maanden afgehandeld. Onlangs is gestart met het via elektronische weg verzenden van berichten tussen de diplomatieke posten en de IND, hetgeen de doorlooptijden moet bekorten. Voor MVV aanvragen die bij de Vreemdelingendienst in Nederland zijn ingediend geldt dat in de eerste 8 maanden van 2002 30% binnen 3 maanden is afgehandeld. Overigens handelt de IND in circa 80 % van de gevallen nieuwe MVV aanvragen binnen 2 maanden na binnenkomst bij de IND af.
Voor VTV aanvragen geldt dat circa 30% van alle aanvragen in de eerste 8 maanden van

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 94/114

2002 binnen 6 maanden na indiening zijn afgehandeld. Voor VTV aanvragen geldt dat de IND er in 2002 in slaagt om tussen de 60 en 70% van de nieuwe aanvragen binnen 4 maanden na binnenkomst bij de IND af te handelen. Met de voorgenomen overheveling van de administratieve toelatingstaken van de Vreemdelingendiensten naar de IND zal de totale doorlooptijd van reguliere aanvragen substantieel kunnen worden bekort.

377 Op welke aannames zijn de prestatiegegevens inzake de statusverlening aan asielzoekers 154 van 2001-2007 gebaseerd?
De prestatiegegeven ten aanzien van het aantal statusverleningen zijn gebaseerd op de uitgangspunten die zijn geformuleerd bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000. De prestatiegegevens worden gecalculeerd door deze uitgangspunten te relateren aan de meerjarige productieafspraken.

378 De regering is voornemens om de uitvoeringsorganisaties in de vreemdelingenketen te 155 ontlasten door op het terrein van het vreemdelingenbeleid een aantal wezenlijke veranderingen door te voeren dat moet leiden tot vermindering van het aantal procedures. Welke wezenlijke veranderingen heeft de regering daarbij concreet in gedachte? Hierbij heeft de regering vooral in gedachte het herstel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen, zoals deze was voor de Vreemdelingenwet 2000, hetgeen leidt tot een flinke reductie van het aantal bewaringszaken en waardoor ook behandeling binnen redelijke termijn van andere beroepszaken mogelijk wordt gemaakt. Verder kan hierbij gedacht worden aan het meer technische maar uit oogpunt van vermindering van procedures belangrijke voornemen tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 inzake de samenloop tussen de weigering asielvergunning en de ambtshalve niet-verlening van een reguliere vergunning. De gevallen waarin een reguliere verblijfsvergunning kan worden verleend zijn in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit limitatief aangewezen.Thans is het zo dat er tegen de afwijzing van de asielaanvraag beroep kan worden ingesteld maar dat tegen de weigering om ambtshalve een reguliere vergunning te verlenen de bezwaarprocedure moet worden doorlopen alvorens beroep op de rechtbank kan worden ingesteld. Deze procedures zullen worden gestroomlijnd. Indien in het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag ook de voorgenomen weigering om ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen omvat, zal niet langer de reguliere rechtsgang van de bezwaarprocedure openstaan maar alleen beroep.

379 Hoever staan de voorbereidingen wijziging Vreemdelingenwet 2000? 155 Zie het antwoord op vraag 6.

380 Het driejarenbeleid, op grond waarvan aan vreemdelingen, enkel vanwege het tijdsverloop 155 een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt afgeschaft. Wanneer gaat deze maatregel in? Waarom wordt het driejarenbeleid, dat toch gezien kan worden als de enige stok achter de deur voor de overheid in de asielprocedure, afgeschaft? Hoe staat het met de groep reeds lang in Nederland verblijvende personen die al jarenlang in procedure zitten, zoals bijvoorbeeld de witte illegalen? In hoeverre heeft het prioriteit geven aan de afhandeling van zaken aan de voorkant van de keten gevolgen voor het driejarenbeleid? Het driejarenbeleid wordt afgeschaft per 1 november 2002. De Tweede Kamer wordt hierover nog separaat geïnformeerd. De gekozen prioritering heeft daarom geen gevolgen voor (de toepassing van) het driejarenbeleid.

381 Hoe zal de regering invulling geven aan de strengere selectie in de aanmeldcentra? Naar 155 welk afdoeningspercentage streeft de regering? Heeft een strengere selectieprocedure gevolgen voor de termijnen in de AC-procedure? Zie de antwoorden bij de vragen 92 en 94.

382 Wat betekent de beperking van de toelating van ongedocumenteerden tot de asielprocedure 155 in de praktijk? Kan de regering daarbij ingaan op de bewijslastverdeling en de feitelijke toegang tot de asielprocedure?
Het Vluchtelingenverdrag, noch de Algemene wet bestuursrecht of de Vreemdelingenwet staan toe dat het ontbreken van documenten leidt tot uitsluiting van de behandeling van een asielaanvraag. Wel wil de Regering onderzoeken hoe de vreemdeling meer dan nu

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 95/114

verantwoordelijk gemaakt kan worden voor het ontbreken van documenten. Hiertoe wordt bijvoorbeeld gedacht om de tijd die de vreemdeling in het TNV doorbrengt in afwachting van het eerste gehoor, door de vreemdeling te laten benutten voor het verkrijgen van documenten. Indien de vreemdeling geen inspanningen hiertoe heeft ondernomen kan dit worden meegenomen in de procedure in de zin dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Daarnaast zal worden onderzocht hoe de tijd die de vreemdeling nu doorbrengt in de TNV in afwachting van de start van de AC-procedure door de IND benut kan worden voor het doen van onderzoek naar identiteit, nationaliteit en reisroute.

383 Welke wezenlijke veranderingen op het terrein van het vreemdelingenbeleid zullen worden 155 doorgevoerd om het aantal procedures te verminderen? Kan de regering aangeven welke procedures in aantal naar beneden moeten worden bijgesteld? Zie het antwoord op vraag 378.

384 Heeft de regering een reactie ontvangen van de rechterlijke macht op de voorgenomen 155 wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 om de rechterlijke toets in bewaringszaken terug te brengen tot de situatie van voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Heeft de regering van de rechterlijke macht vernomen of deze van mening is dat door deze wijziging de verwerkingscapaciteit op een acceptabel niveau wordt gebracht?
Zie het antwoord op vraag 6.

385 Welke initiatieven zal de regering nemen om op Europees niveau het vreemdelingenbeleid 155 vorm te geven? Hoe denkt de regering binnen de EU op korte termijn te komen tot harmonisatie van de asielwetgeving?
Uitgangspunt van de vormgeving van het Europees vreemdelingenbeleid is het Verdrag van Amsterdam, alsmede de Europese Raad conclusies van Tampere, Laken en Sevilla, waar hieraan een nadere uitwerking wordt gegeven. Dat betekent dat voor 2004 harmonisatie tot stand moet worden gebracht op een aantal belangrijke terreinen, zoals onder meer de asielprocedure, de vluchtelingendefinitie en subsidiaire vormen van bescherming, opvang, de verantwoordelijkheidverdeling binnen de EU voor de behandeling van asielaanvragen, gezinshereniging, de rechtspositie van langdurig verblijvende derde landers. Daarnaast dienen de bestaande Europese actieplannen inzake de bestrijding van illegale immigratie en mensensmokkel, en de Europese aanpak van versterking van de grensbewaking verder te worden geïmplementeerd.
Het onderhandelingsproces op de bovenstaande onderwerpen is volop gaande. De Nederlandse inzet is gericht op een spoedige totstandkoming van overeenstemming, waarbij het Strategisch Akkoord, het belang van Europese harmonisatie en daarmee het tegengaan van secundaire migratiestromen binnen de EU het uitgangspunt vormen. Aanname van Europese instrumenten kan echter uitsluitend plaatsvinden op basis van unanimiteit. Het unanimiteitsvereiste betekent dat in het onderhandelingsproces gestreefd moet worden naar compromissen waar alle Lidstaten zich in kunnen vinden. Derhalve is het streven van Nederland erop gericht om pro-actief op te treden en waar mogelijk zelf actief met voorstellen te komen.

386 Is er reeds met de Hoge Commissaris van de UNHCR gesproken over verbeterde opvang in 155 de regio? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dat gesprek? Zo neen, wanneer zal dat gesprek plaats vinden? Voert Nederland als enige overleg met UNHCR hierover, of zijn ook andere landen daarbij betrokken? Hoe denken andere EU-landen over opvang en toetsing in de regio? Is de regering voornemens om in het kader van het intensiever gebruik maken van de UNHCR voor opvang in de regio ook de afdrachten aan deze organisatie te verhogen?
Op 5 september 2002 heeft de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, dhr. Lubbers, een bezoek gebracht aan Den Haag en gesprekken gevoerd met de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris voor Europese Zaken. De passages uit het Strategisch Akkoord over verbeterde opvang in de regio zijn daarbij aan de orde geweest. Van de zijde van UNHCR is aangegeven dat opvang in de regio niet strijdig is met de uitgangspunten van het Verdrag van Genève en zijn er volgens

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 96/114

UNHCR geen wijzigingen van het Verdrag nodig om mechanismen te creëren voor de behandeling van asielverzoeken in de regio. Tegelijkertijd benadrukt UNHCR dat effectieve bescherming niet altijd beschikbaar is in de regio van oorsprong. De UNHCR heeft zijn ideeën naderhand gespecificeerd ten overstaan van de informele JBZ-Raad te Kopenhagen op 13 september jl. en bij de opening op 30 september jl. van de Excom, het Uitvoerend Comité van de UNHCR. Daar introduceerde hij het idee van een Conventie- plus, ter aanvulling van het Verdrag van Genève, waarbij onder andere afspraken gemaakt zouden moeten worden voor de bescherming van vluchtelingen en het bereiken van duurzame oplossingen, met name in de regio's van oorsprong. Nederland is bereid ­ indien nodig en indien mogelijk ­ een extra financiële bijdrage te leveren.
In aanvulling op het antwoord op vraag 399 kan gesteld worden dat het onderwerp een vervolg zal krijgen in het kader van de besprekingen op mondiaal niveau van UNHCR met landen van oorsprong, transit en bestemming over de verder invulling van de Conventie- Plus, de Agenda voor Protectie die is opgesteld naar aanleiding van de Global Consultations en in de Europese Unie aan de hand van het dit jaar te verschijnen onderzoek van de Commissie over opvang en toetsing in de regio.

387 Kan een verklaring worden gegeven voor het gegeven dat enerzijds door de regering 156 herhaaldelijk is gesteld dat er geen landen zijn die weigeren dan wel die niet voldoen aan de internationale verdragsrechtelijke verplichting om hun onderdanen terug te nemen en anderzijds dat speciale terug- en overnameovereenkomsten moeten worden gesloten en ambtelijke missies worden ondernomen (zoals bij ama's) om landen van herkomst te bewegen hun (minderjarige) onderdanen terug te nemen? Zie het antwoord op vraag 98.

388 Wat is de hoogte van de borgsom die zal worden gevraagd van personen die hun partner 156 voor gezinsvorming naar Nederland willen laten komen? Niet langer is sprake van een borgsom voor gezinsvormers, zoals de Minister voor Grote Steden en Integratiebeleid destijds voor ogen had. In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat elke nieuwkomer in eerste instantie de kosten van het inburgeringsprogramma in zijn geheel betaalt. Indien er succesvolle afronding plaatsvindt, krijgt hij de helft van dit bedrag terug. De exacte hoogte van dit bedrag is nog niet vastgesteld. De kosten van een afzonderlijk inburgeringsprogramma zijn niet zondermeer te bepalen. Deze zijn afhankelijk van de wijze waarop een gemeente haar trajecten inkoopt. Omwille van de rechtsgelijkheid zal daarom landelijk een redelijk bedrag moeten worden bepaald. Enerzijds moet het hoog genoeg moet zijn om de inburgeraar te prikkelen, waardoor hij gemotiveerd is het programma af te ronden. Anderzijds mag de bijdrage niet zo hoog zijn dat het niet proportioneel is ten opzichte van eigen bijdragen bij andere vormen van onderwijs (bijv. schoolgeld, collegegeld).

389 Gesteld wordt dat het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland 156 in het kader van gezinshereniging wordt tegengegaan. Wordt hier niet bedoeld (zoals in het Strategisch Akkoord staat) gezinsvorming? Aan welke concrete situaties moet hierbij worden gedacht? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor personen van wie de partner is overleden?
Zoals terecht is aangegeven heeft het tegengaan van het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland betrekking op gezinsvorming en niet op gezinshereniging.

Naar aanleiding van de vraag aan welke concrete situaties moet worden gedacht bij het beperken van herhaalde aanvragen om gezinsvorming wordt het volgende opgemerkt. Op dit moment kan nog niet duidelijk worden aangegeven aan welke concrete situaties moet worden gedacht bij het tegengaan van het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland. Wel kan er op worden gewezen dat mede vanuit de gedachte van het voorkomen van schijnhuwelijken het probleem van de herhaalde gezinsvorming dient te worden bezien en moet worden tegengegaan. Op grond van de Wet voorkoming schijnhuwelijken is het mogelijk om niet alleen repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland. Deze wet biedt immers ook (al) de mogelijkheid om preventief op te treden.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 97/114

390 Om integratie van nieuwkomers te bevorderen wordt een borgsom gevraagd van personen 156 die hun partner voor gezinsvorming naar Nederland willen laten komen. Hoeveel kost een inburgeringscursus? Wordt rekening gehouden met de vooropleiding van de cursist en de invloed die dit heeft op de duur van de inburgeringscursus en daarmee de kosten hiervan? Wordt hierbij specifiek rekening gehouden met analfabeten en is bekend welk deel van de immigranten in het kader van gezinsvorming analfabeet is? Is de regering bereid uitzonderingen te formuleren voor de verplichte borgsom voor nieuwkomers? Niet langer is sprake van een borgsom voor gezinsvormers, zoals de Minister voor Grote Steden en Integratiebeleid destijds voor ogen had. In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat elke nieuwkomer in eerste instantie de kosten van het inburgeringsprogramma in zijn geheel betaald. Indien er succesvolle afronding plaatsvindt, krijgt hij de helft van dit bedrag terug. Voor de vraag over de hoogte van de borgsom zij verwezen naar het antwoord op de vragen 116, 388 en 391. Uitgezocht moet worden of de eigen bijdrage ook gevraagd kan worden aan vluchtelingen of dat een vrijstelling hiervan noodzakelijk is.

391 Staat de borgsom die in het kader van de gezinsvorming zal worden gevraagd los van het 156 vooraf betalen van de kosten van de inburgeringscursus? Niet langer is sprake van een borgsom voor gezinsvormers, zoals de Minister voor Grote Steden en Integratiebeleid destijds voor ogen had. In het Strategisch Akkoord is afgesproken dat elke nieuwkomer in eerste instantie de kosten van het inburgeringsprogramma in zijn geheel betaalt. Indien er succesvolle afronding plaatsvindt, krijgt hij de helft van dit bedrag terug. De exacte hoogte van dit bedrag is nog niet vastgesteld. De kosten van een afzonderlijk inburgeringsprogramma zijn niet zondermeer te bepalen. Deze zijn afhankelijk van de wijze waarop een gemeente haar trajecten inkoopt. Omwille van de rechtsgelijkheid zal daarom landelijk een redelijk bedrag moeten worden bepaald. Enerzijds moet het hoog genoeg moet zijn om de inburgeraar te prikkelen, waardoor hij gemotiveerd is het programma af te ronden. Anderzijds mag de bijdrage niet zo hoog zijn dat het niet proportioneel is ten opzichte van eigen bijdragen bij andere vormen van onderwijs (bijv. schoolgeld, collegegeld).

392 Is inmiddels in Angola een opvangfaciliteit voor ama's gerealiseerd zodat ook ama's terug 156 kunnen keren van wie nog geen ouders of andere verwanten zijn gevonden? Neen. De IOM heeft hiertoe een voorstel ingediend dat onderdeel uitmaakt van een project dat gericht is op de terugkeer en herintegratie van Angolezen, inclusief ama's. Dit voorstel beoogt de verbetering van de infrastructuur van een bestaand opvangcentrum tussen september 2002 en februari 2003 waardoor plaats voor terugkerende ama's wordt gerealiseerd. De werkzaamheden vangen aan zodra de hieraan reeds toegekende gelden beschikbaar worden gesteld.

393 Hoeveel Nederlanders hebben in het afgelopen jaar een verzoek gedaan tot gezinsvorming 156 en ­hereniging in vergelijking met niet-Nederlanders? Verwacht de regering dat de voorgenomen maatregelen alleen niet-Nederlanders en niet-EU-onderdanen zullen treffen? De nationaliteit van de referent, degene bij wie gezinshereniging wordt gevraagd, wordt niet geregistreerd in het Informatie Systeem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (INDIS). Gelet hierop kan dan ook niet worden aangegeven hoeveel Nederlanders een verzoek hebben ingediend voor gezinsvorming en gezinshereniging. De voorgenomen maatregelen tot wijziging van het beleid inzake gezinshereniging en gezinsvorming zullen niet alleen niet-Nederlanders en niet-EU-onderdanen treffen. Zo zal bijvoorbeeld de voorgenomen verhoging van het inkomensvereiste naar 130% van het wettelijk minimumloon gelden voor een ieder die een partner uit het buitenland wil laten overkomen ongeacht nationaliteit en financiële draagkracht.

394 Het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland in het kader van 156 gezinshereniging wordt tegengegaan. Welke criteria worden hierbij gehanteerd? Zoals ook al in het antwoord op vraag 389 is aangegeven zal het meerdere malen laten overkomen van een partner uit het buitenland in het kader van gezinsvorming worden tegengegaan. Dit heeft geen betrekking op aanvragen om gezinshereniging.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 98/114

Voor wat betreft de vraag naar de criteria die hierbij worden kan het volgende worden opgemerkt. Bij het antwoord op vraag 389 is reeds aangegeven dat de problematiek van de herhaalde aanvragen om gezinsvorming dient te worden bezien in het licht van de Wet voorkoming schijnhuwelijken. Immers, op grond van deze wet is thans ook al de mogelijkheid aanwezig om preventief op te treden. Er zou bij het invullen van de criteria zoveel mogelijk gestreefd moeten worden naar het aansluiten bij reeds bestaande criteria.

395 In hoeverre denkt de regering dat het verhogen van de minimumleeftijd en het het 156 aanscherpen van de inkomenseis voor gezinsvorming het aantal huwelijken met een buitenlandse partner zal doen afnemen?
De vreemdeling die in Nederland mag verblijven heeft het recht om zich maatschappelijk te ontplooien en de plicht om zelfstandig en volwaardig aan de Nederlandse samenleving deel te nemen. Teneinde een actieve deelname van immigranten aan de samenleving te stimuleren en immigratie in verhouding te laten zijn tot de spankracht van de maatschappij is het noodzakelijk een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren en een actief integratiebeleid.

Bij een aanvraag voor gezinsvorming dient degene bij wie verblijf wordt beoogd onder andere duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Met het stellen van dit vereiste wordt voorkomen dat, ook in de toekomst, een (aanvullend) beroep op de openbare kas wordt gedaan. De vreemdeling moet onder andere de Nederlandse taal leren beheersen en zich oriënteren op de Nederlandse samenleving. Teneinde integratie succesvoller te laten zijn is het wenselijk de toelating van vreemdelingen die bijdragen aan de integratieproblematiek te beperken. Het gaat hier om gezinsvorming door jongeren en herhaalde gezinsvorming. In het Strategisch Akkoord is daarom opgenomen dat voor gezinsvorming de minimumleeftijd wordt verhoogd van 18 naar 21 jaar en het inkomensvereiste wordt verhoogd naar 130% van het wettelijk minimumloon.

Naar verwachting zullen deze wijzigingen niet alleen een gunstig effect hebben op het integratiebeleid maar zal daarnaast ook het aantal aanvragen om gezinsvorming afnemen.

396 Wat is de stand van zaken met betrekking tot het terugkeeronderwijs voor ama's? Kan de 156 regering daarbij ingaan op het aantal ama's dat wegblijft van de lessen en de specifieke problemen die docenten ondervinden bij het terugkeeronderwijs? Er zijn AMA-pilots voorbereid waarin het terugkeeronderwijs uitgewerkt en beproefd zal worden. Op kleinere schaal heeft er reeds eerder (Den Dollard College) een proef met terugkeer onderwijs plaatsgehad, dit gebeurde echter niet op initiatief van Justitie. Feitelijk gaat het terugkeer onderwijs dan ook pas van start met ingang van de AMA-pilots.

397 Hoe wordt vormgegeven aan het ontmoedigingsbeleid om zowel jongeren als reisagenten te 156 bewegen niet naar Nederland te komen?
Het Kabinet is voornemens uw Kamer op korte termijn een notitie te zenden die ziet op de wijze waarop het Kabinet vorm wil geven aan de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een allesomvattende praktische en systematische aanpak, ook op het terrein van vertrek en uitzetting, worden uiteengezet.

398 Wanneer worden de resultaten van de pilotprojecten voor de specifieke ama-opvang 156 verwacht?
In november 2002 wordt gestart in Vught, in januari 2003 waarschijnlijk in Ede. De pilotprojecten hebben een looptijd van 1 jaar. Gedurende de pilotperiode worden maandelijks gegevens verzameld. Na een half jaar zijn de eerste resultaten te verwachten, begin 2004 kan een totaalbeeld worden gegeven.

399 Kan de regering een overzicht geven van de aanpassingen van de Vreemdelingenwet 2000, 157 het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000? Zijn de verschillende instanties belast met de uitvoering en/of toetsing van het vreemdelingenbeleid in staat deze wijzigingen te verwerken gezien de achterstanden bij de diverse organisaties? Zie het antwoord op vraag 6.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 99/114

400 Bij de raming productieaantallen IND wordt logischerwijs gesteld dat "de mate waarin 158 bovenstaande productieaantallen gehaald kunnen worden afhankelijk is van de omvang en samenstelling van de instroom". Moet de tabel zo gelezen worden dat de verwachte instroom asielzoekers in 2003 op 30.000 wordt geraamd en dat daarvan 11.000 in de aanmeldcentra worden afgehandeld? Waarom blijft de raming beroeps- en hoger beroepszaken constant op 27.000 respectievelijk 4000? Waarom wordt hier geen afname verwacht op basis van het nieuwe beleid?
Het genoemde getal 30.000 geeft aan het totaal van beslissingen naar aanleiding van nieuwe asielinstroom, beslissingen op aanvragen die eerder dan 2003 zijn ingediend (voorraden) en beslissingen in door de rechtbank in de beroepsprocedure terugverwezen zaken.
Het aantal beroeps- en hoger beroepszaken zal eerst dalen na 2006, nadat de (aanzienlijke) voorraden zaken bij de Vreemdelingenkamer zijn behandeld. Het nieuwe beleid heeft op deze voorraden geen invloed.

401 Hoe ver is de regering gevorderd met de uitvoering van de motie van het lid Kamp (26 732, 158 nr. 78)?
Tijdens de parlementaire behandeling van de Vreemdelingenwet 2000 is door uw Kamer motie 78 aangenomen, waarbij de regering werd verzocht om onderzoek te doen naar de identiteit van ongedocumenteerden. Motie 78 werd aangenomen met de constatering dat het feit dat veel asielzoekers ongedocumenteerd zijn een snelle en zorgvuldige afhandeling van de aanvraag ernstig bemoeilijkt. Deze constatering wordt volledig onderschreven door dit Kabinet.

Naar aanleiding van de rapportage over de effecten van deze motie is op 4 december 2001 met uw Kamer van gedachten gewisseld over de wenselijkheid van het uitvoeren ervan. Naar aanleiding daarvan is onder leiding van de IND het ketenbrede project `opschorting AC-procedure' gestart met de uitvoering van de in de motie geformuleerde uitgangspunten. De ambtsvoorganger van tweede ondergetekende heeft u in de rapportage vreemdelingenketen januari ­ april 2002 (19 637 en 27 557, nr. 675) geïnformeerd over de voortgang van dit project.

Naar aanleiding van de uitgangspunten die dit kabinet in het Strategisch Akkoord heeft geformuleerd op het terrein van ongedocumenteerden, informeert tweede ondergetekende u hierbij dat hij heeft besloten op dit moment geen verdere uitvoering te geven aan het project `opschorting AC-procedure'. Redengevend is dat de implementatie van Motie 78 naar verwachting niet zou leiden tot een (significante) daling van het aantal ongedocumenteerde asielzoekers, noch dat het AC-afdoeningspercentage (dat inmiddels is gestegen tot meer dan 50%) significant positief beïnvloed zou worden. In het licht van de uitgangspunten zoals neergelegd in het Strategisch Akkoord, zal worden bezien welke maatregelen genomen kunnen worden die zowel recht doen aan de uitgangspunten van motie 78 als aan de ­ verdergaande ­ wensen van dit Kabinet ten aanzien van ongedocumenteerde asielzoekers. Het moet dan gaan om maatregelen die de knelpunten rondom ongedocumenteerde asielzoekers het hoofd bieden. De maatregelen, waarbij onder meer gedacht wordt aan een flexibeler inrichting van de AC-procedure en vergroting van de onderzoeksmogelijkheden aan het begin van het proces, moeten leiden tot een snelle afhandeling van asielaanvragen van ongedocumenteerden. Het signaal moet afgegeven worden dat het ook in het belang van de asielzoeker is om alle medewerking te verlenen aan de overheid, wanneer die overheid wordt gevraagd een beroep op bescherming te beoordelen.

Voor de uitwerking en implementatie van maatregelen hiertoe, is tweede ondergetekende voornemens een projectorganisatie in te richten. Uiteraard zal uw Kamer tijdig worden geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen. De verwachting is dat medio 2003 een nadere uitwerking met de benodigde aanpassingen in wet- en regelgeving aan u zal worden voorgelegd.

402 Op welke wijze zal er rekening mee worden gehouden dat er voldoende behandelcapaciteit 159 is om een plotselinge instroom van vreemdelingen het hoofd te kunnen bieden? De IND stelt zich tot doel om een ook bij een plotselinge hoge instroom van asielzoekers te

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 100/114

voorkomen dat opnieuw achterstanden gaan ontstaan bij de behandeling van asielaanvragen. Om dit te realiseren zal onder meer de capaciteit van de Aanmeldcentra op peil worden gehouden ondanks de dalende instroom. De overcapaciteit die daar momenteel is, wordt ingezet om een hoger afdoeningspercentage te realiseren dan mogelijk is in tijden van hoge instroom. Daarnaast worden maatregelen genomen om het personeel op zo flexibel mogelijke wijze in te zetten, zodanig dat medewerkers snel kunnen omschakelen naar een andere werksoort als de instroom daar aanleiding toe geeft.

403 Voorziet de regering, gezien de geopolitieke ontwikkelingen, een extra toestroom van 159 vluchtelingen naar Nederland? Kan de regering de situatie rondom Irak bij dit antwoord betrekken?
De vluchtelingenstromen in de wereld zijn voor een belangrijk deel onvoorspelbaar. Indien er echter een conflict uitbreekt of zich intensiveert, dan is dit aanleiding om de situatie niet alleen nauwgezet te volgen maar ook om te anticiperen op eventuele te ontstane vluchtelingenstromen. Dit doet zich momenteel voor in het geval van Irak. Er is inmiddels overleg geïnitieerd over de consequenties van mogelijke vluchtelingenstromen in de regio. Vooralsnog richt het overleg zich op het bespreken van verschillende scenario's. Daarbij ligt het accent op opvang in de regio.

404 Kan de regering aangeven hoe de kosten van het primair proces zich binnen de organisatie 159 van het COA verhouden tot de kosten van leidinggevende functies en het administratief apparaat? Is het juist dat de feitelijke kosten van de opvang van asielzoekers relatief gering zijn in verhouding tot de kosten van leidinggevende functies en administratief apparaat? Wat betekent het nieuwe bekostigingsstelsel van het COA voor de opvang van asielzoekers? Hoeveel van de buffercapaciteit van 5000 opvangplaatsen is reeds door het COA gerealiseerd en op welke termijn kan het overige daarvan gerealiseerd worden? Indien met deze vraag gedoeld wordt op het feitelijk opvangen van asielzoekers dan is het antwoord: geen onmiddellijk effect. Het nieuwe bekostigingsstelsel kan op termijn wel leiden tot een aanpassing van de eisen aan de opvang. In dat nieuwe bekostigingsstelsel zullen de kwaliteitseisen aan de opvang integraal onderdeel uitmaken van de bekostiging aan het COA.

405 Heeft de regering een reactie van het COA ontvangen op de voorgenomen bezuinigingen 159 op beleidsdoelstelling 6.2 en zo ja hoe luidt deze? Is de regering van opvatting dat het COA in staat is, gezien de (langlopende) contracten met derden, aan deze bezuinigingen te kunnen voldoen?
Nog in de informatieperiode heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aangegeven dat de asielbegroting zoals deze in het Strategisch Akkoord was opgenomen, niet uitvoerbaar is.
In de instroomramingen is er van uitgegaan dat de reeds ingezette verlaging van de instroom zich in de komende jaren zal voortzetten. Voorts is verondersteld dat door een strenger toelatingsbeleid aan de poort het AC-afdoeningspercentage van de instroom hoger zal uitkomen. Van de voor 2003 geldende taakstelling van * 170 mln. oplopend tot * 300 mln. in 2007 is op grond van het voorgaande het opvangbudget voor 2003 met * 62,2 mln. oplopend tot * 70,8 mln. verlaagd.

Om in de toekomst capacitaire noodsituaties te voorkomen word gewerkt aan een structurele opvang capaciteit met een aanvullende buffer- en flexibele capaciteit. Dit zal voor een groot deel via de weg van een geleidelijke krimp plaatsvinden waarbij contracten van minder geschikte locaties tijdig kunnen worden beëindigd. Voorts zal de tijdelijke noodmaatregel ZZA (Zelfzorg Arrangement) waarin thans ca. 11.500 asielzoekers verblijven, worden afgebouwd. Het budgettaire effect is dan ook toe te rekenen aan een lagere bezetting zodat sprake is van een besparing in plaats van een bezuiniging.

406 Welke Nederlandse instanties en overheidsinstellingen hebben gelden ontvangen uit het 160 Europees Vluchtelingenfonds (EVF) en wat zijn de resultaten van de projecten die met deze EVF-gelden zijn gefinancierd? Welke landen van de Europese Unie krijgen in 2003, naast Nederland, een bijdrage uit het Europees Vluchtelingenfonds (EVF)? Hoe groot is die bijdrage?
Alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken, krijgen een

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 101/114

bijdrage uit het Europees Vluchtelingenfonds (EVF). Denemarken heeft ervoor gekozen vooralsnog niet met het EVF mee te doen.
De verdeling van de middelen geschiedt als volgt: iedere lidstaat ontvang in ieder geval * 200.000. De resterende middelen worden naar evenredigheid als volgt verdeeld: 65% van deze middelen worden verdeeld naar verhouding van het aantal personen die in de desbetreffende lidstaat een verzoek hebben ingediend om te worden toegelaten als vluchteling dan wel onder een regeling van tijdelijke bescherming vallen. De overige 35% van de middelen worden verdeeld naar verhouding van het aantal personen in de desbetreffende lidstaat tijdelijke bescherming of vluchtelingenstatus hebben gekregen. De referentiecijfers zijn de meest recente cijfers van het Bureau van Statistiek van de Europese Gemeenschappen. Voor de verdeling van de middelen over de lidstaten, zie Bijlage II.

Voor een overzicht van de instanties die gelden hebben ontvangen uit het EVF, zie bijlage II. Gelet op het aantal verleende subsidies zal over de resultaten van de projecten alleen in zijn algemeenheid iets worden opgemerkt. Over het algemeen verlopen de meeste projecten goed en worden de vooraf gestelde mijlpalen behaald. In het algemeen kan worden gesteld dat de betrokken overheidsorganisaties en instanties redelijk goed op de hoogte zijn van de problemen en benodigdheden van de doelgroep (asielzoekers en vluchtelingen) en bieden de projecten daar concrete oplossingen voor.

407 Wat zijn de meest recente en op korte termijn te verwachten beleidsontwikkelingen inzake 160 de veiligheid van opvangcentra, in het bijzonder voor vrouwen en minderjarigen? Op welke wijze wordt de veiligheid van vrouwen en minderjarigen in de opvangcentra bevorderd? Hoeveel vrouwen en hoeveel minderjarigen zijn vorig jaar en dit jaar met onbekende bestemming uit de opvang verdwenen? Mede naar aanleiding van de berichten inzake seksueel misbruik van minderjarige asielzoekers in het opvangcentrum te Leiden heeft de voormalige Staatssecretaris besloten dat een onderzoek wordt ingesteld dat zich onder meer richt op het verkrijgen van gegevens met betrekking tot zedendelicten in de centra, de veiligheid en de beleving daarvan in de centra. Dit onderzoek is op 1 juli 2002 van start gegaan en wordt naar verwachting 30 juni 2003 afgerond. Afhankelijk van de conclusies die op basis van dit onderzoek worden getrokken kan in overleg met het COA en andere betrokken partijen (medische opvang, curatieve zorg, politie, OM) worden bezien welke maatregelen noodzakelijk zijn ter vergroting van de veiligheid.
Voor het aantal alleenstaande vrouwen en minderjarigen dat dit en vorig jaar met onbekende bestemming vertrokken is, zij verwezen naar bijlage II.

408 Hoeveel subsidie ontvangen Vluchtelingenwerk Nederland en het Nederlandse Rode Kruis 160 van de overheid? Welk deel daarvan is bestemd voor de opvang van asielzoekers? Vanuit het Ministerie van Justitie ontvangt Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) voor het jaar 2002 een bedrag van 5,5 miljoen euro. Dit geld, dat voorwaardelijk middels voorschotten is toegekend, en dat is bestemd voor werkzaamheden die vooral door vrijwilligers, actief in de asielopvang, worden uitgevoerd. De gesubsidieerde activiteiten hebben betrekking op het verlenen van hulp aan asielzoekers die niet reeds door een justitiële organisatie wordt uitgevoerd. Hiernaast ontvangt VWN een subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ten behoeve van Opsporing en Contactherstel geeft de minister van Justitie voorts een subsidie aan het Nederlandse Rode Kruis. Voor 2003 is * 640.236 subsidie aangevraagd.

409 De regering is voornemens goedkopere vormen van opvang te realiseren. Hoe verhoudt 160 zich dit tot de extra aandacht die de regering wil schenken aan veiligheid in de centra? De veiligheid in centra is nog onderwerp van nadere studie, de bekostigingsnormen voor het COA zijn hier dan ook nog niet op aangepast.

410 Geldt het recht op opvang zoals toegezegd door de voormalig Staatssecretaris van Justitie 160 nog steeds voor Dublinclaimanten? Zo ja, waarom worden zij niet vermeld in beleidsartikel 6.2?
Ja, het Kabinet heeft besloten op korte termijn uitvoering te geven aan de motie. In overleg met de IND en het COA wordt momenteel bezien op welke wijze de opvang praktisch vorm wordt gegeven.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 102/114

Op het moment van het opstellen van de begroting voor 2003 was dit nog niet bekend.

411 Hoe wordt getracht de behandeltermijnen van subsidieaanvragen te verkorten? 161 Intern zijn er met de betrokken directies afspraken gemaakt om de afhandeling van subsidieaanvragen sneller te laten verlopen.

412 Hoe wordt inhoud gegeven aan de voorgenomen bezuinigingen op immateriële en 161 materiële opvangfaciliteiten voor vreemdelingen in de asielprocedure? Kan de regering aangeven op welke opvangfaciliteiten deze bezuinigingen betrekking hebben? Zie het antwoord op vraag 405.

413 Zijn de meerjarencijfers inzake de voorziene afname van de bezetting in de opvang niet te 162 optimistisch, gezien de capaciteitsproblemen bij de Vreemdelingenkamers en de stagnatie van de uitplaatsing van statushouders naar reguliere huisvesting? Neen.
De uitbreiding van de Vreemdelingenkamers is reeds in een vergevorderde stadium, hiernaast zal medio volgend jaar het aantal bewaringszaken (dat met voorrang behandeld wordt) verminderen vanwege de aanpassing van de 10-dagentoets. Beide zorgen voor extra beschikbare capaciteit bij de Vreemdelingenkamers. Er is dus op voorhand geen aanleiding om aan te nemen dat er om capaciteitsredenen een knelpunt gaat ontstaan dat tot vertraging in de uitstroom zal leiden.
De uitplaatsing van statushouders loopt momenteel achter bij de taakstelling aan de gemeenten. Gezien de lage instroom verwachting in de meerjarenreeksen en de verwachting dat niet meer dan 20% (uitgangspunt Vreemdelingenwet 2000) van de asielaanvragen zal leiden tot een status, zal ook het aantal uit te plaatsen personen sterk gaan dalen. Bovendien kan de achterstand die gemeenten hebben dan versneld worden weggewerkt.

414 Hoe zal de uitplaatsing van opvang naar reguliere huisvesting worden versneld? 162 De uitstroombevorderende maatregelen hebben betrekking op het versnellen van het proces om statushouders aan reguliere huisvesting (buiten de centrale opvang) te helpen. In dit kader zullen extra overleggen tussen Rijk en gemeenten/regio's plaatsvinden om zodoende in 2003 meer woningen voor statushouders beschikbaar te krijgen. Voorts krijgen gemeenten de mogelijkheid om van een zogenoemd contingentsmodel gebruik te maken, waarbij gemeenten te horen krijgen hoe de woonsamenstelling van de te huisvesten statushouders zal zijn met daarbij de verplichting voor die statushouders een woning te reserveren.

415 Welke uitstroombevorderende maatregelen is de regering van plan te nemen? 162 Er zullen extra overleggen tussen Rijk en gemeenten/regio's plaatsvinden om zodoende in 2003 meer woningen voor statushouders beschikbaar te krijgen. Voorts krijgen gemeenten de mogelijkheid om van een zogenoemd contingentsmodel gebruik te maken, waarbij gemeenten te horen krijgen hoe de woonsamenstelling van de te huisvesten statushouders zal zijn met daarbij de verplichting voor die statushouders een woning te reserveren. Intussen is het COA gevraagd actief te werken aan het zoeken naar werk voor statushouders die in de opvang verblijven. Door het vinden van werk kunnen statushouder eenvoudiger naar de woningmarkt doorstromen.

416 Hoe wordt het creëren van een extra buffer voor eventuele schommelingen in de instroom 162 gefinancierd? Uit welke middelen wordt een eventuele hogere instroom van asielzoekers dan verwacht gefinancierd?
De huidige opvang kent behoefte aan een buffer om onverwachte schommelingen op te kunnen vangen. De voor deze buffer benodigde bedragen zijn meegenomen in de programma-uitgaven. Vanaf 2004 zal de financiering van de buffer mee worden meegenomen in het nieuwe bekostigingsstelsel van het COA.

Het asieldossier is een zogenoemd `generaal dossier', dit houdt in dat tegenvallers die het gevolg zijn van een eventuele hoger dan verwachte instroom van asielzoekers ten laste komen van algemene middelen. Is de instroom lager dan verwacht, dan zullen deze meevallers terugvloeien naar algemene middelen.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 103/114

417 In het Strategisch Akkoord wordt gesteld dat de uitzetting van illegalen effectiever wordt 163 gemaakt. Het budget van beleidsdoelstelling 6.3 stijgt van * 123.948.000 in 2002 tot
* 131.500.000 in 2003. Kan dit bedrag nader onderbouwd worden? Op hoeveel uitzettingen is deze stijging gebaseerd? Is een onderverdeling te maken in het uitzetten van afgewezen asielzoekers en overige illegalen? Waarom is er geen kwantitatieve doelstelling met betrekking tot uitzettingen opgenomen in de begroting? Inherent aan het vraagstuk van het verblijf van illegale vreemdelingen in Nederland is dat de omvang van het vraagstuk niet exact bekend is. Het is daarmee niet goed mogelijk om de voorgenomen inspanningen ter verwijdering van illegale vreemdelingen uit te drukken in bruikbare kwantitatieve doelstellingen, in termen als bijvoorbeeld `uitzetting van een bepaald percentage van de illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen'. Dit laat onverlet dat er met de bij de uitzetting van vreemdelingen betrokken organisaties, zoals de Vreemdelingendiensten van politie, de Koninklijke Marechaussee en de IND, afspraken zijn gemaakt over te bereiken resultaten in het kader van het uitzetten van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Hierbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt naar de eventuele verblijfshistorie van de illegale vreemdeling. De stijging van het budget heeft vooral te maken met de uitbreiding van de celcapaciteit ten behoeve van de vreemdelingenbewaring in de Randstad, waarover uw Kamer reeds op een eerder moment geïnformeerd is (en tevens is terug te vinden op pagina 166 van de begroting).

418 Is de observatie correct dat de meeste onderzoeken inzake illegaliteit voornamelijk zijn 164 gericht op een analyse van de problematiek en nauwelijks op een analyse van reële oplossingen?
Het Kabinet is voornemens uw Kamer op korte termijn een notitie te zenden die ziet op de wijze waarop het Kabinet vorm wil geven aan de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een allesomvattende praktische en systematische aanpak, ook op het terrein van vertrek en uitzetting, worden uiteengezet.

419 In hoeveel procent van de gevallen van uitgeprocedeerde asielzoekers verleent de IND 164 assistentie bij het verkrijgen van "laissez-passers" bij diplomatieke vertegenwoordigingen van landen van herkomst?
Aan diplomatieke vertegenwoordigingen in Nederland wordt door de IND, gelet op de aard van het beschermingsverzoek, geen melding gemaakt van het feit dat het een ex-asielzoeker betreft. Om die reden wordt door de presentatie-afdeling niet geregistreerd tot welke categorie (ex-asiel, ex-regulier, zonder voorafgaande toelatingsprocedure) een vreemdeling behoort.
Wordt zulke assistentie altijd verleend indien daarom wordt gevraagd? Ja.
Wat is precies de aard van dergelijke bemiddeling? Het in persoon fysiek en schriftelijk presenteren van een ongedocumenteerde vreemdeling bij zijn/haar autoriteiten van het land van herkomst ter vaststelling van de nationaliteit/identiteit.
Indien de autoriteiten de nationaliteit/identiteit erkennen kan een vervangend reisdocument worden afgegeven.
Ter vaststelling van de nationaliteit/identiteit kan de medewerker van de IND desgevraagd aanvullende dossierinformatie verstrekken omtrent de gestelde nationaliteit/identiteit. Leidt die bemiddeling altijd tot het verkrijgen van documenten? Nee.
Zo neen, waarom niet?
In die gevallen waarin geen reisdocument wordt afgegeven zijn er de volgende oorzaken te noemen:
a) Betrokken vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt en is in het gestelde land van herkomst niet te traceren als onderdaan/ingezetene van dat land b) De autoriteiten van het land waarbij de presentatie gebeurt erkent de betrokken vreemdeling niet als onderdaan vanwege het ontbreken van enige documentatie.

420 Zou de regering uitgebreider kunnen aangeven welke toelatingstaken zij op welke wijze van 164 de vreemdelingenpolitie naar de IND wil overhevelen? Houdt de overdracht van administratieve toelatingstaken van de vreemdelingenpolitie naar de IND het gevaar in dat

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 104/114

specifieke kennis en ervaring verloren dreigt te gaan? Zullen de termijnen voor afhandeling van mvv-aanvragen en aanvragen voor verblijfsvergunningen oplopen gedurende het overdrachtsproces?
Is bij de IND de capaciteit aanwezig om deze taken op te pakken en naar behoren uit te voeren?
Zie het antwoord op vraag 426.

421 Op welke wijze wordt de centrale regie met betrekking tot de coördinatie van activiteiten 164 gericht op terugkeer of uitzetting versterkt? Per 1 september 2001 is de centrale regie van de terugkeer en de uitzetting van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen ondergebracht bij de Directeur Generaal Vw2000 van het Ministerie van Justitie. Zijn taak is het Vertrek en Terugkeer- proces efficiënt te laten verlopen, door te sturen op de voortgang, het verbeteren van de werkprocessen en het coördineren van de uitvoering. Hieraan is tot dusver op de volgende wijzen invulling gegeven.
* Op 10 juli jl. is de herziene werkwijze ter vervanging van stappenplan III in werking getreden en hebben de ketenorganisaties VD, COA en IND deelprojecten ingericht om de voorraden dossiers onder de oude vreemdelingenwet projectmatig af te handelen.
* Er zijn ketenbrede communicatiemiddelen ontwikkeld en in ontwikkeling om vertrek en terugkeer te bevorderen en onder de aandacht te brengen.
* De programmaraad Vertrek en Terugkeer is ingesteld om sturing te geven aan de uitvoering van het ketenbrede proces Vertrek en Terugkeer.
* In het kader van planning en control is er een rapportage Vertrek en Terugkeer vastgesteld, waarmee sturing gegeven kan worden aan de uitvoering.
* Aan de hand van een definitiestudie wordt invulling gegeven aan de gewenste ketenbrede informatievoorziening van het proces Vertrek en Terugkeer.
* Een Coördinator Uitvoering is aangesteld om knelpunten in het werkproces Vertrek en Terugkeer te signaleren en op te lossen.
* Er is een werkgroep ingesteld voor het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten, waarmee zelfstandige vertrek bevorderd kan worden.

422 Houdt het voorstel om illegaal verblijf strafbaar te stellen, ook in dat diegenen die illegalen 164 hulp bieden strafbaar zijn?
Op zeer korte termijn zal de Tweede Kamer een kabinetsnotitie toegaan die ziet op de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een praktische en systematische aanpak worden uiteengezet. Ook op het gebied van vertrek en uitzetting zal een gecoördineerde aanpak worden geschetst.

423 Hoe denkt de regering concreet te voorkomen dat vreemdelingen zich illegaal toegang 164 verschaffen tot Nederland?
In zijn algemeen geldt voor het voorkomen dat vreemdelingen zich illegaal toegang verschaffen tot het grondgebied dat de grensbewaking is uitgerust met voldoende personele en technische middelen en beschikt over een hoogwaardige informatiepositie (uitwisseling-, koppeling- en analyse van informatie). Het gaat daarbij met name om goed opgeleid personeel dat beschikt over kennis, ervaring en technische hulpmiddelen nodig voor het verrichten van controles, onder andere in het kader ten behoeve van het onderzoek naar (ver)vals)t)e reisdocumenten en visa. De eerste toepassingsmogelijkheden van biometrie in de grenscontrole, reisdocumenten en afgifte van visa doen internationaal haar intrede.
Voor de beoordeling van de grensbewaking is van belang dat september dit jaar de Benelux-landen zijn gevisiteerd door de EU-Bezoekcommissie Buitengrenzen. De verwachting is dat oktober dit jaar de commissie rapport zal uitbrengen over de uitvoering van de Schengenbuitengrensbewaking in, onder meer, Nederland. De bevindingen van deze commissie zullen een goede indicatie geven van de kwaliteit van de buitengrensbewaking, gericht op tegengaan van illegale immigratie.

Buitengrenzen: Het tegengaan van illegale immigratie is voor een belangrijk deel een internationale aangelegenheid. In de Raad van Sevilla zijn de lidstaten akkoord gegaan met een plan van aanpak met betrekking tot het beheer van de gemeenschappelijke (Schengen-) buitengrenzen. Dit plan van aanpak voorziet onder meer in het uitvoeren

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 105/114

gemeenschappelijke actie aan de grenzen en het opzetten van pilotprojecten, waaraan de lidstaten deel nemen. Doel hiervan is het opdoen van gemeenschappelijke ervaring en het uitwisselen van informatie op het gebied van grensbewaking. Deze activiteiten moeten voor het eind van het jaar zijn opgezet. Daarnaast moeten voor het eind van juni 2003 een aantal meer algemene activiteiten, die de strijd tegen illegale immigratie ondersteunen zijn uitgevoerd. Het betreft hier onder meer het opzetten van een gemeenschappelijke risico- analyse voor de bewaking van de EU buitengrenzen, het opzetten van een gemeenschappelijke opleiding voor grensbewakers en het uitvoeren van een onderzoek naar de lastenverdeling tussen de lidstaten en de Unie ten aanzien van grensbewaking. Nederland neemt actief deel in een groot aantal van deze projecten en activiteiten. Ook worden door de Schengenlidstaten met enige regelmaat acties uitgevoerd aan de buitengrenzen die als doel hebben de informatiepositie over illegale immigratiestromen en modus operandi van smokkelorganisaties te versterken. Naar verwachting zal dit jaar nog een operatie plaatsvinden om inzicht te krijgen in de omvang en aard van misbruik van visa. Verder is eind 2001 in het kader van terrorismebestrijding besloten tot intensivering van de grensbewaking. Naast personeelsuitbreiding, worden ambtenaren belast met grensbewaking diepgaander geschoold in kennis van (ver)vals(t)e reisdocumenten en worden de (opsporings)registers 100 procent gecontroleerd. Voorts is het aantal gate- controles op de luchthaven Schiphol sterk uitgebreid.

Binnengrenzen: Het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) is een vreemdelingenrechtelijk instrument dat is ingesteld na het wegvallen van de grenscontroles na de inwerkingtreding van het Beneluxverdrag en het Akkoord van Schengen. Het MTV wordt uitgevoerd direct achter de landsgrenzen met Duitsland en België op de autowegen, op de internationale treinverbindingen en op de grensoverschrijdende waterwegen. Het gaat hierbij om steekproefsgewijze controles. Bij de aantreding van het Kabinet is besloten tot intensivering van het MTV. Ook zal meer worden ingezet op versterking van de informatiepositie waardoor een meer recherchematige en effectieve inzet van het instrument mogelijk moet worden gemaakt ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie en mensensmokkelactiviteiten.

424 Is de regering bereid de aanpak van criminele illegalen voorrang te geven boven de 164 aanpak van overige illegalen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt deze prioriteitstelling in de aanpak van illegaliteit? Op zeer korte termijn zal u een kabinetsnotitie toegaan die ziet op de bestrijding van de illegalenproblematiek. Hierin zal een praktische en systematische aanpak worden uiteengezet. Ook op het gebied van vertrek en uitzetting zal een gecoördineerde aanpak worden geschetst.

425 In hoeverre verwacht de regering dat intensivering van het toezicht van vreemdelingen het 164 aantal illegalen in de Nederlandse samenleving zal terugbrengen? Intensiveren van het toezicht van vreemdelingen werkt van twee kanten. Door het feitelijke toezicht, waarbij illegalen worden aangetroffen en daarna verwijderd, zal het aantal illegalen afnemen. De wetenschap dat er intensiever wordt gecontroleerd (en dus de pakkans wordt verhoogd) zal daarnaast afschrikkend en daardoor preventief werken. Het is uiteraard niet mogelijk aan te geven wat het precieze effect zal zijn van het intensiveren van het vreemdelingentoezicht.

426 Kan de regering een overzicht geven van de kosten van intensivering van toezicht en 164 terugkeer en de verwachte resultaten van deze intensivering? Het voornemen is om de intensivering van het toezicht en de terugkeer deels te bewerkstelligen door een verdere optimalisering van de activiteiten van de verschillende ketenpartners op dit punt. In verband daarmee is onder de verantwoordelijkheid van de Directeur-Generaal Vw2000 van het Ministerie van Justitie een aantal projecten gestart voor een doelgroepgerichte aanpak van de terugkeer van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Dit leidt op zichzelf niet tot extra kosten, maar ­ op termijn ­ tot efficiencywinst.
Daarnaast is een project gestart om de Vreemdelingendiensten, als belangrijke uitvoerders van het vreemdelingentoezicht, in staat te stellen zich op het uitoefenen van toezicht te concentreren.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 106/114

Hiertoe dragen de vreemdelingendiensten al hun bestaande administratieve taken in het kader van de toelating van vreemdelingen over aan met name de IND. Het betreft werkzaamheden in het kader van kort verblijf van vreemdelingen (visa), in het kader van de verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV) en in het kader van verblijfsvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd. De verwachting is dat, doordat de toelatingstaken bij één instantie worden geconcentreerd, de IND de toelatingstaken vervolgens met grotere efficiency kan behandelen. De taakoverheveling gaat ook gepaard met overheveling van budgetten, waardoor er geen sprake zal zijn van structurele kostenstijgingen. Het over te hevelen budget wordt toereikend geacht om bij de IND extra personeel in te zetten om het totale pakket aan toelatingstaken ­ bij de huidige instroom van aanvragen ­ naar behoren te behandelen. De (personele) capaciteit die door de taakoverdracht bij de Vreemdelingendiensten vrijkomt, zal op de intensivering van toezicht worden ingezet. Het betreft hier onder andere het opsporen van fraudegevallen bij toelatingsaanvragen, de aanpak van overlast veroorzakende illegalen en de verwijdering van strafrechtelijk afgestrafte illegale vreemdelingen.

427 Welke rol speelt samenwerking met politiediensten van andere EU-lidstaten bij het 164 intensiever tegengaan van illegale toegangsverschaffing tot Nederland? De Raad van Sevilla is akkoord gegaan met het plan van aanpak voor het beheer van de buitengrenzen. Een van de maatregelen die hierin genoemd worden is het opzetten van gemeenschappelijke acties aan de grenzen en initiëren van pilotprojecten op het gebied van grensbewaking. Doel van deze pilots is het opdoen van gemeenschappelijke ervaring op het gebied van grensbewaking en het uitwisselen van informatie. De kennis en ervaring die op deze manier wordt opgedaan kan door de lidstaten gebruikt worden bij het tegengaan van illegale immigratie. Nederland heeft zijn medewerking toegezegd aan een aantal van deze gemeenschappelijke acties en pilots.
Een andere maatregel is het tot stand brengen van nauwere samenwerking tussen de Immigration and Liaison officieren (ILO's) die de lidstaten in het buitenland hebben gestioneerd. Ook hierdoor wordt de informatie positie van de lidstaten en dus van Nederland versterkt.

428 Hoeveel verblijfsvergunningen zijn verleend op grond van het buitenschuld-criterium, sinds 165 de introductie van dit criterium?
Het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten (aannemend dat de vraag daarnaar verwijst) is ingevoerd op 20 december 2000 en per 1 april 2001 opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000. Zoals al is aangegeven in de Terugkeernotitie van 25 juni 1999, is het uitgangspunt van het terugkeerbeleid dat alle vreemdelingen die een nationaliteit bezitten, kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Bij de formulering van dit beleid werd met name gedacht aan vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij staatloos zijn. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft.
Het betreft dus een zeer beperkte groep die voor dit beleid in aanmerking kan komen. Sinds de invoering van het beleid is aan een zeer beperkt aantal vreemdelingen (mede) op grond van bovengenoemde beleid een verblijfsvergunning verleend. In totaal gaat het om enkele tientallen personen.

429 De vreemdelingenbewaring dient optimaal te worden gebruikt. Illegaal verblijf wordt 165 strafbaar gesteld. Hoeveel extra cellen en of opvangcentra zijn hiervoor nodig? Hoeveel kost dit? Zijn deze kosten begrepen in de raming van * 131.500.000 voor 2003? Zo neen, waar zijn deze kosten dan wel opgenomen?
De beschikbaarheid van voldoende celcapaciteit is ook in de vreemdelingenketen een fors knelpunt. Er zullen initiatieven worden ondernomen om de beschikbare celcapaciteit efficiënter te benutten. Zo mag van extra inzet op nationaliteits- en identiteitsonderzoek ten aanzien van in bewaring gestelde vreemdelingen worden verwacht dat de gemiddelde verblijfsduur in vreemdelingenbewaring wordt bekort. In het kader van de uitwerking van de veiligheidsparagraaf van het Strategisch Akkoord is inmiddels besloten om te komen tot een uitbreiding met twee wegzend centra in het kader van de vreemdelingenbewaring. De kosten van deze uitbreiding worden ten laste gebracht van het in de veiligheidsparagraaf

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 107/114

genoemde beschikbare extra budget en zijn dan ook nog niet opgenomen in het genoemde bedrag van * 131.500.000 voor 2003.

430 Welke passende maatregelen worden bedoeld als wordt gesproken over landen die 165 weigeren mee te werken aan het terugnemen van eigen onderdanen en overname van derdelanders?
Zie het antwoord op vraag 101.

431 Op welke termijn komt de regering met een uitgewerkte visie en plan van aanpak inzake de 165 strafbaarstelling van illegaliteit (waaronder de strafmaat en de dwangmiddelen die aan illegaal verblijf verbonden worden)?
Zie het antwoord op vraag 6.

432 Betekenen de cijfers inzake de aantallen vreemdelingen die in 2001 door de Internationale 166 Organisatie voor Migratie zijn geholpen, dat die vreemdelingen Nederland daadwerkelijk hebben verlaten? Hoeveel vreemdelingen hebben zich in 2001 tot de Internationale Organisatie voor Migratie gewend, dan wel met hoeveel vreemdelingen heeft de Internationale Organisatie voor Migratie contact gezocht/gehad ten behoeve van hun terugkeer?
De genoemde aantallen vreemdelingen die door IOM in 2001 zijn geholpen hebben Nederland daadwerkelijk verlaten. In 2001 hebben 14.084 rechtstreekse contacten met vreemdelingen plaatsgevonden.

433 Wat betekent de opmerking dat de Internationale Organisatie voor Migratie vanaf 2003 zal 166 worden gefinancierd op basis van output? Om welke output gaat het hier? De IOM zal in het jaar 2003 gefinancierd worden conform de bestaande financieringsregeling van het door IOM uitgevoerde REAN-programma (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands). Dit houdt in dat de IOM alle werkelijk gemaakte personele/materiële en operationele kosten vergoed krijgt door middel van een bijdrage van het Ministerie van Justitie. Begrotingsruimte is hierbij bepalend. Door het Ministerie van Justitie wordt een maximaal voorlopig beschikbaar bedrag aangegeven voor het uitvoeren van het REAN-programma. Indien bijzonderheden zich voordoen kan het bedrag aangepast worden bij de voorjaarsnota. De outputgerichte financiering zal in 2003 gestalte krijgen. Dit houdt in dat de IOM bijdrage in tweeën wordt gesplitst: apparaatskosten en programmakosten. Jaarlijks zullen afspraken worden gemaakt omtrent het apparaat dat nodig is om het REAN-programma te kunnen uitvoeren. De efficiëntie van het ingezette personeel is bepalend. Hoe zal dit worden gemeten is nog onderwerp van onderzoek. In ieder geval zullen de afspraken worden gemaakt met de IOM om de procedure omtrent reisorganisatie en reisbegeleiding te beschrijven. Indien processen duidelijk zijn beschreven kan het Ministerie van Justitie van de IOM verlangen om naar de procesverbetering toe te werken en kosten beperkt te houden. In de verantwoording komt het Ministerie van Justitie vervolgens terug op de afspraken gemaakt in de fase van de aanvraag van de rijksbijdrage. De programmakosten worden gerelateerd aan het aantal vertrekkers en daar bijbehorende ondersteuningsbijdragen, verstrekte reisdocumenten, visa en tickets. De IOM zal afgerekend worden op de werkelijke aantallen.

434 Welke activiteiten worden bedoeld als wordt gesproken van "vreemdelingen waarbij de 166 IND ten behoeve van hun terugkeer activiteiten verricht"? Van hoeveel van de 41.000 vreemdelingen die in 2001 door de IND zijn geholpen is bekend of zij Nederland daadwerkelijk hebben verlaten?
In het kader van de terugkeer worden door verschillende organisaties meerdere activiteiten verricht, die zowel betrekking hebben op uitgeprocedeerde asielzoekers als op aangetroffen illegalen.
De activiteiten die in dit kader door de IND worden verricht zijn respectievelijk coördinerend, ondersteunend en uitvoerend.
Concreet houdt dit in dat, waar het coördinerende activiteiten betreft, de IND ­ mede op basis van de door haar bijgehouden registratie - aanwijzingen geeft namens de minister en de verschillende taken die feitelijk door de ketenpartners (VD, Kmar, COA en IOM) worden uitgevoerd stroomlijnt.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 108/114

In de ondersteunende sfeer creëert de IND terugkeermogelijkheden en zorgt zij voor de daartoe benodigde reisdocumenten. Daartoe onderhoudt zij relaties met (vertegenwoordigingen van) landen en organisaties die noodzakelijk zijn voor het realiseren van de terugkeer.
Op het terrein van de uitvoering zorgt de IND onder meer voor het aanvragen van individuele vervangende reisdocumenten en organiseert zij bijzondere uitzettingen, zowel op individueel als grootschalig niveau, middels speciale vluchten.

Van de 41.000 vertrekken in 2001 hadden 16.000 betrekking op uitgeprocedeede asielzoekers en 25.000 op illegalen (afgerond). In totaal staat van 50% vast dat Nederland daadwerkelijk is verlaten. Uitgesplitst naar uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen zijn de percentages als volgt: 21% van de uitgeprocedeerde asielzoekers, 69% van de illegalen.

435 Het Strategisch Akkoord vermeldt dat de uitzetting van illegalen effectiever wordt gemaakt. 166 Waarom neemt de raming vrijheidsbeneming en vreemdelingenbewaring dan slechts toe van 1305 in 2002 tot 1386 in 2003? Hoe verhoudt deze raming zich tot het aantal illegalen in Nederland dat door het CBS wordt geraamd op tussen 46000 en 116000? Moeten de cijfers zo geïnterpreteerd worden dat van dit geschatte aantal illegalen er in 2003 1386 worden uitgezet? Zo nee, hoeveel dan wel? Zo ja, hoe verlaten de overige illegalen dan Nederland?
De in de begrotingstekst cijfers geven de beschikbare en benodigde celcapaciteit weer voor de toepassing van vrijheidsbenemende maatregelen op basis van resp. art. 6 en art. 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (en niet het aantal illegalen dat zal worden uitgezet). Het gaat hier om een (statistische) prognosereeks, op basis van realisaties in de afgelopen jaren. Inmiddels is besloten om, in aanvulling op de geprognosticeerde celcapaciteit, 1.900 extra plaatsen in te richten voor vrijheidsbenemende maatregelen. Met behulp hiervan zal de uitzetting van illegalen effectiever en intensiever aangepakt kunnen worden. Overigens verlaten veel illegalen het land zonder zich bij de bevoegde autoriteiten af te melden. Zij vertrekken dan 'met onbekende bestemming'.

436 Hoeveel extra capaciteit voor de vreemdelingenbewaring wil deze regering in vergelijking 166 met de laatste stand van de vorige regering de komende jaren realiseren? Het Kabinet heeft besloten tot de inrichting van tweetal centra met een capaciteit van ieder 300 plaatsen. Daarnaast streeft het Kabinet naar uitbreiding capaciteit vreemdelingenbewaring in met name de Randstad.

437 Het aantal vreemdelingen waarbij het IND activiteiten verricht ten behoeve van terugkeer 166 blijft kennelijk gelijk tot en met 2007. Wat is hier de achterliggende reden van? Het genoemde aantal van 50.000 terugkeerprocedures betreft de optelling van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en de terugkeer van illegalen (zie ook vraag 434). In de meerjarenraming is uitgegaan van de prognose voor 2003, welke meerjarig is doorgetrokken. Wel zal er een verschuiving plaatsvinden in het aandeel van beide genoemde groepen. In 2003 en 2004 zal het aantal terugkeerprocedures van uitgeprocedeerde asielzoekers relatief hoog zijn, om daarna, bij gelijkblijvende lage instroom, weer te gaan dalen. Intensiever vreemdelingentoezicht zal er op termijn toe moeten leiden dat meer illegalen terugkeren, zodat het aandeel van die groep zal toenemen ten opzichte van de uitgeprocedeerde asielzoekers.

438 Wanneer is gestart met de beëindiging van de opvangprocedure van een aantal hier al 167 langer verblijvende asielzoekers die onder de oude terugkeerplannen vielen conform de terugkeernotitie van de vorige regering? Kan aangegeven worden hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers de komende maanden deze procedure zullen doorlopen? Is er iets gewijzigd in de voorgenomen procedure sinds het aantreden van minister Nawijn? De projectmatige aanpak van de terugkeer van deze vreemdelingen is gestart op 10 juli jl. Op die datum is de 'herziene werkwijze ter vervanging van stappenplan III van 8 januari 1999' in werking getreden, na publicatie in de Staatscourant op 8 juli jl. Voorafgaand aan de inwerkingtreding zijn belangenorganisaties, lokale bestuurders en organisaties in de vreemdelingenketen over de nieuwe werkwijze geïnformeerd. Het project maakt deel uit van het sturingsproject 'Terugkeerbeleid oude vreemdelingenwet voor asielzoekers'. Onder

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 109/114

dit sturingsproject vallen in totaal ruim 7.700 personen. Het aantreden van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft niet geleid tot wijzigingen in de voorgenomen procedure.

439 Hoeveel zogenaamde moeilijke individuele gevallen heeft de minister van 167 Vreemdelingenzaken en Integratie zelf nogmaals beoordeeld, zoals hij verscheidene malen zei voornemens te zijn?
In twee zaken is, gelet op de bijzonder schrijnende omstandigheden, door de minister van V&I alsnog besloten om in afwijking van het beleid verblijf toe te staan. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de beantwoording van vragen door de leden van uw Kamer Adelmund en De Vries.

440 Wat wordt er precies bedoeld met taakstelling externen? Wie vallen daaronder? 223 De taakstelling externen betreft de vermindering van de inhuur van derden vanaf 2003, zoals aangekondigd in het Strategisch Akkoord. Hieronder vallen o.a. uitzendkrachten en personeel van externe bureaus (zoals accountants, automatiseringsdeskundigen en organisatie-adviseurs).

441 Wat is de precieze stand van zaken betreffende het afficheringsverbod? Kan de regering 227 concreet aangeven hoe vorm gegeven wordt aan de handhaving ervan en wat de resultaten daarvan zijn?
Het afficheringsverbod staat in artikel 3b, lid 1 van de Opiumwet en is uitgewerkt in de Opiumwetrichtlijn. Overtreding van het afficheringsverbod kan leiden tot sluiting van de coffeeshop via de bestuurlijke weg of aanleiding geven tot het instellen van strafrechtelijke vervolging door het openbaar ministerie. De handhaving van het afficheringsverbod moet vooral worden geplaatst in het kader van de handhaving van het coffeeshopbeleid. Dit beleid wordt ­ binnen de door het landelijk softdrugsbeleid gestelde kaders ­ bepaald in de lokale bestuurlijke driehoek van de burgemeester, de korpschef en de hoofdofficier van justitie. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat voor de handhaving van het afficheringsverbod geen gerichte opsporing plaatsvindt. Hoge prioriteit wordt gegeven aan overtredingen zoals het verkopen van hard drugs of verkoop aan minderjarigen.

Indirect is wel sprake van handhaving, bijvoorbeeld bij toepassing van de Damocles regeling uit artikel 13b van de Opiumwet. De toepassing van deze instrumenten is in voorkomende gevallen niet rechtstreeks op het afficheringsverbod als zodanig gericht, maar kan wel bijdragen aan de effectuering van de handhaving daarvan.

Een andere ontwikkeling die in dit verband moet worden vermeld is het in het voorjaar 2001 gestarte project "Drugs en internet". Onlangs is een quick-scan uitgevoerd die inzicht geeft in de mate waarin soft-drugs en synthetische drugs via internet aangeboden en/of geafficheerd worden. Over dit onderzoek komt u binnenkort een brief met de resultaten toe. Daarop vooruitlopend kan reeds gemeld worden dat het - Nederlandse domein op het - internet niet stelselmatig gebruikt wordt om drugs aan te bieden. Uit deze momentopname blijkt dat twaalf procent van de coffeeshops weliswaar over een website beschikt, maar op geen van deze sites daadwerkelijk soft-drugs te koop worden aangeboden. Wel was er anderszins sprake van duidelijke of minder duidelijke overtreding van de Opiumwet en de daaruit voortvloeiende richtlijnen voor coffeeshops. De sites waarin sprake was van evidente overtreding (bijvoorbeeld door het tonen van prijslijsten) zijn onder de aandacht van het OM gebracht en zullen ook aan de bestuurlijke driehoek van de gemeentes waar desbetreffende coffeeshop gevestigd zijn worden overgelegd. De werkingssfeer van artikel 3b van de Opiumwet, zoals nader uitgewekt in de richtlijnen van het OM, op het internet blijkt niet altijd eenduidig te definiëren. Met het Openbaar Ministerie zal nader worden overlegd of en in hoeverre de richtlijnen verder op het afficheren op het internet toegespitst dienen te worden. Uitgangspunt in dat verband is dat overtredingen van het afficheringsverbod op het internet door coffeeshops locaal blijven worden gehandhaafd.

442 Wat is de stand van zaken met betrekking tot de bestrijding van kinderpornografie, dit 250 mede gelet op de berichten van het Meldpunt Kinderpornografie over een forse stijging van het aantal meldingen en vondsten in het achterliggende jaar, en de gelijktijdige berichten

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 110/114

over de problematiek van de personele bezetting van het KLPD-team dat zich met dit onderwerp bezighoudt?
De aanpak van kinderpornografie (op het internet) maakt onderdeel uit van het Nationaal actieprogramma aanpak seksueel misbruik van kinderen (NAPS). Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de eindrapportage over de uitvoering van dit programma, waarin, naast andere onderwerpen, de stand van zaken met betrekking tot de bestrijding van kinderpornografie wordt beschreven.
De Tweede Kamer zal deze eindrapportage geruime tijd voor de begrotingsbehandeling ontvangen.

443 Bij de prestatiegegevens van "Toelating asiel en regulier" zijn ondermeer opgenomen de 259 vernietiginspercentages van beschikkingen asiel en regulier door de rechter. Wat zijn de huidige percentages en de te bereiken doelstellingen? Is de regering van mening dat tussentijdse ontwikkelingen de oorzaak zijn van het hoge vernietigingspercentage van de beslissingen? Is de regering bereid de reden van vernietiging in een overzicht aan de Tweede Kamer toe te sturen?
Voor zowel asiel- als reguliere zaken wordt dit jaar gestreefd naar een percentage beroepszaken dat stand houdt voor de rechter van 75%. Bij reguliere zaken was het percentage dat stand houdt voor de rechter over de maanden januari tot en met september 77% en voor asiel 83%.

444 Bij de prestatiegegevens "Toezicht en terugkeer" is vrijwel ieder prestatiegegeven te 260 kwantificeren, te beginnen met: "Aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen " tot en met "aantal terugkerenden". Waarom zijn deze doelstellingen niet gekwantificeerd, was dat niet noodzakelijk om de financiële ramingen te kunnen maken? Kan deze kwantificering alsnog ingevuld worden voor de hele lijst prestatiegegevens "Toezicht en terugkeer"?
Kwantificering van het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen is niet eenvoudig, zo blijkt onder meer uit de ruime marge die in het in de begroting aangehaalde CBS-onderzoek voor het aantal illegalen wordt aangehouden. Voor het maken van financiële ramingen van de uitgaven die samenhangen met de inspanningen om het aantal illegalen terug te dringen is een exacte kwantificering van het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen echter niet noodzakelijk. Wel zal het niet goed mogelijk zijn om aan te geven in welke mate het eerste deel van de beleidsdoelstelling, het tegengaan van illegaal verblijf, zal worden gehaald.
Gekwantificeerd zijn de prestatiegegevens `vrijheidsbeneming', `vreemdelingenbewaring', het aantal keren hulp van het IOM bij terugkeer en bij doormigratie naar derde landen en het aantal vreemdelingen waarbij de IND ten behoeve van hun terugkeer activiteiten verricht.
Voor het aantal onvrijwillig vertrokkenen wordt u verwezen naar de overzichtsconstructie en naar de begrotingen van de betreffende departementen. Het totaal aantal terugkerenden is niet opgenomen als prestatiegegeven, aangezien hieronder mede het aantal vrijwillig vertrokkenen zou moeten worden gerekend, en dit aantal niet worden geteld.

445 Wat is, rijksbreed gezien, de omvang van de directe, de indirecte en de totale kosten van 261 het Nederlandse asielbeleid, bezien naar de jaren 1998 t/m 2003? Zie bijlage II voor een overzicht van de totale omvang van het asielbeleid van de afgelopen jaren. Het betreft steeds directe kosten.
In 1998 werd nog geen overzichtsconstructie Asiel en Migratie gemaakt.

446 Waarom is artikel 8 in de begroting van het ministerie van BZK voor 2003 uitgebreider 277 e.v. dan in de begroting van het Ministerie van Justitie voor 2003? Met bijlage A van de begroting van Justitie wordt vooruitgelopen op de overheveling van het integratiebeleid van het ministerie van BZK (dit betreft artikel 8 van de begroting van het ministerie van BZK) en is integraal overgenomen uit de begroting van BZK. Ze zijn identiek aan elkaar.

447 Kan de regering duidelijkheid scheppen over de vraag of (autochtone) 277 woonwagenbewoners deel uitmaken van de doelgroep van het rijksintegratiebeleid? Sinds

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 111/114

de Minderhedennota uit 1983, waarin woonwagenbewoners tot doelgroep van het beleid werden benoemd, heerst er veel onduidelijkheid op dit punt. In regeringsstukken worden ze dan weer wel en dan weer niet gerekend tot de doelgroep. Kan de regering aangeven wat het actuele regeringsstandpunt is?
Sinds intrekking van de Woonwagenwet in 1999 verliest de overheid meer en meer het zicht op deze groep. Het primaat voor het beleid licht bij de gemeenten maar deze voeren nauwelijks beleid op dit punt. Intussen is de sociaal-economische achterstand van woonwagenbewoners erg groot en neemt de betrokkenheid bij (georganiseerde) criminaliteit toe. Wat is de reactie van de regering hierop? In de lijn van de nota " Integratie in het perspectief van immigratie" (Kamerstukken II 2001-2002, 28 198, nr. 2, blz. 58), die het vorige kabinet de Tweede Kamer bij brief van 18 januari 2002 heeft toegezonden, is het behoren tot een bepaalde "doelgroep" niet meer maatgevend voor het integratiebeleid. Primair geldt dat overheidsbeleid gericht is op het bijdragen tot oplossing van maatschappelijke vraagstukken; voorkomen moet worden dat een bepaalde bevolkingsgroep als groep geproblematiseerd wordt: etnische minderheidsgroepen zijn niet bij voorbaat "probleemeigenaar". Daarbij geldt dat in de eerste plaats algemeen beleid voor elke burger, wat diens achtergrond ook is, op gelijke wijze effectief is. Als in het bijzonder aspecten van migratieachtergrond of identiteit betrokken moeten worden bij de oplossing van een maatschappelijk vraagstuk, kunnen de in het kader van het integratiebeleid ontwikkelde instrumenten benut worden om het algemeen beleid te intensiveren, dan wel groepsgebonden problemen van achterstand of achterstelling aan te vatten.
Om pragmatische gronden zijn instrumenten van het integratiebeleid in de Minderhedennota 1983 ook toepasbaar verklaard op maatschappelijke problemen van de autochtone woonwagenbewoners, die immers met hun woonvorm een eigen cultureel kenmerk hebben en niet zelden worden achtergesteld en gediscrimineerd. Deze uit 1983 stammende toewijzing geldt nog steeds, zij het dat in 1994 met instemming van de Tweede Kamer het beleid inzake woonwagenbewoners in hoge mate is gedecentraliseerd naar het gemeentelijke niveau. Bij die gelegenheid zegde het kabinet toe, de ontwikkelingen van het gemeentelijke beleid terzake te blijven monitoren. Vóór het einde van dit jaar zal tweede ondergetekende de Tweede Kamer zijn standpunt doen toekomen op de bevindingen van de inmiddels tweede monitor "Maatschappelijke en economische positie woonwagenbewoners" (2002), welke uw Kamer eerder werd toegezonden.

448 Bij de beleidsdoelstelling "bevorderen van actief en volwaardig burgerschap" worden 277 278 onder "streefwaarde" een aantal te kwantificeren doelen genoemd, te weten deelname hoger onderwijs, arbeids- en inkomenspositie vertegenwoordiging etnische minderheden, criminaliteit allochtone jeugd, aantal opvangplaatsen. Waarom zijn deze niet ingevuld? Was dit niet nodig om de financiële ramingen te maken? Kunnen deze streefwaarden alsnog ingevuld worden?
Bij deze doelstelling is niet een produkt van de minister voor Vreemdelingenzaken en integratie opgenomen, maar de via zijn beleid maatschappelijk nagestreefde uitkomst. Via de monitor integratiebeleid, die ook gezonden wordt aan de Tweede Kamer, wordt tweejaarlijks gemeten wat er is bereikt. Daarbij wordt binnen de doelgroep naar diverse criteria zoals afkomst, leeftijd en opleiding een kwantitatief (getalsmatig) onderscheid gemaakt. In de begroting is kortheidshalve volstaan met de samenvattende (kwalitatieve) conclusie uit dit rapport. De gedetailleerde kwantitatieve conclusies per criterium uit de monitor zijn echter wel uitgangspunt voor de gedachteontwikkeling inzake het beleid en de bijbehorende ramingen.

Voor wat betreft de streefwaarde "het aantal opvangplaatsen voor Antilliaanse jongeren" geldt dat dit later, zodra plannen van de gemeenten zijn ontvangen, nader kan worden aangevuld.

449 Heeft de overdracht van verantwoordelijkheden van de minister voor GSI naar de minister 278 voor Vreemdelingenzaken en Integratie consequenties voor de wijze waarop aan het Groot Project Oudkomers invulling zal worden gegeven? Kan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over dezelfde informatiekanalen beschikken als de minister voor GSI gebruikte?
De overheveling van de integratieportefeuille naar de minister van Vreemdelingenzaken en

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 112/114

Integratie houdt in dat alle taken en verantwoordelijkheden door de Minister voor V&I worden overgenomen. Hieronder vallen ook de taken en bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt rond de uitvoering van het Groot Project Inburgering Oudkomers (GPIO). In de Regeling aanvullende bijdrage inburgering oudkomers 54 gemeenten is vastgelegd over welke items de gemeenten halfjaarlijks moeten rapporteren. In de tweede voortgangsrapportage die u vóór het zomerreces is aangeboden is aangegeven dat de informatievoorziening via een groeimodel wordt opgebouwd. Daarbij is het streven erop gericht de kwaliteit van deze gegevens de komende tijd te verbeteren. In de komende periode zal echter flink moeten worden geïnvesteerd om de opgebouwde relaties met gemeenten te behouden.

450 Hoeveel opvoeders en werkzoekenden bevinden zich in de groep oudkomers? 281 In het SCP rapport ` oudkomers in beeld' dat in februari 2001 aan de TK is toegezonden wordt de totale groep oudkomers geschat op 957.000 personen. Het aantal oudkomers dat zich in een achterstandspositie bevindt of zou kunnen geraken wordt op basis van de criteria taalbeheersing, opleidingsniveau en relatie tot de arbeidsmarkt geschat op 464.000 personen. Deze groep bestaat zowel uit leden van de klassieke migrantengroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen en Arubanen) als uit leden van nieuwe migrantengroepen. Van de 251.000 klassieke migranten binnen deze groep is naar schatting 96% opvoeder en 13% werkloos. Van de groep nieuwe migranten is, vanwege het ontbreken van gegevens, niet duidelijk hoe groot de groep opvoeders en hoe groot de groep werklozen is.

451 Aan het terugdringen van ongeoorloofd tussentijdse uitval bij inburgeringscursussen wordt 281 prioriteit gegeven. Het Strategisch Akkoord spreekt over consequenties voor een eventuele bijstandsuitkering. Wordt hierbij uitsluitend gedacht aan tijdelijk korten of ook aan het volledig beëindigen van de uitkering bij notoire wegblijvers? Zal gerapporteerd worden hoe vaak sancties worden opgelegd, zoals het niet terugbetalen van de borg en/of het korten of stoppen van de uitkering?
Het Strategisch Akkoord spreekt over consequenties voor een uitkering in relatie tot die personen "die al eerder zijn toegelaten tot ons land en afhankelijk zijn van een uitkering, geacht worden te werken en de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen". Op grond van de ABW kan nu reeds aan deze personen een scholingsplicht worden opgelegd waarbij het niet voldoen aan deze plicht kan leiden tot korting op de uitkering. Volledige beëindiging van de uitkering ligt niet in de rede. Ingevolge het Strategisch Akkoord zal de koppeling met inburgering expliciet worden gelegd. Op dit moment rapporteren de gemeenten, in het kader van de Monitor Oudkomers, over de uitval doch niet over het aantal sancties dat wordt opgelegd.

452 Bij de prestatiesgegevens is aangegeven dat met het beschikbare budget 18 000 281 oudkomerstrajecten kunnen starten (instroom) en 12 000 trajecten afgerond (uitstroom) kunnen worden. Waarop zijn deze cijfers gebaseerd? Welke maatregelen worden vooraf reeds genomen om een daling van 33 % te realiseren? Bij een beschikbaar budget voor oudkomerstrajecten van * 93 miljoen en een gemiddelde kostprijs van * 5.000 per traject kunnen bij benadering 18.000 trajecten starten. Uit een steekproef onder ROC's komt naar voren dat van de oudkomers die instromen in een taaltraject rond de 35% stopt zonder de cursus te hebben afgemaakt. Deze steekproef is uitgevoerd in het kader van het wachtlijstonderzoek voor oudkomers voor NT2. Momenteel wordt er hard aan gewerkt om deze uitval terug te dringen. Maatregelen zijn het aanbieden van (meer) op maatwerk gerichte trajecten, sanctionering en het instellen van positieve incentives. De VNG, de Bve Raad en de Taskforce Inburgering hebben voor het teugdringen van verzuim en uitval recent een 10-punten actieplan ontwikkeld.

453 Zijn de gemeenten inmiddels voldoende in staat om de noodzakelijke beleids- en 281 verantwoordingsinformatie te verstrekken aan het Rijk? Is er hierbij sprake van een eensluidende manier van aanleveren van genoemde informatie? In het kader van het Groot Project Inburgering Oudkomers (GPIO) zijn 54 gemeenten verplicht elk half jaar (1 oktober en 1 april) beleidsmatige informatie te geven in het kader van de Regelingen inburgering oudkomers. Dit gebeurt via de Monitor Oudkomers. De gemeenten hebben de monitor van 1 april ingevuld maar waren toen niet in staat alle

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 113/114

vragen ­voldoende- in te vullen. Hierover bent u gerapporteerd in de tweede voortgangsrapportage die 2 juli jl. is aangeboden. In deze rapportage is aangegeven dat moet worden uitgegaan van een groeimodel waarbij de kwaliteit van de gegevens per keer wordt verbeterd.
Over de resultaten van de meting van 1 oktober jl. zult u worden gerapporteerd in de derde voortgangsrapportage die u vóór het kerstreces wordt toegezonden.

454 Is er in de begroting rekening gehouden met een mogelijke vorm van opvolging van de 282 Taskforce Inburgering om ondersteuning te bieden bij de optimalisering van inburgeringscursusen?
De activiteiten van de Taskforce Inburgering (TI) worden per 31 december 2002 afgerond. De betrokken departementen en de projectleiding van de TI hebben geconstateerd dat een drietal werkzaamheden van de TI, een vervolg behoeven. Het gaat dan om de kennisfunctie, implementatie van het informatiemodel inburgering en ondersteuning van gemeenten. De vorm waarin het vervolg wordt gegoten, is nog niet definitief vastgesteld. Met de kosten daarvoor kon dus bij het opstellen van de begroting nog geen rekening worden gehouden. Bij de besluitvorming over het vervolg zullen de budgettaire consequenties worden meegenomen.

455 Welke specifieke plannen worden bedoeld die een positieve bijdrage leveren aan het 285 voorkomen van de marginalisering van jongeren uit etnische minderheden? Bedoeld worden de plannen van de 35 bij "Preventiebeleid 2001-2004" betrokken gemeenten, zijnde:
Alkmaar, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Bergen op Zoom, Breda, Capelle ad IJssel, Delft, Den Helder, Deventer, Dordrecht, Enschede, Epe, Gouda, Groningen, Helmond, Hengelo, Hoorn, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nieuwegein, Oss, Purmerend, Roosendaal, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Venlo, Vlaardingen, Utrecht, Zaanstad, Zoetermeer, Zwolle.
Activiteiten/zaken die gemeenten, binnen het kader van deze plannen, inzetten om preventie van marginalisering en criminaliteit onder jongeren uit etnische minderheidsgroepen te realiseren, zijn: huiswerkbegeleiding, opvoedingsondersteuning, coaching van ouders, mentoring van jeugdigen, begeleid kamerwonen, empowermenttrainingen, drugsvoorlichting, sport, schuldhulpverlening, toeleiding naar opleiding of arbeidsmarkt, etc.
Continuering van de activiteiten na stopzetting van de geldstroom naar de gemeenten is gewaarborgd. De gemeenten hebben zich verbonden aan het, na 2004, uit eigen middelen inbedden van succesvol gebleken preventie-aanpakken in regulier jeugd en/of veiligheidsbeleid.

456 Welke maatregelen worden genomen om met een kleiner budget dan in 2001 de 286 uitplaatsingstermijn voor statushouders terug te brengen tot gemiddeld 100 dagen? Het budget dat is geraamd voor huisvesting bestaat uit twee componenten, namelijk uitgaven voor de rijkstegemoetkoming aan gemeenten ten behoeve van de zorgplicht voor voormalige houders van een Voorwaardelijke Vergunning tot Verblijf in procedure en uitgaven voor huisvesting. Op grond van de (ex-)Zorgwet VVTV vertoont de raming een dalend verloop. Deze daling is gebaseerd op het tempo waarin de procedures naar verwachting zullen worden afgewikkeld. Het budget voor huisvesting blijft op peil. Hiervoor is structureel een bedrag geraamd van * 498.000. Er is geen relatie tussen een kleiner budget en de uitplaatsingstermijn. Ter zake de maatregelen die worden genomen om de uitplaatsingstermijn voor statushouders terug te brengen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 414.

20021022_ 5192423a bijlage I.doc 114/114

BIJLAGE III Beantwoording van de vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar waarvoor de verantwoordelijkheid voor de beantwoording thans berust bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

De vragen betreffende beleidsartikel 8 (Integratiebeleid) worden beantwoord door het Ministerie van Justitie. Het betreft de vragen 15, 72 t/m 77, 129, 157 t/m 162, 177, 178 en 183. Het beleidsartikel zal bij nota van wijziging worden overgeheveld naar de begroting van Justitie. Deze nota van wijziging zal u worden toegezonden voor de begrotingsbehandeling van Justitie.

Nr. Vraag en antwoord
15 De verplichtingen en uitgaven voor artikel 8 Integratie minderheden lopen vanaf 2001 jaarlijks sterk terug. Waarom wordt dit niet in de tabel gemeld? De tabel op blz. 9 maakt inzichtelijk hoe de mutaties als gevolg van de beleidintensiveringen en bezuinigingen inzake BZK uit het Strategisch akkoord en de overige mutaties zijn opgenomen in de begroting.
De daling in de ramingen inzake integratiebeleid betreft echter, met uitzondering van de mutatie inzake VVTV géén mutatie aangemeld in de begroting voor 2003. Het betreft een daling, die ook al zichtbaar was in begrotingen uit eerdere jaren.
Oorzaak hiervan is het aflopen van de uitvoering van de nota KKKP in 2003 en van de CRIEM- en Antillianenregelingen in 2004. In totaal gaat het daarbij om een daling met circa * 22 mln. Daarnaast bevatten de ramingen sinds de Ontwerpbegroting 2002 een aanzienlijke daling van de uitgaven voor de Rijksvergoeding inzake de VVTV (van circa * 25 mln in 2002 tot * 0,386 mln in 2004), als gevolg van de invoering van de Vreemdelingenwet 2000.

72 Hoe wordt de betaling van de kosten van de inburgeringcursus door de inburgeraar zelf, alsmede de restitutie precies geregeld?
De eigen bijdrage van de inburgeraar aan het inburgeringsprogramma is een voornemen uit het Strategisch Akkoord. De organisatie van dit proces wordt in de komende maanden verder vormgegeven. Binnen enkele maanden wordt u geïnformeerd over de hoofdlijnen van deze uitwerking.

73 Op welke termijn zal de ontwikkeling van landelijke standaarden en een landelijke methodiekstructuur voor de inburgering zijn voltooid?
De landelijke methodiek- en ontwikkelstructuur is een verzamelbegrip voor de (standaard) instrumenten en activiteiten die op rijksniveau op het gebied van inburgering worden georganiseerd, ter ondersteuning aan de inburgeringsprocessen in gemeenten. Deze handvatten zijn noodzakelijke voorwaarden voor de uitvoering van de maatregelen in het strategisch akkoord. In het begrotingsjaar 2003 zal de nadruk binnen de landelijke methodiek- en ontwikkelstructuur komen te liggen op het optimaliseren van de informatie-uitwisseling tussen Rijk en gemeenten en tussen gemeenten onderling. Hiervoor wordt ondermeer geïnvesteerd in:

* De ontwikkeling van les- en toetsmateriaal voor nieuwkomers en oudkomers in samenwerking met de vakministeries.

* Een informatiemodel waarmee gemeenten in staat worden gesteld hun gegevens eenduidig te registeren. De Taskforce Inburgering levert dit model eind 2002 op, waarna gefaseerde implementatie in 2003 volgt.

* Een door de TI ontwikkelde databank, die ook na 2003 bijgehouden zal worden met good practices en valkuilen uit de uitvoeringspraktijk.

74 Wanneer zal de gedwongen winkelnering zijn afgeschaft? De minister voor OCenW heeft het voortouw bij de gefaseerde afschaffing van de gedwongen winkelnering bij de Regionale Onderwijscentra (ROC's). Momenteel voeren OCenW en Justitie overleg over het afschaffen van de gedwongen winkelnering voor inburgering nieuwkomers. Daarbij gaat het om de wijze van fasering en over de randvoorwaarden en condities die met een dergelijk besluit gemoeid zijn. In de kabinetsreactie over het IBO en de evaluatie van de WIN wordt hier in ieder geval nader op ingegaan.

75 Wat is precies de taakverdeling tussen de minister van BZK en de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie met betrekking tot het integratiebeleid? Verwacht de regering niet dat deze tot grote onduidelijkheid kan leiden?

De vraag naar de taakverdeling tussen de minister van BZK en de minister voor V&I wordt wellicht ingegeven door het feit dat zowel in de BZK-begroting als in de begroting van het Ministerie van Justitie teksten ten aanzien van het integratiebeleid opgenomen zijn. De minister voor Vreemdelingenzaken is politiek verantwoordelijk voor het integratiebeleid binnen het Kabinet. In de BZK-begroting zijn thans nog de begrotingsartikelen ten aanzien van het integratiebeleid opgenomen. Op 1 januari 2003 zullen deze begrotingsposten overgeheveld worden naar de Justitie-begroting.

Overigens zullen er veel raakvlakken blijven bestaan tussen het Grote Steden Beleid ­ dat onder de minister voor Binnenlandse Zaken valt ­ en het integratiebeleid. Dit alleen al vanwege het feit dat een groot deel van de allochtonen in de grote steden woont. De verhouding van de minister van BZK tot de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal daar echter dezelfde zijn als die tot ministers van andere vakdepartementen.

76 Wat is de betrokkenheid van de minister van BZK bij het zogeheten CRIEM-beleid? Speelt hij hierbij een coördinerende rol?
Ook voor wat betreft de vraag over de betrokkenheid van de minister van BZK bij het Preventiebeleid (voorheen CRIEM), geldt dat, hoewel de budgetten nu nog in de begroting van BZK toegelicht worden, de politieke verantwoordelijkheid bij de minister voor V en I ligt en dat de budgetten bij Nota van Wijziging naar de begroting van Justitie overgeheveld zullen worden. De minister van BZK is dus op het terrein van het Preventiebeleid niet coördinerend.

77 Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen van de Adviescommissie Antilliaans Medeburgerschap in Nederland?
In de Kabinetsreactie op het rapport van de Adviescommissie Medeburgerschap in Nederland d.d. 20 juni 2002 (kenmerk 5159414/02/JC) is op het terrein van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het volgende toegezegd:

1. Het kabinet stelt middelen ter beschikking om op landelijk niveau een mentorenproject op te zetten. Zoals met het Overlegorgaan Caribische Nederlanders (OCaN) is overeengekomen in het overleg naar aanleiding van de kabinetsreactie d.d. 4 juni 2002, is momenteel een voorstel van het OCaN om te komen tot het opzetten van het mentorenproject en het werven en opleiden van mentoren bij het Ministerie van Justitie in behandeling. De verwachting is dat het project dit jaar operationeel zal zijn.

2. Een onafhankelijk onderzoek zal worden verricht naar de wijze waarop initiatieven van Antillianen op lokaal niveau het beste kunnen worden gefaciliteerd en gestructureerd. Overleg over de aanpak en opzet van dit onderzoek vindt momenteel plaats tussen de ministeries van Justitie en VWS.

3. Een zogenaamde Startbijeenkomst zal worden georganiseerd met als doel de kabinetsreactie op het rapport van de Adviescommissie Antilliaans medeburgerschap in Nederland aan betrokken gemeenten, instellingen en de Antilliaanse gemeenschap te presenteren. Het kabinet streeft ernaar om mede langs deze weg het door genoemde commissie in gang gezette proces op lokaal niveau gaande te houden en verder uit te bouwen naar lopende en komende activiteiten zoals de trajecten naar opvang en mentoring van Antilliaanse jongeren.
Een organisatievoorstel van het OcaN over de bijdrage vanuit de Antilliaanse gemeenschap aan de Startbijeenkomst wordt momenteel behandeld door het Ministerie van Justitie.

De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie treedt coördinerend op voor wat betreft de uitvoering van de werkzaamheden op de andere terreinen. Zo zal het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de toewijzing van woningen aan Antillianen in de Antillianengemeenten doorlichten. De Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) en BZK zullen de mogelijkheden onderzoeken om de voor Antillianen ontwikkelde taalcursussen van Regionaal Opleidingen Centra (ROC's) (gecombineerd met de ervaringen die in de pilot inburgering op Curaçao zijn opgedaan) ter beschikking te stellen aan andere ROC's.

129 Zijn er tendensen waar te nemen dat bewoners van allochtone afkomst meer betrokken willen worden en ook daadwerkelijk worden betrokken bij de aanpak van wijkproblemen? In de afgelopen jaren zijn diverse projecten gestart teneinde etnische minderheden meer te betrekken bij de wijkproblematiek. Voorbeelden hiervan zijn projecten als Onze Buurt aan Zet en Community that Cares. Ook het project CRIEM zet in op de participatie van bewoners. Andere voorbeelden zijn het

"Opzoomeren" in Rotterdam, de Dag van de Dialoog en diverse wijk- en stadsgesprekken. Ondanks overwegend positieve ervaringen is gebleken dat allochtone bewoners in wijken moeilijk te bereiken zijn. Een verklaring hiervoor ligt met name in het feit dat allochtone bewoners een beperkte organisatiegraad kennen. Derhalve participeren allochtonen - in verhouding tot autochtonen ­ in mindere mate in de aanpak van wijkproblemen, hetgeen echter niet wil zeggen dat ze niet geïnteresseerd zijn in deze problematiek.

In de komende periode zal in het regeringsbeleid nog verder ingezet worden op het versterken van de gemeenschapsband en het vergroten van de participatie van wijkbewoners, waaronder ook etnische minderheden, bij de aanpak van wijkproblemen.

157 Kan een indicatie worden gegeven van de plannen die zijn ingediend op basis van de Bijdrageregeling Antillianengemeenten en de Experimentele stimuleringsregeling opvang en integratie Antilliaanse jongeren?
Momenteel zijn ten behoeve van de Experimentele stimuleringsregeling opvang en integratie Antilliaanse jongeren, zeven voorstellen ingediend. Deze zijn afkomstig van de gemeenten Tilburg, Schiedam, Capelle a/d IJssel, Den Helder en Groningen; en van Woningcorporaties in Den Haag en Dordrecht. Het gaat in totaal om 114 opvangplaatsen. In overleg met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) worden deze lokale plannen gereed gemaakt en voor subsidie voorgedragen aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De verwachting is dat dit jaar nog vijf projectaanvragen worden ingediend door gemeenten, instellingen en particulieren.

158 Wat is de stand van zaken betreffende het toelaten van een representatief samenwerkingsverband van Chinezen tot het Landelijk Overleg Minderheden. Op 29 mei jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met een groot aantal Chinese organisaties en het hoofd van de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden. De uitkomst van de bijeenkomst is geweest dat er een initiatiefgroep van Chinese organisaties is gevormd die zich ten doel heeft gesteld om een plan van aanpak te schrijven over "hoe te komen tot een representatief samenwerkingsverband van Chinese organisaties, in het kader van toelating tot het Landelijk Overleg Minderheden." Volgens de planning van de initiatiefgroep zal het plan van aanpak in het laatste kwartaal van 2002 aan tweede ondergetekende worden aangeboden.

159 Wat is het doel van de verschillende onderzoeken onder nieuwe etnische groepen? Het doel van de verschillende onderzoeken onder nieuwe etnische groepen is het verwerven van kennis en verkrijgen van inzicht in de achtergronden en maatschappelijke positie van deze etnische groepen. Er bestaat kennis over de klassieke groepen. Over de nieuwe etnische groepen is nog weinig bekend, terwijl hun aandeel in de bevolking toeneemt. In 2003 zal een survey worden gehouden over Somaliërs, Irakezen, Iraniërs, Afghanen en voormalig Joegoslaven. Voorts worden profielen opgesteld van verschillende groepen. In een profiel worden de achtergronden en maatschappelijke positie van een etnische groep geschetst. De profielen worden in een handzaam formaat uitgebracht. Er zijn reeds profielen verschenen van Somaliërs, Ghanezen, Irakezen en Iraniërs. Binnenkort verschijnt een profiel over Afghanen.

160 Welke concrete inhoudelijke impulsen aan een communautair integratiebeleid wil Nederland geven in de conferenties tijdens haar voorzitterschap van de Raad van Europa en de Europese Unie? Tijdens het voorzitterschap van de EU is de inzet een krachtige impuls te geven aan het toewerken naar een communautair integratiebeleid. De hechte koppeling van migratie-integratie is hierbij cruciaal, zowel voor het welslagen van het integratiebeleid als voor het slagen van het migratiebeleid. Er zal op den duur een communautair integratiebeleid moeten ontstaan. De conferentie tijdens het voorzitterschap van de Raad van Europa ziet onder meer op de verbanden tussen integratiebeleid en grote steden beleid en op multiculturaliteit en grondrechten. Voorts komt bij beide voorzitterschappen het verplichtende karakter van de inburgering en de bestrijding van antiracisme ter bevordering van participatie aan de orde. Deze thema's zullen ook op het programma staan op de conferentie tijdens het EU-voorzitterschap. 161 Welke tendensen zijn er in andere EU-landen te signaleren inzake integratie, met name bezien naar de accenten die de Nederlandse regering legt op een meer verplichtend en minder vrijblijvend karakter van het inburgeringsbeleid?
Nederland staat in de Europese Unie zeer zeker niet alleen in het accent op een meer verplichtend en minder vrijblijvend karakter van het inburgeringsbeleid. Lidstaten als Duitsland, Oostenrijk en Denemarken kennen soortgelijke tendensen. De overige lidstaten bevinden zich in verschillende stadia

van de mate van aandacht voor integratie. In diverse lidstaten wordt discussie gevoerd over de vraag of integratie een meer verplichtend karakter moet krijgen.

162 Bestaat er samenwerking tussen het Nederlandse Migratie Instituut en de Internationale Organisatie voor Migratie? In hoeverre bedienen beide organisaties dezelfde doelgroepen? Doelstelling van de Remigratiewet is het aanbieden van faciliteiten aan etnische minderheden en erkende vluchtelingen om vrijwillig terug te keren naar het herkomstland indien zij remigratie niet zelf kunnen realiseren. Het gaat hierbij om erkende vluchtelingen en etnische minderheden die doelgroep zijn van het integratiebeleid en beschikken over een legale status. Voor vluchtelingen is er ook de mogelijkheid om naar een derde land te migreren.

Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) is verantwoordelijk voor het geven van objectieve informatie aan genoemde doelgroepen (individuen, groepen en organisaties) over de Remigratiewet en daarmee samenhangende faciliteiten. Het NMI biedt tevens begeleiding aan potentiële remigranten bij het maken van een weloverwogen keuze om te blijven of te remigreren en assisteert bij het afhandelen van administratieve zaken die direct met remigratie in verband staan. Het NMI werkt nauw samen met de Sociale Verzekerings Bank. De SVB is de uitvoerende organisatie van de Remigratiewet en in dat kader beoordeelt zij de aanvragen en verricht de betalingen in het land van herkomst.

Voor een goede afstemming van de voorlichting en begeleiding op de behoeften van de doelgroep pleegt het NMI overleg met migrantenorganisaties, in het bijzonder de inspraakorganen van minderheden, zelforganisaties van vluchtelingen en VluchtelingenWerk Nederland.

De Internationale Organisatie voor Migratie faciliteert de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere migranten zonder een verblijfsstatus. Het IOM biedt o.a. een vergoeding van de reiskosten en eenmalige uitkering aan personen die Nederland dienen te verlaten. Eén van de voorwaarden daarbij is dat betrokkenen geen onderdanen zijn van de EU-landen.

Er is geen formele samenwerking tussen het IOM en het NMI, omdat beide organisaties verschillende doelgroepen bedienen. Wel is het de taak van het NMI om personen die niet in aanmerking komen voor de faciliteiten van de Remigratiewet door te verwijzen naar het IOM. Een enkele groep komt in aanmerking voor de faciliteiten van de Remigratiewet en een voorziening van het IOM. Dit betreft momenteel Bosniërs die gebruik kunnen maken van de faciliteiten van de Remigratiewet en van het herintegratiefonds van het IOM (Fund to Assist with the Reinstallation of Returnees from the Netherlands to Bosnia and Herzegovina). Het NMI verwijst deze groep eveneens door naar het IOM. De subsidie uit het herintegratiefonds, bestemd voor reparatie van de woning in Bosnië-Herzegovina, wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en uitgekeerd door het IOM.

177 Waarom is de post 'huisvesting statushouders door gemeenten' nog niet in een begrotingsstuk opgenomen?
Deze post wordt aangemeld bij de 2e suppletoire begrotingswet van BZK voor het jaar 2002 en was dus niet eerder in een begrotingsstuk opgenomen.

178 Wanneer is de reactie van de regering op de evaluatie van de Wet Inburgering Nieuwkomers en het IBO- onderzoek naar inburgering te verwachten?
De kabinetsreactie op het IBO en de evaluatie van de WIN wordt nog voor het eind van dit jaar aan de Tweede Kamer toegezonden.

183 Geven de op de bladzijden 318 en 319 gesignaleerde verschillen in terminologie/doelgroepen wellicht aanleiding tot "afschaffing" van het begrip "allochtoon"? Het begrip allochtoon is van oorsprong een neutrale omschrijving. Het begrip allochtoon heeft echter gaandeweg een negatieve connotatie gekregen en stuit daardoor soms op -emotionele- weerstand. Ook veel personen van de tweede generatie hebben moeite met deze benaming. Hoewel ik de bezwaren tegen de term allochtoon inzie, moet ik ook constateren dat er tot nu geen bruikbaar alternatief is. Het CBS hanteert de standaarddefinitie, die luidt: een allochtoon is een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Onder het begrip allochtoon valt zowel de eerste generatie als de tweede generatie.