Voeding van melkschapen
PraktijkRapport 13
Auteur: J.C. Verkaik
Literatuurstudie
De Nederlandse normen voor de energie- en eiwitbehoefte voor onderhoud
en dracht zijn voor vlees- en melkschapen gelijk. Dit geldt ook voor
de jeugdtoeslag. Voor de melkproductie zijn de behoeftenormen
overgenomen van melkvee. De eiwitbehoeftenormen zijn geverifieerd aan
de hand van Nederlands onderzoek en normen die het buitenland voor
schapen hanteert. De recent gevonden lagere passagesnelheid van voer
door de pens in vergelijking met koeien maakt het aannemelijk dat de
DVE-behoeftenormen voor schapen met 10-20% te hoog liggen. In
hetzelfde onderzoek is vastgesteld dat schapen meer ruw eiwit en droge
stof in de pens verteren dan koeien en geschoren drachtige ooien meer
eiwit in de pens afbreken dan bewolde dieren. Dit staat haaks op de
algemene veronderstelling dat de passagesnelheid in de pens verhoogt
door koude-stress. Bij een gelijke energieopname en een stijgende
eiwitopname stijgt de melkproductie met een afnemende meeropbrengst
totdat het productieplateau is bereikt. Voor een verdere stijging van
de melkproductie moet dan eerst de energieopname weer toenemen. Te
weinig eiwit resulteert in een afname van de conditie. Daarnaast is
informatie gevonden over de benutting van lichaamsenergie en
productiegerelateerde eiwitbehoefte. Uit onderzoek blijkt dat er een
positief verband bestaat tussen de ruweiwitvoorziening en het
ureumgehalte in de melk. Het gebruik van productiegroepen in
combinatie met de afstemming van de krachtvoergift op de melkproductie
kan resulteren in een krachtvoerbesparing.
De voeropname is gerelateerd aan het productiestadium en neemt af
naarmate de dracht vordert. Deze daling is sterker bij grotere worpen.
Andere beschreven factoren die van invloed zijn op de voeropname zijn
melkproductieniveau, conditie, omgevingstemperatuur, warmteproductie,
scheren, ruwvoersoort, ruwvoerkwaliteit, beweidingssysteem, ras,
krachtvoergift, passagesnelheid en daglengte. Conditiebepaling is een
goed middel om de voedingsstatus te beoordelen. De conditie van een
ooi heeft invloed op de worpgrootte en de melkproductie. Het gewenste
conditieverloop van Nederlandse melkschapen is niet gedefinieerd. De
passagesnelheid is gerelateerd aan pensvolume, voersoort, selectie en
deeltjesgrootte. Het aantal experimenten waarbij de voeropname van
Nederlandse melkschapen wordt beschreven is uiterst beperkt en
concrete voeropnamerichtlijnen voor dit ras ontbreken.
Kennis van voedingseffecten op de melkproductie en melksamenstelling
is beperkt. De gebruikte informatie is vaak afgeleid van gezoogde
melkschapen. In de literatuur zijn effecten beschreven van
energierijke en ruwe celstofarme rantsoenen, het gebruik van bestendig
vet en eiwit (methionine), de graangift op verschillende momenten in
het lactatiestadium en gescheiden of gemengde ruw- en
krachtvoerverstrekking. Bij Oost-Friese melkschapen blijkt het
lactatienummer bepalend voor de melkproductie en de samenstelling en
de worpgrootte voor het eiwitgehalte en de jaarproductie. Het eenmaal
daags melken van zogende Zuid-Europese ooien leidt tot een hogere
piekproductie en spenen resulteert in een productiedaling. De
melksamenstelling is afhankelijk van de wijze waarop de melk aan het
uier wordt onttrokken (lam, melkmachine).
De mineralen-, spoorelementen- en vitaminevoorziening hebben ook
invloed op de melkproductie. Tekorten of overmaten kunnen leiden tot
gezondheidsproblemen. De behoefte kan per ras verschillen. De exacte
mineralen- en spoorelementenbehoeften in de verschillende
productiestadia is vaak niet bekend en bestaande richtlijnen lopen
uiteen. Een verkeerde calciumvoorziening kan resulteren in melkziekte.
Een verkeerde kopervoorziening kan zich zowel uiten in een Cu-gebrek
als Cu-vergiftiging. De kans op een kopertekort is gerelateerd aan de
grondsoort. Recent is vastgesteld dat melkvee, gehouden in het
westelijk veenweidegebied, een verhoogde kans heeft op een secundair
kopertekort (wel voldoende in het rantsoen maar wordt niet benut).
Praktijkoriëntatie
Professioneel gehouden melkschapen lammen overwegend in december en
januari na een gemiddelde droogstand van 2 maanden. De jaarlingen
lammen meestal in maart. De spreiding in aflamdatum bedraagt op
bedrijfsniveau veelal minimaal 3 maanden. Enkele weken voor het lammen
worden de dieren opgestald en worden productiegroepen gevormd op basis
van conditie en werpdatum. Tijdens de lactatie (na het lammen) worden
de melkschapen inclusief de jaarlingen vaak in één koppel gehouden
waarin ze allemaal op hetzelfde voerniveau worden gevoerd. Het
speenmoment van de lammeren varieert, afhankelijk van geslacht en
productiesysteem, tussen de nul en 45 dagen. Vanaf half maart/half
april worden de melkschapen geweid. Het aantal Nederlandse deskundigen
op het gebied van melkschapenvoeding is gering. Structureel
voedingsadvies loopt doorgaans van vlak voor het aflamseizoen tot mei.
Droogstandrantsoenen worden niet geadviseerd. Een deel van de
melkschapenhouders voert vooral op basis van ervaring. De
melkschapenhouders weten vaak niet welke normen aan het gevoerde
rantsoen ten grondslag liggen. Sommige mengvoerleveranciers gebruiken
de geldende normen als uitgangspunt maar passen wisselende correcties
toe waardoor de toegepaste normen weinig inzichtelijk zijn. Algemener
is het gebruik van een verhoudingsgetal voor de VEM- en DVE-behoefte
vanwege groepsvoedering en grote variatie in lichaamsgewicht. Een
referentiekader voor pensverteringscoëfficiënten bij melkschapen
ontbreekt. Rantsoenverbetering vindt voornamelijk plaats op basis van
praktijkervaringen.
De toegepaste voermethode verschilt per bedrijf. Terugkerende
voermethoden zijn het verhogen van de krachtvoergift in de laatste
weken van de dracht, een constante samenstelling van het mengvoer voor
en na het lammen, het gebruik van een productievoer en een
correctievoer en het voeren van meerdere porties krachtvoer per dag.
De meeste schapenhouders verlagen bij de overgang van stal naar weide
de krachtvoergift en het VEM- en DVE-gehalte in het krachtvoer. In de
melkstal krijgen de melkschapen vaak allemaal dezelfde krachtvoergift.
Tijdens de weidegang wordt de krachtvoergift verder afgebouwd.
Algemene voedingsknelpunten
Het grootste knelpunt is het gebrek aan gerichte normen en bruikbare
tools om rantsoenen te kunnen samenstellen en te beoordelen. Dit
noodzaakt deze sector om te voeren op basis van ervaring in plaats van
inzicht. De eerste winst schuilt in het verkrijgen van inzicht in de
mate waarin de normen moeten worden bijgesteld in verband met de
geconstateerde DVE-onderwaardering van voedermiddelen voor schapen.
Veel melkschapenhouders sturen nu vooral op basis van de
mestconsistentie en wijten te dunne mest bijna standaard aan een
eiwitovermaat terwijl dat niet in alle gevallen de oorzaak is.
Waardevol voor het beoordelen van de eiwitvoorziening lijken een
referentiekader voor het tankureumgetal en eenduidige richtlijnen voor
het beoordelen van de mestconsistentie.
Een aantal melkschapenhouders heeft specifiek vraagtekens bij de
kopervoorziening voor melkschapen. De huidige Cu-norm houdt geen
rekening met de totale spoorelementenvoorziening waardoor onbekend is
welke hoeveelheden Cu het rantsoen moet bevatten bij een afwijkende
voorziening uit ruwvoer of slootwater zoals kan optreden in het
westelijk veenweidegebied. Voorts geeft de praktijk aan regelmatig
problemen te hebben met de overgang van stal naar weide. Blijvend
productieverlies bij het omschakelen naar een vers grasrantsoen is
echter met goed management te vermijden. Andere voorkomende
voedingsknelpunten bij melkschapen zijn wijzigingen in de
grondstoffensamenstelling van het mengvoer en het voorkómen en
opvangen van plotselinge productiedalingen.
Voedingsstoornissen komen in de melkschapenhouderij niet vaker voor
dan in de vleesschapenhouderij. Slepende melkziekte is het meest
genoemd. De vraag hierbij is of het energietekort met beter
uitgebalanceerde (droogstand)rantsoenen, zonder gebruik van
correctiemiddelen, te voorkomen is. De melkschapenhouders zijn
tevreden met de huidige worpgrootte en stellen vraagtekens bij de
haalbaarheid en het nut van flushen. Andere gesignaleerde
voedingsstoornissen zijn sluimerende pensverzuring, melkziekte en
kopergebrek. In reactie op problemen wordt het rantsoen vaak
bijgesteld op basis van onvoldoende informatie waardoor het effect
achteraf pas blijkt of verkeerd wordt ingeschat. Algemeen geldt dat de
voeding, voedingsknelpunten en effecten inzichtelijker worden door
ruwvoer te laten analyseren en voer-, conditie- en productiegegevens
te meten en registreren. Vanwege de ruime spreiding in aflamdatum op
bedrijfsniveau resulteert het werken met productiegroepen in
belangrijke voedingsvoordelen. Daarnaast verdienen het
graslandmanagement, de voederwinning en ook de ontwormingsstrategie in
het kader van voeding en melkproductie de volle aandacht van de
melkschapenhouder.
Biologische voedingsknelpunten
De meeste van de reeds genoemde voedingsknelpunten komen zowel in de
gangbare als in de biologische melkschapenhouderij voor. Specifieke
voedingsknelpunten in de biologische melkschapenhouderij zijn beperkt.
Kenmerkende voedermiddelen in een biologisch rantsoen zijn biologisch
krachtvoer, grasbrok, granen, gras/klaver en gedroogd gras. Biologisch
geteelde maïs moet worden aangekocht en gangbaar bierbostel noodzaakt
tot het gebruik van een duurder krachtvoer met een kleiner aandeel
gangbare grondstoffen. Per 24 augustus 2005, het moment waarop het
mengvoer voor 100% uit biologische grondstoffen moet bestaan, zijn
waarschijnlijk onvoldoende biologische eiwithoudende goedkope
grondstoffen beschikbaar. Voorop staat daarom het vinden van
alternatieve ruw- en krachtvoer eiwitbronnen.
Biologisch gehouden melkschapen lijken niet meer last van
voedingsstoornissen te hebben dan gangbaar gehouden melkschapen. De
verwachte gezondheidsproblemen als het verbod op synthetische
vitaminen gehandhaafd blijft, zullen uitblijven als het verbod komt te
vervallen.
Een mogelijk voedingsknelpunt schuilt in een afwijkende energie- en
eiwitbehoefte ten opzichte van gangbaar gehouden melkschapen als
gevolg van het spenen op 45 dagen en de daaraan gerelateerde hogere
piekproductie en productieval na spenen.
Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel
praktijkrapport 13 hier voor de prijs van 17.50.
Rundvee praktijkrapport 13: Voeding van melkschapen - 2002 - 29
pagina's
Oudste praktijkrapport Vorige praktijkrapport Overzicht alle
praktijkrapporten Volgende praktijkrapport Nieuwste praktijkrapport
---
© Praktijkonderzoek Veehouderij - Wageningen UR. Laatst bijgewerkt:
22-10-2002 11:53.