Den Haag, 8 oktober 2002
Vragen van de leden Hamer en Tichelaar (beiden PvdA) aan de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
1.
Onderschrijft U de conclusie van het onderzoek van de bureaus Scoop in
Middelburg en Sardes in Utrecht dat kinderen van laagopgeleide ouders op het
platteland slechter presteren op de basisschool dan hun medeleerlingen
elders in het land?
2.
Deelt U de mening van Uw partijgenote mw. Verburg: "We moeten af van de
dominantie van de grote steden. Het platteland is minstens gelijkwaardig.
Dat is een kenmerklend verschil tussen het oude en het nieuwe kabinet."? Zo
ja, op welke wijze gaat U daaraan dan binnen het onderwijsbeleid vorm geven?
3.
Deelt U onze mening dat het gegeven dat kinderen in het Noorden vooral
achterblijven in de vaardigheid van begrijpend lezen, hun onderwijskansen
ernstig beperkt?
4.
Acht U het mede ten behoeve van de regionale economie van het Noorden
wenselijk dat de oorzaken van deze achterstanden worden weggewerkt?
5.
Welke mogelijkheden ziet U om basisscholen in het Noorden, waarbij overigens
met de kwaliteit niet zoveel mis is, meer erop te richten dat scholen hun
leerlingen beter gaan motiveren om verder te leren?
6.
Welke mogelijkheden ziet U om het probleem van de grotere spreiding van
scholen te ondervangen die leerlingen ertoe dwingt om verder te reizen en
een opleiding te kiezen die geen recht doet aan hun capaciteiten?
7.
Welke mogelijkheden ziet U om verandering te brengen in het verschijnsel dat
onderwijsinstellingen in dunbevolkte gebieden niet in aanmerking komen voor
gelden ten behoeve van achterstandsleerlingen, omdat deze instellingen de
norm niet halen?
8.
Op welke termijn kunnen wij U beoordelen op Uw daden in dezen?