---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Sub-Sahara Afrika Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den
Haag
Datum 8 oktober 2002 Behandeld Pascalle Grotenhuis
Kenmerk DAF 663-02 Telefoon 070-3485016
Blad /1 Fax 070-3486607
Bijlage(n) 1 E-Mail Pascalle.grotenhuis@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen van het lid Ormel (CDA) over transgene
voedselhulp aan Zuidelijk Afrika
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door het lid Ormel (CDA) over transgene voedselhulp aan
Zuidelijk Afrika. Deze vragen werden ingezonden op 17 september 2002 met
kenmerk 2010215540.
De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoord van mevrouw van Ardenne-van der Hoeven, Staatssecretaris voor
Ontwikkelings-samenwerking en mevrouw Ross- van Dorp, Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de vragen van lid Ormel (CDA) over
transgene voedselhulp aan Zuidelijk Afrika
Vraag 1
Bent u bekend met de druk op landen in Zuidelijk Afrika om transgene
voedselhulp te accepteren?
Antwoord
Op dit moment kampen 7 miljoen mensen in Zuidelijk Afrika met een direct
tekort aan voedsel. Dit aantal zal in de komende maanden naar verwachting
oplopen tot ruim 14 miljoen. Mede op basis van het recente common appeal van
de Verenigde Naties, dat de totale behoefte bepaalt op USD 612 miljoen,
hebben verschillende donoren tot op heden steun aangeboden tot circa een
derde van het benodigde bedrag. Waar de EU een beleid heeft van financiering
van aankoop in de regio verschaffen andere donoren voedselhulp in natura.
Met name de Verenigde Staten dragen genetisch gemodificeerde (GM) maïs bij.
De meeste landen accepteren, al dan niet door de nijpende situatie
gedwongen, alle geboden steun, inclusief GM-maïs. Slechts door enkele landen
(Zambia en Mozambique) is expliciet bezwaar aangetekend tegen dergelijke
leveranties van GM-maïs.
Vraag 2
Bestaat er een redelijk vermoeden van een onomkeerbaar risico bij toelating
van transgene voedselhulp in Zuidelijk Afrika?
Antwoord
Uit onderzoek tot op heden blijkt dat de introductie van levensvatbaar
transgeen materiaal, bijvoorbeeld door gebruik van 'voedselhulp-maïs' als
zaaigoed, in een ecosysteem, in casu van Zuidelijk Afrika, onomkeerbaar is.
Daarbij dient te worden aangetekend dat de introductie van transgeen
materiaal in die regio al jaren aan de gang is, zowel via voedselhulp als
commerciële transacties. Deze commerciële transacties betreffen de bulk van
de importen. Het WFP meldt al zeker 7 jaar genetisch gemodificeerde
organismen (GGO's) bevattende voedselhulp aan de regio te leveren. Voorts
heeft Zuid-Afrika zelf ontwikkelde genetische gemodificeerde witte maïs in
productie genomen.
Vraag 3
Voldoet de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen in Zuidelijk
Afrika aan dezelfde eisen als de eisen die hiervoor in de Europese Unie
gelden?
Antwoord
In de EU zijn de eisen ten aanzien van zowel de toelating als de beoordeling
van de milieuveiligheid en de voedselveiligheid van GGO's vastgelegd in
verschillende regelingen. Op dit moment zijn onderhandelingen in de EU
gaande over een geharmoniseerd en aangescherpt regime met betrekking tot de
toelatingsgprocedure, de traceerbaarheid en de etikettering op dit gebied.
Beoordelingen van verzoeken tot markintroductie van nieuwe GGO's zijn
dientengevolge sinds 2 jaar opgeschort, waardoor een de facto moratorium is
ontstaan. Nederland gaat er vanuit dat de toelatingsprocedure hervat wordt
na aanvaarding van het nieuwe regime met betrekking tot de
toelatingsgprocedure.
In de regio Zuidelijk Afrika is op het gebied van (beoordeling van)
voedselveiligheid nog nauwelijks beleid ontwikkeld. Ten aanzien van
beoordeling van milieuveiligheid is het beeld zeer divers. In een aantal
landen bestaat nog geen wet- en regelgeving. Anderen beschikken wel over
een systeem van wet- en regelgeving of zijn dit aan het ontwikkelen. In dit
verband is tevens van belang dat een aantal landen in de regio (Lesotho,
Botswana, DRCongo Mozambique, Malawi en Zimbabwe) het Biosafety Protocol
heeft ondertekend c.q. geratificeerd. Dit protocol regelt het
grensoverschrijdend transport van levensvatbare GGO's en bevat onder meer
een kennisgevingsprocedure voor de import van GGO's en een verplichting tot
etikettering.
Vanzelfsprekend is het aan de Zuidelijk Afrikaanse landen zelf om hun beleid
ten aanzien van de introductie van GGO's te bepalen. De EU ondersteunt de
opbouw van capaciteit in deze landen om hen zelf in staat te stellen terzake
tot een afgewogen oordeel en beleid te komen, onder andere door financiering
van het UNEP-GEF Project on Development of National Biosafety Frameworks.
Tenslotte kan door gebrek aan controlecapaciteit slechts, op een enkele
uitzondering na (Zuid-Afrika en Zimbabwe), beperkt worden toegezien op
naleving van mogelijke regels.
Vraag 4
Vindt u dat de landen vanuit hun eigen afweging- ook al heerst er honger-
transgene voedsel moeten kunnen weigeren?
Antwoord
Keuzevrijheid staat voorop. Recent heb ik en marge van de WSSD in een
gesprek met de Uitvoerende Directeur van het Wereldvoedselprogramma (WFP),
de heer J. Morris, aangegeven dat Nederland van mening is dat mensen
keuzevrijheid ten aanzien van genetisch gemodificeerd voedsel dienen te
hebben.
Nederland heeft USD 4 miljoen ten behoeve van Zuidelijk Afrika beschikbaar
gesteld via het WFP. Ten aanzien van de voedselhulp gelden drie
voorwaarden:
de betrokken landen moeten zelf kunnen kiezen of zij al dan niet (bepaald)
genetisch gemodificeerd voedsel willen accepteren,
het voedsel moet zoveel mogelijk lokaal of regionaal worden aangeschaft en
de distributie van voedselhulp moet volstrekt onpartijdig verlopen.
Nederland zal de problematiek rond GGO-voedselhulpleveranties ook aankaarten tijdens de uitvoerende raad van het WFP eind oktober.
Vraag 5
Is het mogelijk om transgeen vrije voedselhulp aan te bieden in Zuidelijk
Afrika?
Antwoord
Op basis van beschikbare gegevens lijkt voldoende transgeen vrij voedsel op
de wereldmarkt aanwezig om 100% GGO-vrije voedselhulp te verstrekken.
Daarvoor dienen echter extra inspanningen te worden geleverd en bijbehorende
kosten te worden gemaakt. Bovendien bestaat onzekerheid omtrent tijdige
beschikbaarheid ter plekke. Tevens zullen ontvangende landen bereid moeten
zijn met ander graan dan maïs (bijvoorbeeld sorghum of gierst) genoegen te
nemen. Extra kosten betreffen onder meer het volledig schonen van te
gebruiken logistieke ketens. Aangezien voedselhulp slechts een beperkt deel
van de voedselstromen betreft, lijkt een dergelijke grote investering weinig
toegevoegde waarde te hebben.
Echter bij hantering van internationaal gangbare toleranties voor
(onbedoelde) vermenging met mogelijk 1 of 2 % GGO-houdend materiaal, zijn er
ruime mogelijkheden voor leveranties zonder dat additionele kosten hoeven te
worden gemaakt. Volgens beschikbare informatie zou in de regio alleen Zambia
omwille van de voedselveiligheid GGO houdende voedselhulp willen weren. Of
Zambia daarbij vast wil houden aan 100% GGO-vrij of mee kan gaan met
internationaal gangbare toleranties, is nog niet duidelijk.
Richtlijn 2001/18 inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het
milieu
Verordening 258/97 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe
voedselingrediënten.
===