Meeste aandacht voor ergste zaken
Er is geen sprake van dat het Openbaar Ministerie niets meer doet aan
woninginbraak en fietsendiefstal, zoals wordt gesuggereerd. Als er
sprake is van georganiseerde fietsendiefstal en heling dan kunnen de
daders rekenen op aandacht van politie en OM. Als bij een inbraak veel
is buitgemaakt of duidelijke sporen zijn achtergelaten, dan kan de
recherche aan de slag.
Meeste aandacht voor ergste zaken
,,Bij politie en OM werken mensen die het liefst achter elke crimineel zouden aangaan. Daarom zijn ze agent of officier geworden",
zo schrijft OM-topman mr. J.L. de Wijkerslooth, in een ingezonden brief in dagblad De Telegraaf. ,,In dit land bestaan echter
behalve wachtlijsten in de zorg en het onderwijs ook 'wachtlijsten' in de veiligheidszorg. Politie en OM moeten door
capaciteitstekorten nu reeds ongeveer 80.000 zaken laten liggen waarin nota bene wel dadersporen bestaan. Het kabinet komt in
de week van 6 oktober met een omvangrijk veiligheidsplan. Ook dan blijft het feit dat er keuzen gemaakt dienen te worden. Als je
maar een pak koek hebt, dan kun je niet de gehele gemeente op de koffie uitnodigen. Als je beperkte capaciteit hebt, dan moet je
die inzetten voor de ergste zaken. En dan pakt het OM liever een tasjesdief of geweldpleger aan, dan dat er veel werk wordt
gemaakt van een fietsendiefstal".
De publicaties in de media werden ingegeven door een speech die mr. De Wijkerslooth op 3 oktober hield ter gelegenheid van het
afscheid van de Roemondse hoofdofficier van justitie, mr. W.J.B. Zeyl. Hieronder de volledige speech.
Symposium t.g.v. het afscheid van mr. W.J.B. Zeyl d.d. 3 oktober 2002
Fietsendiefstallen? Snelheidsovertredingen? Zolang de burger er niet van overtuigd is dat het gevaarlijk is om te hard te rijden - en
dat is het toch echt - wekt de strafrechtelijke handhaving weerstand op. Dat zei OM-topman mr. J.L. de Wijkerslooth donderdag 3
oktober bij het afscheid van de Roermondse hoofdofficier van justitie mr. W. Zeyl.
De Wijkerslooth, voorzitter van het College van procureurs-generaal, ging bij zijn speech bij het afscheid van hoofdofficier mr. Zeyl,
uitgebreid in op de aktualiteit. Hij sprak over een strafrechtketen die steeds verder onder spanning komt te staan en hoog
gespannen verwachtingen bij het publiek. In zijn speech geeft hij aan welke richting het OM in moet slaan wil het in de toekomst
het hoofd boven water kunnen houden.
Mr. J.L. de Wijkerslooth
De strafrechtelijke rechtshandhaving staat ter discussie. De misdaad neemt toe, zowel in kwantiteit als in ernst, terwijl
ondertussen de burgers veeleisender worden op het gebied van veiligheid. Die ontwikkelingen leiden er dan weer toe dat steeds
nieuwe aanspraken worden gedaan op een strafrechtsketen die toch al op zijn tandvlees loopt. Ik zal vanmiddag aangeven welke
richting het OM in moet slaan als het in de toekomst het hoofd boven water wil houden.
Dat zal ik doen door te proberen een antwoord te geven op een ingezonden brief die deze week in de Telegraaf stond. Ik citeer:
Waar zijn ze toch mee bezig in Den Haag? Het aantal fietsendiefstallen in ons land is enorm. Naar schatting worden jaarlijks één
miljoen tweewielers gejat. Vooral in de randstad is het een groot probleem. Junks maken zich op grote schaal schuldig aan het
stelen van fietsen. Het voornemen om een fiets te voorzien van een diefstal-preventiechip is prachtig, maar nog beter is het om
drugsverslaafden eens flink onder handen te nemen. Onbegrijpelijk vind ik de opvatting van de 'baas van het OM' de heer De
Wijkerslooth, die fietsendiefstal geen prioriteit wil geven omdat hij de aanpak van de zware criminaliteit veel belangrijker vindt. 1
miljoen gestolen rijwielen: dat is toch zware criminaliteit? Ondertussen bescherm ik mijn fiets met drie sloten tegen diefstal en
betaal ik 150 euro per jaar voor een fietsverzekering. En nu maar hopen dat mijn fiets er nog staat...anders wordt het wéér lopen,
voor de zoveelste keer.
Erik Oostrom, Utrecht
Deze Erik Oostrom stelt precies die vragen aan de orde waar wij op dit moment voor staan bij het OM. Hoe bewerkstelligen wij dat
wij ons met die vormen van misdaad bezig houden die maatschappelijk relevant zijn en hoe leggen wij onze keuzes uit?
Ik zal bij de beantwoording van die vraag vier deelonderwerpen aan de orde laten komen:
- De plaats van de strafrechtelijke handhaving
- De sturing van de opsporing
- De capaciteit van de keten
- De OM-organisatie
De plaats van de strafrechtelijke handhaving
Allereerst de plaats van de strafrechtelijke handhaving. Los van eventuele capaciteitstekorten zal men zich voordat men tot
strafrechtelijke handhaving overgaat, steeds de vraag moeten stellen wat in concreto de toegevoegde waarde van strafrechtelijke
repressie is. Het lijdt geen twijfel dat niet alles met strafrechtelijke repressie is op te lossen. Als er een norm is waarvan de
meeste mensen het nut niet inzien, zal deze grootschalig worden overtreden. Het zal dan uit het oogpunt van normoverdracht
weinig zin hebben om het strafrecht in te zetten.
Bij bepaalde vormen van drugscriminaliteit komen wij dicht in de buurt van die situatie. Wanneer een flink deel van de Nederlandse
jeugd zich ieder weekend in een uitgaansscène stort waar het gebruik van drugs als iets vanzelfsprekend gezien wordt, wordt het
wel heel erg moeilijk om daar met strafrechtelijke handhaving iets aan te veranderen.
Een ander voorbeeld zijn de geringe snelheidsovertredingen. Zolang de overheid er niet in slaagt de burger ervan te overtuigen dat
het gevaarlijk is om te hard te rijden - en dat is toch echt aantoonbaar het geval - wekt de strafrechtelijke handhaving eerder
weerstand op dan dat ze helpt het aantal overtredingen terug te dringen.
Wanneer criminaliteit situationeel of cultureel bepaald is, heeft het strafrecht helaas weinig toe te voegen. Daarmee ontstaat echter
nog niet een vrij domein. Het strafrecht is niet de enige methode om normconform gedrag te bevorderen. Dat kan ook door
preventieve en bestuurlijke maatregelen. Die zijn soms verbluffend eenvoudig: doordat bij de kaartjesautomaten op de NS-stations
aan de rechterkant een schot is geplaatst, kunnen potentiële bankpasdieven niet meer meekijken wanneer iemand zijn pincode
intoetst. Er is dan geen gelegenheid meer, dus ook geen dief. Wanneer automobilisten stug door gaan met te hard rijden op
woonerven, zal de gemeente verkeersdrempels neerleggen. Zoiets werkt veel beter dan de acceptgiro's van het CJIB.
De strafrechtelijke handhaving kan wel effect hebben in die situaties waarin de norm volop door preventie en door bestuurlijke
maatregelen wordt ondersteund. Het OM en de politie kunnen zich dan concentreren op de relatief schaarse rotte appelen in de
mand.
Als ik dan naar de fietsendiefstallen kijk, is dat een vorm van criminaliteit die in belangrijke mate cultureel bepaald is. Meneer
Oostrom legt de schuld voor de fietsendiefstal bij junks. Dat klopt maar ten dele. Fietsen worden ook grootschalig tegen de wil van
de eigenaar geleend door jongeren die allerminst verslaafd zijn. Junks zijn bovendien bij mijn weten zelf niet van die fanatieke
wielrijders. Zij stelen fietsen omdat er een markt voor is. Die één miljoen fietsen komen terecht bij een grote groep van burgers die
er blijkbaar geen probleem in zien om een gestolen fiets te kopen. Het normbesef op dit punt is kennelijk laag ontwikkeld. Tegen
die massaliteit valt niet op te rechercheren.
Sturing van de opsporing
Dat brengt me bij het volgende punt, de sturing van de opsporing. Hoe bepalen wij waar wij onze capaciteit met voorrang op willen
inzetten? Dan kom ik weer terug bij het voorbeeld van de fietsendiefstal. Het is niet zo dat wij daar helemaal niets aan doen. Even
afgezien van de zeldzaamheid van een heterdaadje, zal de politie in twee gevallen in ieder geval capaciteit vrij moeten maken voor
fietsendiefstal. Dat is allereerst als bekend is dat een bepaalde persoon stelselmatig in gestolen fietsen handelt. Het tweede geval
is als sprake is van de echt georganiseerde fietsendiefstal. Er zijn bendes die hele vrachtwagens vol fietsen vanuit Nederland in
oostelijke richting sturen.
Van vier groepen daders zullen politie en OM in elk geval structureel werk moeten maken als ze de misdaadbestrijding effectief
willen aanpakken. Allereerst zal de politie steeds in actie moeten komen in die zaken van enige ernst waarin de daders hetzij
bekend hetzij redelijkerwijs kunnen worden opgespoord. De op heterdaad betrapte fietsendief is een voorbeeld.
De tweede categorie is de systematische dader, ook wel veelpleger genoemd. Zo iemand genereert een grote hoeveelheid delicten
en zal daar mee door zal gaan zolang het strafrecht hem ongemoeid laat.
Ook de georganiseerde misdaad moeten we aanpakken, omdat die de samenleving kan ontwrichten door de gebruikte methoden
en de grootschaligheid.
De laatste categorie dader waar we steeds op moeten reageren, is de jeugd. Wij moeten er vroeg bij zijn om te voorkomen dat
iemand het verkeerde pad op gaat.
Dat hoeft niet steeds heel streng te zijn, maar de reactie moet wel duidelijk maken dat het eerste strafbare feit meteen ook het
laatste is geweest.
Dat zijn de categorieën daders waar de strafrechtelijke handhaving zich in elk geval op zal moeten richten. Er kan ook een indeling
gemaakt worden naar delictsoorten. Er komt binnenkort een aanwijzing van het OM waarin wij aan geven welk soort zaken in
beginsel zou moeten worden opgespoord. Het doel van die richtlijn is niet alleen om te zorgen dat een evenwichtige afweging wordt
gemaakt bij de inzet van de opsporingscapaciteit, maar vooral ook om te zorgen dat bepaalde zaken worden aangepakt die nu ten
onrechte blijven liggen. In die richtlijn wordt de prioritering gekoppeld aan de ernst van het feit en aan de opsporingsmogelijkheden.
De gehanteerde criteria zijn dan bijvoorbeeld of er wapens zijn gebruikt, hoe hoog het schadebedrag is, of het slachtoffer letsel
heeft.
De aanwijzing zit echter niet zo in elkaar dat nooit meer vormen van criminaliteit worden aangepakt die niet aan de criteria voldoen.
Het kan zijn dat een bepaalde vorm van inbraak weinig schade oplevert. Als er dan ook amper opsporingsindicaties zijn, is het niet
raadzaam om daar veel capaciteit voor vrij te maken. Dat wordt echter anders als in één wijk binnen korte tijd dat soort inbraken
heel vaak voorkomt. Dan moet daar gewoon mankracht voor worden vrijgemaakt.
Voor alle duidelijkheid: deze aanwijzing is geen defensief systeem om het OM werk te besparen. Het gaat er allereerst om dat wij onze middelen daar inzetten waar het te verwachten rendement voor de samenleving het grootst is. Om onze capaciteit effectief in te zetten - en het belangrijkste criterium voor die effectiviteit is of de handhaving helpt om de misdrijven tegen te gaan - zal veel meer dan nu het geval is vanuit een wetenschappelijke benadering gewerkt moeten worden. Dat veronderstelt dat gekeken wordt wat de hotspots zijn, waar de maatschappelijke pijn het grootst is, wat de ontwikkelingen zijn en hoe de daders te werk gaan. In het bedrijfsleven is het heel normaal dat om een marktanalyse te maken voordat men een investering doet, maar bij het OM moeten wij nog wat aan die gedachte wennen. Te vaak nog pakken wij iets aan omdat het op ons bureau komt of omdat iemand zegt dat het erg is.
Ten tweede leggen wij ons met de aanwijzing vast op een bepaald minimaal opsporingsniveau dat we de burgers willen bieden. En
dat niveau is niet zelden hoger dan nu het geval is. We moeten bijvoorbeeld af van de situatie dat de politie een inbraak telefonisch
afhandelt en niet meer langskomt om sporen te verzamelen. Als de overheid daar al niets meer aan doet, falen we zelfs als
nachtwakersstaat.
De capaciteit van de keten
Wanneer wij via de aanwijzing een minimumniveau van opsporing gaan bevorderen, betekent dat dus dat er meer zaken op ons af
gaan komen. Dat heeft gevolgen voor de capaciteit van de strafrechtsketen. Het is duidelijk dat die keten momenteel verschillende
zwakke schakels bevat die het rendement van het geheel nadelig beïnvloeden. Op de korte termijn valt daar enige winst te behalen
en op de lange termijn zijn ook de nodige systeemingrepen te bedenken die enige lucht verschaffen. Daarover is het OM op het
moment volop in dialoog. Er zal echter altijd een spanning blijven tussen prioriteit en capaciteit, hetgeen er dan weer toe leidt dat
de te maken keuzes nog scherper uitpakken.
In elk geval zullen wij in de lijn van het hiervoor besproken rationaliseringsproces ook bij de sancties sterk het maatschappelijk
rendement voor ogen moeten houden. Natuurlijk moet er een verhouding bestaan tussen de straf en de ernst van het feit, maar een
graadmeter moet toch ook zijn hoeveel toegevoegde waarde de strafrechtelijke reactie heeft.
De OM-organisatie
Het vierde punt waar ik aandacht wil schenken is de OM-organisatie. Ook die kan op rationelere leest worden geschoeid. Wij
moeten onze taken organiseren op het niveau dat die taak rechtvaardigt. Vanwege de historie werken wij nog sterk vanuit een
arrondissementaal stelsel, maar functioneel zijn die arrondissementsgrenzen niet altijd relevant. Soms moeten expertise en
voorzieningen op een landelijk niveau worden ingebed, soms op interarrondissementaal niveau, terwijl voor sommige commune
delicten de juiste schaal mogelijk kleiner is dan de arrondissementsgrens.
Neem nu de problematiek van door vreemdelingen gepleegde criminaliteit. De natuurlijke reflex is om te zeggen dat wij negentien
vreemdelingenofficieren in het leven roepen. Maar zijn die wel echt nodig? Krijgt zo iemand voldoende te doen in dat specialisme
om ook echt expertise te kunnen opbouwen en vasthouden? Is er dan nog wel voldoende samenhang tussen die negentien
vreemdelingenofficieren?
Aan de hand van zulke vragen zullen wij de komende tijd de verschillende specialismen tegen het licht moeten houden. Dat geldt
overigens ook voor de beheersfuncties. Ik kan me voorstel dat elk parket zijn eigen betaalkantoor moet hebben, maar geldt dat ook
voor de andere financiële functies?
Voor alle duidelijkheid, die zoektocht naar de juiste schaalgrootte is geen esthetische exercitie. Het doel is om de beschikbare
krachten zo te bundelen dat wij een zo hoog mogelijk rendement halen bij de bestrijding van de misdaad.
De eis van rationaliteit geldt vervolgens ook voor de wijze waarop de verschillende taken worden uitgeoefend. Bij de laatste OM-conferentie ging het over het vraagstuk van de kwaliteit. De eisen die het OM aan de ketenpartners stelt zijn hoog - wij willen meer cellen, meer recherche, minder technische sepots en meer zittingscapaciteit, maar hebben wij omgekeerd een goed verhaal als de buitenwereld ons tegenwerpt dat onze werkprocessen onvoldoende doordacht zijn? Er gaat veel voorbereidingscapaciteit op aan zaken die later ter zitting worden aangehouden. Kan het OM in elk van die gevallen zeggen dat dat aan de verdediging ligt? Kan het OM met de hand op het hart verklaren dat het nooit gebeurt dat een slachtoffer eerst een brief van het parket krijgt met de mededeling dat hij op de hoogte zal worden gehouden van het verloop van de strafzaak om vervolgens niets meer te horen?
Conclusie
De rode draad in dit verhaal is dat wij als OM voor alles wat wij doen, bij alle keuzes die wij maken, deugdelijke argumenten
moeten kunnen aandragen. Dat geldt ook voor een beslissing om niet-stelselmatige fietsendiefstal niet tot prioriteit te maken. Het
probleem is dat wij in het verleden wel aardig hebben willen zijn, maar niet duidelijk. Een systeem werkt pas als men niet te vaak
van koers verandert. Je moet bereid zijn om de weg die je inslaat ook uit te lopen, ook al brengt iemand je halverwege op andere
gedachten. Nu proberen wij te vaak van alles een beetje doen: een beetje milieucriminaliteit, een beetje kinderporno, een beetje
fietsendiefstallen, noem maar op. Ten dele is dat omdat wij zelf onvoldoende onze focus hebben bepaald, maar vaak ook omdat er
halverwege de rit aan ons getrokken werd, door de politiek, door het bestuur, door belangengroeperingen, door de media. De reflex
is bekend: iemand roept 'het kan toch niet zo zijn dat het OM niets doet aan profvoetballers met een vals paspoort" en voor je het
weet is er alweer een officier op gezet. Het gevaar is dan dat de prioriteitstelling bepaald wordt door degene die het hardst roept of
zeurt.
Ik citeer de Amsterdamse korpschef Jelle Kuiper over de inzet bij inbraken:
"Wij hebben ons afgevraagd wat wij nog wel en niet kunnen doen. Zo hebben wij besloten dat wij niet meer naar een inbraak zonder
dader gaan. Dat bleek een verkeerde keuze, omdat mensen soms buitengewoon emotioneel zijn. Dus als de meldkamer merkt dat
mensen geëmotioneerd zijn, wordt er toch een spoedmelding van gemaakt."
Met andere woorden: de politie komt pas kijken als het slachtoffer klaagt. Dat mag nooit de basis zijn voor opsporingsbeleid of voor
slachtofferbejegening.
Binnenkort komt het OM met een aanwijzing met minimumeisen voor de opsporing. Daarin staat aangegeven wanneer opsporing
geïndiceerd is, maar ook de keerzijde van de medaille: wanneer opsporing en vervolging in beginsel niet aan de orde zijn. Omdat
die criteria in een aanwijzing van het College staan worden ze tot onderwerp gemaakt van de politieke verantwoordelijkheid van de
minister waardoor de in die aanwijzing gemaakte keuzen ook politiek gelegitimeerd worden. Zo staan de officieren van justitie
steviger in hun schoenen wanneer ze 'nee' moeten zeggen tegen al die organisaties en belangengroeperingen die willen dat er 'een
beetje meer' of juist 'een beetje minder' wordt gedaan dan is afgesproken. Wij moeten af van de situatie waarin de moeilijkste
keuzes geheel aan de uitvoerenden worden overgelaten. Vergelijk het met een ziekenhuis met een beperkt aantal intensive care
bedden. Een arts zal steeds moeten beslissen welke patiënt van die bedden gebruik kunnen maken en welke niet. Dat kunnen
beslissingen van leven of dood zijn.
Het is dan zinvol als hogerop in de hiërarchie afspraken worden gemaakt over de invulling van de schaarste waarbij ook gekeken
wordt naar het algemene belang. Daarmee is de individuele arts nog niet van zijn moeilijke beslissing af, maar zijn beslissing past
in ieder geval in een breder kader.
Ook de strafrechtelijke handhaving vergt keuzes. Men kunt die keuzes zo transparant en rationeel mogelijk maken, maar het
maken van keuzes betekent nu eenmaal dat niet iedereen bediend kan worden.
Ik heb geprobeerd een antwoord te geven op de brief van Erik Oostrom. Het is misschien geen bevredigend antwoord voor degene
wiens fiets wordt gestolen terwijl hij hem met drie sloten had vastgemaakt, maar het is het beste antwoord dat wij onder deze
omstandigheden kunnen geven.
Naschrift n.a.v publikatie in De Telegraaf:
Er is geen sprake van dat het Openbaar Ministerie (OM) niets meer doet aan woninginbraak en fietsendiefstal, zoals De Telegraaf
kopte. Als er sprake is van georganiseerde fietsendiefstal en grootscheepse heling dan kunnen de daders op onze aandacht
rekenen. Als bij een inbraak veel is buitgemaakt of duidelijke sporen zijn achtergelaten, dan kan de recherche aan de slag. Bij
politie en OM werken mensen die het liefst achter elke crimineel zouden aangaan. Daarom zijn ze agent of officier geworden. In dit
land bestaan echter behalve wachtlijsten in de zorg en het onderwijs ook 'wachtlijsten' in de veiligheidszorg. Politie en OM moeten
door capaciteitstekorten nu reeds ongeveer 80.000 zaken laten liggen waarin wèl dadersporen bestaan. Het kabinet komt volgende
week met een groot veiligheidsplan. Feit blijft dat er keuzen gemaakt moeten worden. Als je maar één pak koek hebt, dan kun je
niet de hele gemeente op de koffie uitnodigen. Als je beperkte capaciteit hebt, dan moet je die inzetten voor de ergste zaken. En
dan pakken wij liever een tasjesdief of geweldpleger aan, dan dat er veel werk wordt gemaakt van een fietsendiefstal.
Mr. J.L. de Wijkerslooth,
Voorzitter van het College van procureurs-generaal
Copyright © 1995-2002 Voorlichtingsdienst OM