Actueel
Poortwachters van het recht
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 3-10-2002
Toespraak van de President van de Hoge Raad der Nederlanden mr.
W.E.Haak, op 27 september 2002, bij gelegenheid van het 50-jarig
bestaan van de NOVA.
Mijnheer de Deken, Dames en Heren,
De advocaat is niet zozeer veranderd, als wel de wereld om hem heen.
Bijna veertig jaar geleden, in 1963, toen de Orde elf jaar bestond,
werd ik advocaat in Amsterdam en lid van Uw Orde. Negen jaar heb ik de
advocatuur uitgeoefend in deze stad op een kantoor met zeven
compagnons en een paar junioren; toen een van de grootste kantoren van
Nederland. Wat is er dàn veel veranderd!
Negen jaar advocatuur is niet lang, maar toch weer net lang genoeg om
met een gevoel van nostalgie in uw midden te zijn, in een gezelschap
waar ik mij thuis voel nu ik nog zoveel gezichten ken en andere mij
vertrouwd zijn, omdat ze in wezen niet zoveel verschillen van die uit
1952, of 1963.
Dè advocaat is immers niet zozeer veranderd als wel de wereld om hem
heen en daarmee of daardoor zijn attitude, de wijze waarop de advocaat
in de veranderende samenleving zijn rechtshulp verleent.
In een woelige baaierd van uiteenlopende opvattingen in de balie over
de wijze van praktijkuitoefening bent U degene, mijnheer de Deken, die
samen met de Raad de eenheid binnen de Orde moet bewerkstelligen. Ook
voor buitenstaanders vallen uiteenlopende opvattingen en
verschijnselen binnen de Orde waar te nemen. Er zijn er onder U die
met begrijpelijke bezorgdheid hebben gesignaleerd hoe een
ongebreidelde marktwerking zich dreigt te verspreiden in de
advocatuur. Anderen zien dit als minder ernstig en dringen aan op
nieuwe commerciële praktijkvormen en -normen. Zij wijzen erop dat een
overwegend commerciële instelling niet alleen bij enkele
internationale kantoren valt waar te nemen, maar juist een trend is
bij de meerderheid van de advocaten. Je kunt het ook geheel anders
benaderen en met Quant zeggen: Het kwaliteitsdenken vervangt
verenigingsregels.
Ten gevolge van internationale ontwikkelingen heeft de economische
situatie zich gewijzigd, wat naar ik verwacht een relativerende
invloed zal hebben op ongenuanceerd marktdenken. Het belang van een
grote omvang is voor veel kantoren in elk geval niet meer maatgevend.
Er is een differentiatie in strategie ontstaan. Bovendien was
schaalvergroting voor meer dan 80% van de advocaten toch al nooit het
meest belangrijke doel.
Veerkracht van de advocatuur en spanning tussen onafhankelijke
dienstverlening en de belangen van cliënt en samenleving.
In ieder geval is er een verscheiden beeld van uiteenlopende belangen,
waarvan U, mijnheer de Deken, het centrale punt bent om ervoor zorg te
dragen dat Uw leden zich blijven identificeren met de regels die
gelden op grond van, of krachtens de Advocatenwet, die over vier dagen
een halve eeuw geleden in werking is getreden.
Ter gelegenheid van deze "cinquantenaire" zal vanmiddag het
onderzoeksrapport De balie in beeld worden becommentarieerd. Het
rapport geeft een positief beeld van de advocatuur. Of is dat schijn
en is het meer een bundeling cijfers en feiten waarachter de echte
zorgen schuil gaan? Schuyt heeft in het Advocatenblad al een schot
voor de boeg gegeven. Ik citeer: "Dit rapport biedt een hele hoop
cijfers, maar geeft niettemin weinig inzicht in de veerkracht en
maatschappelijke positie van de advocatuur.(..) De spanning tussen
onafhankelijke dienstverlening, de eisen van cliënten en de belangen
van de maatschappij, casu quo een goed functionerende rechtsstaat, is
daarvoor toch te groot", aldus Schuyt.
U hebt mij uitgenodigd in mijn kwaliteit van rechter en daarin vind ik
mijn legitimatie om vanuit mijn gezichtshoek over de veerkracht en die
spanning een paar opmerkingen te maken.
Ik werp nog even het strijklicht over het jongste verleden.De
advocatuur is het afgelopen decennium verzakelijkt. De markt doet een
sterker beroep op het ondernemerschap. Het gaat niet meer alleen om
het juridische vakmanschap. De adviespraktijk heeft zich verder
ontwikkeld, de procespraktijk is in vergelijking daarmee minder
lucratief.
Beroep of bedrijf?
In de jaren negentig is de discussie weer opgelaaid over de vraag of
de praktijkuitoefening van de advocaat voornamelijk als een beroep of
als een bedrijf moet worden beschouwd. Is het een ambt of is het pure
ondernemerschap? Die discussie is overigens van alle tijden. In het
begin van de vorige eeuw werd die vraag al gesteld, maar halverwege de
jaren negentig is de discussie daarover aangewakkerd door
verschillende omstandigheden. Ik noem in het voorbijgaan de medio
jaren negentig tegen de Orde aangespannen procedure naar aanleiding
van het verbod op het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen
advocaten en accountants, de rol van de advocaat in het strafproces en
in de media die naar aanleiding van de Commissie Van Traa en een
aantal geruchtmakende strafzaken de aandacht vroeg, en de recente
discussies rond het no-cure-no-pay-beginsel.
Natuurlijk, het valt niet te ontkennen dat de advocaat een economische
activiteit uitoefent en als zodanig als onderneming moet worden
aangemerkt in de zin van art. 81 van het EG-Verdrag. Het wordt met
zoveel woorden gezegd in het NOVA-arrest van het Europese Hof van
Justitie van 19 februari jl(1). En met evenveel woorden wordt het
benadrukt in de toelichting bij de aanbeveling van the Committee of
Ministers van de Raad van Europa van 25 oktober 2000 : "The practice
of the law has changed considerably in the last decades and
practitioners are being obliged to adopt a more commercial approach to
their activity".
De publieke taak..
Maar ook al is de advocaat ondernemer en ook al is hij nog zo
commercieel ingesteld, dit gegeven zal geen afbreuk mogen doen aan de
meest wezenlijke, publieke taak van de advocaat. Zo wordt in hetzelfde
NOVA-arrest de nadruk gelegd op de bevoegdheid van de Orde om
verordeningen vast te stellen in het belang van een goede uitoefening
van het beroep van advocaat en wordt gerefereerd aan essentiële regels
als de verplichting om de cliënt in volledige onafhankelijkheid en in
het exclusieve belang van die cliënt te verdedigen, de verplichting om
elk risico van een belangenconflict te vermijden en om een strikt
beroepsgeheim in acht te nemen. Ook in de zoëven door mij genoemde
toelichting bij de aanbeveling van de Committee of Ministers wordt
vooropgesteld: "..that lawyers should serve not only the interests of
their clients, but also those of the justice system as a whole". Het
gaat om de zorg voor de waarden die aan de rechtsstaat ten grondslag
liggen. Het is de zorg voor die waarden waar Uw Orde in zijn
vijftigjarig bestaan op heeft gehamerd, daarbij wijzend op de
bijzondere positie van de advocaat in de samenleving:
onafhankelijkheid, éénduidige loyaliteit aan de cliënt, integriteit,
en een door geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht verstevigde
vertrouwenspositie.
De praktijkuitoefening is in de afgelopen vijftig jaar veranderd, je
mag wel zeggen pluriform geworden. Maar de publieke taak van de
advocaat is onveranderd en zal dat ook moeten blijven.
In het Advocatenblad van 1978 trof ik een passage aan uit een
toespraak van Uw oud-Deken Max Rood, woorden die nog steeds actueel
zijn. Kort samengevat houdt die passage het volgende in: Het
voortbestaan van een krachtige balie is bestaansvoorwaarde voor de
rechtsstaat. De balie moet de overheid - politiek en economisch
machthebber - tegenspel bieden. Het recht is geen zekerheid, maar een
geheel van de meest rechtvaardige mogelijkheden, het is een dynamisch
begrip. Aldus heeft de advocaat ook de functie van rechtsvormer. De
rechter kan baanbrekende nieuwe beslissingen niet nemen als hij niet
op niveau de argumenten daarvoor door de advocatuur aangereikt krijgt.
Sterker nog: Hij kan niet op niveau functioneren zonder inbreng van
een sterke balie.
Een sterke balie in een wereld van nieuwe feitelijke en juridische
ontwikkelingen.
Daarmee kom ik op mijn invalshoek van rechter: De advocaat is de
poortwachter van het recht. Hij dient de rechtsstatelijke waarden te
verdedigen. Deze publieke taak heeft de advocatuur van oudsher gehad,
maar in de samenleving van nu klemt het belang van die taak temeer, nu
verschillende nieuwe (feitelijke) verschijnselen en (juridische)
ontwikkelingen veel van Uw vaardigheden zullen vergen. Ik noem er een
paar.
Een steeds verder gaande internationalisering van het recht zal op ons
afkomen. Het gemeenschapsrecht en het EVRM met daarnaast het
grondrechtencharter van Nice zullen toenemende aandacht vragen en het
interne recht beïnvloeden. Ook het internationale strafrecht ondergaat
wijzigingen, omdat het wordt geconfronteerd met geheel nieuwe
vraagstukken.
Het aansprakelijkheidsrecht komt in een nieuwe fase. Zijn er grenzen
aan het recht op materiële en immateriële schadevergoeding? Dient de
rechtspraak die grenzen te verleggen?
De samenleving wordt steeds verdergaand gefragmentariseerd met het
niet denkbeeldige gevaar van louter pragmatische in plaats van
dogmatisch-rechtszekere wetgeving. Dat zal een grotere toevlucht op de
rechter veroorzaken. Rechterlijke uitspraken zullen aan kwaliteit
winnen indien de rechter op uitputtende wijze wordt voorgelicht. Dit
leidt tot toenemende eisen die aan de rechtshulp worden gesteld.
De voortschrijdende informatie- en communicatietechnologie maakt het
weliswaar eenvoudiger om toegang te verkrijgen tot relevante
rechtsbronnen, maar genereert op haar beurt weer nieuwe
verschijnselen, zoals vraagstukken over veiligheid en privacy van
communicatie en van transacties. Mede als gevolg van de sterk
ontwikkelde informatie- en communicatietechnologie verwacht ik voorts
een toenemende grensoverschrijding van criminaliteit. Ook genetica- en
DNA-technieken en nieuwe technologieën ten dienste van de opsporing
van misdrijven zie ik als een gevolg.
Tegen de achtergrond van dit alles rijst de vraag hoe de Trias zich in
Nederland verder zal ontwikkelen. Is er een toenemende spanning waar
te nemen voor wat betreft de taakverdeling tussen de drie machten?
Zijn de wetgevende en uitvoerende macht nog op voldoende afstand van
elkaar (denk aan de regeerakkoorden of aan gelegenheidswetgeving bij
bestuursproblemen)? Of verdwijnt het dualisme verder achter de
horizon, ook al wordt naarstig betoogd dat men het nieuw leven wil
inblazen? Wordt ook daardoor een groter beroep op de rechter gedaan
dan een evenwichtige taakverdeling tussen de drie machten meebrengt,
omdat de burger zich gesteld ziet tegenover één groot en niet tot
luisteren bereid overheidsapparaat?
In deze zich wijzigende samenleving, zowel in het nationale als
internationale vlak, bent U allen, als poortwachters van het recht,
als eerste geroepen om bij te dragen aan de rechtsvorming,
rechtsontwikkeling en rechtsbescherming. Die taak rust niet alleen op
U in een procespraktijk, maar ook op U in welke buitenprocessuele
handeling die U als advocaat verricht dan ook. Ook daar vindt immers
rechtsvorming, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming plaats.
Natuurlijk krijgen rechtsvorming en rechtsontwikkeling bij uitstek
gestalte in rechterlijke uitspraken, omdat het de advocaat is die met
zijn procesmonopolie op vele rechtsgebieden - sinds niet al te lange
tijd geleden ook in strafzaken in cassatie - de motor is van nieuwe
ontwikkelingen in het recht en aldus een essentiële bijdrage levert
tot de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Talrijk zijn de
voorbeelden daarvan met als klassieke koploper het stakingsrecht dat
in Nederland louter jurisprudentieel tot ontwikkeling is gekomen door
de advocatuur en - dit zij terzijde opgemerkt - als we afgaan op de
Raad van Europa nog een ontwikkeling moet doormaken, aangezien de Raad
kort geleden oordeelde dat Nederlandse rechters te lichtvaardig
stakingen zouden verbieden.
Door de inzet van advocaten wordt het recht verder verfijnd. Om twee
recente voorbeelden te noemen: de doorbreking van de verjaringstermijn
bij vorderingen tot schadevergoeding in geval van asbestziekte(2), of
de toekenning van zogenaamde shockschade(3) in het geval van een
moeder die op schokkende wijze werd geconfronteerd met het ernstig
verminkte lichaam van haar kind dat kort tevoren bij een
verkeersongeval was omgekomen, wat tot geestelijk letsel bij haar had
geleid. Een vakkundige balie heeft deze rechtspraak bewerkstelligd.
Een vakkundige cassatiebalie.
Dit voert mij naar de civiele cassatiebalie.
Door fusies van advocatenkantoren dreigt de cassatiebalie, de in
vergelijking met andere lucratievere praktijken wellicht minder
winstgevende kroon op het werk van menig Haags kantoor, het
slachtoffer te worden van al te scherpe commercialiteit. De
continuering van een sterke cassatiebalie moet worden gestimuleerd. De
artikelen 407 lid 3, 426a lid 1 en 426b lid 3 Rv beperken in civiele
zaken de bevoegdheid in cassatie op te treden tot advocaten bij de
Hoge Raad. Deze bepalingen, die op zichzelf geen garantie bieden voor
deugdelijke rechtsbijstand in cassatie, leveren een moeilijk te
verklaren belemmering op voor terzake kundige cassatieadvocaten die
buiten het arrondissement Den Haag zijn gevestigd. Een gemengde
Commissie uit de Hoge Raad en de Haagse cassatiebalie heeft deze
problematiek onderzocht en wil thans - dit hebben de
Procureur-Generaal en ik de Minister van Justitie verzocht - samen met
het Ministerie onderzoeken of instelling van een onafhankelijk
instituut van cassatieadvocaten, die exclusief bevoegd zouden zijn om
in cassatie op te treden, wenselijk en mogelijk is.
Ook voor strafzaken zou een dergelijke ontwikkeling wenselijk zijn.
Verplichtingen voor balie en overheid.
Ik keer terug tot het thema van mijn toespraak.
Poortwachters van het recht bent U allen.
Zonder U kan de rechter niet functioneren. Integendeel, de
rechtsbedeling zou zonder U voor de overheid te kostbaar worden,
alleen al omdat U door Uw expertise voor de rechter veel tijdbesparend
voorwerk verricht. Maar dat schept verplichtingen voor U en ook voor
de overheid. Vanzelfsprekend rust op de balie de verantwoordelijkheid
niet te snel tot procederen over te gaan teneinde onnodige belasting
van het justitiële apparaat te voorkomen. In het strafrecht kan dit
laatste de advocaat uiteraard nauwelijks worden aangerekend. Maar ook
hier geldt dat procederen verplichtingen schept.Mij baart het
verschijnsel zorgen dat mede door toedoen van advocaten strafprocessen
zich vaker buiten dan in de rechtszaal lijken af te spelen. Omwille
van de belangen van de cliënt - vanzelfsprekend - en niet omwille van
de waarheidsvinding worden de media geïnformeerd, wat veelal selectief
gebeurt. Het publiek kan in die gevallen een vertekend beeld krijgen
van de zaak waarover de rechter heeft te beslissen, nog afgezien van
het sub iudice beginsel dat naar mijn mening hier teveel met voeten
wordt getreden.
De beschikbaarheid van de overheidsrechter is een grondwettelijk
recht. Maar het is een schaars goed, waarvan met zuinigheid gebruik
moet worden gemaakt. Daarvan ga ik uit. Maar àls er geprocedeerd moet
worden, dient de toegang tot de rechter niet te worden belemmerd. Ik
vestig in dit verband de aandacht erop dat grote groepen
rechtzoekenden verstoken kunnen blijven van rechtshulp en dus geen
toegang kunnen krijgen tot de rechter wegens te grote financiële
barrières. Ik doel hier op justitiabelen die niet behoren tot de groep
van zeer lage of zeer hoge inkomens. Voor de eerstbedoelde groep is
schrijnend dat de sociale advocatuur lijkt weg te sijpelen bij gebrek
aan voldoende subsidie van de overheid. Het doet mij plezier dat ik de
Minister zojuist heb horen toezeggen dat hij zal bevorderen dat de
toevoegingsbedragen worden verhoogd.
Ik vind het overigens zorgwekkend dat jongere advocaten minder
toetreden tot het toevoegingscircuit.
Ook voor diegenen die niet behoren tot de groep van zeer hoge
inkomens, is het veelal een probleem betaalbare en vooral snelle
rechtshulp te verkrijgen. Een rechtsbijstandverzekering biedt niet
onder alle omstandigheden soulaas. Een speciaal op die groep gericht
uurtarief zou uitkomst kunnen bieden. Het doet mij deugd dat de Deken,
zo heb ik hem althans zojuist begrepen, binnenkort met daarop gerichte
voorstellen zal komen.
Op de Orde rust de taak ervoor te waken dat het fundamentele recht op
toegang tot de rechter niet illusoir wordt. Het procesmonopolie dat in
belangrijke mate in handen van de advocatuur is, schept een
zwaarwegende verplichting.
Veerkracht en spanning.
Mijnheer de Deken, wat zal ik tot besluit Uw Orde toewensen?
Ik kom terug op de woorden "veerkracht" en "spanning" die Schuyt
bezigde ten aanzien van de advocatuur. Ik twijfel niet aan die
veerkracht, die de eerste vijftig jaar van de Advocatenwet en van de
Orde dwars door alle perikelen heen steeds aanwezig is geweest,
veerkracht als metafoor voor al hetgeen de advocatuur bezighoudt en
verricht. Maar ook twijfel ik niet aan de onvermijdelijkheid, ja zelfs
de noodzaak van spanning tussen onafhankelijke dienstverlening, de
eisen van cliënten en de belangen van de rechtsstaat. Die spanning
houdt de veerkracht levend. Die veerkracht wordt niet treffender tot
uitdrukking gebracht dan door twee poortwachters van het recht die in
de Special van het Advocatenblad over het vijftigjarig bestaan van de
Advocatenwet zijn vermeld, en wel de oudste en jongste beëdigde in Uw
Orde sinds de inwerkingtreding van de Advocatenwet; aan de in 1952
beëdigde mr. Th.L.van der Veen, 82 jaar en advocaat te Zutphen,
deskundige op het gebied van letselschade, die nog onlangs met succes
in een Mulderzaak de officier van justitie bestreed die ten onrechte
een procesmachtiging van hem eiste, en aan de jongste beëdigde de
22-jarige mr. Dominique Donkersloot, advocaat in Amersfoort, die zich
bezighoudt met familierecht en strafrecht.
Ik wens de leden van Uw Orde toe een volgende vijftig jaar met veel
spanning en veerkracht - als poortwachters ten dienste van de
rechtsontwikkeling, rechtsvorming en rechtsbescherming.
1 Zaak C-309/99; cf. M.Slotboom in Advocatenblad 2002, blz. 246 e.v.
2 HR 28 april 2000, NJ 2000, 431, ARB.
3 HR 22 febr. 2002, NJ 2002, 240, JBM