Algemeen ambtsbericht Angola
augustus 2002
Directie Personenverkeer, Migratie- en Vreemdelingenzaken i.o.
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag
070-348 56 12
27 augustus 2002
Inhoudsopgave Pagina
1 Inleiding 4
2 Landeninformatie 5
2.1 Basisgegevens 5
2.1.1 Land en volk 5
2.1.2 Geschiedenis 5
2.1.3 Staatsinrichting 11
2.2 Politieke ontwikkelingen 12
2.3 Veiligheidssituatie 19
2.4 Sociaal-economische situatie 25
2.5 Samenvatting 27
3 Mensenrechten 28
3.1 Juridische context 28
3.1.1 Verdragen en protocollen 28
3.1.2 Nationale wetgeving 28
3.2 Toezicht 30
3.3 Naleving en schendingen 31
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting 33
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering 34
3.3.3 Vrijheid van godsdienst 34
3.3.4 Bewegingsvrijheid 35
3.3.5 Rechtsgang 39
3.3.6 Arrestaties en detenties 39
3.3.7 Mishandeling en foltering 41
3.3.8 Verdwijningen, buitengerechtelijke executies en moorden 41
3.3.9 Doodstraf 41
3.4 Positie van specifieke groepen 42
3.4.1 Vrouwen 42
3.4.2 Minderjarigen 43
3.4.3 Dienstplichtigen 44
3.4.4 UNITA- en FLEC-aanhangers 46
3.4.5 Homoseksuelen 47
3.5 Samenvatting 48
4 Migratie 50
4.1 Migratiestromen 50
4.2 Opvang binnenlandse ontheemden 50
4.3 Minderjarigen 52
4.4 Activiteiten van internationale organisaties 55
4.5 Beleid andere Europese landen 55
4.6 Samenvatting 56
5 Samenvatting 58
Bijlage 1 Kaart van Angola
Bijlage 2 Lijst van gevangenissen in Angola
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
1 Inleiding
Dit ambtsbericht bevat een beschrijving van de situatie in Angola vanaf februari
2002 voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en de
besluitvorming over de mogelijke terugkeer van afgewezen asielzoekers. Het
actualiseert de inhoud van het vorige ambtsbericht van januari 2002, kenmerk
DPV/AM-743821, en de aanvullende brief van 17 april 20021, kenmerk DPV/AM-
766547.
In hoofdstuk 2 worden de politieke en militaire ontwikkelingen behandeld, evenals
de sociaal-economische situatie in Angola. Hoofdstuk 3 beschrijft de
mensenrechtensituatie per mensenrechtenthema, en gaat in op de positie van
specifieke groepen in de Angolese samenleving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op
de opvang van ontheemden en de opvangmogelijkheden voor alleenstaande
minderjarige asielzoekers (ama's), het beleid van andere westerse landen en de
activiteiten van internationale organisaties in Angola. Hoofdstuk 5 bevat een
samenvatting.
Aan de totstandkoming van dit ambtsbericht liggen vertrouwelijke rapportages van
de Nederlandse Ambassade te Luanda ten grondslag. Bovendien is gebruik
gemaakt van rapportages van andere EU-landen, VN-organisaties, niet-
gouvernementele organisaties (ngo's) en berichtgeving in de media. Daar waar
naar openbare bronnen wordt verwezen, zijn vaak ook vertrouwelijke bronnen
gebruikt. Voor een overzicht van de openbare bronnen wordt verwezen naar de
literatuurlijst.
1 Ten opzichte van de brief van 17 april 2002, zijn in dit ambtsbericht enkele data aangepast
(vergelijk § 2.2 Politieke ontwikkelingen)
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk2
Angola is gelegen in het zuidwesten van Afrika en grenst aan de Atlantische
Oceaan, de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia en Namibië. De
bevolking, die in 1999 geschat werd op slechts 12 miljoen inwoners, bestaat voor
45% uit kinderen onder de 15 jaar. Slechts 5% is ouder dan 60 jaar. De
Ovimbundu (37%), de Kimbundu (25%) en de Bakongo (13%) zijn de
belangrijkste bevolkingsgroepen. De officiële taal is Portugees, en dit is de enige
taal waarin het onderwijs plaatsvindt. Afrikaanse talen die gesproken worden zijn
Umbundu, Kimbundu, Kikongo en andere Bantu-talen. In principe is Portugees de
voertaal in Angola, maar in de grensgebieden wonen wel personen die naast hun
inheemse taal alleen Frans (DRC), of -in veel mindere mate- Engels (Zambia,
Namibië) spreken. Ook Duits of Afrikaans wordt wel gesproken, langs de grens
met Namibië. Aangenomen wordt dat ongeveer 70% van de Angolezen Portugees
spreekt; in Luanda is dit ongeveer 90%, in de meeste provincies 80%, in het
extreme noorden 55%, en in het extreme zuiden 25%.
Het land is verdeeld in 18 provincies: Bengo, Benguela, Bié, Cabinda (een enclave
tussen de DRC en Congo-Brazzaville), Cuando-Cubango, Cuanza Norte, Cuanza
Sul, Cunene, Huambo, Huila, Luanda, Lunda Norte, Lunda Sul, Malanje, Moxico,
Namibe, Uige en Zaire.
Geografisch kunnen een centraal hoogland, een overgangszone en een kustvlakte
worden onderscheiden. De rivieren zijn grotendeels onbevaarbaar. Het klimaat is
tropisch en vochtig in het noorden en subtropisch met minder regen in het zuiden.
Op het centraal hoogland is het koeler en valt meer regen dan in de kustvlakte. Het
regenseizoen loopt van oktober tot april.
De hoofdstad Luanda is onderverdeeld in municipio's, die bestaan uit een aantal comuna, die weer opgedeeld zijn in bairro's. De Angolese munteenheid is sinds 1 december 1999 de Kwanza. Deze kwam in de plaats voor de Kwanza Reajustado in de verhouding 1:1.000.000. De Kwanza Reajustado was nog tot 1 september 2000 in gebruik naast de nieuwe Kwanza. 1 USD was eind mei 2002 rond de 40 Kwanza.
2.1.2 Geschiedenis
De Angolese hoofdstad Luanda werd in 1575 door Portugal gesticht. De stad werd
een belangrijke schakel in de slavenhandel. Het duurde tot het begin van de
2 Europa Publications, Africa South of the Sahara 2002, Angola (Londen 2001)
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
twintigste eeuw voordat het binnenland onder koloniaal bestuur kwam. Tot 1974
hadden zich ongeveer 330.000 blanken in Angola gevestigd.
In de twintigste eeuw ontstonden apart van elkaar in verschillende delen van het
land vrijheidsbewegingen, die onafhankelijkheid van Portugal nastreefden. Vanaf
het midden van de jaren zestig konden drie groeperingen onderscheiden worden,
die er niet in slaagden samen een front te vormen:
· Movimento Popular de Libertaçao de Angola (MPLA), in hoofdzaak
voortgekomen uit de halfbloedgemeenschap in Luanda en de Umbundu
etnische groep uit de omgeving van de hoofdstad;
· Frente Nacional de Libertaçao de Angola (FNLA), grotendeels voortgekomen
uit de Bakongo etnische groep uit de noordelijke provincies; en
· Uniao Nacional para a Independençia Total de Angola (UNITA), opgericht
door Jonas Savimbi in 1966, en grotendeels steunend op de Ovimbundu en
andere etnische groepen uit de centraal-zuidelijke provincies.
Het kleinere Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda (FLEC) beijverde zich
voor onafhankelijkheid van de aparte Portugese kolonie Cabinda.
Na de anjerrevolutie in Portugal in 1974 probeerde Portugal zo snel mogelijk van zijn koloniën af te komen. In januari 1975 bereikten MPLA, UNITA en FNLA overeenstemming met de Portugese autoriteiten over de datum van onafhankelijkheid: 11 november 1975. Tot die datum zou Angola geregeerd worden door een overgangsregering met vertegenwoordigers van de drie onafhankelijkheidsbewegingen en Portugal. Deze regering kwam echter al spoedig ten val. Savimbi stelde dat de MPLA onvoldoende deed voor de Afrikanen en optrad als vertegenwoordiger van buitenlandse belangen. Angola verviel vervolgens aan de vooravond van de onafhankelijkheid in een burgeroorlog. In die strijd had de MPLA met Cubaanse steun Luanda in handen - waarmee zij aanspraak maakte op de erfenis van de koloniale staat - , terwijl een UNITA- FNLA-verbond zijn hoofdkwartier had in Huambo in het centrale hoogland. Het Zuid-Afrikaanse leger steunde UNITA vanuit het zuiden. Belangrijke nederlagen leidden ertoe dat het FNLA als beweging aan belang inboette.
De strijd in Angola stond lange tijd in het teken van de koude oorlog en de strijd tegen apartheid. Na het einde van de koude oorlog verlegden de strijdende groepen hun doel naar controle over (een deel van) de natuurlijke hulpbronnen van het land. Deze verschuiving van de inzet van de strijd werd vereenvoudigd door een aantal factoren. In de eerste plaats beschikt Angola over grote natuurlijke rijkdommen, zoals olie (met name in de oceaanbodem), en diamanten (in het binnenland). Na de onafhankelijkheid groeide het belang van de informele economie en het informele staatsbestuur. Dit gebeurde onder meer doordat een groot deel van de bevolking de postkoloniale overheid niet als legitiem ervoer, maar ook doordat de Angolese staat slecht geïnstitutionaliseerd was door de
6
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
koloniale machthebbers. De staat verzwakte, waardoor het mogelijk werd voor
gewapende groepen als MPLA (het regeringsleger), UNITA en FLEC om controle
te krijgen over bepaalde delen van het land, en de daar beschikbare natuurlijke
rijkdommen. Door het groeiende belang van de informele economie en door de
groeiende buitenlandse afzetmarkt werd het mogelijk die natuurlijke rijkdommen
te gelde te maken.
1991: vredesakkoord van Bicesse
In 1990, het einde van de Koude Oorlog, verlieten de Cubanen onder toezicht van
de VN Angola Verificatie Missie (UNAVEM I) Angola en in mei 1991 tekenden
de MPLA en UNITA de vredesakkoorden van Bicesse. In dat jaar werd ook
UNAVEM II opgericht ter verificatie van de implementatie van die akkoorden. In
de aanloop naar de akkoorden van Bicesse had de MPLA besloten de
eenpartijstaat op te heffen en de politieke partijen (met name UNITA) toe te staan.
Van het marxistisch-leninisme, dat in 1977, twee jaar na de overname van de
macht door de MPLA onder Augostinho Neto, tot staatsideologie was verheven,
werd in 1991 afstand gedaan en in datzelfde jaar werd een meerpartijensysteem
geïntroduceerd.
De periode 1992-1998: meerpartijenbewind, akkoorden van Lusaka
In 1992 volgden algemene presidents- en parlementaire verkiezingen. President
José Eduardo Dos Santos won de presidentsverkiezingen nipt met 49,6% van de
stemmen tegen Savimbi 40,1%.
Ook de parlementsverkiezingen werden een overwinning voor de MPLA. De
zetelverdeling werd als volgt: MPLA 129, UNITA 70, Partido Renovador Social
(PRS) 6, FNLA 5, Partido Liberal Democrata (PLD) 3. Zeven splinterpartijen
kregen ieder één zetel.
Hoewel de verkiezingen volgens de Verenigde Naties (VN) vrij en eerlijk waren
verlopen, verwierp UNITA de uitkomst en hervatte de burgeroorlog.
In 1994 tekenden de regering en UNITA, in een nieuwe poging de burgeroorlog te
beëindigen, de akkoorden van Lusaka na een jaar lang bemiddelen door de
speciale vertegenwoordiger van de VN, de Malinees Alioune Blondin Beye.
In de akkoorden van Lusaka werd onder meer bepaald dat:
- UNITA zijn wapens zou inleveren;
- een nationaal leger gevormd zou worden, waarin een gedeelte van de
UNITA troepen opgenomen zou worden;
- een regering van nationale eenheid en verzoening gevormd zou worden;
- het overheidsgezag uitgebreid zou worden naar gebieden die op dat moment
onder UNITA controle stonden;
- er een grote VN-vredesmacht zou komen (UNAVEM III).
In de daaropvolgende periode kwam in het algemeen de regering zijn
verplichtingen na, hoewel het optreden van de politie en in mindere mate het leger
7
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
in voormalige UNITA-gebieden veel kritiek opriep. De in de akkoorden voorziene
regering van nationale eenheid en verzoening werd uiteindelijk in april 1997
gevormd. Vier UNITA-ministers maakten er deel van uit.
In tegenstelling tot de regering voldeed UNITA niet aan zijn verplichtingen. Het
handhaafde een belangrijke militaire capaciteit. Verder droeg UNITA slechts
geleidelijk zijn gebieden over, en na soms terechte kritiek op het handelen van
de overheid in die vrijgekomen gebieden kwam het proces van overdracht tot
stilstand. Medio 1998 bleek steeds duidelijker dat Savimbi weigerde de
verplichtingen, voorvloeiend uit de Lusaka-akkoorden, zoals de overdracht van
gebieden aan de centrale regering en de demobilisatie van zijn troepen, na te
komen.
Op 1 september 1998 schorste de regering de vier UNITA-ministers en de 70
UNITA parlementsleden wegens het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden door
UNITA. De volgende dag publiceerde een comité van vijf seniore UNITA-leden
een manifest waarin scherpe kritiek op de leiding van UNITA werd geuit wegens
het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden. Dit comité splitste zich af van
UNITA en werd later UNITA-Renovada genoemd.
Vrijwel onmiddellijk erkende de Angolese regering de afgescheiden UNITA-leden
als de enige vertegenwoordigers van UNITA. De geschorste ministers en
parlementariërs werden, op enkelen na, in hun functies hersteld (ook zij die niet de
UNITA-Renovada aanhingen, maar wel de bombardementen op de
burgerbevolking door UNITA veroordeelden).3
De periode na december 1998: hervatting van de burgeroorlog
De militaire afspraken in de akkoorden van Lusaka verloren uiteindelijk in
december 1998 hun waarde toen het Angolese leger een offensief begon tegen de
UNITA-bolwerken Andulo en Bailundo in het centrale hoogland. UNITA, dat veel
sterker bleek dan verwacht, sloeg de aanval af en opende tegenaanvallen op de
steden Huambo en Kuito. Het offensief breidde zich uit en in augustus 1999 had
UNITA in grote delen van het land het regeringsleger (Forcas Armadas Angolanas
- FAA) in het defensief gedrongen. Na die overwinningen van UNITA
herbewapende het Angolese leger zich en startte in september 1999 operatie
"Restauro".
Vanaf het begin van operatie "Restauro" werden belangrijke overwinningen
behaald op UNITA, mede door aanvallen vanuit Noord-Namibië, mogelijk
gemaakt door een overeenkomst met president Nujoma van Namibië. Tot een
zelfde soort overeenkomst met Zambia kwam het niet, ondanks besprekingen op
hoog niveau tussen Zambiaanse en Angolese delegaties.
3 In het algemene spraakgebruik blijft verwarring bestaan over wat en wie de term UNITA precies aanduidt. Verderop in deze paragraaf wordt een korte beschrijving gegeven van de verschillende groepen die gebruik maken van de naam UNITA.
8
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Sinds 1999 heeft de gewapende vleugel van UNITA grote verliezen geleden,
waaronder steden, bases en vliegvelden die essentieel waren voor de bevoorrading.
Als gevolg daarvan was UNITA niet meer in staat een bedreiging te vormen voor
de staatsmacht. Savimbi ging hierop noodgedwongen over op guerrilla-tactieken.
Zonder de noodzakelijke centrale coördinatie vervielen rondzwervende gewapende
UNITA-guerrillagroepen, onder het mom van politiek geïnspireerde guerrilla-
activiteiten, tot - in hoofdzaak - banditisme. Waar vóór de operatie "Restauro" een
min of meer heldere scheiding bestond tussen door UNITA beheerst gebied en
door de regering beheerst gebied, kreeg het regeringsleger nu in principe overal
toegang. Wel raakten de regeringstroepen dunner gespreid over het land, waardoor
de mogelijkheden tot het bieden van bescherming aan burgers tegen dergelijke
gewapende groepen per saldo in vele gebieden verminderden.
De nadruk van de VN-bemoeienis lag voorafgaand aan de verslagperiode in
toenemende mate op pogingen om het VN-sanctieregime tegen UNITA effectief te
maken. De sancties omvatten onder meer een verbod op leverantie van wapens en
olieproducten aan UNITA en een verbod op de handel in diamanten afkomstig uit
UNITA-gebied. Dit sanctieregime werd aanvankelijk op grote schaal ontdoken.
UNITA bleef ondanks de sancties voldoende inkomsten verwerven om haar eigen
organisatie en de strijd gaande te houden.
Ondertussen was de oorlog ook voor personen in het regeringsleger een bron van
inkomsten geworden. Zo vindt bijvoorbeeld illegale diamantwinning en parallel
banditisme (met name veediefstal) plaats door hoge militairen van het
regeringsleger en lokale autoriteiten. Bendes voeren roofovervallen uit en vechten
onderlinge conflicten uit die vervolgens aan UNITA worden toegeschreven. Ook
kan niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen werd samengewerkt met
UNITA-strijders.
UNITA
De oorspronkelijke beweging UNITA, ontstaan in maart 1966 onder leiding van
Savimbi, viel in 1998 uiteen in twee groeperingen, die beide pretendeerden de
echte UNITA te zijn.
In de eerste plaats was er de gewapende factie van UNITA onder leiding van
Savimbi. Savimbi begon als leider van de onafhankelijkheidsbeweging UNITA,
die zich na de onafhankelijkheid omvormde tot een rebellenbeweging die de
legitimiteit van de MPLA-regering betwistte. Sinds eind 1999 was deze
rebellenbeweging niet meer in staat een conventioneel militaire bedreiging te
vormen voor de regering, en was zij overgegaan tot guerrilla-oorlogsvoering. De
troepen van Savimbi hadden vanaf dat moment voornamelijk nog invloed in grote
delen van het platteland.
De politieke factie van UNITA bestond sinds 1998 uit de parlementaire
vertegenwoordiging in Luanda. Deze was officieel één geheel, maar bestond in de
praktijk uit een schakering van loyaliteiten tussen UNITA-Renovada, onder
9
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
leiding van Manuvakola, en Savimbi. UNITA-Renovada beschouwde zichzelf als
de echte UNITA, omdat het de structuren van de partij in regeringsgebied via een
vreedzaam en open politiek congres in 1998 heeft overgenomen. Manuvakola was
in 1994 de vertegenwoordiger van Savimbi die het Lusaka-akkoord ondertekende.
Daar Savimbi zich niet aan het akkoord heeft gehouden, beschouwt Manuvakola
hem niet langer als leider van UNITA. Er maken enkele Renovada-ministers deel
uit van de regering, waaronder voormalig Renovada-leider Valentim.
Door een grote meerderheid4 van UNITA-leden in het parlement werd de
overname van de partij door Manuvakola echter niet of maar gedeeltelijk erkend.
Volgens hen was UNITA-Renovada een verlengstuk van de MPLA geworden
door de subsidies en privileges die de Renovada-leden genoten. Een invloedrijke
aanvoerder van deze groep in het parlement die aangeduid werd als UNITA-
Autonome, was Chivukuvuku.
Savimbi distantieerde zich sinds 1998 herhaaldelijk van beide politieke groepen in
Luanda, en voelde zich slechts politiek vertegenwoordigd door UNITA-
woordvoerders in Europa. Wanneer de UNITA-parlementsleden zich te veel
afzetten tegen Savimbi, viel hij hen vaak via de media aan. Over het algemeen
wordt aangenomen dat er geen direct contact was tussen Savimbi en de politieke
UNITA-groepen in Luanda. Renovada had te duidelijk afstand genomen van
Savimbi, en hoewel Autonome dichter bij Savimbi stond, maakte Chivukuvuku
teveel aanspraak op een eventueel presidentskandidaatschap om geaccepteerd te
kunnen worden door Savimbi.
De verschillende UNITA-groeperingen in het parlement speelden een relatief
invloedrijke rol, en kregen over alle onderwerpen het woord. Over het algemeen
lieten de UNITA-parlementsleden zeer kritische geluiden horen, en bij de
discussie over een nieuwe grondwet slaagde de UNITA-fractie erin met andere
partijen een front te vormen tegen de MPLA. De invloed van het parlement op de
regering is echter zeer betrekkelijk, zodat de stem van UNITA-parlementsleden in
het overheidsbeleid in de praktijk beperkt was.
Cabinda
In de enclave Cabinda, waar het grootste deel van de Angolese olieproductie en
dus van de olie-inkomsten vandaan komt, zijn verscheidene
onafhankelijkheidsbewegingen actief. Cabinda had voorheen een aparte koloniale
status5 gekregen, omdat Portugal aanvankelijk van plan was het olierijke Cabinda
4 15 van de 70 UNITA-parlementsleden steunden Manuvakola toen deze protesteerde tegen de wijze waarop Gato de macht binnen UNITA naar zich toetrok na de dood van Savimbi (zie ook § 2.2 Politieke ontwikkelingen). Dit aantal geeft enigszins de getalsmatige verhoudingen aan tussen UNITA-Renovada-aanhangers en overige UNITA-parlementsleden. 5 Het Verdrag van Simulambuco van 1885 maakte van Cabinda een Portugees protectoraat. In dit verdrag werd de territoriale integriteit van Cabinda gewaarborgd. In 1974 kondigde de Portugese regering een referendum aan over zelf-beschikking van Cabinda, maar dit
10
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
bij onafhankelijkheid in eigen handen te houden. Na de onafhankelijkheid werd Cabinda uiteindelijk toch weer een provincie van Angola.
Diverse afsplitsingen van de onafhankelijkheidsbeweging FLEC (Frente de
Libertaçao do Enclave de Cabinda), waaronder de FLEC-FAC (Forcas Armadas
de Cabinda) en de FLEC-Renovada, alsmede de FDC (Frente Democrática de
Cabinda) genoten brede steun van de bevolking en controleerden een groot deel
van de provincie. De regering heeft haar macht nooit echt voorbij de kuststrook en
de grotere steden kunnen vestigen. FLEC-groepen maakten zich de afgelopen
jaren schuldig aan ontvoeringen van buitenlanders, met name Portugezen. Als
voorwaarde voor vrijlating eisten de ontvoerders erkenning door Portugal van
Cabinda's recht op zelfbeschikking. Uiteindelijk werden de meeste gijzelaars
vrijgelaten voor losgeld.
FDC, FLEC-FAC en FLEC-Renovada hebben gewapende takken, en propageren
actief de gewapende strijd, al werd deze stellingname in de verslagperiode slechts
sporadisch in praktijk gebracht. De regering onderhield contacten met de politieke
factie van het gematigde FLEC-Renovada. Over de politieke organisatiestructuren
van de verschillende facties, en de onderlinge machtsverhoudingen is weinig
bekend. De voorzitter van FLEC is commandant Antonio Luis Lopes, en de vice-
voorzitter is predikant Anny Antonio Da Silva Kitembo. Van FLEC-FAC is Dom
Nzita Henriques Tiago de voorzitter, van de FDC Francisco Xavier Lubota, en van
FLEC-Renovada Antonio Bento Bembe.
De regering heeft aan het probleem-Cabinda altijd een lagere prioriteit gegeven
dan aan de strijd met UNITA. Stappen van de centrale autoriteiten die tot een
bescheiden toename van de lokale autonomie leidden, namen het separatisme
enige wind uit de zeilen. Deze stappen hielden echter niet veel meer in dan een
kleine ophoging van de middelen voor de gouverneur, en een toegenomen
bereidheid van de regering om over geschilpunten te praten met
onafhankelijkheidsgroepen in Cabinda. Een groot verschil met de houding van de
regering ten opzichte van andere provincies is niet te onderscheiden. De
gouverneur van Cabinda is evenals de gouverneurs van andere provincies lid van
de MPLA, en benoemd door de president.
2.1.3 Staatsinrichting
De Angolese grondwet dateert van 11 november 1975 en is een aantal malen,
laatstelijk op 26 augustus 1992, herzien. De laatste herziening betrof de invoering
van een meerpartijensysteem. Sinds geruime tijd is binnen de Nationale
referendum werd nooit gehouden; bij de onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda tot onvervreemdbaar deel van Angola verklaard. Bron: Amnesty International, Angola. Extrajudicial executions and torture in Cabinda (april 1998)
11
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Assemblee een Commissie voor Constitutionele Hervorming doende een geheel
nieuwe grondwet te ontwerpen.
De Republiek Angola (tot augustus 1992 de Volksrepubliek Angola) is in naam
een parlementaire meerpartijendemocratie, in feite echter een republiek met een
sterk presidentieel systeem. De president is tevens opperbevelhebber van de
strijdkrachten. Hij benoemt (en ontslaat) de overige leden van het kabinet, hij
benoemt de rechters van het Hooggerechtshof en schrijft verkiezingen uit. Sinds
januari 1999 staat de president direct aan het hoofd van het kabinet, en is de
functie van eerste minister opgeheven.
De volksvertegenwoordiging bestaat uit één kamer, de Nationale Assemblee
(Assembléia Nacional), en heeft 220 zetels. De leden worden volgens het systeem
van evenredige vertegenwoordiging gekozen, in principe voor een termijn van vier
jaar. Op 29-30 september 1992 werden echter de laatste verkiezingen gehouden,
zowel voor het parlement als voor de president, die tevens de eerste
meerpartijenverkiezingen waren. Sindsdien zijn nieuwe verkiezingen steeds
uitgesteld in verband met de burgeroorlog.
Aan het hoofd van de provincies staat een gouverneur, bijgestaan door een vice-
gouverneur, die beiden door de president benoemd worden.
Het rechtssysteem is gebaseerd op Portugees burgerlijk recht en op gewoonterecht.
De onafhankelijkheid van de rechtspraak is in de grondwet vastgelegd.
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid is 18 jaar.
2.2 Politieke ontwikkelingen
Voorafgaand aan de verslagperiode vond voornamelijk een woordenspel plaats
over vredesbesprekingen. De regering toonde zich, als gevolg van de sterke
militaire positie ten opzichte van Savimbi, bereid tot dialoog, hoewel niet met
Savimbi zelf, en wilde de Lusaka-akkoorden zeker niet ter discussie stellen;
Savimbi wilde juist onderhandelen over de Lusaka-akkoorden. De regering had
voorzichtig toegestaan dat de VN contact zochten met een vertegenwoordiger van
Savimbi's UNITA in de Verenigde Staten, en Savimbi was inmiddels bereid om
de Lusaka-akkoorden als uitgangspunt voor onderhandelingen te nemen. In de
praktijk had dit de partijen nauwelijks dichter bij elkaar gebracht, en tot geen enkel
concreet voorstel voor de vredesbesprekingen geleid, noch van de kant van de
regering, noch van de kant van Savimbi.
In de maanden januari en februari 2002 maakte het regeringsleger een grote
opmars, vooral in de provincie Moxico, waar Savimbi en zijn hoogste
functionarissen zich zouden bevinden. Verscheidene hoge UNITA-functionarissen
werden in deze maanden gedood of gevangen genomen, of liepen over naar
regeringszijde.
12
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Op 22 februari 2002 werd Savimbi in een vuurgevecht met het regeringsleger
gedood.
Staakt-het-vuren-akkoord tussen regering en UNITA
Aanvankelijk reageerde de regering afwijzend op de oproepen vanuit binnen- en
buitenland om in reactie op de dood van Savimbi een eenzijdig staakt-het-vuren af
te kondigen. President Dos Santos noemde begin maart de verwachting dat de
regering aan die oproepen tegemoet zou komen nog `absurd'.6 Maar op 13 maart,
bijna drie weken na de dood van Savimbi, gaf de Angolese regering het leger
opdracht aanvallende militaire acties tegen Savimbi's UNITA op te schorten. Ook
werd aangekondigd dat een programma opgezet zou worden om gedemobiliseerde
UNITA-strijders te integreren in de Angolese samenleving. De regering ging nog
steeds uit van uitvoering van het Lusaka-protocol. Omdat een tweede
verkiezingsronde, die in 1992 nooit plaatsgevonden had, niet meer mogelijk was
zonder Savimbi, gaf de Angolese regering aan een politieke en juridische
oplossing te zoeken voor dit probleem. In de tussentijd kondigde de regering aan
UNITA-functionarissen aan te zullen stellen op die posten (ministers-,
gouverneurs-, ambassadeursposten etc.) die onder het Lusaka-protocol aan UNITA
waren toegewezen.7
Twee dagen na de opschorting van alle offensieve militaire acties tegen UNITA,
kondigde de regering aan dat in Moxico in Oost-Angola een wederzijds staakt-het-
vuren overeengekomen was met een delegatie onder leiding van de chef-staf van
UNITA, Kamorteiro.8 Op 20 maart 2002 spraken Kamorteiro en Generaal Nundo
van het Angolese leger elkaar opnieuw, met het doel tot een definitief staakt-het-
vuren te komen.9 Op 4 april 2002 ondertekenden Kamorteiro en Nundo een
officiële staakt-het-vuren-overeenkomst, in de vorm van een Memorandum of
Understanding (MoU), addendum bij de Vredesakkoorden van Lusaka van
november 1994. Deze overeenkomst op militair niveau moet de weg vrij maken
voor verdere besprekingen op politiek niveau.
Hoewel de nadruk wordt gelegd op de verzoening tussen de regering en UNITA,
betekent het akkoord van 4 april 2002 in feite de overwinning van de regering op
UNITA. Door de VN-sancties was UNITA zo verzwakt geraakt, dat er voor de
ondervoede strijders weinig anders opzat dan in te gaan op het aanbod tot een
6 Jornal de Angola, Interview met president Dos Santos door Voice of America: `To declare a
unilateral ceasefire would be absurd' (1 maart 2002)
7 Declaration by the government of the Republic of Angola (13 maart 2002)
8 UNSC, (S/2002/300) Identical letters dated 20 March 2002 from the Permanent
Representative of Angola to the United Nations addressed to the Secretary-General and the
President of the Security Council (21 maart 2002), en REUTERS, Angola ceasefire talks
delayed report (18 maart 2002)
9 AFP, Tweede overleg tussen Angolees leger en rebellen (21 maart 2002)
13
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
staakt-het-vuren. Savimbi had in de laatste maanden van zijn leven al het
standpunt opgegeven dat de Lusaka-akkoorden opnieuw ter discussie gesteld
zouden moeten worden. De dood van Savimbi betekende bovendien dat, om over
vrede te onderhandelen, de regering niet terug hoefde te komen op haar standpunt
dat zij niet met Savimbi zelf wenste te onderhandelen. In deze situatie kon dan ook
binnen relatief korte tijd overeenstemming bereikt worden over voortzetting van
de uitvoering van het Lusaka-protocol.
Door middel van het Memorandum of Understanding committeerden de partijen
zich op 4 april 2002, conform de akkoorden van Lusaka, aan de militaire
agendapunten die deel uitmaakten van het Lusaka-akkoord, en in maart 2002 reeds
mondeling overeengekomen waren. Deze houden in een staakt-het-vuren, de
demilitarisatie van de UNITA strijdkrachten en de integratie van een deel van deze
strijdkrachten (5000 militairen) in het regeringsleger en de politie. Het akkoord
behelst tevens een reïntegratie-programma en de oprichting van een `vierde tak'
van het leger, die zich bezig moet gaan houden met nationale wederopbouw.10
Onmiddellijk na de ondertekening werden enkele belangrijke UNITA-
bevelhebbers opgenomen in het Angolese regeringsleger11, en werd begonnen de
naar schatting 50.000 UNITA-strijders bijeen te brengen en te ontwapenen of te
integreren in het regeringsleger.12 Elke ondercommandant van UNITA kreeg een
kamp tot zijn beschikking waar hij zijn, vaak uitgehongerde, troepen kon
onderbrengen. In juni 2002 waren in geheel Angola 38 demobilisatiekampen (ook
wel inkwartieringskampen genoemd) opgezet13, waarin volgens de regering reeds
79.000 voormalige UNITA-strijders waren aangekomen.14
Reeds vóór de ondertekening van het MoU had het parlement op 2 april 2002
unaniem een voorstel aangenomen, ingediend door de regering, voor een nieuwe
Amnestiewet, met een geldigheid tot 45 dagen na de dag dat de wet van kracht
werd.15 Die periode van 45 dagen gaf aanleiding tot hevige debatten in het
parlement, daar oppositiepartijen de periode te kort vonden om strijders uit
verafgelegen gebieden de kans te geven zich op tijd aan te melden. In de praktijk
werd de termijn echter niet zo strikt genomen; ook in de maanden na het verloop
van de termijn meldden zich nog voormalige UNITA-strijders bij de
demobilisatiekampen, zonder dat dit tot problemen leidde.
Onduidelijk is welke de precieze tekst van de Amnestiewet is; minstens twee
versies circuleren, die beide als gezaghebbend beschouwd worden. In de ene tekst
10 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
UNSC, (S/2002/300) Identical letters dated 20 March 2002 from the Permanent
Representative of Angola to the United Nations addressed to the Secretary-General and the
President of the Security Council (21 maart 2002) en UNOA/HRD, Weekly report (1 april
2002), p. 1
11 Jornal de Angola (7 april 2002)
12 Jornal de Angola (6 april 2002)
13 Jornal de Angola (23 april 2002)
14 IRIN, More than expected in demob camps, govt can't cope (12 juni 2002)
15 Angop, Parliament unanimously passes amnesty law (3 april 2002)
14
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
wordt amnestie afgekondigd voor `alle misdaden begaan in het kader van het
gewapende conflict tussen UNITA-strijdkrachten en de regering'. In de andere
tekst wordt gesproken van amnestie voor `alle militaire misdaden en misdaden
tegen de staatsveiligheid in het kader van het Angolese conflict'. De wet is in
eerste instantie gericht op UNITA en het Angolese regeringsleger.
In het MoU van 4 april 2002 garandeerde de Angolese regering dat een
Amnestiewet zou worden aangenomen voor genoemde misdaden. In feite was
deze wet, op het moment van tekening van het MoU dus al door het parlement
aangenomen. De speciale adviseur voor Afrika van de secretaris-generaal van de
Verenigde Naties (VN), Ibrahim Gambari, maakte kenbaar dat de VN reserves
heeft ten aanzien van die amnestie (`... UN, as a matter of principle, does not
recognise the validity of any amnesty granted in respect of crimes against
humanity or war crimes which may have been committed in the context of the
conflict ...'), en zaaide daardoor een aanzienlijke mate van onrust binnen de
militaire gelederen (zowel van het regeringsleger als van UNITA). De militaire
leiding van UNITA en ook bepaalde generaals van het regeringsleger waren
bezorgd dat deze VN-reserve negatieve effecten zou hebben op de bereidheid van
sommigen binnen UNITA de wapens neer te leggen.
Niet alleen de opstelling van de VN heeft twijfels doen rijzen over de haalbaarheid
van de demobilisatie. Binnen zeer korte tijd na de ondertekening van het staakt-
het-vuren meldden zich tienduizenden voormalige UNITA-strijders en hun
familieleden in de demobilisatiekampen. Het overgrote deel van de voormalige
strijders was zwaar ondervoed. De Angolese regering vroeg de internationale
organisaties de voedsel- en gezondheidszorg in deze kampen op zich te nemen,
maar deze organisaties kwamen voor de ondertekening van het staakt-het-vuren
reeds met moeite tegemoet aan de hulpvraag van de grote aantallen ontheemden
die Angola kent. Desalniettemin zetten de internationale organisaties de eerste
hulpverleningsoperaties in gang. In mei 2002 gaven hulporganisaties echter aan
dat zij de onverwacht grote toestroom niet aankonden, en dat als gevolg daarvan in
de kampen ongeveer vijf personen per dag stierven.16 Het succes van de
demobilisatie zal daarom afhangen van de mate waarin de regering haar aandeel
op zich neemt in het bieden van opvang die aansluit op de verwachtingen en
wensen van de voormalige strijders.
Ontwikkelingen binnen UNITA
Binnen UNITA waren meerdere kandidaten voor de opvolging van Savimbi. Uit
de militaire factie van Savimbi zelf kwamen twee kandidaten, namelijk de
gematigder Antonio Dembo, de vice-president van UNITA, en de hardliner Paulo
Lukamba `Gato', de secretaris-generaal van UNITA. Dembo stierf echter enkele
dagen na de dood van Savimbi17. Gato riep zichzelf uit tot coördinator van een
16 Reuters, UN forecasts Angolan peace but warns of starvation (21 mei 2002)
17 Volgens UNITA stierf Dembo aan acute diabetes, maar onafhankelijk onderzoek naar de
doodsoorzaak is niet uitgevoerd.
15
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
management commissie voor UNITA, die de mogelijkheden zou gaan
onderzoeken om een einde aan alle geweld in Angola te maken. Deze commissie
zou voorbereidingen treffen voor een congres, waarop alle UNITA-groeperingen
samen een nieuw leiderschap zouden moeten kiezen.18
Vooralsnog tonen de verschillende stromingen binnen UNITA (de politieke facties
in Luanda, de militaire facties in het veld, en de vertegenwoordigers in Europa)
een redelijke mate van saamhorigheid. Na de ondertekening van het Memorandum
of Understanding brak een openlijk leiderschapsconflict uit tussen generaal Gato
en Manuvakola, de leider van UNITA-Renovada, één van de politieke UNITA-
facties in Luanda.19 Lukamba Gato gaf sindsdien aan niet beschikbaar te zijn voor
het voorzitterschap van UNITA.20
Aanvankelijk werden de besprekingen tussen UNITA en de regering door UNITA-
vertegenwoordigers21 in het buitenland als `farce' bestempeld. Enige tijd waren er
geruchten dat Kamorteiro, evenals secretaris voor externe relaties, Sakala, en
secretaris-generaal Gato, door de Angolese regering waren gearresteerd en vanuit
een positie van gevangenschap aan de vredesbesprekingen deelnamen.22 Eind
maart 2002 gaf Isaias Samakuva, de UNITA-vertegenwoordiger in Parijs echter
een verklaring uit, dat hij Lukamba Gato's management commissie erkende en
steunde.23 In dezelfde week tekenden 55 van de 70 UNITA-parlementsleden een
verklaring waarin zij steun betuigden aan de management commissie van
Lukamba Gato. Manuvakola was één van de parlementsleden die de verklaring
niet ondertekenden.24 Eind juli 2002 trad Manuvakola af als leider van UNITA-
Renovada, naar verluidt om de onderhandelingen over hereniging van de
verschillende UNITA-facties niet verder op te houden.25
Vredesproces
De Angolese regering voorziet twee fases in het vredesproces. In de eerste fase
zullen militaire kwesties aan de orde gesteld worden en zullen de afspraken uit het
Memorandum of Understanding ten uitvoer moeten worden gebracht. In de tweede
fase zouden de politieke afspraken in het Lusaka-protocol uitgevoerd moeten
worden. Dit zou onder andere inhouden dat UNITA-functionarissen
kabinetsposities, gouverneurs- en ambassadeursposten aangeboden zouden
18 UNOA/HRD, Weekly report (18 maart 2002), p. 2
19 Manuvakola verklaarde op 9 april dat UNITA op dat moment twee woordvoerders had,
namelijk die van de democraten waaronder hijzelf, en die van de management commissie, die
een dictatoriale ideologie geerfd heeft van Savimbi. Bron: Jornal de Angola (10 april 2002)
20 Jornal de Angola, Interview met Paulo Lukamba Gato (13 april 2002)
21 Isaias Samakuva van de vertegenwoordiging van UNITA in Parijs, Rui Oliveira van de
vertegenwoordiging in Portugal, Adalberto da Costa van de vertegenwoordiging in Rome.
22 REUTERS, Angola armed forces report truce, rebels cry foul (16 maart 2002)
23 Folha 8 (week 12 2002)
24 Agora (week 13 2002)
25 IRIN, UNITA-Renovada leader steps down (31 juli 2002)
16
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
krijgen. De tweede fase zou moeten leiden naar verkiezingen binnen twee tot
tweeëneenhalf jaar.26
De regering heeft moeten toegeven dat verkiezingen niet plaats zullen kunnen
vinden in 2002, zoals voorafgaand aan de verslagperiode steeds werd volgehouden
door verscheidene regeringsfunctionarissen. De Angolese regering heeft
aangegeven UNITA tijd en ruimte te zullen bieden om zich te reorganiseren en
terug te keren naar de politiek. Daarnaast is het van belang dat de 4 miljoen
ontheemden geregistreerd worden, en de demobilisatie van militairen wordt
voltooid.27 Kiezersregistratie en bewegingsvrijheid moeten dus gegarandeerd
kunnen worden, maar ook is het van belang dat er vorderingen worden gemaakt
met de opstelling van de nieuwe grondwet.28
De tweede ronde van de verkiezingen uit 1992, die volgens het Lusaka-protocol
nog gehouden moeten worden, zijn wat MPLA betreft van de baan, aangezien
Savimbi niet meer deel kan nemen aan die verkiezingen.29
In december 2001 gaf president Dos Santos nogmaals aan zich niet opnieuw
kandidaat te zullen stellen voor het presidentschap. Hierop ontstond een publieke
discussie over zijn opvolging, die de tegenstellingen tussen de gematigden en
hardliners binnen de MPLA duidelijker aan het licht bracht. Waarnemers sluiten
niet uit dat Dos Santos zijn besluit zal terugdraaien.
Cabinda
Gesprekken op ambtelijk niveau over verruiming van de provinciale autonomie
van Cabinda duren voort, evenals de low-level militair-politionele acties tegen het
- in omvang beperkte - gewapende verzet. Er zijn geen spectaculaire recente
ontwikkelingen te vermelden. De centrale regering wil de
onafhankelijkheidsbewegingen die opereren in Cabinda betrekken in het
wapenstilstandsproces dat op gang is gekomen met het Memorandum of
Understanding van 4 April 2002. Daarbij zou, volgens bronnen binnen OCHA, het
Fonds voor Vrede en Verzoening, dat op 11 november 2001 ter ere van 25 jaar
onafhankelijkheid van Angola door de Angolese regering werd ingesteld, ook voor
Cabinda geldig worden. Een - onbekend - aantal prominente FLEC-
functionarissen zou daar positief op gereageerd hebben.
26 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
p. 3
27 Jornal de Angola, Interview met president Dos Santos door Voice of America: `To declare a
unilateral ceasefire would be absurd' (1 maart 2002)
28 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (januari 2002), p. 1
29 UNOA/HRD, Weekly report (18 maart 2002), p. 2
17
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Buitenlandse betrekkingen
In het recente verleden was het buitenlands beleid van de Angolese regering met
name gericht op het verkrijgen en behouden van internationale steun voor de VN-
sancties tegen UNITA. De internationale gemeenschap nam de sancties over het
algemeen zeer serieus, maar tegelijkertijd werd er druk op de Angolese regering
uitgevoerd om wantoestanden op het gebied van binnenlands bestuur (corruptie)
en economisch beleid recht te zetten.
Met de dood van Savimbi is in de houding van de internationale gemeenschap het
accent verschoven van conditionele steun naar druk op de regering om met een
duidelijk en constructief plan voor vrede en ontwikkeling te komen.30
Tegelijkertijd besloot de VN Veiligheidsraad de sancties tegen UNITA met zes
maanden te verlengen, al werd een uitzondering gemaakt voor de reisrestricties
voor UNITA-functionarissen. De Angolese regering wilde per zaak bekijken of
opheffing van de reisrestricties van UNITA-functionarissen geboden was, en pas
overgaan tot algehele opheffing van de restricties als de internationale
gemeenschap overtuigd zou zijn dat alle UNITA-leden de optie van een militaire
oplossing van het conflict afgezworen hebben.31 De Organisatie van Afrikaanse
Eenheid (OAU) sprak op 1 mei 2002 haar steun uit voor het besluit van de
Veiligheidsraad om de sancties te verlengen `tot er onomkeerbare vrede'
geconstateerd kon worden.32
Op 17 mei 2002 besloot de Veiligheidsraad toch de reisrestricties voor alle
UNITA-leden gedurende drie maanden op te heffen, om zo de interne en externe
afdelingen van UNITA de mogelijkheid te geven elkaar te ontmoeten, zodat zij
over de politieke reorganisatie van UNITA konden beraadslagen.33
Tijdens een 16-daags bezoek in april 2002 aan Angola heeft overleg plaatsgevonden tussen een Angolese regering en de speciale adviseur voor Afrika van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ibrahim Gambari, over de rol van de Verenigde Naties in het vredesproces. Deze gesprekken leidden tot de volgende afspraken. De VN zullen als waarnemer fungeren van de Joint Military Commission34, de commissie die belast is met de uitvoering van het Memorandum of Understanding, en daarvoor 11 waarnemers leveren. Verder zullen de VN technische en materiele assistentie gaan verlenen bij de inkwartiering van voormalige UNITA-strijders, en humanitaire hulp verlenen aan de families van die strijders, alsmede de humanitaire hulp blijven voortzetten voor de reeds aanwezige
30 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (maart 2002), p. 2
31 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
p. 4, en Jornal de Angola (20 april 2002)
32 IRIN, OAU backs UNITA sanctions until peace irreversible (1 mei 2002)
33 IRIN, UNITA welcomes suspension of travel sanctions (22 mei 2002)
34 De Joint Military Commission bestaat uit een militaire vertegenwoordiger van de regering,
een militaire vertegenwoordiger van UNITA, een militaire vertegenwoordiger van de VN, en
een militaire vertegenwoordiger van de drie Troika-landen, namelijk de Verenigde Staten,
portugal en Rusland.
18
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
ontheemden.35 In een rapport aan de Veiligheidsraad stelde de secretaris-generaal
van de VN, Kofi Annan voor om het mandaat van het VN-bureau in Angola
(United Nations Office for Angola (UNOA)) uit te breiden, en het bureau te
hernoemen tot missie (United Nations Mission to Angola (UNMA)). Deze missie
zou zich moeten richten op enerzijds politieke en militaire zaken en
mensenrechten, en anderzijds humanitaire en ontwikkelingszaken, en economisch
herstel.36 Na steun voor dit voorstel van de kant van Angola, stemde de
Veiligheidsraad met het voorstel in.37
Angola heeft troepen gelegerd in de DR Congo, Congo-Brazzaville en Namibië,
en voert af en toe onofficieel acties uit in Zambia. De noodzaak van de
aanwezigheid in Namibië, Zambia en de DR Congo is sterk afgenomen nu een
staakt-het-vuren is overeengekomen met UNITA. Niettemin heeft Angola zich nog
maar gedeeltelijk teruggetrokken uit de DR Congo, en blijft het in dat land een
belangrijke actor aan de kant van president Kabila. In Congo-Brazzaville steunt
Angola bondgenoot president Sassou-Nguesso bij de gevechten die daar sinds
begin april 2002 opnieuw zijn uitgebroken tussen het regeringsleger en de Ninja-
milities.38
2.3 Veiligheidssituatie
In deze paragraaf wordt eerst een overzicht gegeven van de strijdkrachten
waarover de Angolese overheid beschikt, en van de kracht en samenstelling van
UNITA en FLEC-facties. Vervolgens worden de militaire ontwikkelingen in de
verslagperiode beschreven, uitmondend in een beschrijving van de
veiligheidssituatie in Angola per juni 2002.
Angolese leger (Forcas Armadas Angolanas - FAA) Het Angolese leger staat bekend als het grootste en sterkste leger van zuidelijk en centraal Afrika. Precieze aantallen over het Angolese leger zijn niet bekend, maar geschat wordt dat het leger beschikt over ongeveer 130.000 manschappen. De landmacht bestaat uit ongeveer 120.000 troepen, verdeeld over 35 regimenten. De grootte van de luchtmacht wordt geschat op 8.000 militairen en die van de marine
35 Het aantal ontheemden wordt geschat op 1,8 miljoen `oude' ontheemden die nog aanspraak
maken op hulp, en nog 1 miljoen `nieuw' te verwachten ontheemden. Bron: Ibrahim
Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002), p. 4
36 UNSC, (S/2002/834) Report of the Secretary-General to the Security Council on Angola (26
juli 2002)
37 Reuters, UN approves increased role in post-war Angola (15 augustus 2002)
38 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (april 2002), p. 2; IRIN,
Congo: Pool region still inaccessible, humanitarian situation unknown (13 mei 2002), en
UNSC, (S/2002/537), Report of the Security Council Mission to the Great Lakes region, 27
April-7 May 2002 (13 mei 2002), § 16
19
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
op 2.000.39 Militaire dienst is verplicht voor mannen. Volgens de wet op
rekrutering, moet iedere jongeman zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden.
Ieder jaar worden vervolgens via de media de mannen opgeroepen, die in dat jaar
20 jaar zijn geworden, of zullen worden. De laatste oproep was in september 2001,
toen alle mannen die geboren zijn in 1981 werden opgeroepen zich te melden voor
actieve dienst. Om het benodigde aantal rekruten te bereiken, gaan sommige
commandanten na de officiële oproep over tot ronselacties. Dit gebeurt ook in
Luanda, maar voornamelijk daarbuiten. De ronselacties hebben geen wettelijke
basis. Evident jonge jongens worden vaak vrijgelaten, maar het komt voor dat
minderjarige jongens bij deze acties worden meegenomen. Overigens heeft de
regering in het verleden altijd ontkend dat dergelijke ronselacties regeringsbeleid
zijn.
Vrouwen kunnen gerekruteerd worden, maar dit is altijd op vrijwillige basis.
De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn langere
perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk.
Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten
vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch komt
desertie geregeld voor (zie verder paragraaf 3.4.3).
Het leger bleef moeite houden met het afdwingen van permanente discipline onder
de troepen. Doordat militaire commandanten van het regeringsleger in de meeste
gevallen hun soldaten onvoldoende logistieke steun (levensmiddelen, kleding en
ander materieel) konden meegeven, was er sprake van oncontroleerbaar gedrag
van de troepen. In daadwerkelijke oorlogssituaties hebben zich ernstige gevallen
van gebrek aan discipline voorgedaan. In sommige gevallen vindt illegale
diamantzoekerij en ander banditisme (met name veediefstal) plaats door hoge
militairen van het regeringsleger en lokale autoriteiten. Sinds 2001wordt er meer
aandacht aan de interne discipline besteed, waardoor een zekere verbetering
waarneembaar is.
Angolese politie
Het vertrouwen van de bevolking in de politie in Angola is traditioneel zeer
beperkt. De salarissen van politie-agenten zijn laag40, soms blijft de betaling van
de salarissen uit, en de werkomstandigheden zijn slecht. Deze omstandigheden
leiden er nog steeds toe dat het voorkomt dat politiebeambten de burgerbevolking
afpersen, en in voorkomende gevallen mishandelen, verkrachten of beroven.
Theoretisch is het mogelijk bescherming van hogere autoriteiten in te roepen tegen
dergelijk wangedrag, maar slechts weinig Angolezen zijn op de hoogte van deze
mogelijkheid, of kunnen de weg vinden naar de juiste instanties. De gewone
39 International Institute for Strategic Studies (IISS), The military balance 2001-2002 (Londen
oktober 2001), p. 254
40 Een politie-agent verdient 30 USD per maand.
20
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
burger ziet de politie als de verpersoonlijking van de macht, en zal niet protesteren
tegen wangedrag.
Niettemin is de discipline bij de politie en veiligheidsdiensten waarneembaar beter
dan die in het leger. In de media wordt zo nu en dan aandacht besteed aan klachten
over zich misdragende agenten, en aan arrestaties en veroordelingen van agenten
wegens wangedrag.
Onderdeel van de politie vormt de Policia de Intervencao Rapida, ook wel Ninja's
of Balamuka (Kimbundu voor `Sta op!') genoemd.41 Toen als gevolg van de
Bicesse-akkoorden in 1991 het Angolese leger werd afgeslankt, werden veel van
de voormalige militairen ingezet bij de Ninja's. Het betreft elite-troepen die vaak
geweld gebruiken, zwaarder bewapend zijn dan gewone politie-agenten, en
intimiderend gekleed gaan (in zwarte uniformen, met zonnebril), anders dan
gewone politie-agenten, die blauwe uniformen dragen. De Ninja's worden vaak
ingezet voor begeleiding van voedseltransporten in de provincies, en bij invallen
in wijken waar criminele activiteiten worden vermoed. Ook worden de Ninja's
ingezet tegen legeronderdelen die zich onvoldoende gedisciplineerd gedragen. Ze
werken als een garantie dat het leger niet in de verleiding komt de macht geheel of
gedeeltelijk over te nemen.
De Ninja's kunnen vrij autonoom opereren, en hebben voor huiszoekingen slechts
goedkeuring van hun meerdere nodig. Bij invallen door Ninja's, zowel binnen als
buiten Luanda, vallen af en toe doden en gewonden als gevolg van vuurgevechten.
De gewapende factie van UNITA42
De toestand van de gewapende factie van UNITA was in de verslagperiode zo
fluïde, dat een gefundeerde beschrijving van de organisatie en de discipline binnen
de geledingen nauwelijks mogelijk is. Sinds de dood van Savimbi is de beweging
zich aan het reorganiseren. Militair UNITA staat onder (tijdelijke) leiding van
voormalig secretaris-generaal Lukamba Gato, die zich heeft uitgeroepen tot
coördinator van de nieuwe management commissie. Alle UNITA-generaals
hebben zich inmiddels bij hem aangesloten. Elke regio43 kent zijn UNITA-
regiocommandant, die weer ondercommandanten hebben. In totaal zijn er 38
ondercommandanten, die elk hun eigen inkwartieringskamp hebben gekregen.
De bereidheid van de vele UNITA-strijders in het veld om hun wapens in te
leveren, zal naar verwachting mede afhangen van de uitvoering van de
41 Net als de politie valt de Policia de Intervencao Rapida onder het ministerie van
Binnenlandse Zaken.
42 Voor een beschrijving van de geschiedenis en verschillende facties van UNITA, zie ook §
2.1.2
43 UNITA kende de regionale onderverdeling Noordoost (onder generaal Sami), Kust en
Centraal (onder generaal Kamorteiro), Zuid (onder generaal Kananay), en Zuidoost (onder
generaal Apolo).
21
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Amnestiewet in de praktijk, de opvangmogelijkheden die hen geboden worden44,
en de mate waarin UNITA zich zal weten te reorganiseren tot een politieke
beweging. In mei 2002 leverde chef-staf Kamorteiro van UNITA kritiek op de
regering voor het gebrek aan vertrouwen dat er aan die zijde zou zijn in het
vredesproces. Kamorteiro zei de regering verantwoordelijk te zullen houden voor
eventuele nieuwe aanvallen door UNITA-strijders, indien de regering zich niet aan
haar beloften zou houden over de opvang van UNITA-strijders.45
Binnen UNITA heerst nog steeds een strakke - met geweld afgedwongen -
discipline die ook in de inkwartieringskampen in stand blijft. In het verleden
vielen eenheden bij schaarste dorpen aan om aan voedsel en andere voorzieningen
te komen. Sedert de wapenstilstand is dit slechts nog sporadisch voorgekomen.
FLEC-facties
Het aantal gewapende acties door FLEC-groeperingen, en de omvang daarvan is
zo gering, dat nauwelijks een oordeel gegeven kan worden over de interne
organisatie en discipline van de verschillende FLEC-facties. De FLEC-aanhangers
zijn onderling zeer verdeeld en sluiten zich nu eens aan bij de ene vleugel en dan
weer bij de andere. Ook komt het voor dat zij naar de zijde van de regering
overlopen, soms met voordelen gelokt, om dan vervolgens weer terug te keren
naar een FLEC-factie. Alle FLEC-facties tezamen stellen over 5.000 strijders te
beschikken. Waarnemers schatten dat dit er in werkelijkheid ongeveer 600 zijn.46
Net als in de rest van Angola heeft het Angolese leger in Cabinda met name
controle over de hoofdstad en de kustgebieden. De veiligheidssituatie in de
binnenlanden van Cabinda is onduidelijk. Het leger maakt toegang tot de
binnenlanden voor derden vrijwel onmogelijk, maar af en toe komen er
(onbevestigde) berichten uit die gebieden, dat de veiligheidssituatie er slecht is.
Het valt niet uit te sluiten dat familieleden van FLEC-strijders als gevolg van hun
familierelatie problemen ondervinden met de overheid. Er is geen regeringsbeleid
dat ten grondslag ligt aan dergelijke problemen, maar politieke en
familieverbanden zijn in Cabinda zeer nauw verbonden, zodat acties tegen FLEC-
groeperingen snel de vorm aannemen van acties tegen familieleden van bekende
FLEC-strijders.
Veiligheidssituatie
Hoewel er nog steeds sprake was van aanvallen door UNITA-troepen, was er in de
maanden voorafgaand aan de dood van Savimbi reeds sprake van een merkbare
afname van de intensiteit van de gevechten. Het was het regeringsleger gelukt de
44 Voedselschaarste en schaarste aan medische zorg zijn in dit verband reden tot zorg.
45 AFP, Ex-rebel says trust is lacking in Angola's peace process (9 mei 2002)
46 IISS, The military balance 2001-2002 (Londen oktober 2001), p. 254
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
druk op UNITA zodanig op te voeren, dat een groot aantal UNITA-strijders
overliep naar regeringszijde, of krijgsgevangen werd genomen.47
Sinds de dood van Savimbi is het aantal aanvallen nog sterker verminderd, en sinds de ondertekening van het MoU op 4 april 2002 wordt het staakt-het-vuren, op sporadische plunderaanvallen door hongerige UNITA-eenheden na, gerespecteerd. Het overgrote deel van alle voormalige UNITA-strijders heeft zich reeds ter inkwartiering gemeld in de daarvoor opgezette kampen. De humanitaire situatie in de demobilisatiekampen was bij aanvang vaak slechter dan in de kampen voor ontheemden. Gebleken is echter dat de voormalige strijders er zelf goedgestructureerde en relatief hygiënische kampen met voorzieningen zoals scholen, gezondheidsposten, en voetbalveldjes van hebben gemaakt.48 De situatie voor vrouwen en kinderen is niet slechter dan die voor andere kampbewoners. De veiligheidssituatie in de demobilisatiekampen is boven verwachting goed; de voormalige UNITA-strijders worden inderdaad ontwapend. Wel wordt betwijfeld of alle wapens worden ingeleverd. De bewoners van de demobilisatiekampen ondervinden over het algemeen geen problemen met de autoriteiten. Omgekeerd ondervinden de autoriteiten wel af en toe problemen met de bewoners van de kampen als gevolg van overtrokken verwachtingen van de voormalige UNITA- strijders. In juli 2002 verlieten zes duizend voormalige UNITA-strijders hun demobilisatiekamp op zoek naar voedsel, maar na voedseldistributies door het Wereld Voedsel programma (WFP) keerden allen terug.49 De meeste kampen vinden zich op een zodanige afstand van de bewoonde wereld, dat zich over het algemeen geen problemen voordoen met de lokale bevolking.
Al sinds de bekendwording van de dood van Savimbi vond er voorzichtig meer wegtransport plaats tussen Luanda en enkele provinciesteden, en na de ondertekening van het staakt-het-vuren nam dit zichtbaar verder toe.
Op grond van de veiligheidssituatie van juni 2002 - afgemeten aan de
veiligheidsrisico's voor burgers als gevolg van gewapende activiteiten, waaronder
de aanwezigheid van landmijnen - kan het grondgebied van Angola worden
ingedeeld in:
1 Veilige gebieden: de hoofdstad Luanda, de kustgebieden van de provincies
Namibe, Benguela, Kwanza Sul en Cabinda, en alle provinciale
hoofdsteden. De veiligheidssituatie in Luanda is stabiel. In de stad hebben
sinds 1992 geen gevechtshandelingen plaatsgevonden en de stad is de
laatste jaren nooit militair bedreigd geweest. In de wijde omtrek van de stad
(60 tot 100 kilometer) zijn sterke legereenheden aanwezig. Sinds de
ondertekening van het Memorandum of Understanding op 4 april 2002 is
47 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (februari 2002), pp. 13-15
48 UNHCR, Update (16 juli 2002)
49 UNOA/HRD, Weekly report (15 juli 2002)
23
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
geen sprake meer geweest van UNITA-aanvallen in de in het vorige
ambtsbericht als overgangsgebied aangeduide gebieden (de kustgebieden
van de provincies Namibe, Benguela, Kwanza Sul en Cabinda, en alle
provinciale hoofdsteden).
2 Overgangsgebieden: alle overige gebieden. In principe kan men nu in het
gehele land vrij reizen zonder risico op militaire aanvallen door UNITA.
Vele gebieden zijn echter ontoegankelijk door slechte wegen, kapotte
bruggen, en nooit in kaart gebrachte mijnenvelden. Sporadisch komen
(gewapende) plunderacties door hongerige voormalige UNITA-eenheden
voor. In grote delen van de overgangsgebieden ontbreekt vooralsnog
effectieve overheidsbescherming. Voor zover aanwezig is het politie- en
legertoezicht niet altijd effectief, en wordt soms uitgeoefend door hongerige
of dronken politie-agenten en militairen zonder effectief gezag van
meerderen. Veel burgers in afgelegen gebieden blijven bewapend.
In zijn algemeenheid kan nog geen zekerheid gegeven worden of de
veiligheidssituatie sinds het staakt-het-vuren stabiel en blijvend is. Dit zal
afhangen van eventuele problemen met de opvang van gedemobiliseerde UNITA-
strijders. Bekend is dat een groot deel van de wapens nog niet is ingeleverd. Bij
voortdurende onvrede over de opvang onder de voormalige UNITA-strijders is het
mogelijk dat deze de wapens weer zullen oppakken.
Cabinda
De veiligheidssituatie in Cabinda is onveranderd sinds vorig jaar: steden en dorpen
in de kuststreek worden ook door de VN-organisatie OCHA als "redelijk veilig"
omschreven. Veiligheid in het binnenland is niet gegarandeerd wegens de
mogelijkheid van gewapende activiteiten van onafhankelijkheidsgroepen. Volgens
een woordvoerder van FLEC-FAC voerde het Angolese leger in mei en juni 2002
verscheidene aanvallen uit vanuit Congo-Brazzaville. Zeker zeven mannen, elf
vrouwen en acht kinderen zouden om het leven zijn gekomen bij een aanval in het
Alto Sungui-gebied,50 evenals negen regeringssoldaten.51 Deze berichten zijn niet
bevestigd. De provinciale overheid van Cabinda beschuldigde in maart 2002 een
groep van ongeveer 50 deserteurs uit het Angolese leger en uit FLEC52, die allen
gebruik maken van leger- en politie-uniformen, van de meest recente aanvallen in
Cabinda.53
50 Radio France Internationale, At least 26 civilians reportedly killed after army raid in Cabinda
(5 juni 2002)
51 AFP, Clashes with Angolan army claim 25 lives: separatists (21 mei 2002)
52 Onduidelijk is op welke FLEC-factie(s) hier wordt gedoeld.
53 UNOA/HRD, Weekly report (18 maart 2002), pp. 2-3
24
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
2.4 Sociaal-economische situatie
Sociaal-economische situatie
Volgens deskundigen heeft de staat Angola voldoende inkomsten om een
behoorlijke volkshuishouding te voeren. Als gevolg echter van de oorlog in
combinatie met ontoereikend economisch beleid, bevindt de economie zich in
slechte staat. De overheidsfinanciën zijn verdeeld over verschillende
boekhoudingen, waarvan sommige geheim, die gerelateerd zijn aan het bureau van
de president, de nationale oliemaatschappij Sonangol, en de Nationale Bank, en
worden niet centraal geregistreerd of gecontroleerd.
Angola neemt de 146ste plaats (van de 162 landen) in op de Human Development
Index van 2001.
Er is weliswaar sprake van economische groei in Angola, maar andere macro-
economische indicatoren zijn ongunstig (hoge schuldenlasten, inflatie,
begrotingstekort, etc). Er is sprake van een lage arbeidsproductiviteit, hoge
werkloosheid en lage inkomens, en een laag niveau van onderwijs,
gezondheidszorg en andere sociale voorzieningen.
Minder dan de helft van de Angolese bevolking heeft toegang tot
basisvoorzieningen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Deze
voorzieningen zijn bovendien veelal van lage kwaliteit. De sociale indicatoren,
met name de kindersterfte die tot de hoogste in Afrika behoort, weerspiegelen de
wijdverbreide armoede. Het grootste deel van de bevolking leeft onder de
armoedegrens.
Angola kent nog steeds een groeiend aantal ontheemden (naar schatting worden
bijna 4,5 miljoen Angolezen aangemerkt als ontheemd, wat éénderde van de
bevolking betekent54). De meeste ontheemden worden opgevangen in kampen
voor ontheemden aan de randen van alle provinciale hoofdsteden, waar
internationale hulporganisaties steun geven. Voor de voormalige UNITA-strijders
en hun families zijn aparte demobilisatiekampen ingesteld. Sinds de ondertekening
van het staakt-het-vuren zijn 36 voorheen ontoegankelijke gebieden door
internationale organisaties bezocht en beoordeeld. De bewoners van deze
voormalig ontoegankelijke gebieden hadden vaak nauwe familie- en/of
dorpsbanden met UNITA-strijders, en liepen door de relatief grote numerieke
aanwezigheid van UNITA-strijders groter risico op represailles door UNITA
indien zij pogingen deden naar regeringsgebied te trekken. Uit de voormalig
ontoegankelijke plattelandsgebieden zijn de laatste maanden grote aantallen
burgers weggetrokken naar de kampen voor ontheemden (en soms ook naar de
54 UNHCR, Global Appeal for Angola 2001 (2001)
25
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
demobilisatiekampen55), alwaar zij een extra beroep deden op de middelen van de
internationale organisaties. Deze toename van het aantal hulpvragenden leidt tot
een humanitaire crisis.56 Volgens schattingen van de internationale
hulporganisaties zouden in de tweede helft van 2002 300.000 tot 400.000 mensen
van de honger om kunnen komen. Het Wereld Voedsel Programma (WFP) geeft
ontheemden slechts tien dagen voedsel, daarna moeten zij voor zichzelf zorgen.
Uit sommige provinciale hoofdsteden komen berichten van spanningen over de
verdeling van het aanwezige voedsel, en in de kampen sterven dagelijks mensen
aan ondervoeding en ziekte. Voor een deel was reeds vóór de ondertekening van
de staakt-het-vuren-overeenkomst sprake van een humanitaire crisis in bepaalde
delen van Angola, maar deze was onzichtbaar door de ontoegankelijkheid van die
gebieden. Hulporganisaties hebben er tijdens recente bezoeken nauwelijks
kinderen van de leeftijd onder 5 jaar aangetroffen. Verder gaan zij ervan uit dat de
zwaksten zich nog steeds in die voorheen ontoegankelijke gebieden bevinden.57
In Luanda wordt geen voedsel verstrekt door de internationale hulporganisaties,
omdat de aantallen ontheemden te groot zijn, en de armoede te wijd verbreid is, en
het onderscheid tussen ontheemden en andere arme stadsbewoners daardoor
moeilijk te maken.
Economische hervormingen
In juni 2001 liep een akkoord af van de Angolese regering met het IMF over een
Staff Monitored Program (SMP) met als doelen stabilisering van de macro-
economische situatie door middel van transparantie, privatisering, afslanking van
de overheid, en regulier financieel beheer. Onderdeel van dit SMP was de
formulering van een beleid ter bestrijding van de armoede. De doelen werden niet
gehaald, maar aanvankelijk zag het IMF nog reden om met de regering in
discussie te blijven over hervormingen. In februari 2002 gaf een IMF-missie
Angola echter een negatieve beoordeling. President Dos Santos liet vervolgens
weten dat nationale soevereiniteit prioriteit had boven welke afspraken met het
IMF dan ook.58
Het belangrijkste struikelblok voor een nieuw akkoord tussen de Angolese
regering en het IMF is de weigering van de Angolese autoriteiten om openheid te
verschaffen over staatsinkomsten en -uitgaven. Niettemin wordt verwacht dat
sommige hervormingen die reeds ingezet waren, zoals privatisering en hervorming
55 Er zijn berichten dat de demobilisatiekampen veel burgers hebben opgenomen, die
beweerden tot UNITA te behoren, terwijl dit feitelijk niet het geval was. Bron: AFP, Nearly
80.000 former UNITA rebels to be disarmed (12 juni 2002)
56 IRIN, Angola: Donors prepared to assist `sensitive' demobilisation proces (8 mei 2002)
57 De Volkskrant, Angola's vrede geeft de vreselijke oorlog prijs (29 mei 2002)
58 EIU, Country report (maart 2002), p. 3, en Jornal de Angola, Interview met president Dos
Santos door Voice of America: `To declare a unilateral ceasefire would be absurd' (1 maart
2002)
26
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
van de invoerrechten, voortgezet zullen worden. Fiscale en monetaire controle zullen waarschijnlijk minder aandacht krijgen.59
2.5 Samenvatting
Op 22 februari 2002 werd Savimbi in een vuurgevecht met het regeringsleger
gedood. Zijn dood maakte de weg vrij voor vredesonderhandelingen met het zeer
verzwakte UNITA. Deze onderhandelingen leidden op 4 april 2002 tot de
ondertekening van een Memorandum of Understanding. Dit MoU omvatte een
staakt-het-vuren, demilitarisatie en gedeeltelijke opname in het regeringsleger van
UNITA-strijders, en een reïntegratieprogramma. De uitvoering van het MoU
wordt door de regering de eerste fase van het vredesproces genoemd. In de tweede
fase zullen de politieke afspraken in het Lusaka-protocol tot uitvoering gebracht
moeten worden. Dit zou binnen twee tot tweeëneenhalf jaar moeten leiden tot
verkiezingen.
De UNITA-strijders accepteerden onverwacht snel het staakt-het-vuren, en
meldden zich in de opgezette demobilisatiekampen. In juni 2002 hadden zich
reeds 79.000 UNITA-strijders gemeld. Vaak waren zij zwaar ondervoed.
Hulporganisaties spraken van een humanitaire crisis, en gaven aan dat zij de
onverwacht grote toestroom niet aankonden. Als gevolg daarvan stierven in mei
2002 in de kampen ongeveer vijf personen per dag.
De veiligheidssituatie in Angola is door het staakt-het-vuren sterk verbeterd. Sinds
4 april 2002 hebben slechts nog sporadisch, door banditisme ingegeven,
overvallen plaatsgevonden. Transport over land is als gevolg daarvan zichtbaar
toegenomen. Inmiddels begint bij de bevolking de verwachting te ontstaan dat de
oorlog nu definitief voorbij is, al blijft men gezien de ervaringen uit het verleden
voorzichtig. Aangezien onduidelijk is in welke mate UNITA zich zal weten te
reorganiseren tot een politieke beweging, en of de beloofde opvangmogelijkheden
voor voormalige UNITA-strijders ook daadwerkelijk gefinancierd zullen kunnen
worden, kan de situatie nog niet duurzaam stabiel genoemd worden.
De Angolese regering heeft altijd de oorlog aangewezen als oorzaak van de slechte economische situatie in het land. Sinds de ondertekening van het staakt-het-vuren is het vredesproces voor een groot deel afhankelijk van de (financiële) verantwoordelijkheid die de regering zal nemen voor de reïntegratie van oud- UNITA-strijders en hun families in de Angolese samenleving.
59 EIU, Country report (maart 2002), p. 3
27
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
3 Mensenrechten
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en protocollen
Angola is partij bij een aantal belangrijke internationale verdragen op het terrein
van de mensenrechten, waaronder het Vluchtelingenverdrag van Genève van 1951
en het bijbehorende Protocol van 1967 (sinds 23 juni 1981), het Afrikaans
Handvest over Mensen- en Volkenrecht van de Organisatie voor Afrikaanse
Eenheid, het Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten, het
Internationale Convenant over Economische, Sociale en Culturele Rechten, het
Verdrag over Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen, het
Verdrag over de Rechten van het Kind, het Optionele Protocol bij het
Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten (dit geeft
Angolezen het recht om een individueel verzoek tot het Human Rights Committee
te richten) en de vier Geneefse Verdragen voor de bescherming van
oorlogsslachtoffers van 1949. In augustus 2002 ratificeerde Angola het Verdrag
tegen het gebruik van landmijnen.
Ondersteund door United Nations Office for Angola (UNOA) werkt het Angolese
Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de ratificatie van het Verdrag tegen
Foltering en Andere Wrede en Onmenselijke Behandeling of Bestraffing, het
Tweede Optionele Protocol bij het Internationale Convenant over Burgerlijke en
Politieke Rechten (met betrekking tot de doodstraf), de Internationale Conventie
voor Preventie en Bestraffing van Genocide, en de Internationale Conventie voor
de Eliminatie van Rassendiscriminatie.
De autoriteiten hebben geen enkele maal voldaan aan hun verplichtingen te
rapporteren aan de organen van toezicht op de bovengenoemde verdragen.
3.1.2 Nationale wetgeving
Grondwet
De huidige Angolese grondwet voorziet in de bescherming van fundamentele
rechten en vrijheden. Zo zijn volgens de artikelen 20, 22 en 23 van de grondwet
het leven en de lichamelijke integriteit beschermd en is iedere vorm van foltering
of onmenselijke behandeling verboden.
Constitutionele Commissie
De laatste grondwetsherziening dateert van 1992. Reeds geruime tijd wordt er
gewerkt aan een nieuwe grondwet. Op 16 februari 2000 nam het parlement 27
wijzigingsvoorstellen aan. Deze houden in dat Angola officieel een democratische
meerpartijenstaat is met een gemengde economie en een scheiding tussen de
wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De president en het parlement
28
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
worden direct gekozen. Ook aangenomen werden voorstellen betreffende de
administratieve en financiële decentralisatie binnen de eenheidsstaat en de
verplichting dat het staatshoofd Angolees van geboorte is. Een voorstel van de
oppositie dat de rol van het staatshoofd gescheiden moet zijn van diens
partijpolitieke functies was (nog) niet acceptabel voor de regering en de
behandeling van dit voorstel is uitgesteld met het oog op nader politiek beraad in
het parlement. Vervolgens diende de regering een nieuwe grondwet te ontwerpen.
Na twee jaar debatteren is er in de constitutionele commissie overeenstemming
bereikt over een punt waarover fundamenteel verschil van mening bestond:
provinciale gouverneurs zullen benoemd blijven worden door de president, net
zoals dat tot op heden het geval is geweest. Alleen de Partij voor Sociale
Renovatie (PRD) stemde niet in met het voorstel.60 Van oudsher is de MPLA
voorstander van centralisatie, terwijl UNITA-parlementsleden pleiten voor
decentralisatie van de macht.61 De UNITA-leden van de commissie stemden in
met een voorstel waarin de gouverneurs gecontroleerd zullen worden door een
gekozen provinciale raad. Voor verkiezingen boven gemeentelijk niveau vonden
zij de tijd nog niet rijp.62
Voor een grondwetswijziging is een tweederde meerderheid in het parlement
vereist.
Overige wetgeving
Met name de lagere wetgeving behoeft hervorming, om de naleving van de
mensenrechten die genoemd worden in de grondwet ook daadwerkelijk te kunnen
waarborgen. Het Wetboek van Strafrecht dateert uit 1886.63
Op 2 april 2002 werd door het parlement unaniem een nieuwe Amnestiewet aangenomen, die tot 45 dagen nadat hij was aangenomen, geldig zou zijn. De exacte strekking van de wet is onduidelijk, daar minstens twee verschillende versies circuleren, die beide als gezaghebbend worden beschouwd. De wet verleent amnestie voor ofwel `alle militaire misdaden en misdaden tegen de staatsveiligheid begaan in het kader van het Angolese conflict' ofwel `alle misdaden begaan in het conflict tussen UNITA-strijdkrachten en de regering'.64 Of onafhankelijkheidsstrijders in Cabinda zich op zuiver juridische gronden op de Amnestiewet kunnen beroepen is daardoor niet duidelijk; de wet is in eerste instantie gericht op UNITA en het Angolese regeringsleger. Overigens zouden
60 Folha 8 (week 10 2002)
61 Jornal de Angola (17 juni 2001)
62 UNOA/HRD, Weekly report (11 maart 2002), p. 2
63 Afscheidsinterview met Nicholas Howen, hoofd van UNOA, in het Angolese weekblad
Agora (april 2000)
64 Deze laatste tekst stond vermeld als tekst voor de Amnestiewet in het Memorandum of
understanding addendum to the Lusaka-protocol for the cessation of hostilities and the
resolution of outstanding military issues under the Lusaka-protocol (4 april 2002)
29
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
onafhankelijkheidsstrijders die daadwerkelijk de wapens zouden willen
neerleggen, naar verluidt in de praktijk zonder juridisch procedurele formaliteiten
wel amnestie krijgen, oftewel met rust gelaten worden door de autoriteiten.
De Amnestiewet van 2 april 2002 is de vierde die ooit werd aangenomen in
Angola. Eerdere Amnestiewetten dateren van 1994, 1996 en 2000. De wet van
2000 werd ter ere van 25 jaar onafhankelijkheid van Angola uitgevaardigd. In de
praktijk deden relatief weinig UNITA-strijders een beroep op de Amnestiewet van
2000, en dan met name uit de lagere rangen. Zij werden ofwel opgenomen in het
regeringsleger, of gedemobiliseerd in hervestigingscentra, van waaruit velen
terugkeerden naar UNITA (en eigen huis en haard) toen de opvang bleek tegen te
vallen.
Hoewel in het parlement met enige regelmaat gesproken wordt over de noodzaak
tot het vernieuwen van de detentiewetgeving, heeft dit in de praktijk nog niet tot
een wetsvoorstel geleid. Over een eerder aangekondigde wet die huiselijk geweld
strafbaar maakt, zijn geen voorbereidingen bekend.
Het omstreden voorstel voor een nieuwe perswet, waaraan sinds juli 2000 werd
gewerkt, is ingetrokken na de aanbeveling daartoe door het Comité ter
Bescherming van Journalisten. Aangekondigd werd dat een commissie gevormd
zou worden van een regeringsvertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van de
journalisten om een nieuwe wetstekst te schrijven. Dit besluit is tot op heden niet
tot uitvoer gekomen.
President Dos Santos wees begin 2002 een commissie aan die een nieuwe wet
moet gaan schrijven over staatsveiligheid en geheimhouding. De huidige wet stamt
uit 1978, in de periode dat een couppoging tegen de toenmalige president Neto
was verijdeld. Het is nog onduidelijk wat de strekking van de nieuwe wet zal
zijn.65
3.2 Toezicht
De Nationale Assemblee van Angola heeft een Commissie Mensenrechten.
Sinds 15 oktober 1999 is een United Nations Office for Angola (UNOA) gevestigd
in Angola. Dit betreft een multidisciplinaire eenheid met een professionele staf
van dertig personen. Een onderdeel van UNOA bestaat uit de voortzetting van de
Human Rights Division (HRD) van MONUA66, welke tijdens de afbouwperiode
van MONUA met toestemming van de Angolese regering steeds was blijven
functioneren. Ondanks een aanzienlijk beperktere staf is het UNOA-onderdeel
65 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (februari 2002), p. 17
66 MONUA was de VN-monitoringmissie in Angola die de VN-verificatiemissies ten behoeve
van de Bicesse- en Lusaka-akkoorden opvolgde. In februari 1999 besloten de VN tot behoud
van een VN-aanwezigheid in de vorm van UNOA (United Nations Office in Angola). De
taak van het bureau van UNOA was in Luanda namens de secretaris-generaal alert te zijn op
ontwikkelingen die de vrede naderbij zouden kunnen brengen.
30
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
belast met mensenrechten, in staat om op beperkte schaal werk te verrichten op het terrein van promotie en bescherming van mensenrechten, waarbij veel aandacht wordt besteed aan capaciteitsopbouw bij lokale instituties. Projecten op dit terrein worden door diverse donoren, waaronder Nederland, gefinancierd. UNOA heeft geen mandaat voor toezicht, wat inhoudt dat er geen onderzoek gedaan wordt naar berichten van mensenrechtenschendingen, die bij de organisatie binnenkomen. De mensenrechtenmissie van UNOA werkt samen met onder andere de overheid, beroepsorganisaties, de Orde van Advocaten en ngo's.
Het mandaat van UNOA werd sinds oktober 1999 steeds met zes maanden
verlengd. De laatste verlenging was met drie maanden, en vond plaats in april
2002.67 De Angolese regering en de VN zijn overeengekomen dat het mandaat van
UNOA aangepast zal worden om het vredesproces in zowel de eerste als de
tweede fase te kunnen ondersteunen.68
Ook diverse ngo's, kerken en beroepsorganisaties spelen een rol in het
bewustmaken van mensenrechtenvraagstukken en krijgen hiervoor ook publiciteit
in bepaalde media. De rol van het maatschappelijk middenveld, en met name van
het interkerkelijk vredesberaad COIEPA, ondervindt steeds meer erkenning van de
regering. In de verklaring van de regering van 13 maart 2002, waarin de regering
het leger opdracht gaf alle offensieve militaire activiteit te staken, gaf de regering
aan dat voor het maatschappelijk middenveld een rol in het vredesproces was
weggelegd.69 Inzet van de kerk is, door middel van kerkdiensten en initiatieven
van het maatschappelijk middenveld, het vredesproces op gang te brengen, en de
Angolese burgers bij het vredesproces te betrekken.
3.3 Naleving en schendingen
Er zijn geen gevallen bekend van vervolging door de regering op grond van ras,
religie, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Het kwam tot
voor kort nog steeds voor dat tegenstanders van de regering, zoals journalisten,
mensenrechtenactivisten, en leden van andere politieke partijen dan de MPLA,
werden lastiggevallen. Dergelijke incidenten werden door de regering over het
algemeen toegeschreven aan lokaal machtsmisbruik van provinciale gouverneurs.
In de praktijk kwam intimidatie van tegenstanders van de regering niet alleen voor
buiten Luanda. Wel hadden tegenstanders van de regering buiten Luanda vaak in
sterkere mate last van problemen met de autoriteiten, en dan vooral in die
67 Jornal de Angola (17 april 2002)
68 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
p. 5
69 Declaration by the government of the Republic of Angola (13 maart 2002), § 10
31
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
provincies waar de gouverneurs tot de hardliners van de MPLA behoren.70
Recentelijk heeft de regering aangegeven in de toekomst in samenwerking met
UNOA/HRD de kwaliteit van het lokale bestuur te zullen verbeteren door middel
van een zorgvuldiger benoemingsbeleid, vergroting van de lokale autonomie door
toedeling van eigen middelen, en de ontwikkeling van een decentralisatiebeleid.
De decentralisatie is echter nog niet zover gevorderd dat op lokaal niveau al
gerichte maatregelen genomen zijn om mensenrechtenschendingen te voorkomen.
In de periode voorafgaand aan de dood van Savimbi heeft het regeringsleger op
het platteland vele mensen van huis en haard verdreven. Daarbij was het leger niet
altijd in staat deze ontheemden een goede verzorging te geven. Hierbij zijn velen
door gebrek aan voedsel om het leven gekomen, maar duidelijke cijfers daarover
zijn niet voorhanden. Ook heeft UNITA in deze tijd geregeld dorpelingen
mishandeld en vermoord. Sinds de ondertekening van het Memorandum of
Understanding hebben voormalige UNITA-strijders zich in groten getale gemeld
voor demobilisatie, en zijn er geen nieuwe meldingen geweest van
mensenrechtenschendingen door UNITA-strijders, op enkele voorvallen van
banditisme na.
Tijdens gevechten tussen onafhankelijkheidsbewegingen in Cabinda en het
regeringsleger zouden in de verslagperiode enkele burgerslachtoffers gevallen zijn
(zie ook § 2.3 Veiligheidssituatie). In tegenstelling tot UNITA hebben deze
onafhankelijkheidsgroeperingen de gewapende strijd nog niet opgegeven.
Bronnen met feitelijke informatie over mensenrechtenschendingen door UNITA en FLEC-facties zijn schaars. Voor dergelijke informatie wordt vooral gebruik gemaakt van verhalen van ontheemden uit gebieden waar UNITA voorheen veel invloed had, en van voormalige UNITA-aanhangers, -strijders en -functionarissen. De meeste getroffenen zijn nog niet gehoord of hebben nog niet gesproken. Pas op termijn zal precies duidelijk worden wat er zich in die periode heeft voorgedaan. Angola kent geen instanties die mensenrechtenschendingen documenteren.
Zowel voor de verslagperiode als voor de jaren daaraan voorafgaand is het niet
mogelijk aan te geven of er specifieke subgroepen van het regeringsleger en de
rebellenlegers zijn, die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor specifieke
oorlogsmisdaden.
De invloed van het staakt-het-vuren van 4 april 2002 en het daarmee ingezette
vredesproces, op met name de vrijheden van meningsuiting en vereniging en
vergadering, kan nog niet worden ingeschat, aangezien het staakt-het-vuren van te
70 Hiertoe kunnen met name de gouverneurs van Malanje, Bie, Huambo en Kuanza Sul
gerekend worden. Daarnaast zijn er veel berichten dat de lokale en regionale autoriteiten na
de uitbreiding van het staatsgezag naar voormalige UNITA-gebieden (in de periode vóór 4
april 2002) de bevolking bestraften voor (vermeende) samenwerking met UNITA.
32
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
recente datum is. Wel kan over het algemeen gesteld worden, dat hoe sterker de politieke en militaire positie van de regering in het algemeen, en de MPLA in het bijzonder, is, hoe kleiner de kans op schendingen.
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en bepaalt dat
de media niet onderworpen kunnen worden aan ideologische, artistieke of
politieke censuur. In de praktijk houdt de regering zich hier niet altijd aan.
De meerderheid van de Angolese pers is overheidseigendom. Daarnaast kent
Angola enkele onafhankelijke media in Luanda en Benguela, bestaande uit
weekbladen met oplagen van enkele duizenden exemplaren, en vijf onafhankelijke
radiostations. De meeste meer welvarende Angolezen beschikken over tv-
satellietschotels waarmee zenders als BBC en CNN ontvangen kunnen worden.
Minder welgestelde personen kunnen luisteren naar kortegolfradio-uitzendingen
van bijvoorbeeld Voice of America, Radio France International of vergelijkbare
buitenlandse zenders.
Ondanks de aanwezigheid van onafhankelijke media geven de beperkingen van de
vrijheid van meningsuiting in Angola toch aanleiding tot zorg. Door intimidatie en
bedreigingen dwingt de overheid journalisten tot zelfcensuur met als doel kritiek
op de regering tot zwijgen te brengen. Alleen de meest bekende journalisten en
activisten voelen zich afdoende beschermd door de internationale gemeenschap.
Nog enkele jaren geleden was er sprake van actieve vervolging van journalisten en
mensenrechtenactivisten, en een simpel dreigement is voor de meeste journalisten
daardoor afdoende om tot zelfcensuur te leiden.
Naast intimidatie van journalisten ondervindt de onafhankelijke pers financiële
problemen door de druk die de overheid uitoefent op bedrijven en organisaties om
niet te adverteren in de vrije pers. Dit geldt voor zowel de geschreven pers, als de
radio.
In januari 2002 werd de journalist Rafael Marques veroordeeld tot een boete van
bijna 900 USD vanwege een artikel dat hij in 1999 schreef, en waarin hij de
president een dictator noemde. In 1999 bracht Marques vanwege dit artikel reeds
een maand in de gevangenis door.71
De staatsmedia levert slechts in geringe mate kritiek op de regering. In de
verslagperiode werd er in de Jornal de Angola gediscussieerd over de vraag of de
krant wel of niet terecht bericht had dat in een bepaalde gevangenis mensen te lang
in voorarrest zaten. Het ministerie van Justitie vond dat de krant dit bericht niet
had moeten plaatsen, maar de redactie nam het op voor de eigen verslaggevers.
71 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (februari 2002), p. 17
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
De vrijheid van vergadering wordt geregeld door een wet die onder meer bepaalt
dat een openbare of besloten vergadering uiterlijk drie dagen van tevoren moet
worden aangemeld. Deelnemers aan niet goedgekeurde vergaderingen kunnen
gerechtelijk vervolgd worden op grond van misdrijven tegen de eer en de
waardigheid van personen of staatsinstellingen. Aanvragen voor regeringsgezinde
bijeenkomsten werden doorgaans onverwijld ingewilligd; protestbijeenkomsten
werden meestal geweigerd. In de verslagperiode zijn geen gevallen bekend van
arrestaties of detenties van deelnemers aan niet goedgekeurde bijeenkomsten.
Aan verenigingen kan registratie onthouden worden op veiligheidsgronden. De regering houdt veelal georganiseerde activiteiten tegen die zij tegen haar belangen acht. Soms is het daarbij moeilijk te beoordelen in hoeverre sprake is of was van legitieme veiligheidsbelangen in het kader van de strijd tegen Savimbi's UNITA. Over het algemeen kan gesteld worden, dat hoe sterker de politieke en militaire positie van de regering in het algemeen, en de MPLA in het bijzonder, is, hoe groter de vrijheid tot het organiseren van dergelijke bijeenkomsten.
Behalve de gewapende onafhankelijkheidsgroeperingen in Cabinda (FLEC-FAC, FLEC-Renovada en FDC), zijn er geen verboden politieke partijen in Angola. Strijders van deze gewapende partijen kunnen sinds november 2000 aanspraak maken op een amnestieregeling. Deze amnestieregeling werd ter ere van 25 jaar onafhankelijkheid uitgeroepen voor een periode van 60 dagen, maar bleef in de praktijk ook nadien geldig. Onduidelijk is of de nieuwe Amnestiewet van 2 april 2002 ook van toepassing is op gewapende strijders in Cabinda. In geval van vervolging of intimidatie door de provinciale autoriteiten kunnen benadeelden een aanklacht indienen bij een provinciale rechtbank. De grondwet bepaalt dat provinciale rechtbanken onafhankelijk zijn, maar in de praktijk functioneren zij niet altijd onafhankelijk.72
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
In Angola heerst vrijheid van godsdienst. In Angola bestaat met name in de
grotere steden een grote variatie aan kerken en godsdienstige groeperingen.
Diverse kerkelijke bijeenkomsten en diensten worden over het algemeen goed
bezocht. Het is met name in deze kaders dat de bevolking bredere sociale
contacten onderhoudt en elkaar tot steun.
Sommige kerken, religieuze organisaties en personen zijn zeer betrokken bij de
vredesbeweging.
72 UNOA/HRD, Weekly report (6 juli 2001)
34
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
3.3.4 Bewegingsvrijheid
De grondwet voorziet in vrijheid van reizen en vestiging, evenals in de vrijheid het
land te verlaten en terug te keren. In de praktijk zijn deze vrijheden echter beperkt.
Talrijke checkpoints langs de wegen beperken de bewegingsvrijheid. Deze
checkpoints dienen, behalve als controle op eventuele UNITA-infiltranten,
voornamelijk als bron van inkomsten voor het betrokken politie- en
veiligheidspersoneel. Hoewel de wapenstilstand van 4 april 2002 de checkpoints
overbodig zou moeten maken, werd tot op heden nog geen opheffing van de
bestaande checkpoints waargenomen.
Het grootste deel van de plattelandsbevolking beschikt niet over
identiteitsdocumenten.73 In sommige gevallen kan men checkpoints zonder
documenten passeren. Dit kan zijn, doordat men de militair bij het checkpoint
kent, of doordat men meereist met iemand die veel gezag heeft in de regio.
Doorgang door middel van omkoping is ook mogelijk. In gevallen van hoge
militaire paraatheid worden personen zonder documenten opgepakt voor
ondervraging. Aangezien het veel voorkomt dat mensen geen documenten hebben,
duurt deze detentie over het algemeen niet erg lang, tenzij er aanwijzingen zijn dat
de betrokken persoon een infiltrant is.
De schattingen lopen uiteen, maar volgens UNDP liggen er in Angola ongeveer
500.000 landmijnen. Het aantal doden door landmijnen is onbekend, maar er zijn
wekelijks berichten van een of meer mijnongelukken. Veel landbouwgebieden zijn
in het verleden door de gewapende vleugel van UNITA onbruikbaar gemaakt door
het leggen van landmijnen. Gebieden waar al jaren niet meer wordt gevochten
blijven zodoende onbruikbaar voor landbouw.
Ten tijde van de grote opmars van het regeringsleger in Oost-Angola, in de
maanden die voorafgingen aan de dood van Savimbi, is de bevolking door het
regeringsleger gedwongen naar de stedelijke gebieden te verhuizen. Het WFP
maakte in januari 2002 melding van vluchten die honderd tot honderdvijftig
personen per dag naar Luena vervoerden. Op sommige plaatsen werden volgens
berichten zelfs hele dorpen platgebrand door het regeringsleger om op die manier
de bevolking te dwingen te verhuizen. Het doel van deze acties was de, al of niet
vrijwillige, steun van de lokale bevolking aan UNITA-strijders te ondermijnen, en
daarmee de strijders verder te verzwakken. Deze gedwongen hervestigingen waren
overigens illegaal onder de Angolese wet, die stelt dat `alle hervestigingen
vrijwillig moeten zijn'.74
Aan het reizen naar het buitenland en terugkeer in Angola (mits men in het bezit is
van de benodigde reis- en identiteitsdocumenten) zijn door de regering geen
73 Volgens schattingen beschikt ongeveer 10% tot 30% van de Angolese bevolking over
identiteitsdocumenten. Van die 10% tot 30% leeft het overgrote deel in Luanda en andere
steden.
74 Economist Intelligence Unit (EIU), Country report for Angola (februari 2002), pp. 12-13
35
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
beperkingen opgelegd. Reizigers die via het vliegveld van Luanda vertrekken
dienen over een geldig paspoort, een inreisvisum voor het land van bestemming,
en een ticket te beschikken.
Binnenkomende reizigers, ook Angolezen, dienen over geldige reisdocumenten te
beschikken.
Reizigers die via het vliegveld van Luanda Angola verlaten, dienen over een
geldig paspoort, een inreisvisum voor het land van bestemming en een ticket te
beschikken. Bij de uitreis uit Angola controleert de Service de Migraçao e
Estrangeiros (SME) door middel van een computersysteem paspoorten en visa, en
registreert daarbij de uitreis van Angolese burgers. Onduidelijk is of deze controle
zorgvuldig en stelselmatig wordt uitgevoerd. Alleenreizende minderjarigen hebben
officieel een notarieel vastgelegde toestemming van hun ouders nodig om Angola
te verlaten, en deze toestemming behoort te worden gearchiveerd door de SME.
Ook hiervan is onduidelijk of dit zorgvuldig en stelselmatig wordt uitgevoerd. Op
voorhand kan dus niet worden uitgesloten dat met behulp van contacten en
omkoping de immigratiedienst gepasseerd kan worden. Hierdoor komt een deel
van de controle terecht bij de luchtvaartmaatschappijen, die echter vaak alleen
controleren bij het inchecken. Op deze manier kan men met de instapkaart van een
ander het vliegtuig in.
Angola kent geen uitreisvisa.
Luchtvaartmaatschappijen met een rechtstreekse dienst op Europa zijn: TAP en
TAAG (Lissabon), en Air France (Parijs). SN Brussels Airlines (de doorstart van
Sabena) zal later dit jaar weer vluchten aanbieden van en naar Luanda. Er is geen
rechtstreekse dienst op Nederland.
De enige geregelde scheepvaartverbinding tussen Nederland en Angola wordt door
de NDS Nile Dutch Africa Line onderhouden. Deze Nederlandse Maatschappij
(onder Cypriotische vlag) vaart met containerschepen rechtstreeks van Nederland
naar Luanda. Op de terugreis echter worden diverse West-Afrikaanse havens
aangedaan, aangezien uit Luanda weinig tot niets uitgevoerd wordt. Om
verstekelingen tegen te gaan, worden alle lege containers na inspectie verzegeld.
Gezien de lengte van Angola's grenzen (over land) is personenverkeer over deze
grenzen nauwelijks te controleren.
Documenten
Geschat wordt dat slechts tussen de 10% en 30% van de Angolese bevolking over
identiteitsdocumenten beschikt.75 Het overgrote deel van deze 10 tot 30% woont in
Luanda en de provinciale hoofdsteden. Documenten zijn het gemakkelijkst te
75 UNSC, (S/2001/956) Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola
(UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37
36
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
verkrijgen in Luanda. Als gevolg van de burgeroorlog is de burgerlijke stand in de
provincies vaak in erbarmelijke staat. In Cabinda gelden dezelfde regels en
voorschriften voor het verkrijgen van documenten als elders in Angola.
Angola kent de volgende identiteits- en reisdocumenten76: de cedula pessoal
(geboortebewijs), de bilhete de identidade (identiteitskaart), het paspoort, en het
rijbewijs.77 Het cedula pessoal kan gebruikt worden als identiteitsbewijs tot een
bilhete de identidade wordt aangevraagd.
De cedula pessoal (geboortebewijs) wordt na aangifte van de geboorte door het
bureau van de conservatoria (burgerlijke stand) aan de ouders uitgereikt. Aangifte
van geboorte behoort binnen een jaar na de geboorte te worden gedaan. Geschat
wordt echter dat in de praktijk slechts 10% van de geboorten werkelijk
aangegeven wordt. Dit lage cijfer voor geboorte-aangiften wordt veroorzaakt door
enerzijds het feit dat de bevolking er het nut niet van inziet, en anderzijds door de
vrijwel totale afwezigheid van faciliteiten voor een bevolkingsregistratie.
Overigens kan ook na het eerste jaar na de geboorte aangifte gedaan worden.
Daarbij hoeft geen bewijs te worden overlegd. Wel moeten twee getuigen
aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld buren of familieleden. In principe wordt het
woord van de ouders gezien als sluitend bewijs. De enige sanctie op een late
aangifte is een boete.
Het bilhete de identidade (identiteitskaart) kan vanaf de leeftijd van 10 jaar
worden aangevraagd, maar wordt algemeen pas als wettelijk verplicht beschouwd
vanaf de leeftijd van 18 jaar. Er is evenwel geen artikel in de nationale wetgeving
aan te wijzen dat deze opvatting bevestigt. Volgens waarnemers is sprake van
voortdurend veranderende plaatselijke of provinciale verordeningen, die in
tezamen het idee hebben doen postvatten dat er inderdaad een nationaal-wettelijke
verplichting bestaat tot het hebben van een bilhete de identidade vanaf de leeftijd
van 18 jaar. Identiteitskaarten worden afgegeven door het Archief van Identificatie
(Arquivo de Identificacao) van het ministerie van Justitie.78 Voor personen in de
leeftijd van 10 tot 45 jaar is de identiteitskaart 5 jaar geldig, daarna wordt een
identiteitskaart verstrekt die 10 jaar geldig is, en vanaf 55 jaar is de kaart
onbeperkt geldig. Om een identiteitskaart aan te kunnen vragen, moet een
geboorteakte overgelegd worden evenals een verklaring van het wijk- of
schoolcomité, twee pasfoto's en een ingevuld aanvraagformulier. Sinds 1997
wordt er een nieuw, geplastificeerd, identiteitskaart uitgegeven, dat minder
gemakkelijk te vervalsen is dan het document dat voorheen werd afgegeven. In de
76 Het is van belang onderscheid te maken tussen identiteitsbewijzen danwel documenten (dit
kunnen zowel de cedula, de bilhete de identidade, het paspoort als het rijbewijs zijn)
enerzijds, en de identiteitskaart (bilhete de identidade) anderzijds.
77 Angola kent ook enkele documenten die verband houden met de diensplicht. Deze worden
behandeld in § 3.4.3 Dienstplichtigen
78 Ministeries hebben vaak onderafdelingen (gedelegeerden) in de provincies. Hier kunnen
identiteitsdocumenten ook aangevraagd worden.
37
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
praktijk valt vervalsing echter niet uit te sluiten. Slechts bij de eerste aanvraag
worden de opgegeven gegevens goed gecontroleerd, bij daarop volgende
aanvragen (na verlies of diefstal, of wanneer de geldigheid verlopen is) vindt geen
of minder controle plaats.
Als identiteitsbewijs kunnen ook het paspoort en het rijbewijs gebruikt worden.
Paspoorten worden uitgegeven door de Servico de Migraçao e Estrangeiros van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Bij de aanvraag moeten drie pasfoto's
overgelegd worden, evenals een kopie van het bilhete de indentidade
(identiteitsbewijs), een verklaring van werkgever, school of buurtcomité, en een
verklaring van woonplaats. De aanvraag moet in persoon gedaan worden. Vanaf
hun geboorte mogen kinderen een eigen paspoort hebben, maar tot de leeftijd van
10 jaar mogen zij ook bijgeschreven worden in het paspoort van hun ouders.
Kinderen van ouder dan 10 jaar moeten wanneer zij het land willen uitreizen, een
eigen paspoort aanvragen. Paspoorten zijn voor personen van 30 jaar en jonger 5
jaar geldig, daarna 10 jaar. Vanaf 19 april 2001 zijn paspoorten die afgegeven
waren vóór 19 april 2000 ongeldig79, behalve om vanuit het buitenland terug te
reizen naar Angola.
Het rijbewijs wordt uitgegeven door het Ministerie van Openbare Werken. Bij de
aanvraag moet een identiteitsbewijs of een cedula (geboortebewijs) worden
overgelegd, evenals een bewijs van met succes afgelegd rijexamen. Een rijbewijs
is tot de leeftijd van 30 jaar 10 jaar geldig, daarna 5 jaar.
Het is niet geheel duidelijk voor welke voorzieningen een identiteitsbewijs
noodzakelijk is. Overlegging van het geboortebewijs is officieel voorwaarde voor
inschrijving voor school, maar in de praktijk gaat een aanzienlijk percentage
kinderen zonder geldig bewijs naar school. De openbare ziekenhuizen en kleine
klinieken accepteren iedereen. In veel gevallen zal het mogelijk blijken in plaats
van de ontbrekende identiteitsbewijzen geld te gebruiken.
In de praktijk kunnen alle identiteits- en reisdocumenten op de zwarte markt door
iedereen met voldoende geld, dus ook door minderjarigen, gekocht worden.
In Cabinda geldt hetzelfde probleem als elders in Angola, namelijk dat het erg
moeilijk is om aan documenten te komen. De faciliteiten om documenten te maken
ontbreken, waardoor het noodzakelijk is om connecties te hebben met personen
die die documenten elders kunnen laten maken. Het grootste deel van de
Cabindese gemeenschap beschikt dan ook niet over identiteitsdocumenten.
Documenten afgegeven aan Cabindezen zijn gelijk aan documenten afgegeven aan
Angolezen uit de rest van het land.
Er bestaan geen UNITA-gebieden meer waar documenten worden afgegeven.
79 Jornal de Angola (29 april 2000)
38
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
3.3.5 Rechtsgang
De rechterlijke macht is in de praktijk, ondanks het gestelde in de grondwet, niet
volledig onafhankelijk van de uitvoerende macht. Bovendien kampen rechtbanken
met tekorten aan middelen, ervaring en opleiding. Ze werken traag en de kosten
voor rechtzoekenden zijn naar lokale verhoudingen hoog. Door de oorlog is het
rechtssysteem in grote delen van het land vernietigd. Het recht op een eerlijk
proces wordt in de praktijk niet altijd gerespecteerd.
Arrestanten verblijven lang in voorarrest; vaak wordt de wettelijke termijn
waarbinnen voorgeleid moet worden, overschreden. Deze termijn is 135 dagen in
strafrechtelijke gevallen, en 180 dagen in zaken die de nationale veiligheid
betreffen. Vertraging van de rechtsgang is het gevolg van gebrek aan middelen,
opleiding en ervaring van de rechterlijke macht als gevolg van de hoge prioriteit
die de regering altijd aan de burgeroorlog gaf. Dat de regering de trage procedures
poogt te gebruiken om politieke tegenstanders het zwijgen op te leggen, is
mogelijk. Het lijkt echter minder mogelijk dan enkele jaren geleden dat dergelijke
pogingen zonder protest of publieke discussie daadwerkelijk uitgevoerd kunnen
worden.
De Orde van Advocaten werkt samen met de mensenrechtenafdeling (HRD) van
UNOA. Dit samenwerkingsverband besteedt veel aandacht aan de promotie van
mensenrechten door middel van trainingen aan lokale justitie. Tegelijkertijd
worden door UNOA/HRD trainingsprogramma's voor gevangenismedewerkers
uitgevoerd en schrijfmachines beschikbaar gesteld om processen te kunnen
versnellen. Daarnaast is er een project opgezet waarin juridische hulp wordt
verleend aan personen in voorarrest op politiebureaus.
Verder heeft UNOA/HRD voor de Angolese justitie een case-tracking systeem
opgezet, dat het juridisch proces in de gaten houdt en overschrijding van termijnen
signaleert. Een onderzoek van de Orde van Advocaten naar de rechtsgang in
Angola toonde grote tekortkomingen van het rechtssysteem aan. Er werd een
gebrek aan gekwalificeerd personeel en materiaal geconstateerd, en verder bleken
buiten Luanda nauwelijks lokale rechtbanken en rechtsbijstand voorhanden te zijn.
Een project van UNOA/HRD en het ministerie van Justitie om lokale rechtbanken
opnieuw op te zetten, heeft tot doel het zwakke rechtssysteem van Angola te
versterken.
3.3.6 Arrestaties en detenties
In de verslagperiode waren er geen berichten van willekeurige arrestaties en
detenties. Er valt echter niet uit te sluiten dat deze in verafgelegen gebieden, waar
effectief gezag over de veiligheidsdiensten ontbreekt of ontoereikend is, wel
hebben plaatsgevonden.
39
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Situatie in gevangenissen80
Tot op heden bestaat er geen wetgeving die het detentieregime reguleert.81 Een
speciale commissie is in het leven geroepen om een concept detentiewet op te
stellen, maar dit heeft in de praktijk nog niet tot een wetsvoorstel geleid.
Het regime in de Angolese gevangenissen kent een ruwe en gewelddadige willekeur. Mishandeling van gevangenen is dagelijkse praktijk. Ook onderling wordt door gevangenen geweld uitgeoefend, daar effectief toezicht veelal ontbreekt. Vrouwen worden apart gevangengehouden van mannen, maar er is sprake van seksueel geweld tegen vrouwen door bewakers. Kinderen, die vaak voor hele kleine vergrijpen vastzitten, hebben geen aparte afdeling binnen de gevangenissen, en worden vaak mishandeld door zowel bewakers als gevangenen.
Vaak is er gebrek aan voedsel, aan medische zorg, kleding en bedden. In de
gevangenis van Cubal in de provincie Benguela is er zelfs sprake van
instortingsgevaar van een gevangenisgebouw als gevolg van zware regenval. De
termijnen van voorarrest worden vaak overschreden; zo zijn in één gevangenis van
9 van de 20 gedetineerden de wettelijke termijn van voorarrest verstreken.
Veroordeelden en gevangenen die nog in voorarrest zitten worden niet apart
gehouden. 82
Het slechtbetaalde gevangenispersoneel vult zijn inkomen aan door het afpersen
en bestelen van gevangenen en hun bezoekers. Hoe verder een gevangenis van
Luanda afligt, hoe groter volgens waarnemers de kans op omkoopbaarheid van het
gevangenispersoneel. Dit betreft echter vooral omkoping om bijvoorbeeld extra
levensmiddelen of kleding bij een bepaalde gedetineerde te doen afleveren.
Omkoping om een gedetineerde vrij te laten is niet onmogelijk doch komt vooral
voor in een eerder stadium, bijvoorbeeld onmiddellijk na arrestatie of tijdens
voorarrest. Illegale vrijkoping uit een gevangenis wordt in het algemeen als
zeldzaam omschreven.
Zou een gevangene ontsnappen, dan zijn er geen andere repercussies bekend dan
de geldende richtlijnen voor een normale arrestatie. Voor de wapenstilstand van 4
april kon ontsnapping van een vermeende Savimbi-aanhanger, vooral als deze
gewapend actief was geweest, leiden tot standrechtelijke executie bij hernieuwde
arrestatie. Hoe de situatie zich sindsdien ontwikkelt, moet nog blijken. Er zijn -
nog - geen gevallen bekend van personen die veroordeeld zijn wegens activiteiten
voor Savimbi's UNITA, en die nu alsnog aanspraak maken op de Amnestiewet.
In oktober 2000 werd een nationale ngo, Maos Livres, opgericht die bezoeken aflegt aan gevangenen, en de omstandigheden in gevangenissen wil documenteren
80 Bijlage 2 geeft een lijst van gevangenissen in Angola.
81 UNOA/HRD,Weekly report (13 oktober 2000)
82 UNOA/HRD, Weekly report (22 april 2002), p. 3
40
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
en publiceren. De Angolese overheid en media hebben steeds meer oog voor de
slechte situatie in gevangenissen. Men besteedt er van tijd tot tijd aandacht aan,
maar gebrek aan middelen blijft de reden dat de problemen niet echt aangepakt
worden.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Zowel de grondwet als het wetboek van strafrecht verbieden uitdrukkelijk alle
vormen van mishandeling van verdachten, arrestanten en gevangenen.83 Toch
wordt er geregeld melding gemaakt van overtredingen van dit verbod. Het
uitblijven van salarisbetalingen en de slechte werkomstandigheden leiden er nog
steeds toe dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen, en in voorkomende
gevallen martelen, verkrachten of anderszins mishandelen.
Ook personen behorend of behoord hebbend tot het regeringsleger maken zich
volgens moeilijk verifieerbare berichten geregeld schuldig aan
mensenrechtenschendingen zoals plundering, afpersing, mishandeling en foltering.
Deze komen over het algemeen niet zozeer voort uit een beleid gericht op het
schenden van rechten, alswel uit onverschilligheid ten aanzien van het lot van de
burgerbevolking, en een gebrekkig toezicht op politie en leger, met name in de
meer afgelegen gebieden.
Hoewel de overheid enige pogingen deed om de discipline onder politie, leger en
veiligheidsdiensten te handhaven, bleef dit soort gevallen zich voordoen, en
werden daders van de genoemde misdrijven vaak niet opgespoord, laat staan
gestraft. Over het algemeen wordt de discipline binnen politie- en
veiligheidsdiensten als beter omschreven, dan die binnen het leger.
3.3.8 Verdwijningen, buitengerechtelijke executies en moorden
In de verslagperiode waren er geen berichten van verdwijningen,
buitengerechtelijke executies en moorden. Net als bij mishandeling en foltering
valt echter niet uit te sluiten dat deze met name in verafgelegen gebieden, waar
effectief gezag over de veiligheidsdiensten ontbreekt of ontoereikend is, wel
hebben plaatsgevonden.
3.3.9 Doodstraf
De doodstraf is in Angola grondwettelijk verboden.
83 US Department of State, Human Rights Report for 2001-Angola (maart 2002)
41
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Vrouwen
Zowel de grondwet als het burgerlijk wetboek voorzien in gelijke behandeling van
mannen en vrouwen. Vrouwen zijn handelingsbekwaam en kunnen zelfstandig
documenten aanvragen. In de praktijk blijft achterstelling van vrouwen een
probleem. Dit geldt vooral op het platteland, waar de invloed van het traditionele
recht en culturele tradities veel groter is dan het burgerlijk recht. Een probleem is
dat er gebrek is aan capaciteit om wetten die afwijken van de culturele tradities toe
te passen en uit te voeren.84 Over het algemeen vertrouwen vrouwen meer op een
eigen netwerk van mannen, zoals vader, broers, neven, echtgenoten, en vriendjes,
dan op bescherming door de staat.
Vrouwen kunnen het huis van hun ouders verlaten door officieel te trouwen, of
door een duurzame relatie aan te gaan. Jong trouwen gebeurt met name in de
provincies, en onder de armen. Vrouwen uit welvarender milieus hebben meer
mogelijkheden om naar school te gaan, en financieel onafhankelijk te worden.
Angola heeft een ministerie voor Vrouwen en het Gezin. Dit ministerie houdt zich
bezig met problemen als geweld tegen vrouwen, dat in Angola - meestal binnen
het gezin - vaak voorkomt, en prostitutie, waarbij vrouwen steeds vaker betrokken
raken als gevolg van de slechte sociaal-economische situatie. Het ministerie werkt
nauw samen met ngo's en internationale organisaties om het geweld tegen
vrouwen te verminderen.
Er vinden nog steeds verkrachtingen door soldaten van het regeringsleger plaats,
met name tijdens ronsel- en plunderacties en in de omgeving van militaire kampen
buiten Luanda. Ook lopen vrouwen zeer groot risico op verkrachting wanneer zij
bij militaire barakken onbegeleid wachten op de eerstvolgende vlucht naar een van
de provinciale hoofdsteden. Dit komt zowel binnen als buiten Luanda voor. Het
afkopen van corrupte militairen, politie-agenten en ambtenaren door middel van
seksuele diensten is vrijwel gemeengoed geworden. Vrouwen zijn voor
bescherming tegen deze vormen van geweld (ook het geweld in huiselijke kring)
afhankelijk van hun eigen netwerk, daar de politie in de praktijk nauwelijks
bescherming biedt.
Vrouwen lopen bij rondsel- en plunderacties door politie een groter risico dan
mannen mishandeld te worden. Er waren meldingen van geregeld seksueel
misbruik van vrouwen door bewakingspersoneel in gevangenissen.85
84 Swedish International Development Cooperation Agency (SIDA), Towards gender equality
in Angola. A profile on gender relations (april 2000), pp. 22-25
85 US Department of State, Country report on Human Rights Practices in Angola for 2001
(maart 2002)
42
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Vrouwen kunnen vrijwillig in dienst van het regeringsleger treden, maar zullen
niet gedwongen gerekruteerd worden, en slechts in ondersteunende functies
worden aangesteld.
In Angola zijn vier van de 27 ministers vrouw, en zes van de 46 vice-ministers.
Van de 220 parlementsleden zijn 35 vrouw, en van de 12 rechters in Angola is één
vrouw. Geen van de gouverneurs of vice-gouverneurs is vrouw.86
3.4.2 Minderjarigen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de risico's op mensenrechtenschendingen
voor minderjarigen in Angola. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de objectieve
zelfstandigheid en opvang van alleenstaande minderjarigen.
Volgens de regering zijn er sinds 1994 geen minderjarigen meer opgenomen in het regeringsleger. Er zouden slechts jonge mannen vanaf 20 jaar worden gerekruteerd. Wel is toegegeven dat illegale wervingsacties van jongeren af en toe plaatsvonden, maar dan altijd als gevolg van een individuele actie van een lokale commandant.87 Minderjarigen werden niet opgeroepen wanneer de officiële rekruteringsprocedure gevolgd werd. Wanneer echter aanvullende ronselacties werden uitgevoerd, konden minderjarigen die hun leeftijd niet konden bewijzen, en die fysiek aan de eisen voor militaire dienst voldeden, gerekruteerd worden. De overheid trad niet op tegen ronselacties, noch tegen het inlijven van minderjarigen bij deze acties. Sinds op 4 april 2002 het akkoord tussen de regering en UNITA werd getekend, zijn er geen dienstplichtigen meer opgeroepen voor militaire dienst, noch zijn er voor zover bekend ronselacties uitgevoerd.
In het verleden kwam het voor dat voormalige UNITA-strijders die van de
amnestiewetgeving gebruik maakten, en in het regeringsleger ingelijfd werden,
minderjarig waren. Het risico dat dit zal blijven voorkomen nu een staakt-het-
vuren is overeengekomen, is klein. Er is een overvloed aan soldaten, en met name
het topkader van UNITA zal opgaan in het regeringsleger. Daar maken geen
minderjarigen deel van uit. Anderzijds hebben de minderjarige UNITA-strijders
hoogstwaarschijnlijk geen documenten om hun minderjarigheid mee aan te tonen,
waardoor het niet uit te sluiten valt.
De aantallen straatkinderen in de grootste Angolese steden groeien, en er wordt
weinig gedaan om de situatie te verbeteren.88 Luanda kent momenteel ongeveer
3000 straatkinderen. Daarnaast zijn in het hele land volgens het Nationaal Instituut
voor Kinderen (INAC) momenteel meer dan 50.000 kinderen gescheiden van hun
86 Folha 8 (29 juni 2002)
87 Jornal de Angola (17 juni 2001)
88 Folha 8 (week 26 2001)
43
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
families. Oorzaken van deze situatie zijn het binnenlandse conflict, maar ook
sociale, economische en culturele factoren.89 INAC heeft aangekondigd de situatie
van straatkinderen te gaan onderzoeken met het doel om hen vervolgens in
pleeggezinnen te plaatsen.90
3.4.3 Dienstplichtigen
Militaire dienst is verplicht voor mannen. Vrouwen kunnen dienst nemen, maar dit
is altijd op vrijwillige basis. Volgens de wet op rekrutering, moet iedere jongeman
zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden. Op dat moment krijgt hij een
verklaring dat hij zich heeft aangemeld. Ieder jaar worden vervolgens via de media
de mannen opgeroepen, die in dat jaar 20 zijn geworden, of zullen worden. In
september 2001 werden alle mannen die geboren zijn in 1981 opgeroepen zich te
melden voor actieve dienst. Sinds op 4 april 2002 het akkoord tussen de regering
en UNITA is getekend, zijn er geen dienstplichtigen meer voor militaire dienst
opgeroepen.
Wie, van de jonge mannen die zich geregistreerd hebben op hun achttiende, zich
niet meldt na een oproep, wordt gezocht. Indien de weigeraar wordt gevonden
wordt hij in ieder geval alsnog ingezet. Onttrekking aan de dienstplicht kan ook
worden bestraft, met een gevangenisstraf van twee tot acht jaar. Door het
gebrekkige functioneren van het rechtssysteem in Angola, gebeurt dit niet altijd,
en is ongestrafte onttrekking aan dienstplicht mogelijk. Aangezien er sinds 4 april
2002 geen oproep voor dienst meer is gedaan, is niet duidelijk of deze
consequenties van dienstweigering sindsdien nog steeds praktijk zijn.
Aan dienstplichtigen wordt een militair identiteitsbewijs uitgereikt. Angola kent
daarnaast de volgende documenten die verband houden met de diensplicht: de
talao de desponibilidade militar (een bewijs dat men ontslagen is uit het leger), de
talao de recenseamento (een bewijs dat men zich heeft laten registreren voor
militaire dienst), de cartao de isencao militar (een bewijs dat men wegens
medische redenen afgekeurd is voor militaire dienst) en de adiamento militar (een
bewijs van uitstel voor bepaalde tijd van dienstplicht wegens medische of andere
redenen). Al deze documenten worden in relevante gevallen uitgegeven door de
militaire autoriteiten, op basis van hun eigen gegevens, en na overlegging van het
identiteitsbewijs of geboortebewijs. Net als alle andere documenten, zijn deze
documenten ook op de zwarte markt te koop.
De bevolkingsregisters van Angola zijn echter voor een groot deel vernield door
de oorlog, en worden voorzover ze nog bestaan slecht bijgehouden. Een van de
consequenties van deze administratieve problemen is, dat volgens schattingen
tussen de 70 en 90% van de Angolese bevolking niet geregistreerd staat, en geen
89 Jornal de Angola (1 juli 2001)
90 Jornal de Angola (29 april 2002)
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
documenten heeft.91 Als gevolg hiervan is het mogelijk zich te onttrekken aan de
formele rekrutering, en dit gebeurt op grote schaal. Om toch het benodigde aantal
rekruten te bereiken, werden in het verleden na de officiële oproep ronselacties
gehouden. Deze acties werden door sommige commandanten buiten de regels van
de officiële rekrutering om gehouden. Bij dergelijke ronselacties werden
discotheken, kampen voor ontheemden, wijken of dorpen afgezet, en alle jonge
mannen gedwongen gerekruteerd, tenzij zij een verklaring van vrijstelling konden
tonen, of door middel van afkoping onder de rekrutering uit konden komen. Ook
in gevangenissen werd gedwongen gerekruteerd. Evident jonge jongens werden
vaak vrijgelaten, maar het kwam voor dat minderjarige jongens, al dan niet
bewust, bij deze acties werden meegenomen. Sinds op 4 april 2002 het akkoord
tussen de regering en UNITA is getekend, zijn er geen berichten van ronselacties
meer geweest.
Iedere Angolese man tussen de 18 en de 35 jaar, die in de formele sector wil
werken92, wil reizen93, of studeren, moet een document tonen dat hij vrijgesteld is
van dienst in het leger, of dat hij zijn dienst reeds heeft vervuld. Vaak worden
mannen op het moment dat zij een dergelijk document willen aanvragen,
gearresteerd en gerekruteerd. Of dit sinds 4 april 2002 is voorgekomen, is
onbekend.
In Angola bestaat een wet die aangepaste burgerdienst mogelijk maakt bij
dienstweigering. Afgezien van een beperkt aantal juristen is deze wet bij heel
weinig Angolezen, zeker in de binnenlanden, bekend. UNOA meldt dat slechts
zeer sporadisch op de genoemde wet wordt teruggevallen. Kennis van het
rechtssysteem in Angola is gebrekkig, en daarnaast functioneert het slecht.
Bovendien bestaan er eenvoudiger middelen om zich aan de dienstplicht te
onttrekken dan formele dienstweigering op principiële gronden. In de praktijk is
het mogelijk zich tegen betaling aan de dienstplicht te onttrekken. Ook is het
mogelijk de dienstplicht bij de politie te vervullen. Deze mogelijkheid is vooral
theoretisch, en in de praktijk vaak afhankelijk van de juiste contacten of
omkoping.
Een officieel dienstverband kan op wettelijke gronden niet noodzakelijkerwijs
aanleiding vormen voor vrijstelling van militaire dienst. In de praktijk zullen
echter diegenen die over een officieel dienstverband - dit is niet beperkt tot
bepaalde beroepsgroepen - beschikken, in veel gevallen op onofficiële gronden
vrijgesteld worden. Dit betreft geen juridisch correcte vrijstelling, veeleer wordt
men tegen betaling `over het hoofd gezien' bij de jaarlijkse oproep voor dienst, of
bij ronselacties. Dit is eenmalig, en wie bij een volgende ronselactie voor de
91 UNSC, (S/2001/956) Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola
(UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37
92 Met `formele sector' wordt hier bedoeld het deel van de economie dat gedocumenteerd en
geregistreerd staat. In Afrika is het grootste deel van de economie informeel.
93 Hier wordt gedoeld op elke vorm van reizen, die het passeren van checkpoints omvat.
45
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
dienstplicht opnieuw wordt opgepakt, moet dan opnieuw een vrijstelling zien te
bemachtigen.
De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn langere
perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk. De verschillende vormen van
dienstplichtontduiking leiden ertoe dat de meeste soldaten in de gevechtseenheden
tot de armere en minder opgeleide bevolkingsgroepen behoren, hoofdzakelijk van
het platteland. Daar de administratie van het leger gebrekkig is, en ongeveer 65%
van de militairen analfabeet is, is het voor hen vaak vrijwel onmogelijk de dienst
te verlaten. Ontslag uit dienst is alleen mogelijk met een ondertekende verklaring
van de commandant.
Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten
vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch komt
desertie geregeld voor. De straf voor desertie in vredestijd is officieel verlenging
van de oorspronkelijke diensttijd met éénderde. Bovendien kan een
gevangenisstraf van twee tot acht jaar worden opgelegd. Bij desertie in tijd van
oorlog of tijdens militaire operaties kan een gevangenisstraf van acht tot twaalf
jaar worden opgelegd. In de praktijk deserteren dagelijks meerdere soldaten uit het
regeringsleger die nauwelijks gestraft (kunnen) worden wegens het ontbreken van
de administratieve capaciteit die nodig is om deze deserties te kunnen registreren
en naar aanleiding daarvan juridische stappen te ondernemen.
Sinds de ondertekening van het Memorandum of Understanding op 4 april 2002 is een aantal van 5000 voormalige UNITA-strijders opgenomen in het Angolese regering. Sindsdien is ook begonnen met de demobilisatie van de overige UNITA- strijders. Rekrutering door UNITA is hiermee tot stilstand gekomen. In het verleden maakte UNITA gebruik van het systeem van integrale logistiek, waarbij een groep vrouwen en kinderen gedwongen werd ondersteuning te verlenen aan een groep strijders. De gewapende vleugel van UNITA trad hard op tegen deserteurs. De straf voor desertie kon oplopen tot executie.
3.4.4 UNITA- en FLEC-aanhangers
Op 2 april 2002 nam het parlement unaniem een voorstel aan, ingediend door de
regering, voor een nieuwe Amnestiewet die 45 dagen geldig zou blijven. Er zijn
van de wet twee versies in omloop, die beide als gezaghebbend worden gezien (zie
ook § 3.1.2 Nationale wetgeving). De wet wordt in eerste instantie toepasbaar
geacht op UNITA-strijders en het Angolese regeringsleger. Of de wet ook
juridisch toepasbaar is op strijders van gewapende FLEC-facties die de wapens
neerleggen, is door de verschillen in tekst van de Amnestiewet onduidelijk.
Aangenomen wordt echter, dat strijders van gewapende FLEC-facties die
46
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
daadwerkelijk de wapens neerleggen, geen verdere problemen ondervinden van de
autoriteiten.
De speciale adviseur voor Afrika van de secretaris-generaal van de Verenigde
Naties (VN) heeft reserves van de VN ten aanzien van die amnestie kenbaar
gemaakt en daardoor een aanzienlijke mate van onrust gezaaid binnen de militaire
gelederen, zowel van het regeringsleger als van UNITA (zie ook § 2.2 Politieke
ontwikkelingen). Generaal Gato en ook bepaalde generaals van het regeringsleger
zijn bezorgd dat deze VN-reserve negatieve effecten kan hebben op de bereidheid
van sommigen binnen UNITA de wapens neer te leggen.
Sinds de ondertekening van het Memorandum of Understanding op 4 april 2002 is
een begin gemaakt met de inkwartiering en ontwapening van de, naar toen
verwacht werd, ruim 50.000 UNITA-strijders. In juni 2002 waren volgens de Joint
Military Commission reeds ruim 79.000 ex-strijders ingekwartierd, verdeeld over
38 kampen.94 Tevens heeft de regering aangegeven het belang te zien van een
goede opvang en herintegratie van de groep van ongeveer 300.000 familieleden
van de voormalige strijders. Punt van zorg zijn de ontoereikende middelen van de
regering en de internationale organisaties om hieraan voldoende uitvoering te
kunnen geven.
De voormalige UNITA-strijders, noch hun familieleden in de
demobilisatiekampen ondervinden voor zover bekend problemen met de
autoriteiten. Ook van problemen met de lokale bevolking is zelden of nooit sprake
(zie ook § 2.3 Veiligheidssituatie).
Door de verwevenheid van politieke en familieverbanden in Cabinda valt het niet
uit te sluiten dat familieleden van FLEC-strijders als gevolg van hun familierelatie
problemen ondervinden met de overheid. Een dergelijk overheidsoptreden is
echter geen beleid, en zal niet op grote schaal voorkomen.
3.4.5 Homoseksuelen
Vrijheid van seksuele geaardheid staat niet vermeld in de grondwet, noch in
andere wetgeving. Er bestaat echter ook geen wetgeving tegen homoseksualiteit,
noch is er een actief vervolgingsbeleid van homoseksuelen. Er rust een zwaar
taboe op homoseksualiteit, waardoor er nauwelijks over het onderwerp gesproken
wordt. In hoger opgeleide kringen in de Angolese samenleving wordt
homoseksualiteit waarschijnlijk stilzwijgend getolereerd, terwijl in meer
traditionele kringen homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. In deze kringen
komt geweld tegen homoseksuelen incidenteel voor. In het algemeen is echter
homoseksualiteit, zolang deze niet expliciet uitgedragen wordt, niet zodanig
stigmatiserend, dat het maatschappelijk functioneren van een individuele
homoseksueel in het gedrang komt.
94 OCHA, Update on humanitarian activities (13 mei 2002)
47
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Door het gebrek aan beschermende wetgeving, aan formele en informele
acceptatie, en door het slechte functioneren van het politie-apparaat, kan een
homoseksueel geen bescherming tegen voorkomende gevallen van discriminatie
door medeburgers inroepen van de politie of andere overheidsinstanties. Er zijn
geen voorbeelden bekend van discriminatoire praktijken bij strafoplegging als
gevolg van homoseksuele geaardheid.
3.5 Samenvatting
De burgeroorlog in Angola heeft altijd veel mensenrechtenschendingen tot gevolg
gehad. Nog steeds laat de interne discipline bij politie, veiligheidsdiensten, het
leger, maar ook het gevangenispersoneel, te wensen over. Tegenstanders van de
regering, zoals leden van oppositiepartijen, journalisten, en
mensenrechtenactivisten kunnen te maken krijgen met vormen van intimidatie
door de autoriteiten en op die wijze gehinderd worden in de uitoefening van hun
activiteiten.
De rechtsgang in Angola laat te wensen over. De rechterlijke macht stelt zich niet
altijd onafhankelijk van de uitvoerende macht op. Daarnaast worden nog vaak de
termijnen van voorarrest overschreden. In de gevangenissen bestaat een regime
van, soms gewelddadige, willekeur.
Aanhangers van UNITA kunnen aanspraak maken op de Amnestiewet die op 2
april 2002 werd aangenomen door het parlement. Van de tekst van deze wet
circuleren verschillende versies. Onduidelijk is, of naast UNITA-strijders en
militairen uit het regeringsleger ook strijders van gewapende FLEC-facties die de
wapens willen neerleggen, juridisch aanspraak kunnen maken op de wet.
Sinds de ondertekening van het staakt-het-vuren-akkoord hebben reeds
tienduizenden voormalige UNITA-strijders zich gemeld voor demobilisatie en
daarbij een beroep gedaan op de amnestieregeling. Voorlopig is het nog te vroeg
om een goede beoordeling te kunnen maken van de toepassing van de
Amnestiewet in de praktijk, maar er zijn geen aanwijzingen dat deze problemen
zou opleveren.
In zekere zin is de bewegingsvrijheid in Angola sterk toegenomen. Sinds de
ondertekening van het staakt-het-vuren op 4 april 2002 is de dreiging van
gewapende aanvallen op de openbare wegen beduidend afgenomen, waardoor het
transport over land zichtbaar is toegenomen. Ondanks de toegenomen veiligheid is
er nog geen aanvang gemaakt met het verminderen van het aantal checkpoints.
Deze checkpoints zijn een belangrijke bron van inkomsten voor de militairen die
ze bemannen, daar reizigers zonder documenten en zonder connecties gedwongen
kunnen worden te betalen voor zij mogen passeren.
48
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
De invloed van het staakt-het-vuren van 4 april 2002, en het daarmee ingezette
vredesproces, op de mensenrechtensituatie kan nog niet goed beoordeeld worden
daar deze ontwikkelingen nog van te recente datum zijn. Het lijkt er echter op dat
de situatie zich op een aantal punten aan het verbeteren is. De positie van de
regering is sinds de dood van Savimbi sterker dan ooit, wat zou kunnen leiden tot
meer vrijheden, omdat de machtspositie van de regering toch niet in gevaar komt.
Overigens neemt de kracht van het maatschappelijk middenveld in Angola steeds
verder toe.
49
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
4 Migratie
4.1 Migratiestromen95
Er verblijven groepen Angolese vluchtelingen in Congo-Brazzaville (18.515), de
DR Congo (175.420), Namibië (27.263), en Zambia (198.124). In 2001 keerden
ruim 10.000 vluchtelingen terug naar Angola vanuit de DR Congo, en ruim 2.300
vluchtelingen vanuit Congo-Brazzaville. Cijfers van na 4 april 2002 zijn nog niet
bekend.
4.2 Opvang binnenlandse ontheemden
Angola kent een groot aantal binnenlands ontheemden als gevolg van de oorlog.
Het totale aantal gemelde ontheemden wordt geraamd op ongeveer 4,5 miljoen
Angolezen, of meer dan éénderde van de bevolking. Per 1 mei 2002 werden
ongeveer 1,9 miljoen van hen op een of andere wijze ondersteund door
hulporganisaties. In de verslagperiode keerden op verschillende plaatsen in
Angola, waaronder Bié, Moxico, Huila, Cuanza Norte en Cuanza Sul, en Uige,
tienduizenden ontheemden terug.96
Daar staat tegenover een toename van het aantal nieuwe ontheemden met een half
miljoen ten opzichte van de vorige verslagperiode. Deze toename is voor een groot
deel toe te schrijven aan de migratie van grote groepen mensen uit gebieden die
voorheen ontoegankelijk waren, naar de kampen voor ontheemden aan de randen
van de provinciale steden. Deze nieuwe ontheemden doen daar nu een beroep op
humanitaire hulporganisaties. Daarnaast heeft de regering hulp gevraagd voor een
groep van ongeveer 350.000 mensen die bestaat uit voormalige UNITA-strijders
(50.000) en hun familieleden (300.000).97
Na jaren van oorlog woont volgens schattingen ongeveer 40% van de gehele
Angolese bevolking in Luanda, en een groot deel van de overige 60% woont in en
rond de provinciale hoofdsteden.
Sinds jaar en dag bestrijkt de internationale humanitaire gemeenschap
(internationale ngo's en VN-agentschappen onder leiding van OCHA) met een
landelijk netwerk van intensieve hulpverlening delen van het land. Deze
hulpverlening richtte zich met name op de kampen voor ontheemden aan de
randen van de provinciale hoofdsteden. Ook aan de randen van Luanda zijn
kampen voor ontheemden. De meeste ontheemden komen echter niet in kampen
terecht, maar zoeken hun eigen weg in het informele circuit van Luanda. In deze
95 De cijfers in deze paragraaf zijn gebaseerd op UNHCR, 2001 UNHCR population statistics
(provisional) (15 mei 2002), tabellen 6, 7 en 8
96 UNOA/HRD, Weekly report (15 april 2002), p. 1 en 2
97 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
p. 5
50
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
kampen rond Luanda wordt geen voedsel verstrekt door de internationale
hulporganisaties, omdat daarvoor de aantallen ontheemden te groot zijn, de
armoede te wijd verbreid is, en het onderscheid tussen ontheemden en andere
stadsbewoners te moeilijk te maken is. Met name direct na aankomst is de
humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda daardoor erg slecht.
De veiligheidssituatie in Angola beperkte lange tijd de mogelijkheden voor
humanitaire interventies. In verband met het gevaar voor landmijnen en
hinderlagen vonden de meeste voedseltransporten door de lucht plaats. Dit maakte
deze operaties extra kostbaar en limiteerde de hoeveelheid te transporteren
voedsel. Ook raakten lokale vliegvelden overbelast en daardoor in sommige
gevallen beschadigd. In de verslagperiode werden 36 voorheen ontoegankelijke
gebieden door humanitaire organisaties aangemerkt om bezocht te worden met het
doel een inschatting te maken van de humanitaire situatie. De mensen die sinds de
ondertekening van de staakt-het-vuren-overeenkomst uit die voormalig
ontoegankelijke gebieden wegtrekken zijn er vaak slecht aan toe. Hoewel de
regering anders beweert, lijken de middelen ontoereikend om alle ontheemden van
voedsel en medische zorg te voorzien. De druk op de middelen van de
internationale organisaties was reeds zeer groot, en aan de extra vraag naar hulp
zal zonder hulp van de donoren niet voldaan kunnen worden. De eerste
donorconferentie is door de Angolese regering echter pas in oktober 2002 gepland.
Uit de provinciale hoofdsteden zijn reeds berichten gekomen over spanningen
tussen de lokale bevolking en voormalige UNITA-strijders over de verdeling van
het schaarse voedsel. Tevens zijn er berichten dat in de demobilisatiekampen
enkele voormalige UNITA-strijders per dag overlijden aan de gevolgen van
ondervoeding.98
Angola is het enige land dat de Minimum Operational Standards voor opvang van
ontheemden99 van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)
als wettelijke norm heeft vastgelegd.100 In de praktijk komt van de toepassing
echter nog weinig terecht. De UNHCR is in 2001 gestopt met de programma's
voor ontheemden. Ontheemden vallen niet onder het mandaat van de UNHCR, en
de hulp aan ontheemden was vanaf het begin onderhevig aan discussie binnen de
UNHCR.
98 IRIN, Angola: Focus on quartering areas (22 mei 2002)
99 Deze Minimum Operational Standards houden onder andere in de verantwoordelijkheid van
de autoriteiten om veilig, voldoende, en voldoende vruchtbaar land aan te wijzen voor
vrijwillige hervestiging van ontheemden. Op de plaats van hervestiging moet water aanwezig
zijn. Ook is de overheid verantwoordelijk voor ondersteuning van gezondheids- en
onderwijspersoneel.
100 UNOA/HRD, Weekly report (29 oktober 2001)
51
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
4.3 Minderjarigen
De grondwettelijke leeftijd voor meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid in
Angola is 18 jaar. Aan minderjarigen kunnen identiteits- of reisdocumenten
verstrekt worden, maar de aanvraag dient met toestemming van een ouder of
voogd gedaan te worden. In de praktijk kunnen dergelijke documenten echter op
de zwarte markt door iedereen met voldoende geld, en dus ook door
minderjarigen, gekocht worden.
De leerplicht geldt tot 14 jaar, en vanaf die leeftijd mag betaalde arbeid in de
formele sector verricht worden.
Zelfstandigheid
In de Angolese cultuur worden jongeren onder de 18 jaar soms en in bepaalde
opzichten als volwassen beschouwd. Zo is het met name op het platteland niet
ongewoon om op 16-jarige leeftijd reeds getrouwd te zijn. Hiervoor is echter
officieel en traditioneel wel toestemming van de ouders nodig. Overigens blijft
men vaak ook na 18-jarige leeftijd nog een zekere verantwoording aan de ouders
schuldig. In de steden wordt minder vaak officieel getrouwd, maar komen meer of
mindere duurzame relaties wel voor op 16- en 17-jarige leeftijd. De meeste
vrouwen baren hun eerste kind vóór zij 20 zijn.
Volwassenheid kan niet automatisch gelijkgesteld worden aan zelfstandigheid. De
zelfstandigheid van minderjarigen is sterk afhankelijk van de sociaal-economische
achtergrond. Wie in een arm gezin bijdraagt aan het gezamenlijk inkomen,
verwerft zich daarmee de facto een zekere zelfstandigheid. Dit kan al op zeer
jonge leeftijd (onder de 10 jaar) optreden. Noodzaak leidt ertoe dat van
minderjarigen verwacht wordt dat ze op zo jong mogelijke leeftijd bijdragen aan
het gezinsinkomen. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. Het feit dat kinderen
op zeer jonge leeftijd bijdragen aan het gezinsinkomen, betekent niet, dat zij
daarmee door hun ouders of verzorgers niet meer als minderjarig beschouwd
worden. Zo kunnen volwassenen de minderjarigen verplichten hun inkomsten aan
hen af te dragen. De wijze waarop minderjarigen uit arme families bijdragen aan
het gezinsinkomen, is vooral door hulp in de huishouding (alleen meisjes),
straathandel, bedelarij, diefstal en prostitutie.
Armoede maakt het voor minderjarigen, net als voor volwassenen onmogelijk om
zelfstandig te wonen. Wie echter enig inkomen inbrengt, zal gemakkelijker
opvang vinden buiten zijn eigen familie, dan iemand die dit niet doet.
Kinderen uit rijke gezinnen worden vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden
door hun ouders en andere familieleden. Van hen wordt verwacht dat ze naar
school gaan, en studeren. Voor deze kinderen is werken op 16- en 17-jarige
leeftijd mogelijk, maar minder gebruikelijk. Soms wonen zij zelfstandig, maar
vaak blijven zij tot hun huwelijk thuis wonen.
Angolese ouders die het kunnen betalen, trachten hun kinderen naar Europa te zenden, met het oog op beter onderwijs en betere leefomstandigheden. De
52
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
vliegreis naar Europa is duur (± 1.500 USD) en een paspoort en (Schengen)visum
zijn voor de reis verplicht. Daarbij komt dat minderjarigen die niet vergezeld
worden door hun ouders of wettige vertegenwoordiger, bij uitreis in het bezit
dienen te zijn van een door de ouders ondertekende verklaring van toestemming
voor uitreis. Het is mede om deze redenen onwaarschijnlijk dat een kind zonder de
steun van familie een Europees land zou kunnen bereiken, hoewel niet kan worden
uitgesloten dat minderjarigen zonder de vereiste toestemmingsverklaring uitreizen.
In augustus 2001 begon de Angolese regering samen met UNICEF een campagne om de ongeveer vijf miljoen ongeregistreerde kinderen en tieners uit het gehele land te identificeren en te registreren. Zo'n 50.000 van hen zijn door de oorlog gescheiden geraakt van hun ouders. Onder hen zijn straatkinderen, kinderen uit opvanghuizen, maar het overgrote deel van hen bestaat uit kinderen die bij familie of bekenden verblijven. Veel mensen zijn hun documenten kwijtgeraakt, en vele registers zijn door de jaren heen vernield tijdens gevechten. De minister van Justitie heeft aangekondigd dat aan jongeren tot 17 jaar geboorteaktes (cedula pessoal) en andere identiteitsdocumenten (bilhete de identidade) zullen worden verstrekt.101 De campagne verloopt langzaam. Sinds het begin van de campagne zijn naar schatting 10.000 minderjarigen geregistreerd.
Opvang102
Normaliter worden minderjarigen bij overlijden of afwezigheid van de ouders
opgevangen door familieleden of vrienden. De bereidheid tot opvang door familie
is echter sterk afgenomen doordat hierop een overmatig beroep wordt gedaan.
Vaak zal men naar andere oplossingen zoeken, dan het opnemen van een
alleenstaand minderjarig familielid in de eigen woning. Naarmate het kind een
grotere financiële zelfstandigheid heeft, is de bereidheid een kind in eigen gezin op
te vangen, weer groter.
Met name in de culturen uit de zuidelijke provincies van Angola is opvang
vanzelfsprekend. Het kan echter wel voorkomen dat niemand voor een
alleenstaande minderjarige wil zorgen. Dit geldt met name kinderen uit Bakongo-
culturen uit de noordelijke provincies van Angola tegen de grens van de DR
Congo.
Wettelijk verantwoordelijk voor wezen en andere alleenstaande minderjarigen zijn
de directie Kinderen, en het Programma voor Opsporing van Families binnen het
ministerie van Assistentie en Sociale Reintegratie. Onder de taakstelling van deze
afdelingen valt ook voogdijstelling. De afdelingen zijn zwaar overbelast, ondanks
de hulp van ngo's. Het beleid voor wezen en andere alleenstaande minderjarigen
wordt uitgevoerd door het Nationale Instituut voor Kinderen (INAC).
Internationale ngo's die zich bezighouden met minderjarigen, zijn Save the
101 IRIN (7 augustus 2001)
102 Gebaseerd op een interview met een medewerker van UNICEF (29 augustus 2001)
53
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Children - opsporing van familie -, en het Christian Children's Fund. Er zijn geen
gouvernementele noch non-gouvernementele organisaties die zich bezighouden
met de opvang van repatrianten.
Over het algemeen worden wezen opgevangen door familie en vrienden. Voogdij
wordt zelden officieel geregeld, en als dat wel gebeurt, betreft het met name
baby's. Vooral in het geval van alleenstaande minderjarigen uit rijkere families is
het niet geloofwaardig dat niemand de zorg van de ouders zou overnemen. Het
komt zelden voor dat kinderen in een instituut worden ondergebracht, maar als dit
voorkomt, gaat het vaak om kinderen uit middenklasse families. Voor opvang van
enige kwaliteit zijn namelijk geld (tot ongeveer 2000 USD) en connecties nodig.
Plaatsing geschiedt niet volgens bepaalde criteria; wie op de stoep staat, wordt
meestal op een of andere manier, afhankelijk van de eigen financiële bijdrage,
(tijdelijk) geholpen. Mede hierdoor zijn de opvanghuizen overvol.
Naast kinderen uit middenklasse families worden ook ontheemde kinderen uit de
provincies in het kader van hervestiging in een kindertehuis geplaatst, maar alleen
wanneer geen andere opvang gevonden kan worden. Het overgrote deel van de
ontheemde kinderen wordt opgevangen door familie of vrienden.
Opvanghuizen voor minderjarigen zijn voornamelijk in de provinciale hoofdsteden
te vinden, en dan voornamelijk in Luanda. Het overgrote deel van de
minderjarigen die gescheiden zijn geraakt van hun families bevinden zich juist
vaak op het platteland. Zij doen om die reden vrijwel nooit beroep op dergelijke
opvanghuizen, maar worden opgevangen door bekenden, of andere mensen, die
het vaak zelf niet beter hebben, maar zich toch hun lot aantrekken. Waarschijnlijk
bevindt nog geen 1% van de minderjarige alleenstaanden zich in opvanghuizen, en
wordt de rest opgevangen door de omgeving. Veel kinderen kiezen ervoor, als
minst slechte optie, om zich op straat alleen staande te houden, omdat zij dan hun
inkomen niet met hun familie hoeven te delen.
Tehuizen accepteren meestal geen alleenstaande minderjarigen in de leeftijd van
16 en 17 jaar meer door het gebrek aan plaatsen. Als ze jong binnenkomen,
kunnen kinderen vaak wel tot de leeftijd van 18 tot 20 jaar in een tehuis blijven.
Over het algemeen blijven jongens langer in weeshuizen dan meisjes, omdat
meisjes vaak werk kunnen vinden als hulp in de huishouding. Vanaf 15 tot 20 jaar
zijn de bewoners van weeshuizen vrijwel altijd jongens. Over het algemeen kiezen
alleenstaande minderjarigen er niet voor om in een tehuis te verblijven, omdat ze
de vrijheid van de straat verkiezen boven de regels van een opvanghuis.
Straatkinderen worden over het algemeen beter bereikt door middel van
straatwerk, dan door echte opvang.
Het probleem van de weeshuizen is dat er geen controle van de kwaliteit
plaatsvindt. Er zijn weeshuizen van goede tot zeer slechte kwaliteit, maar over het
algemeen is er een gebrek aan middelen. De weeshuizen zijn altijd overbezet.
54
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Gemiddeld krijgen kinderen in opvanghuizen twee maaltijden per dag, wat
gewoon is voor ongeveer de helft van de Angolese bevolking. Meestal heeft het
opvanghuis een leraar in dienst, waardoor de kinderen eventueel zonder
documenten naar school kunnen.
In het verleden is er geen expliciet verzet geweest van de kant van de Angolese
regering tegen het opzetten van nieuwe opvangcentra voor minderjarigen door
ngo's. In de praktijk was er echter sprake van zoveel twijfel en uitstel, dat alle
initiatieven uiteindelijk werden stopgezet.
4.4 Activiteiten van internationale organisaties
De internationale organisaties in Angola zien zich geconfronteerd met ongeveer
1,9 miljoen hulpvragende ontheemde Angolezen. Daarnaast heeft de regering de
humanitaire hulporganisaties gevraagd ook de groep van ongeveer 350.000
familieleden van voormalige UNITA-strijders van hulp te voorzien. Terwijl het
aantal hulpbehoevenden is gegroeid, hebben de donoren het afgelopen jaar slechts
48% van het benodigde budget van de gezamenlijke hulporganisaties toegekend.
De Angolese regering zegde begin 2002 toe 57miljoen USD uit te trekken voor de
opvang van ontheemden, maar in mei 2002 had de regering nog geen enkele
uitgave gedaan.103 De donoren eisen dat de Angolese regering meer
verantwoordelijkheid neemt voor de sociaal-economische en humanitaire situatie
in eigen land. Ondertussen wordt de humanitaire situatie door de VN kritiek
genoemd.104
UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire situatie in
Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat land
teruggezonden zouden moeten worden. UNHCR sluit in dit standpunt ook
terugkeer naar Luanda in. Het is verder beleid dat de organisatie terugkeer van
Angolese vluchtelingen (uit de regio) niet aanmoedigt of faciliteert, aangezien de
organisatie minimumvoorwaarden op het gebied van veiligheid niet aanwezig
acht. In de praktijk begeleid UNHCR wel vrijwillige terugkeerders uit de regio.
4.5 Beleid andere Europese landen
Nederland behoort tot de Europese landen met het grootste aantal asielaanvragen
door Angolezen. Andere landen zijn het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk,
Zwitserland en België.
103 IRIN, Interview with Humanitarian Coordinator Eric de Mul (10 mei 2002)
104 Ibrahim Gambari, Briefing to the Security Council on the Situation in Angola (22 april 2002),
p. 5
---
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk kent geen specifieke groepen uit Angola die recht
hebben op een vluchtelingenstatus. Om humanitaire redenen worden jonge
mannen tussen de 15 en 25 jaar die aangeven te vrezen voor gedwongen
rekrutering, niet teruggezonden. Hetzelfde geldt voor jonge vrouwen van buiten
Luanda, omdat zij volgens ngo's een relatief groot risico lopen ontvoerd te
worden. Op moment van schrijven van dit ambtsbericht werd het beleid ten
opzichte van Angola heroverwogen in het licht van de staakt-het-vuren
overeenkomst van 4 april 2002.
Afgewezen asielzoekers worden alleen teruggestuurd naar Luanda, en slechts
wanneer zij daar eerder hebben verbleven of daar goede contacten hebben.
Frankrijk
Frankrijk onderscheidt geen specifieke groepen Angolese asielzoekers, die meer
kans maken op een vluchtelingen- of subsidiaire status. Uitzetting naar Angola
komt voor, maar is moeilijk om technische redenen.
Zwitserland
Zwitserland kent geen categorieën asielzoekers die eerder in aanmerking worden
gebracht voor een vluchtelingenstatus of een andere verblijfstitel. In de
verslagperiode werden 6 uitgeprocedeerde Angolese asielzoekers daadwerkelijk
uitgezet, waarvan 3 naar Angola en 3 naar Portugal. Angola wordt door
Zwitserland als een veilig land voor terugkeer aangemerkt.
België
België onderscheidt de volgende groepen asielzoekers uit Angola die een
verhoogd risico lopen op vervolging: politiek actieve leden van UNITA en FLEC,
en deserteurs. Bij een negatieve beslissing vaardigt het Commissariaat Generaal
voor de Vluchtelingen en Staatlozen altijd een aanbeveling uit om bij eventuele
gedwongen terugkeer rekening te houden met de moeilijke humanitaire situatie in
Angola.
4.6 Samenvatting
Van de Angolese bevolking is ruim eenderde, namelijk ongeveer 4,5 miljoen
personen ontheemd; ongeveer 1,9 miljoen van hen doen een beroep op bijstand
van hulporganisaties. De toename van een half miljoen ontheemden ten opzichte
van de vorige verslagperiode wordt veroorzaakt door de mensen die uit de
voorheen ontoegankelijke gebieden weg zijn getrokken, en een beroep doen op de
hulporganisaties. Tegenover het toegenomen aantal ontheemden staat dat het
afgelopen jaar slechts 10% van het benodigde budget van de hulporganisaties
gehonoreerd werd. Zonder aanvullende bijstand van donoren voorzien de VN een
humanitaire crisis.
56
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Ongeveer 40% van de Angolese bevolking leeft, al dan niet als ontheemde, in
Luanda. Veel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden. De meeste
hulp wordt gegeven in ontheemdenkampen aan de randen van de provinciale
hoofdsteden.
Dat de UNHCR ook terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Luanda
afraadt, heeft voornamelijk te maken met de humanitaire situatie in de hoofdstad.
WFP en andere humanitaire organisaties distribueren er geen voedsel, omdat
nauwelijks onderscheid te maken is tussen de arme bevolking van Luanda en de
ontheemden. De meeste ontheemden komen niet in kampen terecht, maar zoeken
hun eigen weg in het informele circuit van Luanda.
Objectieve zelfstandigheid van 16- en 17-jarigen is voor een deel afhankelijk van sociaal-culturele waarden, en voor een deel van de sociaal-economische situatie. Op het platteland komt het voor dat men op 16-jarige leeftijd getrouwd is, al moet hiervoor wel toestemming door de ouders gegeven worden. In de steden is zelfstandigheid van minderjarigen afhankelijk van hun bijdrage aan het gezinsinkomen. In armere milieus begint men op jongere leeftijd, soms al onder de 10 jaar, met het vergaren van een inkomen. Kinderen uit rijkere milieus worden echter vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders. Werken op 16- en 17-jarige leeftijd is voor deze klasse mogelijk, maar minder gebruikelijk. Er bestaat een aantal opvangcentra voor alleenstaande minderjarigen in Angola, maar er zijn geen kwaliteitseisen waaraan die opvang moet voldoen. De opvanghuizen verschillen onderling erg in kwaliteit. De opvang en de instanties die zich bezighouden met opvang zijn zwaar overbelast. Over het algemeen zijn de kinderen in opvanghuizen vaak hervestigde ontheemden uit de provincies zonder contacten in Luanda, of kinderen van middenklassefamilies, die in staat zijn de betalen voor de opvang. Alleenstaande minderjarigen van 16 en 17 jaar worden meestal niet meer toegelaten in opvanghuizen vanwege het tekort aan plaatsen.
57
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
5 Samenvatting
In de maanden voorafgaand aan de dood van Savimbi op 22 februari 2002 was het
reeds duidelijk dat de gewapende factie van UNITA steeds verder in het nauw
gedreven was. De dood van de rebellenleider betekende dat de vredesbesprekingen
konden worden hervat. De Angolese regering had namelijk de afgelopen jaren
steeds aangegeven wel mee te willen werken aan een dialoog over vrede, maar niet
met de persoon Savimbi.
Op 4 april 2002 werd een Memorandum of Understanding ondertekend door de
militaire leiders van UNITA en het regeringsleger. Er werd een staakt-het-vuren
overeengekomen, alsmede de opname van 5.000 UNITA-militairen in het
regeringsleger, de demobilisatie en inkwartiering van de ongeveer 50.000 overige
UNITA-militairen, en opvang van hun families. Voorzien wordt dat deze fase in
het vredesproces, die voornamelijk tot doel heeft militaire kwesties tot een
oplossing te brengen, in september 2002 tot een einde wordt gebracht. In de fase
die daarna aanbreekt, zullen de politieke punten van het Lusaka-protocol aan de
orde komen. Binnen twee tot tweeëneenhalfjaar zouden er verkiezingen gehouden
moeten worden.
De vraag is echter in hoeverre de voormalige gewapende factie van UNITA in de
tussentijd in staat zal zijn zich samen met de politieke UNITA-facties te
transformeren tot een politieke organisatie. Of de wapens echt allemaal neergelegd
zullen worden, is mede afhankelijk van de vraag of de voormalige UNITA-
strijders die zich de afgelopen maanden voor demilitarisatie hebben aangemeld,
naar tevredenheid kunnen worden opgevangen, en of hun voldoende perspectieven
geboden kunnen worden voor de toekomst.
Ook valt nog te bezien hoe de strijd om het politieke leiderschap van UNITA zal
verlopen. Voormalig secretaris-generaal Lukamba Gato van de gewapende
UNITA-factie heeft zichzelf uitgeroepen tot de coördinator van een management
commissie, die de voorbereidingen moet gaan treffen voor de verkiezing van dat
nieuwe leiderschap. De leider van UNITA-Renovada, Manuvakola, stelde de
positie van Gato ter discussie, maar trad eind juli 2002 af. Een groot deel van de
UNITA-parlementariërs en UNITA-vertegenwoordigers in Europa lijkt wel achter
Gato te staan. Overigens hebben de UNITA-vertegenwoordigers in het buitenland
nog geen aanstalten gemaakt terug te keren naar Angola voor besprekingen over
een herenigd UNITA.
Parallel aan de besprekingen die resulteerden in de ondertekening van het
Memorandum of Understanding op 4 april 2002, werd op 2 april 2002 door het
parlement een Amnestiewet aangenomen. Deze wet is in ieder geval van
toepassing op voormalige UNITA-strijders en militairen uit het Angolese
regeringsleger. Of hij ook geldt voor strijders van gewapende FLEC-facties die de
58
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
wapens neerleggen, is onduidelijk, al wordt algemeen aangenomen dat ook zij
door de autoriteiten met rust gelaten worden.
De speciale adviseur voor Afrika van de secretaris-generaal van de Verenigde
Naties heeft reserves ten aanzien van deze amnestieregeling kenbaar gemaakt aan
de Angolese regering.
Vooralsnog wordt het staakt-het-vuren gerespecteerd door de UNITA-strijders, die
zich vaak zwaar ondervoed bij de voor hen ingerichte kampen melden. Een
toenemend aantal ontheemden en voormalige UNITA-strijders doet een beroep op
de hulporganisaties, terwijl de donoren het afgelopen jaar minder fondsen hebben
toegezegd. De donoren eisen dat de Angolese regering meer (organisatorische en
financiële) verantwoordelijkheid neemt voor de sociaal-economische en
humanitaire situatie in Angola. Ondertussen sterven in de demobilisatie- en
ontheemdenkampen dagelijks mensen aan ondervoeding en ziekte. Gevolg is dat
zich een humanitaire crisis ontwikkelt. Volgens de hulporganisaties bevinden zich
in de voorheen ontoegankelijke gebieden nog steeds grote aantallen mensen,
waarschijnlijk de meest zwakken.
Het Memorandum of Understanding wordt weliswaar gepresenteerd als een
verzoening tussen de regering en UNITA, maar in feite is de positie van de
regering in het algemeen, en de MPLA in het bijzonder, ten opzichte van UNITA
sterker dan ooit. De gevolgen van het staakt-het-vuren, en die nieuwe sterke
positie van de regering, op de mensenrechtensituatie kunnen nog niet beoordeeld
worden, daar de ontwikkelingen daaromtrent nog van te recente datum zijn.
De veiligheidssituatie in Angola is sinds 4 april 2002 sterk verbeterd. Sinds de
ondertekening van het Memorandum of Understanding op 4 april 2002 is het
staakt-het-vuren door zowel het regeringsleger als UNITA gerespecteerd. Enkele
gevallen van gewapende plundering hebben zich sindsdien wel voorgedaan. Deze
worden vaak veroorzaakt door honger onder voormalige UNITA-strijders, en
kunnen niet altijd effectief bestreden worden door de Angolese politie. Om deze
reden kunnen de voormalige relatief onveilige gebieden nog niet veilig genoemd
worden. De onderverdeling naar gebieden van de veiligheidssituatie is nu als
volgt:
1. Veilige gebieden: de hoofdstad Luanda, de kustgebieden van de provincies
Namibe, Benguela, Kwanza Sul en Cabinda, en alle provinciale hoofdsteden.
2. Overgangsgebieden: alle overige gebieden.
Angola is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen. De grondwet
voorziet in de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden, maar de lagere
wetgeving behoeft herziening om ook daadwerkelijk in de naleving van die
rechten en vrijheden te voorzien.
59
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Veel mensenrechtenschendingen in Angola zijn het gevolg van onachtzaamheid,
onverschilligheid, en een gebrek aan middelen aan de kant van de
overheidsdiensten om effectieve bescherming tegen schendingen te bieden. Dit
geldt met name op het platteland, en dan nog versterkt in de voorheen
ontoegankelijke gebieden. Van doelbewuste mensenrechtenschendingen als
onderdeel van beleid is over het algemeen geen sprake. Waar
mensenrechtenschendingen wel gevolg zijn van doelbewuste actie, zal het
onderscheid met schendingen als gevolg van willekeur moeilijk herkenbaar zijn.
De belangrijkste bestemmingslanden voor asiel in Europa zijn naast Nederland het
Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zwitserland en België. Lidmaatschap van
UNITA, FLEC of FNLA in combinatie met individuele vrees voor vervolging kan
in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België leiden tot vluchtelingschap. In het
Verenigd Koninkrijk geeft men jonge mannen en vrouwen een tijdelijke
gedoogstatus vanwege het risico op gedwongen rekrutering en ontvoering, en
België onderscheidt deserteurs als categorie asielzoekers met een verhoogd risico
op vervolging.
België geeft bij een negatieve beschikking altijd het advies dat de
uitgeprocedeerde asielzoekers niet uitgezet worden naar Angola vanwege de
humanitaire situatie aldaar. Het Verenigd Koninkrijk zet alleen mensen met nauwe
banden in Luanda uit naar de hoofdstad. Zwitserland en Frankrijk zetten uit, al zijn
er in Frankrijk vaak technische belemmeringen die effectuering van het
uitzettingsbeleid bemoeilijken.
60
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Literatuurlijst
Boeken
Cilliers, J. en C. Dietrich (eds.), Angola's War Economy. The Role of Oil and
Diamonds (Pretoria 2000)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2002 (Londen 2001), pp. 29-54
International Institute for Strategic Studies, The military balance 2001-2002
(oktober 2001)
Rapporten
Declaration by the government of the Republic of Angola (13 maart 2002)
Economist Intelligence Unit, Country Profile for Angola 2001 (Londen 2001)
Economist Intelligence Unit, Country Report for Angola (Londen; tot en met juni
2001) maandelijkse uitgave
Global Witness, A Crude Awakening. The role of the oil and banking industries in
Angola's civil war and the plunder of state assets (Londen 1999)
Human Rights Watch, World Report for 2001-Angola (januari 2002)
Memorandum of understanding addendum to the Lusaka-protocol for the
cessation of hostilities and the resolution of outstanding military issues under the
Lusaka-protocol (4 april 2002)
Special Adviser on Africa to the Secretary-General of the United Nations, Ibrahim
Gambari, Briefing to the Security Council on the situation in Angola (22 april
2002)
Swedish International Development Coorperation Agency, Towards gender
equality in Angola: A profile on gender relations (april 2000)
UNICEF, Angola Situation Report (tot en met juni 2002) maandelijkse uitgave
United Nations Office for Angola/Human Rights Department (UNOA/HRD), Angola Weekly Report (Luanda; tot en met juni 2002) wekelijkse uitgave
61
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA),
Angola Situation Report (tot en met juni 2002) wekelijkse uitgave
UNSC, (S/2002/300) Identical letters dated 20 March 2002 from the permanent representative from the Republic of Angola to the United Nations addressed to the secretary-general and the president of the security council (21 maart 2002)
UNSC, (S/2002/346) Letter dated 1 April from the Charge d'Affaires a.i. of the
Permanent Mission of Angola to the United Nations addressed to the President of
the Security Council (3 april 2002)
UNSC, (S/2002/486) Additional report of the Monitoring Mechanism on
Sanctions against UNITA (26 april 2002)
UNSC, (S/2002/537) Report of the Security Council Mission to the Great Lakes
region, 27 April-7 May 2002 (13 mei 2002)
UNSC, (S/2002/834) Report of the Secretary-General to the Security Council on
Angola (26 juli 2002)
US Department of State, Human Rights Report for 2001-Angola (Washington DC
maart 2002)
World Food Program, Angola Situation Report (tot en met juni 2002) wekelijkse
uitgave
Tijdschriftartikelen, krantenartikelen en persberichten
Angolan Media Mirror (tot en met juni 2002) wekelijkse uitgave met artikelen uit
Jornal de Angola, Agora en Folha 8
Agence France Presse, Algemeen Nederlands Persbureau, Associated Press, BBC
World Service, IRIN, Reuters, Radio France Internationale
62
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Bijlage 1 Kaart van Angola
63
Algemeen ambtsbericht Angola | augustus 2002
Bijlage 2 Lijst van gevangenissen in Angola
Gevangenissen bekend bij UNOA:
1. Penitenciara de Luanda
2. Penitenciara de Viana
2A Sector Feminino de Viana
3. Penitenciara de Sao Paulo
4. Penitenciara de Huambo
4A Sector Feminino de Huambo
5. Penitenciara de Uige
6. Penitenciara de Lubango
6A Sector Feminino de Lubango
7. Penitenciara de Malange
7A Sector Feminino de Malange
8. Penitenciara de Benguela
8A Sector Feminino de Benguela
9. Penitenciara de Cunene
9A Sector Feminino de Cunene
10. Penitenclara de Cuando Cubando
11. Penitenciara de Kuanza Sul
11A Sector Feminino de Kuanza Sul
12. Penitenciara de Bié
13. Penitenciara de Zaire
14. Penitenciara de Namibe
14A Sector Feminino de Namibe
15. Unidade Penitenciara de Bentiaba
16. Penitenciara de Cabinda
17. Penitenciara de Kuanza Norte
17A Sector Feminino de Kuanza Norte
18. Penitenciara de Lunda Norte
18A Sector Feminino de Lunda Norte
19. Penitenciara de Moxico
20. Penitentiara de Lunda Sul
20A Sector Feminino de Lunda Sul
64