European Commission
CJE/02/68 25 juli 2002
Arrest van het Hof in zaak C-459/99
VZW Beweging tegen Rassenhaat, Antisemitisme en Xenofobie (BRAX) tegen
Belgische Staat
Het hof van justitie bevestigt opnieuw het belang van de bescherming
van het gezinsleven van onderdanen van de lidstaten die onder de
gemeenschapsregeling betreffende het vrije verkeer vallen
De Belgische omzendbrief van 28 augustus 1997 schendt dit beginsel ten
aanzien van onderdanen van derde landen die gehuwd zijn met een
onderdaan van een lidstaat.
De Beweging tegen Rassenhaat, Antisemitisme en Xenofobie (BRAX) heeft
de Belgische Raad van State verzocht om nietigverklaring van een
omzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van
Justitie van 1997 betreffende het verkrijgen van een visum met het oog
op het sluiten van een huwelijk in België of van een visum
gezinshereniging op basis van een in het buitenland gesloten huwelijk.
Volgens BRAX is deze omzendbrief onverenigbaar met de
gemeenschapsrichtlijnen inzake verplaatsing en verblijf binnen de
Gemeenschap.
De Belgische Raad van State heeft het Hof van Justitie verzocht om een
prejudiciële beslissing over de vraag of een lidstaat jegens
onderdanen van derde landen die gehuwd zijn met burgers van de
Gemeenschap, de volgende maatregelen kan nemen:
* de terugwijzing aan de grens wanneer zij zonder geldig
identiteitsbewijs en, in voorkomend geval, zonder visum het land
trachten binnen te komen;
* de weigering om een verblijfsvergunning af te geven en de
verwijdering van het grondgebied wanneer zij zich in een
onregelmatige situatie bevinden
* wanneer zij het land onregelmatig zijn binnengekomen;
* wanneer zij regelmatig zijn binnengekomen, maar pas na het
verlopen van hun visum een verblijfsvergunning hebben aangevraagd.
De Raad van State wenst ook te vernemen of de buitenlandse echtgenoten
van gemeenschapsonderdanen de door het gemeenschapsrecht geboden
procedurele waarborgen genieten wanneer hun een verblijfsvergunning
wordt geweigerd of wanneer zij van hetgrondgebied worden verwijderd
omdat zij geen identiteitsbewijs of visum bezitten of omdat hun visum
is verlopen.
Het Hof spreekt zich in dit arrest uit over situaties die een
aanknopingspunt hebben met het vrije verkeer. Dit arrest heeft
betrekking op de rechten van onderdanen van derde landen om een
lidstaat binnen te komen en een verblijfsvergunning te krijgen,
voorzover zij gehuwd zijn met burgers van de Gemeenschap die
gebruikmaken van de rechten inzake het vrije verkeer van werknemers,
de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. De
gemeenschapsregeling betreffende het vrije verkeer van werknemers, het
vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging kan immers
niet worden toegepast op de situatie van personen die nooit gebruik
hebben gemaakt van deze vrijheden.
Uitzonderingen op het beginsel van vrij verkeer kunnen slechts worden
vastgesteld om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of
volksgezondheid.
Het recht om vreemdelingen aan de grens terug te wijzen
Het Hof herinnert om te beginnen aan het belang dat de
gemeenschapswetgever heeft toegekend aan de bescherming van het
gezinsleven van burgers van de Gemeenschap, om de belemmeringen van de
uitoefening van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele
vrijheden op te heffen.
Volgens de gemeenschapsregeling kunnen de lidstaten evenwel een
inreisvisum voorschrijven voor gezinsleden van burgers van de
Gemeenschap die niet de nationaliteit van een van de lidstaten
bezitten. Bij ontbreken van een geldig visum of identiteitsbewijs is
de terugwijzing aan de grens niet uitgesloten.
Het Hof beklemtoont evenwel dat in de toepasselijke richtlijnen is
gepreciseerd dat "de lidstaten aan deze personen alle faciliteiten
verlenen om de door hen benodigde visa te verkrijgen". Dit betekent
dat het visum zo spoedig mogelijk en, voorzover mogelijk, op de plaats
van binnenkomst op het nationale grondgebied moet worden afgegeven.
In elk geval staat de terugwijziging aan de grens niet in een juiste
verhouding tot de gepleegde inbreuk en is zij dus verboden indien de
onderdaan van een derde land die met een burger van de Gemeenschap
gehuwd is, het bewijs kan leveren van zijn identiteit en van zijn
huwelijk en geen gevaar is voor de openbare orde, de openbare
veiligheid of de volksgezondheid.
Het recht om een verblijfsvergunning te weigeren aan de onderdaan van
een derde land die is gehuwd met een gemeenschapsonderdaan en zich in
een onwettige situatie bevindt
Het Hof is van oordeel dat onderdanen van derde landen die gehuwd zijn
met burgers van de Gemeenschap, hun verblijfsrecht rechtstreeks
ontlenen aan het gemeenschapsrecht, ongeacht of door een lidstaat een
verblijfsvergunning is afgegeven. De afgifte van een
verblijfsvergunning is bedoeld tot vaststelling van de individuele
positie van de betrokkene ten opzichte van het gemeenschapsrecht.
Het Hof herinnert er evenwel aan dat een lidstaat de afgifte van de verblijfsvergunning afhankelijk kan stellen van de overlegging van het document waarmee de betrokkene het land is binnengekomen. De bevoegde nationale instanties kunnen sanctiemaatregelen nemen wegens de niet-eerbiediging van de regels inzake het toezicht op vreemdelingen, op voorwaarde dat deze maatregelen in een juiste verhouding staan tot de gepleegde inbreuk. Een lidstaat kan ook om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid maatregelen nemen die afwijken van het beginsel van het vrije verkeer, maar kan zich hierbij uitsluitend baseren op het persoonlijke gedrag van de betrokkene.
Een weigering om een verblijfsvergunning af te geven of een
verwijdering van het grondgebied die uitsluitend berust op de
niet-vervulling van wettelijke formaliteiten inzakehet toezicht op
vreemdelingen -zoals de binnenkomst in een lidstaat zonder visum-
staat daarentegen niet in een juiste verhouding tot de gepleegde
inbreuk en is dus in strijd met het gemeenschapsrecht wanneer de
betrokkene zijn identiteit kan bewijzen en kan aantonen dat hij gehuwd
is met een gemeenschapsonderdaan.
Wat de aanvraag van een verblijfsvergunning betreft nadat het visum
verlopen is, is het Hof van oordeel dat het gemeenschapsrecht voor de
afgifte van een verblijfsvergunning niet als voorwaarde stelt dat het
visum nog geldig is. Verder staat de verwijdering van het grondgebied
op de enkele grond dat het visum verlopen is, duidelijk niet in een
juiste verhouding tot de zwaarte van de inbreuk op de nationale
bepalingen inzake het toezicht op vreemdelingen.
Procedurele waarborgen
Het gemeenschapsrecht voorziet in een minimale procedurele waarborg
voor de personen op wie het beginsel van vrij verkeer van toepassing
is en voor hun echtgenoten wier verzoek om een verblijfsvergunning
wordt afgewezen of die vóór de afgifte ervan van het grondgebied
verwijderd worden. (Deze waarborg houdt in dat de betrokkene deze
besluiten door de bevoegde instantie kan laten toetsen en persoonlijk
zijn verweermiddelen voor deze instantie kan voordragen.) Het Hof
herinnert eraan dat deze waarborg een aanvulling is op de regeling
inzake beroepen bij de rechter. Het beginsel dat het besluit door de
rechter moet kunnen worden getoetst, vloeit voort uit de
gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en is
verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens.
Het Hof is dan ook van oordeel dat de buitenlandse echtgenoot van een
onderdaan van een lidstaat de minimale procedurele waarborgen van het
gemeenschapsrecht geniet. Zou de betrokkene dit recht worden ontzegd
wanneer hij geen geldig identiteitsbewijs of visum heeft, dan zouden
deze waarborgen hun nuttige werking verliezen.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt
Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen: Frans, Duits,
Engels, Spaans, Italiaans en Nederlands.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina
van het Hof
http://www.curia.eu.int/
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303
3127
fax (352) 4303 3656
Beelden van de uitspraak zijn beschikbaar op "Europe by Satellite"
Europese Commissie, Dienst Pers en Communicatie, L - 2920 Luxemburg,
tel: (352) 43 01 35177,
fax (352) 4301 35249, of B-1049 Brussel, tel. (32) 2 2964106,
fax (32) 2 2965956 of (32) 2 2301280