European Commission
IP/02/1141
Brussel, 24 juli 2002
Commission geeft groen licht voor overnamebod van Carnival op P&O
Princess
De Europese Commissie heeft krachtens de concentratieverordening van
de Europese Unie haar goedkeuring gegeven aan het voornemen van de in
de Verenigde Staten gevestigde exploitant van cruiseschepen Carnival
Corp. om de Britse exploitant van cruiseschepen P&O Princess Plc over
te nemen. De Commissie maakte zich aanvankelijk zorgen over de sterke
positie van de partijen binnen de cruisemarkt in Groot-Brittannië en
Duitsland. Na een grondige analyse concludeerde zij evenwel dat de
sterke groei die deze markt kent, het ontbreken van substantiële
belemmeringen voor toegang tot de markt en de mogelijkheid voor
concurrenten op de markt om hun capaciteit te verschuiven,
bijvoorbeeld van de Verenigde Staten naar Groot-Brittannië, voldoende
concurrentiële druk op Carnival zou uitoefenen.
Op 16 december 2001 kondigde Carnival een eenzijdig voorwaardelijk overnamebod aan op alle aandelen van P&O Princess, een in Groot-Brittannië gevestigde maatschappij die over geheel de wereld cruiseschepen exploiteert onder de merknamen Princess Cruises, P&O Cruises, Swan Hellenic, Aida Cruises, Seetours, en A'Rosa. Carnival is eveneens een exploitant van cruiseschepen die over de gehele wereld actief is. Deze maatschappij handelt onder meer onder de merknamen Carnival Cruise Lines, Holland America Line, Costa Cruises, Cunard Line, Seabourn Cruise Lines en Windstar Cruises.
Het overnamebod is in februari 2002 voor goedkeuring aangemeld bij de
Commissie. De inzake mededinging bevoegde autoriteiten van het
Verenigd Koninkrijk hadden om verwijzing van de zaak krachtens artikel
9 van de concentratieverordening verzocht vanwege hun bezorgdheid over
de invloed van de overname op de cruisemarkt in Groot-Brittannië. De
Commissie besliste echter haar onderzoek voort te zetten daar de
overname aanvankelijk ook in de andere lidstaten, en vooral in
Duitsland, zorgen had gebaard.
In 2000 namen Carnival en P&O Princess samen ongeveer een derde van
cruisepassagiers in de Europese Economische Ruimte de 15 EU-staten
plus Noorwegen, Ijsland en Liechtenstein voor hun rekening, met de
grootste overlapping in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Hun
marktaandeel is ook groot in Italië en Spanje, maar hier is de
uitbreiding van de activiteiten van P&O op het vlak van cruises
minimaal.
Tijdens haar onderzoek van het bod van Carnival had de Commissie
vruchtbare contacten met de Competition Commission (commissie voor de
mededinging) van het Verenigd Koninkrijk, die een concurrerend bod van
Royal Caribbean in behandeling had waarvoor zij inmiddels groen licht
heeft gegeven, en met de Federal Trade Commission (federale commissie
voor de handel) van de Verenigde Staten, die nog steeds bezig is met
het onderzoek van de beide voorgenomen overnames van P&O Princess.
Uit het grondige onderzoek door de Commissie van het bod van Carnival
is inmiddels gebleken dat de aanvankelijke bezorgdheid
ongerechtvaardigd was.
Hoewel Carnival door de verwerving van P&O Princess, de grootste
exploitant van cruiseschepen in Groot-Brittannië, ongeveer een derde
van de cruisemarkt daar wat het aantal passagiers betreft in handen
zou krijgen, zijn de hinderpalen voor toegang tot de markt niet
significant, wat blijkt uit de snelle en succesvolle opkomst van
reisorganisatoren in de voorbije vijf jaar, die nu ongeveer een derde
van alle cruisepassagiers in het Verenigd Koninkrijk vervoeren.
Bestaande reisorganitoren hebben ook een aanzienlijke groei gekend.
Bovendien kan worden verwacht dat de positie van Carnival op de Britse markt onder druk zal komen te staan van internationale concurrenten die het aandeel van Britse klanten op hun schepen kunnen wijzigen, door bijvoorbeeld het aandeel van Britse passagiers te vergroten op hoofdzakelijk voor de markt van de Verenigde Staten georganiseerde cruises die ook in Groot-Brittannië aanwezig zijn. De Commissie is van oordeel dat cruises met hoofdzakelijk Britse passagiers weliswaar door een deel van de Britse klanten worden geprefereerd, maar dat een groter deel niet gevoelig is voor dit onderscheid. Bovendien is het mogelijk (en gebeurt het ook daadwerkelijk) dat schepen voortdurend in verschillende geografische markten worden ingezet, bijvoorbeeld zowel in de Verenigde Staten als in Groot-Brittannië.
Wat de Duitse markt betreft, zou Carnival door de overname een aandeel van 25% van het aantal cruisedagen verwerven. Maar maatschappijen uit het Middellandsezeegebied zoals MSC en Festival hebben de laatste vijf tot tien jaar met succes hun intrede op de markt gedaan.
Er is ook geconcludeerd dat de overname geen significant gevolg zou
hebben voor de cruisemarkten in Spanje, Italië, Frankrijk of andere
Europese landen, allemaal landen die totnogtoe een minder grote
traditie dan Groot-Brittannië en Duitsland hadden in verband met
cruisereizen, maar waar een significant potentieel voor groei en
verovering van de markt aanwezig is.
Ten slotte is geconcludeerd dat de grote recente en in het
vooruitzicht gestelde groei van de cruisemarkt op zich een
significante concurrentiële druk op de gevestigde cruiseoperatoren
legt, aangezien de hoge groei nieuwe operatoren ertoe zal aanzetten
hun intrede op de markt te doen.
Bovendien zal de uitbreiding van het aantal cruiseschepen dat voor
Carnival en P&O de volgende twee of drie jaar in bedrijf zal worden
gesteld weliswaar een zekere toename van het marktaandeel van de
betrokkenen tot gevolg hebben, maar hun mogelijkheid om de prijzen te
verhogen beperken, aangezien zij een voldoende aantal vakantiegangers
zullen moeten kunnen blijven overtuigen om een cruise te maken om een
hoge gebruiksratio van de nieuwe capaciteit te verzekeren.