Landelijke Huisartsen Vereniging

Nieuw norminkomen huisarts op komst

Het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) heeft op 15 juli een besluit genomen over de uitkomsten van het onderzoek naar de norminkomens van vrije beroepsbeoefenaren. Op basis van het norminkomen 2001 gaat een huisarts er per jaar circa Ä 14.200 op vooruit. De LHV streeft echter naar een verhoging met circa Ä 23.000.

Onderzoek
Op verzoek van de minister van VWS is het CTG begin 2001 gestart met de eerste algemene herijking van de norminkomens voor vrije beroepsbeoefenaren. Deze norminkomens zijn al begin jaren tachtig vastgesteld. Het CTG heeft vervolgens KPMG opdracht gegeven om de ontwikkeling van de norminkomens van vrije beroepsbeoefenaren te vergelijken met de ontwikkeling van vergelijkbare inkomensniveaus. Bovendien moest KPMG uitgangspunten voor de herijking vaststellen. De beroepsgroepen kregen het verzoek zelf functiewaarderingsonderzoeken aan te leveren.
De LHV heeft bureau Hay gevraagd onderzoek te verrichten naar de inhoud, werkomstandigheden, functiezwaarte en honorering van de functie huisarts. Hay heeft voor een 54-urige werkweek plus 300 ANW-uren een inkomen geadviseerd van Ä 132.547 per jaar. De LHV heeft vervolgens het CTG gevraagd voor huisartsen een nieuw norminkomen vast te stellen van Ä 113.013 gebaseerd op een 40- tot 45-urige werkweek plus 300 ANW-uren. Over de oplossing van de meer-urenproblematiek, waarvoor Hay een post van Ä 19.534 heeft opgenomen, heeft de LHV aangegeven dat meerdere oplossingen denkbaar zijn. In plaats van een inkomensvergoeding zijn bijvoorbeeld ook een verhoging van de normkosten of een verlaging van de normpraktijk mogelijk.

Uitkomsten
Samen met de normatieve praktijkkosten en werkbelasting vormt het norminkomen voor het CTG de basis voor de tarieven in de huisartsenzorg volgens de formule: norminkomen plus normkosten gedeeld door de normatieve werkbelasting. Het norminkomen bestaat uit een primair inkomensdeel (door Hay ëberekeningsgrondslagí genoemd) en uit de zogenaamde aankledingsposten (voorzieningen voor pensioen, arbeidsongeschiktheid en ziektekosten). De ANW-vergoeding zat in het primaire inkomen, maar is door Hay en KPMG als aparte post opgenomen. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het norminkomen in 2001, het Hay-advies en de door het CTG vastgestelde bedragen.

Norminkomen 2001, Hay en CTG/KPMG (in euroís; niveau 2001)

Norminkomen 2001

Hay

CTG/ KPMG

Berekeningsgrondslag
ANW-vergoeding
Overhevelingstoeslag
Pensioenvoorziening (f)
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening (f)
Ziektekostenvergoeding (f)
Forfait

69.228
---
4.740 6.753 4.735 4.551
---

(a)
(d)

69.454 18.222
---
13.545 7.885
1.637
2.269
(b)

73.321 14.664
---
5.360 8.240
1.265
1.361

(c)
(e)

Subtotaal

90.006

113.013

104.212

Meeruren praktijk (vanaf 46e uur)


---

19.534


---

Totaal

90.006

132.547

104.212

(a) 50-urige werkweek. Bedrag is inclusief inconveniÎnten (b) 40-urige werkweek
(c) 42-urige werkweek

(d) Hiervoor zijn 2 periodieken meegenomen in de ëberekeningsgrondslagí
(e) Voorlopige schatting
(f) Werkgeversbijdrage

Primaire inkomen
KPMG heeft de berekeningsgrondslag - zoals geadviseerd door Hay - overgenomen, maar gaat uit van een 42-urige werkweek. Het primaire inkomen is daarom aangepast met 42/40e deel. Omdat het norminkomen is gebaseerd op een 50-urige werkweek betekent dit ten opzichte van de berekeningsgrondslag (minus inconveniÎnten) een aanzienlijke verbetering. De verbetering als gevolg van de verkorting van de werkweek leidt echter pas tot een tariefaanpassing nadat een nieuw onderbouwde normatieve werkbelasting is vastgesteld op basis van 45 uur. Dat voor het in komen van 42 uur wordt uitgegaan en voor de werkbelasting van 45 uur is vergelijkbaar met het standpunt van Hay, namelijk dat op dit inkomensniveau de eerste uren overwerk niet worden betaald.

Aankledingsposten
De aankledingsposten (die op de volgende pagina aan de orde komen) zijn vergelijkbaar met de werkgeversbijdragen die ten behoeve van werknemers worden betaald. Daarnaast wordt uit het primaire inkomen een eigen bijdrage in de kosten verondersteld, vergelijkbaar met de werknemers bijdragen. Voor de aankledingsposten is door KPMG en het CTG grotendeels aansluiting gezocht bij hetgeen in de zorgsector en de overheidssector gebruikelijk is. Dit zijn:

Pensioenvoorziening

Ondanks herhaalde protesten van de beroepsgroepen is het CTG hiervoor uitgegaan van de PGGM-regeling. Behalve een groter aantal opbouwjaren (startleeftijd van 25 jaar) heeft PGGM momenteel een zeer lage premie (ongeveer de helft van de kostprijs) en een van andere pensioenfondsen afwijkende eigen bijdrage van werknemers. Bovendien is de premieverlaging van de afgelopen jaren grotendeels ten gunste van de werkgever gekomen. Deze uitgangspunten zijn nu gehanteerd voor de bijdrage die voor de huisarts is berekend. Deze is niet alleen fors lager dan de bijdrage die Hay heeft berekend, maar is zelfs lager dan de bijdrage in het norminkomen van 2001. Verwacht wordt dat de PGGM-premies gaan stijgen en dat dit vooral in de werkgeversbijdrage tot uitdrukking zal komen. De LHV heeft al aangekondigd dat de bijdrage in het norminkomen dan direct zal moeten worden aangepast.

Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Hoewel de beroepsgroepen, waaronder de LHV, het oneens zijn met de gekozen uitgangspunten (zoals het criterium ëgangbare arbeidí) is de door het CTG vastgestelde bijdrage hoger dan het door Hay berekende niveau en bovendien fors hoger dan de bestaande bijdrage.

Ziektekostenvergoeding
Het CTG heeft hier aangesloten bij de BBRA-systematiek. De berekening wijkt in negatieve zin op verschillende punten af van Hay (premieniveau, bijdrage voor de partner en omvang van het huishouden) waardoor ook een lagere werkgeversbijdrage is berekend.

Forfait
Voor een aantal specifieke arbeidsvoorwaarden (zoals kinderopvang en spaarregelingen) heeft het CTG een lager bedrag opgenomen dan Hay.

ANW-vergoeding
Voor de ANW-vergoeding heeft het CTG wel uitgangspunten vastgesteld, maar nog geen berekening gemaakt. Hierover volgt nog overleg. Voorlopig heeft het CTG de vergoedingen voor inconveniÎnten voor de verschillende beroepsgroepen geschat op basis van de huidige regelingen. Voor huisartsen lijkt te zijn aangesloten bij het akkoord van 10 juni jl. (Ä 13.614): het CTG gaat vooralsnog uit van een toeslag van 20 procent op het primaire inkomen, wat neerkomt op Ä 14.664. De LHV houdt echter vast aan de toeslagen zoals geadviseerd door Hay, wat resulteert in een vergoeding van Ä 18.222.

Verdere procedure
Het CTG heeft nog geen concept-beleidsregels vastgesteld. Eerst dienen de uitkomsten van alle onderdelen van het inkomen (waaronder de inconveniÎnten) bekend te zijn. Tevens wordt eerst de minister van VWS gevraagd te reageren op een schriftelijke rapportage met de gekozen uitgangspunten en de uitkomsten van het onderzoek. Naast een inhoudelijke reactie zal de minister naar verwachting aangeven in hoeverre er macrofinanciÎle ruimte is voor een tariefaanpassing in 2003.
Daarnaast start binnenkort de discussie met het CTG over een aanpassing van de normkosten (onder andere in verband met een vergoeding voor ondernemersschap) en van de normatieve werkbelasting (onder andere in verband met de verkorting van de normatieve werkweek).

Conclusie
Belangrijke conclusie is dat de huisarts er in primair inkomen fors op vooruit kan gaan. Oorzaak is ondermeer de verkorting van de werkweek, maar dit moet dan wel eerst worden vertaald in een aanpassing van de normatieve werkbelasting en vervolgens leiden tot een aanpassing van de tarieven. Van alle vrije beroepsbeoefenaren gaan de huisartsen er (afgezien van kaakchirurgen en orthodontisten) per saldo het meest op vooruit, namelijk Ä 14.206 per jaar. Hierin begrepen is de verbetering van de ANW-vergoeding met Ä 10.310. De macromeerkosten van de herijking bedragen voor de samenleving vooralsnog Ä 250 miljoen, waarvan 99 miljoen euro naar de huisartsen gaat. De andere (para-)medische beroepsgroepen krijgen ieder een kleiner deel. Het primaire inkomen voor apothekers en tandartsen is op hetzelfde niveau vastgesteld als voor de huisarts. Het verschil in norminkomen exclusief inconveniÎnten wordt echter veroorzaakt door hogere premies voor arbeidsongeschiktheid voor apothekers en tandartsen.