Centraal Bureau voor de Statistiek
CBS
CBS: Nationale Rekeningen
Economie in 2001:
huishoudens sparen, bedrijven maken minder winst, overschot overheid
verdampt
De economische groei is in 2001 teruggevallen naar 1,3%. De helft van
de groei komt voor rekening van de overheidsbestedingen. De uitvoer
is nauwelijks gestegen. Ondanks een forse lastenverlichting is de
groei van de consumptie van huishoudens sterk achtergebleven bij de
voorgaande jaren. Hierdoor zijn de besparingen van huishoudens fors
toegenomen. Door achterblijvende binnenlandse en buitenlandse vraag en
iets sneller stijgende lonen is de winstgevendheid van het
bedrijfsleven in 2001 afgenomen. Het record vorderingenoverschot van
de overheid in 2000 is nagenoeg verdampt door lastenverlichting,
uitgavenstijging en het wegvallen van eenmalige baten. Dit blijkt uit
CBS-gegevens over de ontwikkeling van de Nederlandse economie in
2001.
Sterke terugval economische groei in 2001
Het algemeen economisch beeld van 2001 wordt bepaald door een sterk
terugvallende groei. In 2001 bedroeg de groei van de economie 1,3%,
het laagste cijfer sinds 1993. Voorts is deze groei fors lager dan de
3,3% in 2000 en de gemiddeld 4% in de jaren van hoogconjunctuur
1997-1999.
Het groeicijfer voor 2001 ligt beneden het EU gemiddelde, dat
voorlopig op 1,7% staat. In de tweede helft van de jaren negentig
groeide Nederland sneller dan de EU. De overheidsbestedingen zorgden
in Nederland voor de helft van de economische groei. De trekkers van
de voorgaande jaren, de consumptie van huishoudens en de export,
kenden in 2001 lage groeicijfers.
Het groeicijfer van 1,3% is iets hoger dan het eerder gepubliceerde
cijfer van 1,1%.
Consumptiestijging blijft ver achter bij de inkomensgroei van
huishoudens
In 2001 zijn de huishoudens op financieel gebied voorzichtiger geweest
dan het jaar ervoor. In 2000 overtroffen de consumptieve bestedingen
nog het beschikbaar inkomen en waren de 'vrije' besparingen dus
negatief. De 'vrije' besparingen zijn de totale besparingen minus de
contractuele besparingen (inleg voor pensioenvoorzieningen).
In 2001 is het beschikbaar inkomen van huishoudens fors toegenomen.
Dit kwam door de lonen die nog iets meer toenamen dan in 2000 en door
het belastingplan 2001 dat voor de huishoudens een lastenverlichting
inhield. Alles bij elkaar steeg het beschikbaar inkomen van
huishoudens met 16 miljard euro. De consumptieve bestedingen groeiden
met 12 miljard duidelijk minder. De 'vrije' besparingen van
huishoudens kwamen daarmee met 4,4 miljard euro weer in de plus. Na
een voortdurende daling sinds 1998 waren de 'vrije besparingen in 2000
uitgekomen op 2,4 miljard euro negatief.
Het voorzichtige gedrag van de huishoudens in 2001 komt ook tot
uitdrukking in de financiële transacties. Per saldo werd voor 6
miljard euro aan aandelen verkocht, terwijl de spaartegoeden juist
sterk toenamen (+17 miljard euro). Mede vooruitlopend op de komst van
de euro nam de omvang van de bankbiljettencirculatie af. Huishoudens
hebben voor 7 miljard euro aan guldens op de bank gezet. Door verkopen
en koersverliezen is het aandelenbezit van huishoudens met 28 miljard
gedaald naar 231 miljard euro.
Overschot overheid daalt naar 0,1% BBP
Na twee jaren met hoge overschotten is het vorderingenoverschot van de
overheid in 2001 scherp gedaald naar 0,6 miljard euro ofwel 0,1% van
het BBP. Dit vorderingenoverschot is het zogeheten EMU-saldo. Het jaar
2000 kende nog een recordoverschot van 8,7 miljard euro (+2,2 % BBP).
Dit werd toen met name veroorzaakt door hoge overschotten bij sociale
verzekeringsinstellingen en de opbrengst van de UMTS-veiling. In 2001
zijn de hoge overschotten bij de sociale verzekeringsinstellingen
echter verdwenen. Verder hadden de effecten van het nieuwe
belastingstelsel hun weerslag op de inkomsten van de overheid. Terwijl
de belastinggrondslag steeg, daalde de totale opbrengst van de
voornamelijk door huishoudens betaalde belastingen op inkomen en
vermogen en premies wettelijke sociale verzekeringen met 0,7 miljard
euro. Dankzij hogere opbrengsten uit aardgas, BTW, accijnzen en andere
belastingen op productie en invoer en een hoger dividend van DNB
stegen echter de ontvangsten in 2001 toch nog met bijna 13,5 mld
euro.
De overheidsuitgaven namen echter sneller toe dan de ontvangsten; in
totaal met bijna 22 miljard euro. Hogere uitgaven voor AWBZ en de ZFW,
uitgaven in verband met de herstructurering van de gasmarkt in
Nederland (EBN), de MKZ-crisis, hogere uitgaven voor sociale
uitkeringen en andere operationele kosten, zoals loonkosten, droegen
hier aan bij. De stijgende loonkosten hingen samen met een sterke
groei van de werkgelegenheid bij de overheid. Dit kwam zowel door
beleidsintensiveringen als door een wat minder gespannen arbeidsmarkt,
waardoor de overheid makkelijker vacatures kon vervullen.
Ondanks het vorderingenoverschot steeg de Nederlandse EMU-schuld in
absolute termen licht in 2001 als gevolg van een aantal grote
financiële transacties. Als percentage van het BBP zet de daling van
de EMU-schuld echter gestaag door. In 2001 daalde de EMU-schuld tot
52,8% van het BBP.
Winstgevendheid bedrijven loopt terug
Het commerciële bedrijfsleven (exclusief financiële instellingen) zag
het netto-exploitatieoverschot in 2001 met 0,6 miljard gulden dalen
tot 44,0 miljard euro. In 2000 kenden deze bedrijven nog een stijging
van dit overschot met 2,4 miljard euro. De commerciële bedrijven
betaalden in vergelijking met 2000 per saldo meer rente, terwijl ook
de buitenlandse dochters van Nederlandse concerns minder winst
behaalden. Per saldo nam hierdoor de winst na belastingen met 16%
af.
De lagere winstgevendheid ging gepaard met minder investeringen in
vaste activa en minder investeringen in buitenlandse dochters. De
investeringen in vaste activa door het commerciële bedrijfsleven
daalden in 2001 met 1,4 miljard euro tot 35,3 miljard. Sinds 1993 is
een daling van de investeringen niet meer voorgekomen. Daarnaast
daalden de investeringen in buitenlandse dochters van 54 miljard euro
in 2000 naar 35 miljard in 2001.
Bankwezen: minder provisies en stagnerende kredietverlening
De waarde van de productie van het bankwezen is in 2001 veel minder
gegroeid dan in 2000. Na jarenlange stijgingen daalden in 2001 de
provisieopbrengsten met 3,2%. Vooral provisies uit effectenorders,
emissies en fusies namen fors af. De inkomsten van het bankwezen
bleven echter op peil doordat de inkomsten uit rentemarges met ruim
13% toenamen. De rentemarge is ruwweg het verschil tussen rente- en
dividendopbrengsten op uitstaande kredieten, aandelen en
deelnemingen en rentebetalingen op opgenomen gelden.
Opvallend is dat in 2001 de groei van de kredietverlening aan de
private sector afneemt. In 2000 werd per saldo nog voor 43 miljard
euro aan krediet verstrekt aan huishoudens. In 2001 viel dit terug
naar 39 miljard. Dit kwam met name door een afname van consumptief
krediet en overige korte leningen. De verstrekking van hypothecaire
leningen bleef op het niveau van 2000; namelijk ongeveer 40 miljard
euro. De kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen is in
2001 beperkt gebleven tot 1 miljard euro. In 2000 was dit nog 14
miljard.
Verzekeraars en pensioenfondsen blijven ondanks beursmalaise aandelen
kopen
De waarde van de aandelenportefeuille van de verzekeringsinstellingen
en pensioenfondsen is in 2001 met meer dan 41 miljard gedaald door
koersverliezen. Tegelijkertijd hebben deze instellingen voor ongeveer
hetzelfde bedrag (40 miljard) aan aandelen bijgekocht. De
verzekeringsinstellingen staan hier voor een dilemma, aangezien het
rendement op vastrentende waarden (leningen en obligaties) niet
voldoende is om, bij ongewijzigd premie- en uitkeringsbeleid, aan de
toekomstige verplichtingen te voldoen. De dekkingsgraad, het vermogen
om aan de pensioenaanspraken te kunnen voldoen, is in 2001 verder
afgenomen. Met name door het wegvallen van premiekortingen stegen de
pensioenpremies sneller dan in voorgaande jaren.
Nationaal inkomen lager dan binnenlands product De groei van het bruto binnenlands product, het totaal van de toegevoegde waarde in Nederland, lag in 2001 hoger dan de groei van het nationaal inkomen, het totaal van inkomsten van Nederlandse ingezetenen. Dit kwam doordat Nederlandse ingezetenen in 2001 per saldo 5 miljard euro aan primaire inkomens aan het buitenland betaalden. In 2000 werd nog voor ruim 4 miljard uit het buitenland ontvangen. Het waren met name de buitenlandse activiteiten van Nederlandse bedrijven die minder winstgevend waren.
Overheidsbestedingen motor van de economische groei
Bovenstaande waarde-ontwikkelingen vonden plaats tegen de achtergrond
van zeer gematigde volumeontwikkelingen. Zo bedroeg de economische
groei in 2001 nog maar 1,3%. De volumegroei van de overheidsconsumptie
liep op naar 3,1% in 2001. Vooral naar de zorg ging meer geld, maar
ook naar onderwijs en openbaar bestuur. De overheidsbestedingen nemen
daarmee de helft van de BBP-groei voor hun rekening.
Voor het eerst sinds 1993 daalden de investeringen in 2001, en wel met
0,8%. Er werd minder geïnvesteerd in machines en installaties,
computers en transportmiddelen. Ook de investeringen in woningen laten
een lichte daling zien. De daling van de investeringen komt geheel
voor rekening van het bedrijfsleven en huishoudens. Het volume van de
overheidsinvesteringen nam met meer dan 9% toe. De belangrijkste
bijdrage leveren de investeringen in de grote infrastructurele werken
als de HSL en de Betuwelijn.
Ondanks de grote koopkrachtstijging vanwege de belastingverlaging is
het volume van de consumptieve uitgaven van huishoudens in 2001 met
slechts 1,2% gestegen. Dit is aanzienlijk minder dan de
groeipercentages van gemiddeld meer dan 4% over de drie voorafgaande
jaren. In die jaren namen de bestedingen aan duurzame goederen, als
gebruikelijk in een periode van hoge economische groei, het meest toe.
In 2001 daalden de bestedingen aan duurzame consumptiegoederen, met
name de personenautoverkopen. De consumptie van huishoudens stond
onder druk van teruglopend consumentenvertrouwen en dalende
beurskoersen.
Het volume van de uitvoer - exclusief wederuitvoer - is in 2001 met
1,1% aanzienlijk langzamer gegroeid dan in 2000. Ook in de andere
EU-landen liep de exportgroei sterk terug onder invloed van de snelle
verslechtering van de internationale economie. Voedingsmiddelen,
chemische producten en aardgas leveren de grootste bijdrage aan de
hogere export. Het invoervolume is vrijwel even snel gegroeid. De
prijzen van de uitvoer en de invoer stegen veel minder dan in 2000.
Doordat de prijsstijging van de uitvoer die van de invoer overtreft is
het handelsoverschot van Nederland verder opgelopen naar meer dan 5%
BBP.
Groei valt weg in de industrie
De fors lagere economische groei in 2001 is ook terug te vinden in
lagere groeicijfers voor de meeste bedrijfstakken. De grootste
groeivertraging doet zich voor in de industrie: van 5,0% in 2000 naar
0,2% in 2001. Boven het gemiddelde van de industrie zit vooral de
chemie. In de metaal- en elektrotechnische industrie is de productie
gedaald.
Ook de groei in de commerciële dienstverlening is sterk
teruggelopen. In 2000 nog 4,3%, in 2001 niet verder dan 1,2%. Onder
dit gemiddelde zitten daarbij de handel, banken en verzekeringen,
horeca en vervoer. In deze laatste bedrijfstak is dit mede een gevolg
van de reactie op de aanslagen van 11 september.
De landbouwproductie daalde 3,4%, mede onder invloed van BSE en MKZ.
Boven het gemiddelde presteerden de bouwnijverheid en de niet
commerciële dienstverleners overheid en zorg.
Groei werkgelegenheid vrijwel gelijk aan 2000
De werkgelegenheid van werknemers en zelfstandigen is in 2001 met 116
duizend arbeidsjaren toegenomen, ofwel met 1,8%. Deze stijging wijkt
nauwelijks af van de stijging in 2000. De werkloosheid kon daardoor
verder dalen naar het laagste niveau in decennia. Naar bedrijfstakken
is de ontwikkeling wel duidelijk verschillend. De zorg en de overheid
namen in 2000 een kwart van de werkgelegenheidsgroei voor hun
rekening, in 2001 bijna de helft. De werkgelegenheidsgroei in de zorg
versnelt van 2,0 naar 3,4%, bij de overheid van 1,3 naar 2,8%.
De commerciële dienstverlening, met inmiddels een aandeel van 46% in
de werkgelegenheid, laat opnieuw een bovengemiddelde toename van de
werkgelegenheid zien (2,0%). Deze toename is minder uitbundig dan in
voorgaande jaren. Binnen de commerciële diensten zijn de koplopers
telecommunicatie, computerservicebureaus, juridische en economische
dienstverlening en detailhandel. De werkgelegenheid in de industrie
blijft evenals in 2000 vrijwel onveranderd.
De werkgelegenheidsgroei is hoger dan de productiegroei. De
werkgelegenheid reageert met vertraging op de snel teruggelopen
productiegroei. De arbeidsproductiviteit in de gehele economie daalt
in 2001 met 0,4%. Na de oorlog heeft zich alleen een daling van de
arbeidsproductiviteit voorgedaan in 1987 en 1958.
Oplopende lonen en prijzen
De loonkosten per arbeidsjaar nemen in 2001 met 5,0% iets sneller toe
dan in 2000 (4,6%). In de marktsector ligt de loonvoetstijging in
beide jaren op ongeveer 5%.
Per eenheid product trekt de loonkostenstijging in de marktsector aan
van 2,9% naar 5,8%. Een belangrijke rol speelt hierbij de daling van
de arbeidsproductiviteit met 0,3%. De arbeidsinkomensquote in de
marktsector loopt dan ook op van 82,1% in 2000 naar 83,9% in 2001. De
winstgevendheid van de marktsector is afgenomen.
De prijsstijging van het BBP versnelt aanzienlijk, van 4,2% in 2000
naar 5,3% in 2001. Dit komt allereerst door de oplopende prijsstijging
van de binnenlandse bestedingen (consumptie en
(bouw)investeringen). De verhoging van de BTW speelt daarbij een rol.
Een impuls gaat bovendien uit van het verschil in ontwikkeling tussen
uitvoerprijs en invoerprijs (ruilvoetwinst).
Technische toelichting
Bovenstaande cijfers zijn ontleend aan de Nationale rekeningen 2001.
De nationale rekeningen geven een samenhangend overzicht van de
sociaal-economische ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving op
macro- en mesoniveau. Een regionale verdeling van de landelijke
economische groei wordt maandag 22 juli a.s. gepubliceerd.
De economische groei wordt afgemeten aan de volumegroei van het bruto
binnenlands product (BBP). Het BBP komt overeen met het inkomen dat in
het Nederlandse productieproces wordt gevormd. De volumegroei betreft
de ontwikkeling exclusief prijsveranderingen.
De verandering in de BBP-deflator is gelijk aan het gewogen gemiddelde
van de prijsverandering van de bestanddelen van het bruto binnenlands
product. De ontwikkeling van de BBP-deflator wordt tegenwoordig vaak
gebruikt als richtlijn voor de ruimte voor de groei van een aantal
overheidsbestedingen. De prijsstijging van het BBP is niet hetzelfde
als de prijsstijging van de consumentenindex (CPI). Bij de
prijsontwikkeling van het BBP wordt naast de prijsontwikkeling van de
gezinsconsumptie ook rekening gehouden met de prijsmutatie van de in-
en uitvoer, de investeringen en de overheidsconsumptie.
Bij de verklaring van de economische groei op basis van de consumptie,
de investeringen, de uitvoer en de voorraadveranderingen zijn in dit
persbericht de toenames van de bestedingscategorieën exclusief het
deel dat wordt ingevoerd (zie tabel 'samenstelling van de economische
groei').
De werkgelegenheid of het arbeidsvolume wordt in dit persbericht
weergegeven in arbeidsjaren. Een arbeidsjaar komt overeen met de
gemiddelde contractuele arbeidsduur van een voltijdbaan op jaarbasis
in de betreffende bedrijfsgroep. Personen die in deeltijd werken, of
niet gedurende het gehele jaar een volledige werkkring hebben gehad,
tellen daarbij slechts voor een dienovereenkomstig gedeelte mee.
Het beschikbare inkomen is het inkomen na belastingen, uitkeringen en
dergelijke. Het is het inkomen dat beschikbaar is voor de consumptieve
bestedingen en investeringen. Het vrij beschikbaar inkomen is het
beschikbaar inkomen na aftrek van de verplichte besparingen voor
pensioenvoorzieningen.
De marktsector omvat bedrijven exclusief delfstoffenwinning,
exploitatie van onroerend goed en gezondheids- en welzijnszorg. De
commerciële niet-financiële ondernemingen omvatten alle Nederlandse
vennootschappen en instellingen exclusief de financiële instellingen
(banken en verzekeraars), delfstoffenwinning, exploitatie van
onroerend goed en zorg.
Eerder publiceerde het CBS een groeicijfer van 1,1% voor het jaar
2001. De huidige bijstelling vindt haar oorzaak in het beschikbaar
komen van meer statistische informatie.
Overige informatie, grafiek en tabellen kunt u verkrijgen bij de
persdienst van het CBS.
Tel. (070) 337 58 16 Fax (070) 337 59 71 E-mail: persdienst@cbs.nl
18 jul 02 09:30