European Commission
IP/02/1084
Brussel, 17 juli 2002
De Commissie slaagt erin de GFU-zaak te regelen met Noorse
gasproducenten
De Europese Commissie heeft beslist de door bepaalde Noorse
gasproducenten vooral Statoil en Norsk Hydro aangeboden verbintenissen
te aanvaarden en in ruil de GFU-zaak in verband met de gezamenlijke
verkoop van Noors aardgas te sluiten. Statoil en Norsk Hydro hebben
uitdrukkelijk bevestigd dat zij hun gas afzonderlijk op de markt
zullen brengen en zij hebben er zich toe verbonden om over een periode
van vier jaar respectievelijk 13 miljard en 2,2 miljard kubieke meter
gas aan nieuwe klanten te koop aan te bieden. Op jaarbasis komt dit
overeen met meer dan 5% van de totale verkoop van Noors gas. De heer
Monti lichtte het besluit als volgt toe: "Ik ben bijzonder tevreden
met het resultaat van deze belangrijke zaak. Noorwegen is een van de
grootste gasproducerende landen ter wereld en het levert ongeveer 10%
van het in de EU verbruikte gas. De verbintenissen zullen bijdragen
tot het scheppen van één gasmarkt in Europa, aangezien Europese
aankopers van gas een ruimere keuze zullen hebben tussen Noorse
leveranciers. Zij zullen het ook makkelijker maken om nieuwe relaties
voor leveringen aan te knopen." Volgens de heer Monti blijkt uit deze
zaak dat mededingingszaken met betrekking tot gasproducenten van
buiten de EU kunnen worden geregeld met de Commissie op een manier die
de belangen van de partijen verzoent met de Europese
concurrentiewetgeving.
De GFU-zaak heeft betrekking op de gezamenlijke verkoop van Noors
aardgas via één verkoper, het zogenaamde GFU (Gassforhandlingsutvalg
Gasverkoopcomité), ten minste sinds 1989. Het GFU bestond uit twee
permanente leden, Statoil en Norsk Hydro, de grootste gasproducenten
van Noorwegen, en werd occasioneel uitgebreid met bepaalde andere
Noorse gasproducenten. De belangrijkste taak van het GFU was het
voeren van onderhandelingen over de voorwaarden van alle
leveringscontracten met kopers, onder meer in de EU, uit naam van alle
aardgasproducenten in Noorwegen.
In juni en juli 2001 heeft de Commissie formele procedures ingeleid
tegen ongeveer 30 Noorse gasbedrijven met het argument dat de
GFU-regeling niet strookte met de Europese concurrentiewetgeving.
Tijdens een hoorzitting in december 2001 voerden zowel de gasbedrijven
als de Noorse regering aan dat de Europese concurrentiewetgeving niet
van toepassing was, daar de GFU-regeling vanaf juni 2001 naar
aanleiding van een koninklijk besluit van de Noorse regering niet meer
werd gebruikt voor verkoop aan de EER. Zij vonden voorts dat de
Europese concurrentiewetgeving ook niet van toepassing was omdat de
Noorse gasproducenten door de Noorse regering waren verplicht om hun
gas te verkopen via het door de regering opgerichte GFU.
Na de hoorzitting en met behoud van de respectieve juridische
standpunten hebben de Noorse gasproducenten en de Europese Commissie
de mogelijkheden voor een regeling onderzocht. In dit verband werd een
onderscheid gemaakt tussen (1) de permanente leden van het GFU
(Statoil en Norsk Hydro), (2) zes groepen bedrijven die daadwerkelijk
Noors gas verkochten overeenkomstig contracten waarvoor het GFU de
onderhandelingen had gevoerd (ExxonMobil, Shell, TotalFinaElf, Conoco,
Fortum en Agip) en (3) alle andere Noorse gasproducenten waartegen een
formule procedure was ingeleid.
Wat Statoil en Norsk Hydro betreft, bestaat de regeling vooral uit
twee elementen, met name (1) het stopzetten van alle gezamenlijke
marketing- en verkoopsactiviteiten voor gas, tenzij deze stroken met
de Europese concurrentiewetgeving (voor bestaande leveringsrelaties
vereist dit afzonderlijke onderhandelingen wanneer contracten in
aanmerking komen voor herziening) en (2) het voorbehouden van bepaalde
hoeveelheden gas voor nieuwe klanten die in het verleden geen gas van
Noorse producenten hebben gekocht. In dat verband heeft Statoil
beloofd 13 miljard m³ gas beschikbaar te stellen voor nieuwe klanten
onder commercieel concurrerende voorwaarden; Norsk Hydro heeft
hetzelfde beloofd voor 2,2 miljard m³. Dit gas moet te koop worden
aangeboden gedurende de verbintenisperiode, die loopt van juni 2001
tot september 2005. Gelet op het feit dat de verbintenisperiode reeds
in 2001 begon en dat bepaalde hoeveelheden in dat jaar al zijn
verkocht, zal de totale hoeveelheid die nog beschikbaar is voor nieuwe
klanten, minder dan 15,2 miljard m³ zijn. Externe controleurs zullen
nagaan of Statoil en Norsk Hydro hun verbintenissen aan de Commissie
naleven.
Bij het aanvaarden van de verbintenissen betreffende de hoeveelheden
voor nieuwe klanten merkte de Commissie op dat van een aanzienlijk
aantal Europese klanten (in het bijzonder grote industriële
gebruikers, elektriciteitsproducenten en nieuwe handelsondernemingen)
bekend is dat zij in het verleden actief op zoek waren naar
alternatieve bevoorradingsbronnen en dit momenteel nog zijn. De
verbintenis zal het dus gemakkelijker maken om nieuwe relaties met het
oog op leveringen aan te gaan. Dit zou ook positieve gevolgen moeten
hebben op de structuur van de Europese markt, die nog wordt gekenmerkt
door dominerende leveranciers op bijna alle marktsegmenten. De meeste
van deze dominerende leveranciers zijn reeds klanten van de Noorse
gasbedrijven en kochten aanzienlijke hoeveelheden gas overeenkomstig
contracten die nog verscheidene jaren lopen en in het algemeen
clausules in verband met herziening van de prijs bevatten.
Los van de GFU-zaak, bevestigden Statoil en Norsk Hydro tevens dat zij
geen territoriale verkoopsbeperkingen zouden invoeren en geen gebruik
zouden maken van beperkingen in hun contracten voor de levering van
gas. Beide soorten clausules worden onverenigbaar geacht met de
Europese concurrentiewetgeving, aangezien zij een obstakel vormen voor
het ontstaan van één markt, maar door sommige marktdeelnemers worden
zij als noodzakelijk beschouwd. De Commissie verheugde zich over het
standmunt van Statoil en Norsk Hydro, daar hieruit blijkt dat gas in
de Gemeenschap op de markt kan worden gebracht zonder deze
anti-concurrentiële clausules.
Wat de andere bij de GFU-zaak betrokken Noorse bedrijven betreft, zijn
zes groepen Noorse gasbedrijven, die Noors gas hebben verkocht na
onderhandelingen volgens het GFU-systeem, met name ExxonMobil, Shell,
TotalFinaElf, Conoco, Fortum en Agip, verbintenissen aangegaan
tegenover de Commissie. Voor hen bestaat de regeling erin dat zij zich
er schriftelijk toe verbinden om alle gezamenlijke marketing- en
verkoopsactiviteiten stop te zetten, zoals Statoil en Norsk Hydro al
hebben beloofd. De Commissie besliste de zaak te sluiten met
betrekking tot de overige Noorse gasproducenten in de veronderstelling
dat zij in de toekomst Noors gas individueel zullen verkopen.
In hun toelichting bij de regeling van de zaak, wezen de heer Monti en mevrouw Loyola de Palacio, ondervoorzitter van de Commissie, belast met energiezaken, erop dat het nu essentieel is dat ervoor wordt gezorgd dat Noors gas daadwerkelijk kan worden vervoerd via Europese gaspijpleidingen. Zij benadrukten: "Wij moeten er nu voor zorgen dat gas dat door afzonderlijke Noorse gasproducenten wordt verkocht, naar Europa kan worden vervoerd en de Europese gasconsumenten kan bereiken. De Commissie zal alle schendingen van de regels betreffende de interne markt en de concurrentie met betrekking tot de toegang van Noors gas tot de Europese pijpleidingen krachtdadig vervolgen. Wij dringen er bij de nationale autoriteiten op aan hetzelfde te doen."