De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport
Mevrouw dr. E. Borst-Eilers
Postbus 20350
2500 EJ 's-GRAVENHAGE
Utrecht, 17 juli 2002
Uw brief van:
Uw kenmerk:
Ons kenmerk: JHD/mn/V/02/606
Behandeld door: drs. J.H. van Dijk
Doorkiesnr:
Afdelingsfax: 030 296 82 94
E-mail: JvDijk@ctgzorg.nl
Onderwerp: herijking normatieve inkomens
voor vrije beroepsbeoefenaren
Mevrouw de Minister,
In de CTG-vergadering van 15 juli 2002 is in het CTG, mede op uw verzoek, aan de orde
geweest de herijking van de normatieve inkomens voor de vrije beroepsbeoefenaren. Het
CTG heeft nieuwe, normatieve inkomens vastgesteld. De macromeerkosten bedragen op
jaarbasis ruim * 250 miljoen plus een pm-post. De pm-post heeft betrekking op de
meerkosten voor de medisch specialisten. Deze meerkosten zijn niet te berekenen. Het
CTG is voornemens de betreffende beleidsregels ingaande 1 januari 2003 na de zomer
vast te stellen. Met name vanwege de financiële implicaties zou het CTG daarbij uw
oordeel over dit voorstel willen betrekken.
De herijking van het inkomensbestanddeel in de tarieven geldt voor alle beroepsgroepen ((apotheekhoudende) huisartsen (zowel huisartsendeel als farmaceutische deel), apothekers, tandartsen, orthodontisten, kaakchirurgen, medisch specialisten, verloskundigen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten Cesar en Mensendieck en logopedisten). Daarbij wordt aangetekend dat u over het advies voor de medisch specialisten separaat wordt geïnformeerd via een brief over de onderbouwing van het uurtarief. Voor het inkomensbestanddeel, met name de aankledingsposten, zijn daarbij de uitkomsten gebaseerd op de onderhavige herijking.
In de bijlage treft u aan de in het College vastgestelde notitie (exclusief bijlagen) over de uitgangspunten van de inkomensherijking met voorzover mogelijk de concrete uitkomsten daarvan. Tevens vindt u daarin de historie over de totstandkoming van de norminkomens, met name omdat nu (na 20 jaar) voor het eerst een herijking plaatsvindt van de normatieve inkomens voor de vrije beroepsbeoefenaren. Deze notitie is voorbereid via de Kamers IV en V van het CTG waarin de betrokken beroepsgroepen en zorgverzekeraars zijn vertegenwoordigd. De brief beperkt zich tot een aantal hoofdlijnen uit die notitie.
---
Briefnummer: V/02/606
ALGEMEEN
Het norminkomen/normatieve inkomen is voor de meeste vrije beroepsbeoefenaren
onderdeel van de evenwichtige tariefonderbouwing. Het is een onderdeel van de bekende
formule van inkomen plus kosten gedeeld door de werklast. Deze formule wordt toegepast
voor alle beroepsgroepen en heeft geleid tot een uniforme onderbouwing van de tarieven.
De norminkomens voor de vrije beroepsbeoefenaren zijn in het begin van de jaren tachtig, na overleg met de beroepsgroepen, vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken op basis van toen vigerende wetgeving, zoals de Wet Inkomens Vrije Beroepen. De basis van de meeste norminkomens is derhalve meer dan 15 jaar geleden vastgesteld.
De daaruit resulterende inkomens werden jaarlijks door de Minister van WVC (voorloper van VWS) via een aanwijzing opgelegd aan het COTG voor de tariefberekening.
Nadat aan het eind van de jaren tachtig die aanwijzingen niet meer werden gegeven, zijn
door het COTG beleidsregels vastgesteld waarin naast het inkomensniveau de trendmatige
aanpassingssystematiek is vastgelegd.
In de beginjaren negentig werd de noodzaak tot herijken van de normatieve inkomens nog
niet zo gevoeld. In 1997 heeft het toenmalige COTG een werkconferentie georganiseerd
met alle vrije beroepsbeoefenaren over de agenda van hun toekomst in het kader van de
WTG. Naar aanleiding van de conferentie werd afgesproken dat het COTG een begin zou
maken met een brede herijking van de normatieve inkomens voor vrije beroepsbeoefenaren.
Uw brief van 21 december 2000 (met kenmerk Z/P 2141475) heeft een extra impuls
gegeven aan de inkomensherijking.
U vroeg het CTG een plan van aanpak te maken voor een integrale herijking van de
norminkomens van de betrokken beroepsgroepen. Dit naar aanleiding van het dossier rond
de huisartsen, alsmede naar aanleiding van de probleemstelling rond de premies voor de
arbeidsongeschiktheid, waar voor de jaren 1999 en 2000 reeds besluitvorming over heeft
plaatsgevonden.
Het CTG heeft begin 2001 besloten tot een gecombineerde aanpak voor de
inkomensherijking. Deze combinatie houdt het volgende in. Partijen gaan zelf onderzoek
plegen. Dit onderzoek kan inkomensvergelijkingen omvatten maar ook functiewaardering.
Partijen dienen deze voorstellen in dan wel onderhandelen daarover in het kader van de
WTG en komen dan met voorstellen.
Daarnaast heeft het CTG zelfstandig een opdracht gegeven tot een onderzoek door KPMG
naar de ontwikkeling van de inkomens van de verschillende beroepsgroepen via een
analyse van de ontwikkeling van vergelijkbare inkomensniveaus.
Ook is KPMG door het CTG aangetrokken als extern adviseur bij de inkomensherijking. Tussen het CTG en de KPMG hebben diverse overleggen plaatsgevonden. KPMG heeft de door partijen ingediende voorstellen beoordeeld en geanalyseerd. Tevens heeft KPMG binnen de door het CTG aangegeven beleidslijnen en randvoorwaarden een aantal uitgangspunten geformuleerd die als basis dienen voor de inkomensherijking. De uitgangspunten zijn opgesteld per inkomensonderdeel.
---
Briefnummer: V/02/606
HERIJKING NORMATIEVE INKOMEN
In de navolgende hoofdstukken wordt per inkomenscomponent de gehanteerde
uitgangspunten weergegeven. In de bijgevoegde notitie wordt op de uitgangspunten nader
ingegaan.
PRIMAIRE INKOMEN
De gehanteerde uitgangspunten voor het primaire inkomensdeel zijn de volgende (zie ook
hoofdstuk 6 van de bijgevoegde notitie).
De wijze van praktijkvoering (vrije beroepsbeoefenaar of in loondienst) mag geen effecten
hebben op de kosten in macro-economisch opzicht (kosten van het primaire inkomensdeel
binnen het normatieve inkomen versus loonkosten). Het uitgangspunt is dat de kosten van
het primaire inkomensdeel binnen het normatieve inkomen in principe gelijk zijn aan de
loonkosten van de 'vakvolwassen' beroepsbeoefenaar.
Als referentiesector is besloten om aan te sluiten bij de zorgsector (CAO-Z en PGGM). Een
belangrijk criterium bij deze afweging is geweest het aantal functies binnen de sector dat
vergelijkbaar is met de functies van de vrije beroepsbeoefenaren. Hiernaast is de 'markt'
waarin de beroepsgroepen zich begeven van belang.
De wijze van praktijkvoering mag geen verschil in kosten voor de samenleving betekenen
(zie uitgangspunt 'referentiesector'). Het CTG heeft daarom besloten de ondernemerstaken
geen invloed te laten hebben op het beloningsniveau. De compensatie van de
ondernemerstaken komt aan de orde bij de factor tijd (verhouding directe en indirecte uren),
de factor volume (zij het niet in dezelfde mate voor alle beroepsgroepen) en de factor
kosten.
Verder is gekeken naar evenwichtige verhoudingen in de beloningsniveaus. Uit de nadere
uitwerking van de uitgangspunten resulteren drie clusters voor het primaire inkomensniveau.
Een cluster betreft de medisch specialisten en tandartsspecialisten, een cluster voor de
(apotheekhoudende) huisartsen, apothekers en tandartsen en tot slot een cluster voor de
verloskundigen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten en logopedisten.
AANKLEDINGSPOSTEN
In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de diverse aankledingsposten die al dan
niet deel uitmaken van de normatieve inkomens voor de vrije beroepsbeoefenaren. Per
aankledingspost worden de belangrijkste uitgangspunten weergegeven. Voor meer details
verwijzen wij u naar de bijlage en dan met name naar hoofdstuk 7.
Overhevelingstoeslag
Voor deze post is door het CTG aangesloten bij de huidige wettelijke bepalingen, hetgeen
betekent dat de overhevelingstoeslag komt te vervallen.
---
Briefnummer: V/02/606
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
Het CTG heeft ten aanzien van de uitgangspunten voor de verzekeringen ten behoeve van
de arbeidsongeschiktheid nagenoeg geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van de op
15 april 2002 door het CTG vastgestelde beleidsregels (zie onze brief d.d. 17 april 2000 met
kenmerk JHD/mn/V/02/348). Ten aanzien van het gehanteerde criterium voor
arbeidsongeschiktheid is uitgegaan van het criterium 'gangbare arbeid'.
Opgemerkt wordt dat de te hanteren bedragen voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen nog aangepast dienen te worden aan de nieuwe primaire inkomens.
fiscaliteit
Over de fiscaliteit merkt het CTG op dat de voorgestelde bijdragen aan de vrije
beroepsbeoefenaren ('het werkgeversdeel') bruto wordt uitbetaald.
De door de beroepsbeoefenaar betaalde premies worden eveneens bruto betaald aan de
verzekeringsmaatschappij en zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Per saldo vallen
de beide geldstromen tegen elkaar weg en is er dus geen netto-effect voor de
beroepsbeoefenaar. Een correctie van het werkgeversdeel naar een netto basis is derhalve
niet aan de orde.
Het CTG reageert hiermee op de door u gemaakte opmerking in uw brief van 14 mei 2002
(met kenmerk Z/P-2283591), waarin u aangaf te overwegen de door het CTG d.d. 15 april
2002 vastgestelde inkomensbeleidsregels af te keuren.
Pensioenvoorziening
Voor de berekening van de pensioenpremies is door het CTG besloten voor een normatieve
benadering, waarbij wordt onderzocht welke premie noodzakelijk is voor het realiseren van
een pensioen van 70% van het salaris, indien de gehele opbouwperiode wordt gewerkt.
De datum van de ingang van het pensioen is gesteld op 65 jaar. In het licht van de gevoerde
discussie over een eventuele verlaging van de pensioenleeftijd naar 62 jaar heeft het CTG
niet besloten tot een lagere pensioenleeftijd, maar voor de inbouw van een flex-regeling,
zoals deze ook in de PGGM-regeling is opgenomen. Deze regeling voorziet in het opbouwen
van een aanvullende pensioenvoorziening die ofwel kan worden aangewend voor een
eerdere pensionering, ofwel voor een verhoging van het uiteindelijke pensioen. De kosten
van deze regeling bedragen 4,2% van het salaris en zijn daarmee goed vergelijkbaar met
een normatieve berekening.
De opbouw van het pensioen gaat in op 25 jaar voor zowel de HBO-functies als voor de
WO-functies. Dit leidt tot een opbouwperiode van respectievelijk 40 jaar bij een pensioen
ingaande op 65-jarige leeftijd. Het voorgaande impliceert dat indien sprake is van 40 jaar
werken een volledig pensioen is opgebouwd van 70% van het normatieve inkomen. Door de
inbouw van de flex-regeling wordt hierboven een aanvullende pensioenpot opgebouwd, die
een eerdere pensionering mogelijk maakt, ofwel tot een verhoging van het uiteindelijke
pensioen kan leiden.
De rekenrente is gesteld op 3%. Er is geen rekening gehouden met indexeringen van
aanspraken en toekomstige pensioenen, hetgeen betekent dat een verhoging van de
pensioenen betaald moet worden uit eventueel te realiseren hogere rendementen. Een
structurele wijziging van de verhouding tussen de inflatie en de rentestand kan aanleiding
zijn voor een herijking van de berekende premies.
---
Briefnummer: V/02/606
Verdeling 'werkgever-werknemer'
Voor het vaststellen van de werkgeversbijdrage in de aankleding is besloten voor het zoveel
mogelijk volgen van de CAO's in de zorg en de bijbehorende pensioenregelingen. Dit
impliceert dat de premieverdeling van de PGGM-regeling op basis van de CAO's in de zorg
de meest belangrijke toetssteen is. Uitgaande van deze uitgangspunten bedraagt de
werkgeversbijdrage voor de HBO-functies verloskundigen, fysiotherapeuten,
oefentherapeuten en logopedisten 45%, voor de WO-functies huisartsen, apothekers en
tandartsen 35% en voor de WO-functies tandartsspecialisten en medisch specialisten
bedraagt de werkgeversbijdrage 30%.
Ziektekosten
Voor de vergoeding van ziektekosten heeft het CTG besloten tot een vast bedrag. Uitgaande
van dezelfde systematiek zoals ook in de BBRA wordt gehanteerd, leidt dat tot de
navolgende berekeningsmodule.
50% van (MOOZ + WTZ + CPB-premie (per maand) * 12) * (1,31 + 0,66; aantal personen
per gezin).
Voor MOOZ (= wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere
ziekenfondsverzekerden) en WTZ (= wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen) gaat
het om de wettelijk vastgestelde premies. Door het CPB wordt een particuliere
ziektekostenpremie berekend die ook meegenomen kan worden.
De gemiddelde omvang van huishoudens in de leeftijdsgroep 3064 jaar bestaat uit 2,63 personen. De premies voor kinderen bedragen de helft van de premie voor volwassenen. Dit zou betekenen dat voor 2,31 personen een vergoeding zou worden meegenomen. Tevens is rekening gehouden met de navolgende actuele ontwikkelingen.
In de BBRA is in april 2002 opgenomen dat de werknemer voor zijn partner geen bijdrage meer krijgt voor de ziektekostenverzekering, indien deze partner een inkomen heeft dat hoger is dan tweemaal de heffingskorting zoals bedoeld in de Wet Inkomstenbelasting. Tevens is uitgegaan van de veronderstelling dat partners van de vrije beroepsbeoefenaren (is een derde deel van de gevallen) buitenshuis werkt. Derhalve wordt per saldo uitgegaan van een vergoeding voor in totaal 1,97 personen. Het jaarbedrag komt uit op * 1.265.
Werkeloosheidsverzekering en wachtgeldverzekering
Er is geen post voor werkeloosheids- en wachtgeldverzekering meegenomen als
aankledingspost in het normatieve inkomen. De WW is alleen voor werknemers, en derhalve
niet van toepassing op de vrije beroepsbeoefenaren.
Overige voorzieningen
Er is een aantal regelingen die gerekend kunnen worden tot de overige voorzieningen. Het
gaat onder meer om spaarregelingen, pc-prive, kinderopvang en fiscale faciliteiten. Ten
aanzien van dat laatste punt wordt opgemerkt dat voor vrije beroepsbeoefenaren eigenlijk
alleen de zelfstandigenaftrek van structureel belang is. Het geheel van mogelijkheden
betekent voor de vrije beroeper een aantal faciliteiten die gunstiger zijn dan het totaal van
een aantal werknemersregelingen.
Per saldo heeft het CTG besloten om * 1.361, mee te nemen voor overige voorzieningen.
---
Briefnummer: V/02/606
Inconveniëntentoeslag
Een apart onderwerp betreft de inconveniëntentoeslag als onderdeel van het normatieve
inkomen. Onder inconveniënten worden verstaan de onregelmatige dienst enerzijds en de
bereikbaarheids-, aanwezigheids-, en consignatiedienst anderzijds.
Het CTG heeft voor de inconveniënten een aantal uitgangspunten vastgesteld (zie hoofdstuk
8 van de bijgevoegde notitie). Het belangrijkste uitgangspunt is dat de
inconveniëntentoeslag alleen wordt vergoed indien het daadwerkelijk om een inconveniënt
gaat. Dit is een nieuw, prestatiegericht element in de tariefstructuur die past in de plannen
van het nieuwe kabinet.
Door het CTG zijn daarover nog geen concrete uitwerkingen per beroepsgroep vastgesteld.
De verdere uitwerking wordt in september opgepakt. Een financiële raming van die
uitwerking komt nu in deze brief wel al aan de orde, omdat de inconveniëntentoeslag
onderdeel uitmaakt van de vigerende normatieve inkomens en derhalve een inschatting
nodig is om u een raming te kunnen geven van de macrokosteneffecten van de
inkomensherijking.
BEREKEND INKOMEN EN DE MACROKOSTEN
In de onderstaande tabel staan onder de kolom 'CTG inkomen' de nieuwe CTG inkomens
die resulteert uit de voorgaande besluiten.
Door het CTG kunnen nu nog geen definitieve macrokostenberekeningen gemaakt worden
omdat nog niet alle onderdelen van het inkomen (pensioenen en arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen) met de nieuwe primaire inkomens zijn doorgerekend. Daarnaast maakt het
punt van de inconveniënten, waarvoor een inschatting nodig is van de feitelijke benutting,
nodig dat er wordt gewerkt met aannames. In de navolgende tabel is, daarmee rekening
houdend, een schatting opgenomen van de macromeerkosten per beroepsgroep
(uitgezonderd de medisch specialisten).
Beroepsgroep vigerend CTG CTG Macromeerkosten
inkomen* (*) inkomen** (*) inkomen* (*) (in miljoenen *)*
Huisartsen 90.007 89.547 104.211 99
Apothekers 88.932 89.620 92.186 5
Tandartsen 87.166 91.371 92.837 36
Verloskundigen 47.616 53.279 61.101 15
Fysiotherapeuten 47.305 54.765 54.765 77
Oefentherapeuten 41.608 52.654 52.654 8
Logopedisten 51.653 54.961 54.961 2
Kaakchirurgen 115.409 138.018 143.670 10
Orthodontisten 115.409 138.018 138.018 2,9
Medisch specialisten 135.701 147.005 PM
* inclusief inconveniënten
** exclusief inconveniënten
---
Briefnummer: V/02/606
Samenhang en evenwichtigheid
Zoals bij de aanvang van deze brief wordt gesteld, hecht het CTG eraan uw oordeel te
vernemen alvorens tot vaststelling over te gaan. Daarbij wordt aangetekend, dat de huidige
voorstellen een grote interne samenhang vertonen en met grote zorgvuldigheid tot stand
gekomen zijn in een uitgebreid proces van overleg met alle betrokken belanghebbenden.
Zoals in het begin van deze brief is aangegeven, is het CTG voornemens de betreffende
beleidsregels na de zomer vast te stellen. Deze beleidsregels kunnen dan vastgesteld
worden met als ingangsdatum 1 januari 2003.
Hoogachtend,
College tarieven
gezondheidszorg
drs. A.L.M. Barendregt,
algemeen secretaris
drs. R.L.J.M. Scheerder,
voorzitter
Bijlagen: 1
Bijlage bij onze brief aan de Minister van VWS
(kenmerk JHD/mn/V/02/606)
Zie het origineel
http://www.ctgzorg.nl/publica...ve%20inkomens.pdf
.