Bedrijfsfonds voor de Pers
JAARVERSLAG 2001 BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS
JAARVERSLAG 2001
Voor tabellen: zie het originele bericht
INHOUDSOPGAVE
Samenstelling bestuur in 2001 4
1. Verslag over 2001 en vooruitblik 2002 7
2. Ontwikkelingen in de pers 17
3. Subsidie- en kredietverlening 31
3.1. Aanvragen voor individuele steunverlening 34
3.2. Aanvragen voor financiële steun ten behoeve van
onderzoeksprojecten of gezamenlijke projecten van
persorganen 41
3.3. Bezwaar en beroep 51
4. Onderzoeksbeleid 55
4.1. Onderzoeksresultaten 2001 57
4.2. Mogelijke kostenbesparingen kleine bladen 59
4.3. Onderzoeksbeleid 2002 62
5. Financiële middelen 67
5.1. Inleiding 69
5.2. Jaarrekening 72
5.3. Toelichting bij de jaarrekening 74
5.4. Accountantsverklaring 82
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS
SAMENSTELLING BESTUUR IN 2001
prof. dr. S.W. (Sytse) Douma (voorzitter)
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 11 december 1992;
per 1 januari 1998 herbenoemd voor een tweede periode bij KB van
3 december 1997.
Voorzitter bij KB van 3 december 1997 per 1 januari 1998.
drs. J.B.H.M. (Jan) Beks
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 6 augustus 1991; per
1 september 1996 herbenoemd voor een tweede periode bij KB van
23 juli 1996.
Thesaurier sinds 1995 en vice-voorzitter sinds 1 januari 1998.
Afgetreden als bestuurslid per 1 september 2001 wegens het
verstrijken van de wettelijke termijn van twee maal vijf jaar.
F.I.M. (Ferry) Houterman (vice-voorzitter)
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 24 januari 1997
ingaande 1 maart 1997; per 1 maart 2002 herbenoemd voor een
tweede periode bij KB van 18 april 2002.
Vice-voorzitter sinds november 2001.
mevr. prof. mr. dr. E.M. (Liesbeth) Kneppers-Heijnert
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 1 juli 1998 ingaande
1 juli 1998.
S.M. (Simon) Korteweg (thesaurier)
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 23 juli 1996
ingaande 1 augustus 1996; per 1 augustus 2001 herbenoemd voor een
tweede periode bij KB van 21 januari 2002.
Thesaurier sinds november 2001.
JAARVERSLAG 2001 5
mevr. drs. J. (Johanneke) Liemburg
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 1 juli 1998 ingaande
1 juli 1998.
mevr. mr. W.M.C. (Wil) de Vrey-Vringer
Benoemd als bestuurslid voor het eerst bij KB van 1 augustus 1995 per
1 september 1995 en herbenoemd per 1 september 2000 bij KB van
9 november 2000.
De leden van het bestuur worden voor een periode van vijf jaar
benoemd bij Koninklijk Besluit (KB). Op grond van de Mediawet is
voor bestuursleden herbenoeming voor één aansluitende periode van
vijf jaar mogelijk.
In het verslagjaar belegden wij zestien bestuursvergaderingen waarin
vele onderwerpen aan de orde kwamen. Ook in dit jaar waren er
opnieuw veelvuldig contacten met het Ministerie van OCenW.
Het bestuur van het Bedrijfsfonds wordt ondersteund door een
bureau. Dit bureau was in 2001 als volgt samengesteld:
drs. L.H.A. Lichtenberg, directeur
drs. A.R. van Dijk, adjunct-directeur
mevr. C.M.M. Wissink, parttime administratief medewerkster
mevr. J. Olree-Benzie, parttime administratief medewerkster
De vaste medewerkers van het bureau zijn op grond van de Mediawet
in dienst van het Bedrijfsfonds voor de Pers. Zij worden benoemd door
het bestuur.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 6
JAARVERSLAG 2001 7
HOOFDSTUK 1
VERSLAG OVER 2001
EN VOORUITBLIK 2002
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 8
JAARVERSLAG 2001 9
Ook in het verslagjaar attendeerden wij als Bedrijfsfonds
onverminderd op knelpunten in de informatievoorziening die het naar
ons oordeel noodzakelijk maken het overheidsbeleid ten aanzien van
de pers bij te stellen. En wel meer in de richting van het scheppen van
voorwaarden om barrières in de toegang tot de maatschappelijke
informatievoorziening weg te nemen, de journalistieke mededinging te
bevorderen en daarbij ruimte te scheppen voor het nieuwe, het
ongebruikelijke en weinig bekende in de maatschappelijke
informatievoorziening. Een dergelijk beleid legt zich toe op stimuleren
en vernieuwen, het bevorderen van ideeën gericht op strategische
vernieuwing. Daarbij richten wij ons in eerste instantie op het
verruimen van het instrumentarium van het Bedrijfsfonds in de
richting van bladen voor culturele minderheden en in de richting van
journalistieke informatieproducten via het internet. In de loop van
het verslagjaar groeide het besef dat het de vraag was of die verruiming
(en het huidige instrumentarium) voldoende toereikend zouden zijn
om verdergaande concentratie in de regionale pers tegen te gaan.
Bladen voor culturele minderheden . Wat betreft culturele
minderheden kunnen wij projecten ondersteunen van afzonderlijke
persorganen die een redelijk uitzicht hebben op verbetering van hun
financieel-economische positie. Een vangnetfunctie met tegelijkertijd
een prikkel tot zelfhulp. Daarbij hebben we in de loop van de tijd
ervaren dat de regels op het gebied van de werkingssfeer van het
Bedrijfsfonds met name voor bladen van minderheden beperkend
kunnen werken en dat ook een meer tegemoetkomend beleid voor die
bladen nodig kan zijn om ze in de toekomst werkelijk op eigen
krachten goed te laten functioneren. Op twee punten zou voor
persorganen gericht op culturele minderheden de huidige
werkingssfeer van het Bedrijfsfonds dienen te worden verruimd om
deze persorganen meer kansen te geven. We denken hierbij met name
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 10
aan de volgende mogelijkheden:
1. verruiming van de werkingssfeer tot nieuwe bladen met een lagere
verschijningsfrequentie dan dagbladen (verruiming van art. 130,
derde lid, Mediawet);
2. verruiming van de werkingssfeer tot bestaande bladen met een
lagere verschijningsfrequentie dan eenmaal maandelijks
(verruiming van art. 129, 2e lid onder d, MW).
In juni 1999 kaartten we dit in een advies bij de staatssecretaris aan.
Tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer van 7 oktober 1999
(TK 1999-2000, 26 597 nr.3) over de notitie media- en
minderhedenbeleid, liet deze weten ervoor te voelen dat de
werkingssfeer van het Bedrijfsfonds voor de Pers wordt verruimd ten
behoeve van steun aan persorganen die een multicultureel karakter
hebben dan wel gericht zijn op een specifieke migrantengroepering.
Hij kondigde aan in dat jaar een aparte nota over de pers te zullen
uitbrengen. In de Cultuurnota 2001-2004 van 19 september 2000 en
in de brief aan de Tweede Kamer over de voortgang van het media- en
minderhedenbeleid van 10 november 2000 deed hij deze toezegging
nogmaals. Inmiddels is deze persnota eind 2001 aan de Tweede Kamer
aangeboden. Daarin wordt voorgesteld de werkingssfeer van het
Bedrijfsfonds conform ons voorstel uit te breiden.
Internet-informatieproducten . Wij achten het ter wille van een
waarlijk pluriforme maatschappelijke informatievoorziening wenselijk
journalistieke informatieproducten via het internet te stimuleren. Via
het internet worden namelijk in toenemende mate allerlei
informatieproducten aangeboden, die onderling sterk variëren wat
betreft hun journalistieke kwaliteit, betrouwbaarheid en
onafhankelijkheid. Daarnaast constateren we dat veel mogelijkheden
die het internet biedt nog onbenut worden gelaten en dat sommige
JAARVERSLAG 2001 11
persorganen moeite hebben om de overgang naar het internet te
maken. Een stimuleringsregeling kan in deze een oplossing bieden.
Journalistieke informatieproducten, die door persbedrijven maar ook
door andere (niet-pers)bedrijven vervaardigd worden, beogen vooral
nieuws, achtergrondinformatie, analyse en commentaar te brengen
gericht op de maatschappelijke actualiteit in haar algemeenheid, mede
in het belang van politieke meningsvorming. We achten het denkbaar
dat er een tijdelijke, experimentele kaderregeling tot stand komt om
dergelijke producten te stimuleren. We hebben een regeling voor ogen
die aan journalistieke internet-informatieproducten in gelijke
omstandigheden ten goede komt, maar die in haar uitwerking in het
bijzonder gericht wordt op de producten die zo'n stimuleringssubsidie
het meeste nodig hebben. Ze zullen ook een redactiestatuut dienen te
hebben en wellicht zijn nog andere voorwaarden denkbaar om te
bereiken dat ze van een zekere kwaliteit en onafhankelijkheid
getuigen.
Verder zou die stimuleringssubsidie ten hoogste 40% van de
projectkosten van dat informatieproduct dienen te bedragen, met een
maximumbijdrage van ¤ 180.000,- per project en van ¤ 2.260.000,-
per jaar voor de gehele regeling. Omdat het een experimentele regeling
betreft, zou deze om te beginnen voor een beperkte periode van
bijvoorbeeld drie jaar dienen te worden afgekondigd.
Met het oog op de brief aan de Tweede Kamer die de staatssecretaris
van OCenW, Rick van der Ploeg, in 2001 in voorbereiding had inzake
het toekomstig persbeleid, deden wij hem een voorstel toekomen voor
een dergelijke regeling,
Eind 2001 deed de staatssecretaris de persnota aan de Tweede Kamer
toekomen, waarin hij ons voortstel voor het stimuleren van
journalistieke informatieproducten via het internet overnam.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 12
Verdergaande concentratie in de regionale pers . In het kader van de
PersMediaMonitor op het internet hebben wij van de Amsterdam
School for Communications Research (ASCoR) verbonden aan de
Universiteit van Amsterdam, een rapport, getiteld 'Twee decennia
regionale en lokale printmedia in Nederland', ontvangen. Uit dit
rapport, waarop in hoofdstuk 2 van dit verslag nader wordt ingegaan,
blijkt dat sanering, concentratie en monopolievorming gedurende de
laatste twintig jaar de regionale printmedia hebben beheerst. Er zijn
minder uitgevers, minder dagbladtitels, lagere oplages, lagere
dekkingspercentages, minder nieuwsbladen die ook minder frequent
verschijnen en waarschijnlijk minder huis-aan-huisbladen. Slechts een
minderheid van de Nederlanders kan nog maar kiezen uit
verschillende regionale titels. De meeste provincies worden beheerst
door slechts één uitgever die in die gevallen vrijwel de gehele
dagbladmarkt en een groot deel van de huis-aan-huisbladen in handen
heeft, in sommige gevallen in combinatie met enkele nieuwsbladen.
Naar verwachting zullen deze concentratieontwikkelingen zich ook in
de komende tijd nog verder voltrekken. Aangekondigd is dat de
bestaande dagbladen in de provincies Groningen en Drenthe
binnenkort in één titel opgaan. Twee zelfstandige dagbladtitels in
Overijssel zullen in de loop van dit jaar opgaan in een
samenwerkingsverband met een andere krant. Er bestaan plannen om
de redacties van Noordhollandse dagbladen samen te voegen, terwijl
ook in Limburg soortgelijke geluiden vallen te beluisteren. De
redactionele zelfstandigheid en/of de zelfstandige exploitatie van
regionale dagbladen in Limburg, Zeeland, Gelderland, Zuid-Holland
en Utrecht staat c.q. staan op de tocht. Ook in de nieuwsbladpers staat
de toekomst van verschillende abonnementskranten zwaar onder
druk, zo meldde ons het bestuur van de organisatie van lokale
nieuwsmedia NNP.
JAARVERSLAG 2001 13
Mede door het feit dat steeds meer regionale en lokale kranten zich in
concernverband zijn gaan bevinden, lopen we tegen het probleem aan
dat ons instrumentarium in een groeiend aantal gevallen tekort schiet.
In art. 130, eerste lid, van de Mediawet is vastgelegd dat het
Bedrijfsfonds financiële steun kan verlenen indien de noodzakelijke
steun niet of niet afdoende op andere wijze kan worden verkregen.
Volgens die bepaling kan het Bedrijfsfonds nauwelijks nog iets
betekenen voor concernbladen. Wel heeft ons bestuur in de loop der
tijd hieraan een zodanige interpretatie gegeven, dat ook concernbladen
hier onder kunnen vallen indien ze aan twee voorwaarden voldoen:
1. het blad bevindt zich al jarenlang in de rode cijfers en het
concern heeft er in die tijd al veel middelen in gepompt, en
2. het concern is bereid ook in de toekomst nog behoorlijk in het
blad te investeren bij het uitvoeren van het project dat uitzicht
op een sluitende exploitatie biedt.
Omdat er kranten zijn die niet volledig aan deze voorwaarden kunnen
voldoen, zoals bijvoorbeeld concernbladen die in de afgelopen jaren
niet verlieslijdend waren, biedt ook deze interpretatie niet altijd
voldoende soelaas om hulp te bieden waar dat nodig wordt geacht.
De situatie doet zich steeds meer voor waarin het voor een
concernleiding niet langer meer redelijk of zelfs verantwoord is een
blad te handhaven, ook al is dat blad niet (over een reeks van jaren)
verlieslijdend geweest. Aandeelhouders gaan ervan uit dat de
concernleiding naar een maximaal economisch rendement streeft en
het handhaven van een minder renderend blad kan dan daarmee op
gespannen voet komen te staan. Met het oog daarop overwegen we in
geval van concernbladen de clausule van art. 130-1 MW, dat financiële
steun uitsluitend kan worden verleend indien de noodzakelijke steun
niet of niet afdoende op andere wijze kan worden verkregen, bij wijze
van noodvoorziening als volgt te interpreteren:
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 14
Persorganen in concernverband kunnen ook op grond van artikel 130-
1 MW in beginsel voor steun uit het Bedrijfsfonds in aanmerking
komen, wanneer tevens aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. het blad bevindt zich al jarenlang in de rode cijfers en het
concern heeft er in die tijd al veel middelen in gestopt, of
indien het niet een verlieslijdend blad betreft, moet worden
aangetoond dat handhaving van het blad voor de
concernleiding vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet langer
meer redelijk of verantwoord is;
2. het concern is bereid ook in de toekomst nog behoorlijk (voor
ten minste 60% van de projectkosten) in het blad te
investeren bij het uitvoeren van het project dat uitzicht op een
sluitende exploitatie biedt;
3. het concern is bereid in ieder geval gedurende de looptijd van
het project het blad te continueren;
4. de omvang van het totale bedrag dat jaarlijks uit het
Bedrijfsfonds aan regionale en lokale kranten kan worden
verleend wordt gelimiteerd tot ten hoogste ¤ 10 mln. voor
twee jaar.
De noodzaak om ook voor die gevallen hulp aan te bieden wordt dan
gemotiveerd vanuit het besef dat verdergaande concentratie de
pluriforme nieuwsvoorziening op lokaal of regionaal niveau kan
verschralen. Het verdwijnen van één lokale of regionale uitingsvorm
behoeft niet per definitie tot verschraling van pluriformiteit te leiden,
omdat andere media die ruimte kunnen opvullen. Echter, doordat elk
medium zijn specifieke hoedanigheden heeft en zijn hiermee
samenhangende sterke en zwakke punten, kunnen media vaak slechts
in beperkte mate functies van elkaar overnemen. Wanneer in een regio
een krant verdwijnt, bieden andere media door hun specifieke functies
en verschijningsvormen (sterke gerichtheid op lokale gebieden buiten
JAARVERSLAG 2001 15
het verspreidingsgebied van de verdwenen krant, landelijke
gerichtheid, accent op commerciële informatie, wekelijkse
verspreiding in plaats van dagelijkse) lang niet altijd adequate
alternatieven voor het verdwenen medium. Met de verdwijning van
zo'n krant wordt dan de kans op verschraling van de pluriformiteit in
de lokale of regionale informatievoorziening groter. Ook wanneer
kranten binnen een regio worden samengevoegd neemt die kans toe,
al bestaat zeker de mogelijkheid dat de nieuwe krant die uit deze
samenvoeging voortkomt, door ruimere budgetten een kwalitatief
beter informatieproduct vormt. Niettemin verdwijnt er dan een
uitingsmogelijkheid, waarbij niet op voorhand vaststaat dat hierin
altijd door een ander of beter medium voorzien wordt. Dan kan het
vanuit de doelstelling van het persbeleid: handhaving/bevordering van
persverscheidenheid, nodig zijn de helpende hand te bieden. Maar dan
wel onverkort onder de voorwaarde dat er een project op tafel wordt
gelegd dat voorziet in herstel van rentabiliteit binnen een redelijke
periode. Stimuleren van strategische vernieuwing in plaats van
compenseren van verliezen blijft daarbij ook ons adagium.
Het bestuur van het Bedrijfsfonds voor de Pers.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 16
JAARVERSLAG 2001 17
HOOFDSTUK 2
ONTWIKKELINGEN
IN DE PERS
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 18
JAARVERSLAG 2001 19
Vanaf mei 2001 is via de website www.bedrijfsfondspers.nl de
PersMediaMonitor beschikbaar met gegevens over de media in het
algemeen en de persbedrijfstak in het bijzonder. Deze monitor geeft de
verscheidenheid (pluriformiteit) in de nieuws- en
informatievoorziening over meerdere jaren in Nederland weer. Het
gaat daarbij ook om media die buiten de werkingssfeer van ons fonds
vallen, zoals de gratis dag- en nieuwsbladen en de regionale omroep.
De monitor geeft daarmee een breder beeld dan wat in dit verslag is
opgenomen. De monitor wordt periodiek ververst en aangevuld en
blijft de komende jaren in ontwikkeling.
De cijfers in dit hoofdstuk geven een overzicht over de afgelopen vijf
jaren van aantallen en oplagen van dagbladen, van aantallen
dagbladondernemingen, van marktaandelen van alle
dagbladondernemingen, uitgedrukt als percentage van de totale
oplage van alle dagbladen en tenslotte van de redactionele en
aanbiedersconcentratie. In de toelichtingen van de tabellen worden
enkele tendensen gesignaleerd om het lezen van de tabellen te
vergemakkelijken.
Zoals is hoofdstuk 1 van dit verslag is opgemerkt, hebben wij in het
kader van de PersMediaMonitor van de Amsterdam School for
Communications Research (ASCoR) verbonden aan de Universiteit van
Amsterdam, een rapport, getiteld Twee decennia regionale en lokale
printmedia in Nederland, ontvangen. De belangrijkste tabellen uit dit
rapport zijn in dit hoofdstuk te vinden.
Voor de berekening van de oplagecijfers is grotendeels
gebruikgemaakt van gegevens van het Centraal Bureau voor
Courantenpubliciteit (Cebuco). Daarnaast is materiaal gebruikt van De
Journalist en het Handboek van de Nederlandse Pers en Publiciteit.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 20
De cijfers betreffende het aantal bladen met een zelfstandige
hoofdredactie hebben betrekking op het einde van het kalenderjaar.
Het Cebuco-oplagecijfer tot en met 1997 (waarvan gebruik is gemaakt
voor de oplagecijfers van alle dagbladen) is de som van het gemiddeld
aantal abonnees van alle dagbladen in de maand september en de
gemiddelde losse verkoop in de periode 1 juli tot en met 30 juni. Voor
de cijfers vanaf 1998 heeft het Cebuco een andere meetmethode
toegepast. Het grote verschil met de voorgaande methode is dat ook bij
de abonnementen nu een jaargemiddelde wordt gemeten (over 1 juli
t/m 30 juni).
Aantallen en oplagen dagbladen . In tabel 1 zijn het aantal dagbladen
met een zelfstandige hoofdredactie en de oplagen van alle dagbladen
weergegeven, waarbij een onderscheid is gemaakt naar de oriëntatie
van de bladen, te weten: specialistisch, regionaal en landelijk.
TABEL 1 DAGBLADEN: AANTALLEN EN OPLAGEN
Aantal
zelfstandige
Hoofdredacties
2001 2000 1999 1998 1997
specialistisch 4 4 4 4 4
regionaal 26 26 26 26 27
landelijk 7 7 7 7 7
Totaal 37 37 37 38 38
Betaalde oplagen
specialistisch 112.862 109.094 103.385 100.954 101.101
regionaal 2.330.622 2.362.727 2.404.681 2.432.213 2.664.919
landelijk 1.923.948 1.959.802 1.969.366 1.981.539 1.987.037
Totaal 4.367.432 4.431.623 4.477.432 4.514.706 4.753.057
index totaal 91,89 93,24 94,20 94,99 100,00
JAARVERSLAG 2001 21
In 1998 vermindert het aantal zelfstandige regionale hoofdredacties
met één. De Stem en het Brabants Nieuwsblad gaan samen verder. Dat
brengt het aantal zelfstandige regionale dagbladen vanaf 1998 op 26.
Begin 1998 wordt ook De Courant Nieuws van de Dag opgeheven. Dat
heeft geen consequenties voor het aantal zelfstandige dagbladen,
omdat gegeven de nauwe samenwerking met De Telegraaf de krant al
niet als zelfstandig werd meegeteld. Vanaf 1999 is het aantal
zelfstandige redacties niet veranderd. Wel zijn er in 2001 weer titels
verdwenen. De Arnhemse Courant/Gelders Dagblad, waaronder de
edities Betuwe & Liemers, Graafschap/Achterhoek en Valei/Veluwe,
zijn opgegaan in De Gelderlander.
De oplagecijfers laten een daling zien vanaf 1997. De cijfers van 1998
zijn moeilijk vergelijkbaar met 1997. Om een vergelijking mogelijk te
maken heeft het Cebuco ook voor 1997 volgens de nieuwe methode de
oplagecijfers bepaald. Alle oplagecijfers vallen dan een stuk lager uit.
In 1997 zou de totale oplage berekend volgens de nieuwe
rekenmethode gelijk zijn aan 4.513.775. Dat is ruim 200.000 lager dan
volgens de oude methode. Een vergelijking tussen 1997 en 1998
waarbij beide volgens de nieuwe methode worden berekend, laat dus
weer een lichte stijging zien van de totale oplage in 1998. In 1999 blijkt
er toch weer sprake te zijn van een echte daling, die zich heeft
voortgezet in 2000 en 2001.
Aantal dagbladondernemingen . In tabel 2 is het aantal zelfstandige
dagbladondernemingen over de laatste vijf jaar weergegeven. De
cijfers geven de stand van zaken weer aan het einde van de
desbetreffende jaren.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 22
TABEL 2 DAGBLADONDERNEMINGEN: AANTALLEN
Aantal
zelfstandige
ondernemingen
2001 2000 1999 1998 1997
alleen
specialistisch
4 4 4 4 4
alleen regionaal 4 4 5 5 5
alleen landelijk 2 2 2 2 2
overig
(combinaties)
2 2 2 2 2
Totaal 12 12 13 13 13
In 1997 wordt één van de laatste zelfstandige regionale
dagbladondernemingen De Gooi- en Eemlander formeel door De
Telegraaf overgenomen. De overname was al in 1996 aangekondigd.
Daarnaast is in 1997 de Provinciale Zeeuwse Courant NV door het
mediaconcern Wegener Arcade overgenomen.
In 1998 is het aantal zelfstandige dagbladondernemingen gelijk
gebleven. In 1999 is er weer veel beweging in de dagbladsector. In
september wordt aangekondigd dat VNU haar dagbladen gaat
verkopen. Vier van de vijf regionale dagbladen zouden aan Wegener
verkocht gaan worden. De vijfde betrokken VNU-krant, Dagblad De
Limburger, zou verkocht gaan worden aan het Telegraaf-concern. In
1999 is er uiteindelijk nog niets daadwerkelijk gebeurd omdat de
verkoop onderzocht moet worden door de Nederlandse
mededingingsautoriteit (NMa). In 2000 is de verkoop van de regionale
dagbladen onder voorwaarden door de NMa goedgekeurd en kan
geconcludeerd worden dat, de hele periode van vijf jaar overziende, er
in die tijd één zelfstandige regionale onderneming is verdwenen.
JAARVERSLAG 2001 23
TABEL 3 DAGBLADONDERNEMINGEN: MARKTAANDELEN
(rangorde gebaseerd op 2001)
uitgedrukt als percentage van de totale oplage van
alle dagbladen
2001 2000 1999 1998 1997
PCM-Holding 29,96 30,36 30,32 30,55 30,46
Holdingmij De Telegraaf 29,91 29,76 25,78 25,53 24,85
Wegener 28,03 27,95 14,85 14,98 15,91
Noordelijke Dagbl. Combinatie 6,75 6,75 6,71 6,73 6,64
H. Sijthoff's Financieele Dagbl. BV 1,50 1,41 1,20 1,08 0,92
Reformatorisch Dagblad 1,33 1,31 1,30 1,28 1,21
Nederlandse Dagbl. Stichting 0,75 0,72 0,74 0,68 0,64
Prov. Persveren. voor Friesland 0,45 0,45 0,47 0,47 0,48
Uitg. Cobouw (Ten Hagen, Kluwer) 0,43 0,42 0,41 0,41 0,40
Uitg. Agrarisch Dagblad (Misset) 0,41 0,40 0,45 0,49 0,46
Barnev. Drukkerij en Uitg. (BDU) 0,25 0,25 0,26 0,26 0,23
Staatsdrukkerij en uitgeverij 0,24 0,24 0,25 0,26 0,29
VNU-Dagbladengroep - - 17,27 17,28 17,47
Marktaandelen dagbladondernemingen . In tabel 3 is de
ontwikkeling van de marktaandelen van alle ondernemingen
weergegeven over een periode van vijf jaar. De rangorde is gebaseerd
op de grootte van het marktaandeel dat de ondernemingen in 2001
hadden. De gegevens hebben steeds betrekking op de situatie aan het
eind van het desbetreffende kalenderjaar. Als percenteerbasis is de
totale oplage binnen de dagbladsector genomen, dat wil zeggen:
inclusief specialistische bladen en niet bij de NDP aangesloten
dagbladen.
Over de gehele periode heeft PCM-Holding het grootste marktaandeel
van dagbladen in Nederland. Daarna volgt De Telegraaf. De twee
grootste ondernemingen hebben vanaf 1995 een marktaandeel van
meer dan 50%. In 1997 vertalen zich de overnames van Dagblad De
Gooi- en Eemlander en de Provinciale Zeeuwse Courant NV in stijging
van de marktaandelen van respectievelijk Holdingmij De Telegraaf en
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 24
Wegener. De verandering in de andere aandelen is minimaal. In 1998
is de verandering in marktaandelen over de hele linie minimaal.
Daaruit blijkt ook dat de nieuwe rekentechniek van het Cebuco alleen
effect heeft op de absolute hoogte van oplage en niet op de onderlinge
verhoudingen. Ook in 1999 is er weinig veranderd. Pas in 2000 treedt
er een grote verschuiving op door de verkoop van de dagbladgroep
door de VNU aan De Telegraaf (Dagblad De Limburger) en Wegener
(vier regionale dagbladen). Het marktaandeel van het Telegraafconcern
nadert nu dat van PCM, en Wegener zit daar vlak onder. In
2001 kruipen de marktaandelen van de drie grootste ondernemingen
nog wat dichter naar elkaar toe.
Concentratiemaatstaven dagbladen . In tabel 4 worden de
aanbiedersconcentratie en de redactionele concentratie weergegeven.
De cijfers geven de stand van zaken weer aan het einde van het
kalenderjaar. De twee maatstaven van concentratie geven een
algemene indicatie van de mate waarin er sprake is van
persconcentratie. Met redactionele concentratie wordt concentratie op
dagbladniveau bedoeld, met aanbiedersconcentratie concentratie op
het niveau van de onderneming. De mate van concentratie wordt
uitgedrukt in Number Equivalents (NE). De exacte betekenis hiervan is
beschreven in Persconcentratie in Nederland (J.A. de Ridder; 1984;
Amsterdam: VU-Uitgeverij; p. 47-48). Beide maatstaven worden
uitgedrukt in aantallen, dat wil zeggen dat wanneer het cijfer daalt, er
sprake is van een toename in concentratie en andersom. Om tot het
'aantal zelfstandige redacties' te komen wordt gewogen op basis van
redactionele samenwerkingsverbanden. Voor de berekening van het
'aantal zelfstandige aanbieders' vindt weging plaats op grond van
grootte van de ondernemingen.
JAARVERSLAG 2001 25
TABEL 4 CONCENTRATIEMAATSTAVEN DAGBLADEN
Jaar Redactionele concentratie Aanbiedersconcentratie
in NE index in NE index
1980 25,06 100,00 13,75 100,00
1981 24,34 97,13 13,55 98,49
1982 22,84 91,14 13,49 98,13
1983 24,12 96,25 13,40 97,46
1984 24,12 96,25 13,30 96,71
1985 24,12 96,25 13,90 101,06
1986 25,59 102,11 14,00 101,83
1987 24,89 99,32 14,02 101,96
1988 21,74 86,75 12,16 88,42
1989 23,39 93,34 12,11 88,08
1990 23,14 92,34 11,15 81,10
1991 23,80 94,97 11,21 81,52
1992 23,28 92,90 9,85 71,61
1993 23,00 91,78 8,61 62,58
1994 21,92 87,47 7,44 54,07
1995 21,62 86,27 6,07 44,13
1996 21,31 85,04 6,08 44,21
1997 21,31 85,04 5,58 40,55
1998 20,59 82,16 5,61 40,78
1999 20,59 82,16 5,63 40,95
2000 20,59 82,16 4,54 33,02
2001 20,59 82,16 4,56 33,16
Na een forse daling in 1994 en 1995 is het aantal aanbieders in 1996
bijna gelijk gebleven (in beide jaren is het aantal naar marktaandeel
gewogen aanbieders afgerond gelijk aan 6,0). In 1997 heeft zich de
dalende tendens van de afgelopen jaren weer doorgezet, waarna in
1998 en 1999 een stabilisatie is opgetreden. Het aantal naar
zelfstandigheid en marktaandeel gewogen aanbieders is dan afgerond
gelijk aan 5,63. De lichte stijging heeft te maken met het feit dat
kennelijk de marktsituatie iets evenwichtiger geworden is. Door het
verdwijnen van VNU in 2000 daalt het aantal naar marktaandelen
gewogen aanbieders weer fors. In 2001 is de situatie iets evenwichtiger
geworden omdat de marktaandelen van de top 3 naar elkaar toe
kruipen.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 26
Bij de redactionele concentratie zien we een andere ontwikkeling dan
bij de aanbiedersconcentratie. De redactionele concentratie laat een
licht dalende tendens zien (indexcijfer gezakt naar 82,16 sinds 1980)
en is de laatste jaren zelfs bijna constant, terwijl het aantal naar
zelfstandigheid en marktaandeel gewogen aanbieders met bijna
tweederde is teruggelopen (indexcijfer gezakt naar 40,95 sinds 1980).
Regionale dagbladen . In 2001 verschenen in Nederland 32 regionale
dagbladen met een totale oplage van 2,3 miljoen. Deze titels worden
door zes uitgevers uitgebracht; de helft van de titels en ruim 50% van
de oplage komt voor rekening van Wegener. De grootste uitgever in
1980 (VNU) had 16% van de markt in handen. Zoals uit tabel 5 blijkt
beheersen de vier grootste uitgevers in 2001 99% van de markt, in
1980 was dit 45%.
TABEL 5 CONCENTRATIE REGIONALE UITGEVERS
Uitgevers C1 C4 C8 HHI
1980 19 16 45 67 0.08
1985 20 16 44 67 0.08
1990 15 28 60 82 0.13
1995 9 31 83 100 0.21
2000 6 52 99 0.35
2001 6 53 99 0.34
Regionale kranten zijn vooral sterk buiten de Randstad. De
Noordelijke Dagblad Combinatie (NDC) is vrijwel alleenheerser in de
drie noordelijke provincies; Wegener beheerst Overijssel, Gelderland,
Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant; De Telegraaf is marktleider in
Limburg en Noord-Holland. Het aantal uitgevers van regionale bladen
daalde in de afgelopen twintig jaar van negentien naar zes.
JAARVERSLAG 2001 27
TABEL 6 PERCENTAGE HUISHOUDENS IN MONOPOLIE- EN
CONCURRENTIEGEMEENTEN 2001
Geen krant Monopolie Semi-monopolie Concurrentie
Groningen - 72 3 24
Friesland - - 34 66
Drente - 26 5 69
Overijssel - 82 9 8
Gelderland - 72 14 14
Utrecht 1 77 10 12
Noord-Holland 2 95 3 -
Zuid-Holland - 76 14 10
Zeeland - 65 - 35
Noord-Brabant - 92 3 5
Limburg - 24 25 51
Flevoland - 86 14 -
Limburg - 24 25 51
Totaal 1 73 11 16
In 322 van de 504 gemeenten (64%) is geen keuze meer tussen
regionale titels; in 1990 was dit nog 46%. Als gekeken wordt naar de
huishoudens (tabel 6) dan blijkt dat bijna driekwart (73%) van de
huishoudens te maken heeft met een regionaal monopolie; in 1990
was dit nog 42%. Alleen in Drente en Friesland wordt nog in de helft
of meer van de gemeenten geconcurreerd; Drente is vanaf april 2002
ook een monopoliegebied.
Nieuwsbladen . In 2001 verschenen zo'n zestig nieuwsbladen met een
totale oplage van ruim 300.000. De meeste titels verschijnen in
Friesland en Limburg, de meeste exemplaren worden in Drente en
Utrecht verspreid. De meeste bladen (80%) verschijnen eenmaal per
week, terwijl er maar vijf titels zijn die een oplage van meer dan
10.000 hebben.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 28
TABEL 7 NIEUWSBLADEN IN NEDERLAND 2001
Oplage Aantal Frequentie Weekoplage
1x 2x 3x Totaal Perc.
Groningen 6.950 1 1 13.900 3%
Friesland 56.943 12 10 2 71.557 16%
Drente 35.566 4 2 1 1 83.967 18%
Overijssel 14.328 4 3 1 30.514 7%
Gelderland 32.145 7 6 1 39.115 9%
Utrecht 56.145 7 5 1 1 74.870 16%
Noord-Holland 31.015 6 4 2 43.015 9%
Zuid-Holland 18.560 2 1 1 26.320 6%
Zeeland 6.390 1 1 6.390 1%
Noord Brabant 19.050 4 4 19.050 4%
Limburg 35.600 12 12 35.600 8%
Flevoland 5.175 1 1 10.350 2%
Totaal 317.867 61 48 10 3 454.648
Concentratie is relatief laag, de grootste uitgever (Boom Pers) geeft
vier titels uit en beheerst niet meer dan 20% van de markt. De
afgelopen twintig jaar is het aantal titels meer dan gehalveerd (134 in
1981) terwijl de gezamenlijke oplage terugliep van 900.000 in 1982
naar ruim 300.000.
TABEL 8 UITGEVERS VAN NIEUWSBLADEN IN NEDERLAND
2001
Uitgever Aantal titels Weekoplage Marktaandeel
Boom Pers 4 90.195 20%
Wegener 6 37.920 8%
BDU 4 28.640 6%
NDC (Hoekstra) 6 24.775 5%
C. Pet BV 1 22.130 5%
Bakker 1 21.375 5%
Banda 1 17.728 4%
Eilanden-Nieuws 1 15.520 3%
Harsveld 1 13.900 3%
Langeveld & de Rooy 1 13.600 3%
Weekoplage top 10 285.783 63%
Totale weekoplage 454.648
JAARVERSLAG 2001 29
Nieuwsbladen zijn desalniettemin prominent aanwezig, het merendeel
bereikt 50% of meer van de gezinnen in de gemeente waar ze haar
thuisbasis heeft.
Huis-aan-huisbladen . In 2000 verschenen in Nederland 550 huisaan-
huisbladtitels met een totale oplage van 20 miljoen. Een gezin
kreeg gemiddeld drie verschillende titels in huis. Zo'n 60% van de
totale oplage komt voor rekening van de vier grote dagbladuitgevers in
Nederland, waarbij Wegener de grootste is met 30% van de oplage.
TABEL 9 UITGEVERS VAN HUIS-AAN-HUISBLADEN IN
NEDERLAND (marktaandelen)
Uitgever Aantal titels Totale oplage (x 1000) Marktaandeel
Wegener 164 5.665 29%
De Telegraaf 78 3.503 18%
PCM 21 1.455 7%
Noordelijke Dagblad Combinatie 26 1.202 6%
Janssen/Pers 23 1.058 5%
Rodi Media BV 12 528 3%
Grafia Print & Media Groep 14 524 3%
Buijze Pers 14 473 2%
Uitgeverij Vorsselmans BV 13 306 2%
Overige 188 4.727 24%
Totaal 553 19.441
In Limburg en Noord-Brabant worden relatief veel huis-aanhuisbladen
verspreid; in Friesland, Utrecht en Zeeland relatief weinig.
Gegevens over huis-aan-huisbladen zijn de afgelopen jaren niet
systematisch verzameld, maar uit de beschikbare data is af te leiden
dat het aantal titels, de totale oplage en het gemiddeld aantal bladen
per huishouden in het afgelopen decennium waarschijnlijk zijn
gedaald.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 30
TABEL 10 HUIS-AAN-HUISBLADEN OVERZICHT NEDERLAND
Oplage
x 1.000
Huishoudens
x 1.000
Titels Exemplaren per
huishouden
Groningen 771 253 24 3,1
Friesland 422 256 13 1,6
Drente 585 190 13 3,1
Overijssel 1.427 428 53 3,3
Gelderland 2.015 766 71 2,6
Utrecht 963 460 21 2,1
Noord-Holland 3.755 1.136 97 3,3
Zuid-Holland 3.463 1.465 95 2,4
Zeeland 336 159 9 2,1
Noord-Brabant 3.366 933 112 3,6
Limburg 2.003 472 49 4,2
Flevoland 337 122 9 2,8
Nederland 19.443 6.639 566 2,9
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat sanering, concentratie en
monopolievorming de laatste twintig jaar de regionale printmedia
hebben beheerst. Er zijn minder uitgevers, minder dagbladtitels,
lagere oplages, lagere dekkingspercentages, minder nieuwsbladen die
ook minder frequent verschijnen en waarschijnlijk minder huis-aanhuisbladen.
De meeste provincies worden beheerst door slechts één
uitgever die in die gevallen vrijwel de gehele dagbladmarkt en een
groot deel van de huis-aan-huisbladen in handen heeft, in sommige
gevallen in combinatie met enkele nieuwsbladen.
JAARVERSLAG 2001 31
HOOFDSTUK 3
SUBSIDIE- EN
KREDIETVERLENING
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 32
JAARVERSLAG 2001 33
Vanaf 1 januari 1988, toen de Mediawet in werking trad, kan het
Bedrijfsfonds voor de Pers individuele financiële steun verlenen aan
zowel dag-, week- als maandbladen. Niet al deze bladen kunnen echter
een beroep doen op deze ondersteuning. De wet geeft namelijk, naast
enkele meer formele eisen, een begrenzing aan de werkingssfeer naar
soorten bladen. Het Bedrijfsfonds kan uitsluitend financiële steun
verlenen ten behoeve van persorganen die in belangrijke mate nieuws,
analyse, commentaar en achtergrondinformatie bevatten over een
gevarieerd deel van de maatschappelijke actualiteit, mede gericht op
politieke meningsvorming. Een andere belangrijke eis is dat de
aanvraag vergezeld dient te gaan van een project dat uitzicht biedt op
een rendabele exploitatie binnen een redelijke periode.
Naast individuele steun kan het Bedrijfsfonds voor de Pers op grond
van het Mediabesluit financiële steun in de vorm van een uitkering
verstrekken voor onderzoek dat in opdracht van derden wordt
uitgevoerd. Twee vormen van onderzoek kunnen voor een dergelijke
bijdrage in aanmerking komen:
- organisatieonderzoek, gericht op structurele verbetering van de
exploitatie van een persorgaan (zie de artikelen 54, onderdeel c en
57 van het Mediabesluit); en
- onderzoek ten behoeve van de persbedrijfstak als geheel,
voorzover dat onderzoek past in de doelstellingen van het
Bedrijfsfonds (zie de artikelen 54, onderdeel d en 58 van het
Mediabesluit).
Tenslotte biedt het Mediabesluit in de artikelen 54, onderdeel b en 56
het Bedrijfsfonds de mogelijkheid om uitkeringen te verstrekken ten
behoeve van gezamenlijke projecten van persorganen.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 34
3.1. AANVRAGEN VOOR INDIVIDUELE STEUNVERLENING
In het verslagjaar hadden wij vijftien aanvragen voor individuele
financiële steun in behandeling, waarvan er vijf zijn toegewezen. Twee
aanvragen zijn afgewezen, namelijk van Casas Media en van Pleasure
Promotion. Vier aanvragen zijn ingetrokken nadat wij hadden laten
weten het voornemen te hebben de aanvraag af te wijzen, en over twee
aanvragen is nog geen besluit genomen.
Drie aanvragen zijn in 2001 gehonoreerd, namelijk van Boom
Courantenuitgeverij, Ode Uitgeverij en de stichting Nieuw Israëlietisch
Weekblad, en twee in 2002, te weten van de stichting Bijeen en van
Uitgeverij de Roskam. Op deze aanvragen komen we in ons verslag
over 2002 terug. De andere aanvragen komen hierna aan de orde.
Casas Media . In oktober 1999 legde Casas Media BV het Bedrijfsfonds
een aanvraag voor, gericht op steunverlening uit het Bedrijfsfonds
voor de Pers aan de door Casas Media uitgegeven Landelijke
Allochtonenkrant. De Landelijke Allochtonenkrant verscheen tot 1998
ook als een bijlage bij de Weekkrant Suriname. Het door Casas Media
bij het Bedrijfsfonds ingediende reorganisatieplan had tot doel de
levensvatbaarheid en het zelfstandig laten voortbestaan van de
Landelijke Allochtonenkrant te garanderen en de krant aantrekkelijker
te maken voor lezers en adverteerders. Het ingediende project bevatte
een aantal maatregelen om tot een rendabele exploitatie te geraken.
Naar het oordeel van ons fonds heeft Casas Media alleen voor de
promotiecampagne duidelijk kunnen maken dat deze maatregel zou
kunnen bijdragen aan een rendabele exploitatie. De andere
onderdelen - het inzetten van een advertentiemedewerker, het
aanschaffen van een nieuw computer- en opmaaksysteem en het
uitbreiden van de redactie - zouden door Casas Media zelf moeten
worden gefinancierd.
Wij besloten derhalve een bedrag van ten hoogste ¤ 70.268,- voor de
JAARVERSLAG 2001 35
promotiecampagne in de jaren 1999 en 2000 in de vorm van een
uitkering te verstrekken.
Eind 2000 wendde de uitgever Casas Media zich tot ons met het
verzoek om het door ons gehonoreerde project voor de Landelijke
Allochtonenkrant te mogen herzien en zij verzochten om de
financiering van een aantal aanvullende maatregelen. Uit dit verzoek
en het gesprek dat wij met de uitgever naar aanleiding daarvan hadden
in december 2000, bleek ons dat de gestegen productie- en
salariskosten de uitvoering van het lopende project bedreigden. De
door Casas Media gepresenteerde aanvullende maatregelen voor
promotionele activiteiten zouden naar onze mening wat dat betreft
weinig tot geen soelaas bieden. Daarentegen stond het voor ons niet
vast dat een rendabele exploitatie van de Landelijke Allochtonenkrant
in de toekomst tot de onmogelijkheden zou behoren. Verder werd ons
duidelijk dat door de bedrijfseconomische verwevenheid van de
Landelijke Allochtonenkrant met de Weekkrant Suriname, de
continuïteit van beide bladen gevaar zou lopen. Het leek ons derhalve
gewenst Casas Media, in het kader van het lopende project, een zekere
ademruimte te geven om een herzien project te kunnen presenteren
dat uitzicht zou bieden op een rendabele exploitatie van beide bladen.
Begin 2001 besloten wij Casas Media een overbruggingskrediet ter
hoogte van ¤ 113.445,- te verstrekken. Aan deze kredietverlening werd
onder meer de voorwaarde verbonden dat een nieuw project ingediend
moest worden dat uitzicht zou bieden op een rendabele exploitatie van
zowel de Landelijke Allochtonenkrant als de Weekkrant Suriname.
Casas Media heeft vervolgens een nieuwe aanvraag, met daarin
opgenomen een businessplan, opgesteld en eind april 2000 ingediend
bij het Bedrijfsfonds. Dit plan bestond uit twee onderdelen:
1) versterking van de balans (een financiële reorganisatie); en
2) een bedrijfsplan, bestaande uit een marktonderzoek voor de
herpositionering van de Weekkrant Suriname en de Landelijke
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 36
Allochtonenkrant, een verbreding van het productenpakket door het
uitbreiden van het aantal specials gericht op specifieke doelgroepen,
het ontwikkelen van uitgeversactiviteiten voor derden, het opzetten
van een informatiepunt via internet en telefoon over ontwikkelingen in
de multi-etnische samenleving en een reorganisatie en versterking van
de organisatie door een duidelijker taakverdeling, opleidingen en
nieuwe apparatuur, betere financiële planning, coaching door een
adviseur en de instelling van een Raad van Commissarissen.
Omdat de aanvraag niet voldoende duidelijkheid over de exploitatie
van de bladen verschafte, werd besloten een accountant in te
schakelen. De resultaten van het onderzoek bevestigden het
vermoeden dat voor de door Casas Media geëxploiteerde bladen geen
uitzicht werd geboden op een rendabele exploitatie. Voor zowel de
Landelijke Allochtonenkrant als de Weekkrant Suriname gold dat de
opbrengsten in 2000 en het eerste kwartaal van 2001 aanzienlijk lager
waren dan in de jaren daarvoor. Van de door de uitgever voorgestelde
maatregelen achtte het Bedrijfsfonds het niet waarschijnlijk dat deze
voldoende opbrengsten zouden kunnen genereren om de lagere
opbrengsten te compenseren. Het Bedrijfsfonds heeft derhalve moeten
concluderen dat het ingediende plan geen uitzicht bood op een
rendabele exploitatie en heeft derhalve de aanvraag afgewezen. Casas
Media tekende vervolgens bezwaar aan tegen deze beslissing (zie
paragraaf 3.3).
Nieuw Israëlietisch Weekblad . In februari 2001 legde de stichting
Nieuw Israëlietisch Weekblad ons een aanvraag voor gericht op
steunverlening uit het Bedrijfsfonds voor de Pers aan een project voor
de herlancering van het gelijknamige blad. Vanuit het fonds was aan
het Nieuw Israëlietisch Weekblad tweemaal eerder, te weten in 1976
en 1998, steun verleend. De eerst maal werd een krediet van ¤ 45.378,-
JAARVERSLAG 2001 37
verstrekt. Dat krediet was geheel overeenkomstig de voorwaarden
afgelost. In 1998 werd het Nieuw Israëlitisch Weekblad een bijdrage
van ¤ 53.546,- ten behoeve van de uitvoering van een voorgenomen
organisatieonderzoek verstrekt. Bij de behandeling van de aanvraag
van het Nieuw Israëlietisch Weekblad trok het bestuur de conclusie
dat het blad erin was geslaagd aannemelijk te maken dat het eigen
voortbestaan op termijn gevaar zou kunnen gaan lopen. Zij realiseerde
zich daarbij dat uitvoering van het onderzoek zou kunnen resulteren in
een mogelijke reorganisatie van de exploitatie van het Nieuw
Israëlietisch Weekblad, waarvoor men opnieuw om een bijdrage zou
kunnen verzoeken.
Het NIW is het oudste opinieweekblad van ons land en heeft zich
volgens de uitgever in de thans 136 jaar van zijn bestaan ontwikkeld
tot een weekblad dat een centrale positie inneemt in de joodse
gemeenschap in ons land en een cruciale rol vervult in de
nieuwsvoorziening over joodse aangelegenheden.
De laatste jaren is het NIW ingehaald door een aantal maatschappelijke
ontwikkelingen: de traditionele doelgroep is sterk vergrijsd, terwijl er
te weinig aanwas van nieuwe leden was. Bovendien keerden steeds
meer Joden zich af van traditionele instanties, aldus het NIW. Om dit
tij te keren is het NIW in november 2001 opnieuw gelanceerd. Het NIW
moest aantrekkelijker worden gemaakt voor de volgende generatie
joodse Nederlanders en voor diegenen die buiten de gemeenschap zijn
opgegroeid. De inhoud is daartoe aan de ene kant 'lichter' van toon
geworden en aan de andere kant werd er meer aandacht aan cultuur
en aan alternatieve vormen van het jodendom geschonken. Naast deze
inhoudelijk wijzigingen is het blad ook gerestyled. Door middel van
een marketingcampagne zouden de wijzigingen aan (potentiële) lezers
worden duidelijk gemaakt. Om ook op het internet zichtbaar te
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 38
worden en de jongere doelgroep te bereiken, streefde het NIW een
intensieve samenwerking met joods.nl na. Via joods.nl wilde het NIW
de content aan een breder publiek aanbieden. De website zou
bovendien functioneren als servicepunt voor de
abonnementenadministratie en zou gebruikt worden voor
dossiervorming. Met deze maatregelen heeft de uitgever aannemelijk
kunnen maken dat de exploitatie van het blad een positief resultaat
kan laten zien vanaf 2003. Wij hebben besloten de aanvraag te
honoreren en hebben een bedrag van ten hoogste ¤ 74.764,- voor het
project in de komende jaren in de vorm van een subsidie beschikbaar
gesteld.
Propria Cures . Propria Cures is ontstaan vanuit de Amsterdamse
studentenwereld en bestaat inmiddels 110 jaar. Het blad verschijnt
dertig keer per jaar en heeft de beschikking over een eigen website. In
het blad wordt de nadruk gelegd op korte, columnachtige stukken
waarin actuele zaken worden besproken. Het blad heeft een jonge
redactie en richt zich op een jong publiek. PC heeft van de 'ettelijke
duizenden' abonnees die het blad van oudsher had momenteel
ongeveer 1.150 abonnees over. Tweederde van de abonnees is nietstudent.
De laatste jaren is Propria Cures in een verliesgevende situatie
terechtgekomen. Oorzaken zijn onder meer het vertrek van een
advertentieacquisiteur en het niet meer gebruik kunnen maken van de
promotionele activiteiten van de Universiteit van Amsterdam. Om in
deze situatie verandering te brengen heeft Propria Cures een aantal
maatregelen genomen - er is onder andere een Melkertbaan voor nietredactionele
werkzaamheden gecreëerd - en heeft zij eind november
2000 ons in het kader van een reorganisatie gevraagd een aantal
aanvullende maatregelen te financieren, te weten: het inrichten van
JAARVERSLAG 2001 39
twintig distributiepunten voor de losse verkoop in de universitaire en
HBO-omgeving in en buiten Amsterdam, het opwaarderen van de
internetsite en promotionele activiteiten. Wij hebben besloten de
aanvraag van de stichting Propria Cures onder voorwaarden in zijn
geheel te honoreren met een bedrag van ten hoogste ¤ 17.697,-.
Het besluit de aanvraag toe te wijzen is gebaseerd op de overweging
dat de verantwoordelijke uitgever een project heeft ingediend dat
uitzicht biedt op een rendabele exploitatie binnen een redelijke
periode. De aanvraag voldeed daarmee aan artikel 130 van de
Mediawet. Verder wordt het blad uitgegeven in Nederland en is het
bestemd voor het publiek in Nederland, het wordt ten minste
maandelijks uitgegeven, het heeft een zelfstandige redactie en een
redactiestatuut en is tegen betaling voor iedereen verkrijgbaar. Verder
is geconstateerd dat het blad slechts in geringe mate nieuws bevat,
maar wel in belangrijke mate nieuwsbespiegelingen over een
gevarieerd deel van de maatschappelijke actualiteit. Het blad voldoet
daarmee aan de in artikel 129, lid 2 van de Mediawet genoemde
algemene voorwaarden voor steunverlening.
Boom Courantenuitgeverij - PrimaPlaza . PrimaPlaza is een portaal
op het internet dat onder andere bestaat uit winkels, een
discussieforum en een op maat gesneden individuele krant (Mijn
Courant). De module Mijn Courant bestaat uit redactionele
bijdragen uit de nieuwsbladen de Meppeler Courant, Steenwijker
Courant, de Dedemsvaartse courant, de Beiler/Westerborker
Courant en de Stellingwerf, alsmede uit ANP-nieuwsberichten en is
alleen toegankelijk voor abonnees van de nieuwsbladen. De
toepassing Mijn Courant is niet bedoeld als louter een elektronische
versie van het gedrukte medium. Daarentegen beoogt de uitgever
hiermee de papieren media te versterken, zoals ook de internetversie
door de papieren media wordt versterkt. Het internetportaal ziet hij
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 40
als een middel om de krant als papieren informatiedrager sterker te
laten profileren en onderscheiden, door middel waarvan ook de band
kan worden verstevigd met bestaande en potentiële (jonge) lezers.
De totale investering om het portaal te realiseren werd geraamd op
¤ 530.923,- en Boom heeft ons in mei 2001 gevraagd 50% daarvan
mee te financieren. Bij ongewijzigd beleid verwachtte de uitgever
voor de vijf genoemde nieuwsbladen binnen een periode van vijf jaar
een halvering van het rendement. Een éénmalige reorganisatie werd
noodzakelijk geacht om deze wending ten kwade tijdig te keren.
Wij besloten de aanvraag van Boom Courantenuitgeverij onder
voorwaarden gedeeltelijk te honoreren. De uitgever heeft namelijk in
zijn aanvraag aannemelijk kunnen maken dat zowel het project
PrimaPlaza als de totale exploitatie van de nieuwsbladen een positief
resultaat kunnen laten zien in 2004. Verder was het internetproject
aan te merken als een reorganisatie, daar het project te beschouwen
was als een herschikking van taken en activiteiten tussen de
gedrukte producten en de te implementeren internetsite. Daar de
internetsite PrimaPlaza slechts gedeeltelijk nieuws en
nieuwsbespiegeling bevat, besloten wij maximaal de helft van het
gevraagde bedrag toe te kennen, te weten ¤ 132.731,-. Aan de
toekenning zijn onder meer de voorwaarden verbonden dat Boom
Courantenuitgeverij bereid moet zijn de ervaringen van het
internetproject met andere uitgevers te delen en dat hij de
exploitatie van de bij het project betrokken nieuwsbladen tot en met
eind 2005 voort dient te zetten en de redactionele zelfstandigheid te
handhaven.
JAARVERSLAG 2001 41
3.2. AANVRAGEN VOOR FINANCIËLE STEUN TEN BEHOEVE VAN
ONDERZOEKSPROJECTEN OF GEZAMENLIJKE PROJECTEN VAN
PERSORGANEN
In het verslagjaar hadden wij in totaal tien aanvragen voor financiële
steun ten behoeve van onderzoeksprojecten in behandeling. Zes
aanvragen werden toegewezen in 2001. Verder werd eén aanvraag
ingetrokken, omdat de aanvrager niet kon voldoen aan de
voorwaarden die in het voorgenomen besluit werden gesteld en één
aanvraag werd ingetrokken, nadat wij hadden medegedeeld dat wij
voornemens waren de aanvraag af te wijzen.
Twee aanvragen die in 2001 in behandeling zijn genomen, hebben in
2002 tot besluitvorming geleid. Een aanvraag van de stichting Mediaeducatie
voor onderzoek naar ethiek in en rond de media werd
afgewezen en een aanvraag van de NDP, een onderzoek naar de
bezorgproblematiek, werd toegewezen. Op beide aanvragen komen we
in ons verslag over dat jaar terug. De aanvragen die in 2001 zijn
afgerond, worden hieronder behandeld. De besluitvorming rond alle
hieronder behandelde aanvragen is gebaseerd op de artikelen 54d en
58 van het Mediabesluit (onderzoek ten behoeve van de
persbedrijfstak als geheel, voorzover dat onderzoek past in de
doelstellingen van het Bedrijfsfonds).
Stichting Mixed Media - Onderzoek allochtone journalisten . De
stichting Mixed Media is een samenwerkingsorgaan van werkgevers en
werknemers in de media. De stichting stelt zichzelf ten doel de
instroom van allochtone journalisten te bevorderen en er actief aan bij
te dragen dat de Nederlandse media een betere afspiegeling vormen
van de Nederlandse samenleving. Verder wil de stichting de discussie
stimuleren over zorgvuldige berichtgeving en de daaruit
voortvloeiende beeldvorming rond minderheden. Om deze
doelstellingen te bereiken worden projecten ontwikkeld en fondsen
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 42
geworven. Voor de instroomprojecten is in 2000 een projectbureau
opgezet, dat elke journalist individueel begeleidt.
Voordat de instroomtrajecten konden beginnen, diende allereerst een
inventarisatie te worden gemaakt van knelpunten die de instroom van
allochtone journalisten in de Nederlandse media bemoeilijkten. In
maart 2000 legde de stichting Mixed Media ons een aanvraag voor
gericht op steunverlening aan dit onderzoek. Wij besloten een
uitkering van maximaal ¤ 57.247,- hiervoor beschikbaar te stellen. Het
onderzoek is in de zomer van 2001 afgerond en de rapportage is in het
najaar van 2001 beschikbaar gekomen. De informatie die is
voortgekomen uit het onderzoek is voor de aanvrager aanleiding
geweest om op verschillende terreinen nader doelgericht onderzoek te
willen doen. Het bleek dat allochtone journalisten moeilijk aan het
werk kwamen en Mixed Media wilde op zoek naar de mechanismen
waardoor deze situatie ontstond. Inzicht in deze mechanismen werd
van belang geacht om de instroom van allochtone journalisten te
verbeteren. Wij besloten ook deze aanvraag te honoreren, ditmaal met
een uitkering van maximaal ¤ 70.579,- . In dit onderzoek stond de
vraag centraal hoe de allochtone journalist in een Nederlandse
redactie functioneert en socialiseert. Ook de resultaten van dit
onderzoek zouden door de stichting Mixed Media gebruikt worden om
de instroom van allochtone journalisten op redacties te bevorderen.
Het besluit tot het inwilligen van de aanvraag werd gebaseerd op de
overweging dat, zo merkten wij reeds in het beleidsessay Vernieuwend
persbeleid uit 1997 op, bepaalde groepen in onze samenleving aan het
proces van meer informatie en meer gelijkwaardige informatie vaak
niet vanuit gelijkwaardige posities kunnen deelnemen. Die
informatieachterstand is ontstaan door het ontbreken van voldoende
informatiebronnen in de eigen taal - vooral lokale en regionale
JAARVERSLAG 2001 43
informatiebronnen - en doordat Nederlandse kranten vaak minder
toegankelijk voor hen zijn. Deze achterstand is een probleem dat ook
in het persbeleid van de overheid extra aandacht verdient. Onder
andere door steunverlening aan onderzoek en projecten van bestaande
en nieuwe journalistieke informatieproducten, kan het Bedrijfsfonds
in die aandacht trachten te voorzien en meehelpen aan het verkleinen
van de informatieachterstand.
Cebuco . Het Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit van de
Nederlandse Dagbladpers, heeft eind 1999 twee aanvragen
ingediend. De eerste aanvraag was gericht op onderzoek ten behoeve
van de verbetering van het instrument co-adverteren; de tweede op
onderzoek naar een nieuw tariefmodel voor dagbladen.
Co-adverteren is het gezamenlijk adverteren van detaillisten in
regionale dag- en/of weekbladen. Het Cebuco heeft deze activiteit
begin jaren tachtig opgezet als instrument om de lokale
detailhandelsmarkt te bewerken en de detaillist voor het dagblad te
behouden. Het Cebuco vervulde daarbij een bemiddelende rol: het
bureau zorgde ervoor dat uitgevers van regionale kranten kant-enklaar
advertentiemateriaal en een dealerslijst ontvingen en
ondersteuning verkregen bij het benaderen - door de uitgevers - van
de lokale en regionale detaillisten om hen te laten participeren in een
advertentiecampagne.
Co-adverteren is een belangrijk instrument gebleken in het kader
van de positie van regionale kranten in de reclamemarkt. De laatste
jaren was er echter sprake van een neerwaartse trend bij het coadverteren.
Het Cebuco wilde derhalve een onderzoek laten
verrichten om dieper inzicht te verkrijgen in de problemen die zich
daarbij voordeden, om vervolgens via dat onderzoek ook inzicht te
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 44
verkrijgen in het marktpotentieel van co-adverteren en op basis
daarvan oplossingen beschikbaar te krijgen voor de gesignaleerde
problemen.
Wij hebben besloten een uitkering van maximaal ¤ 36.221,-
beschikbaar te stellen voor dit onderzoek. Het besluit tot het
inwilligen van de aanvraag is gebaseerd op de overweging dat het
instrument van co-adverteren bijdraagt aan de gezonde exploitatie
en daarmee het voortbestaan van regionale kranten. Een onderzoek
dat tot doel heeft het instrument van co-adverteren te verbeteren,
levert daarmee een bijdrage aan de instandhouding van de
pluriformiteit.
In 1998 en 1999 honoreerde het Bedrijfsfonds een tweetal
onderzoeksprojecten van het Cebuco, die erop gericht waren een
onderzoeksmethode te ontwikkelen voor een katernenbereik die
betrouwbaar, valide en financieel haalbaar zou zijn en op alle
dagbladen kon worden toegepast. Het onderzoek uit 1998, een prepilot
gericht op het vaststellen van de haalbaarheid en validiteit van
een schriftelijke of telefonische methode voor het meten van de pagina
confrontatiekans van dagbladen (waarvoor ¤ 29.496 werd gevraagd en
waarvoor het fonds besloten heeft de helft toe te zeggen), werd in 1999
met succes afgerond.
Uit de resultaten van deze pilot bleek dat een schriftelijke methode om
het bereik vast te leggen technisch en praktisch goed haalbaar is en te
prefereren boven de telefonische methode. In 1999 gaf het Cebuco aan
dat er aansluitend aan de pilot een breed proefonderzoek nodig was,
alvorens de dagbladen een definitief besluit zouden kunnen nemen om
tot uitvoering van het definitieve onderzoek over te gaan. Dit
proefonderzoek gaf inzicht in de stabiliteit van de uitkomsten en
leverde betrouwbare data op als input voor het formuleren van het
JAARVERSLAG 2001 45
prijsbeleid van de dagbladen op langere termijn.
Volgens het Cebuco was daarmee de doelstelling van het ontwikkelen
van een onderzoeksmethode voor het katernenbereik die betrouwbaar,
valide en financieel haalbaar is en op alle dagbladen kan worden
toegepast, bereikt. Niet alleen de dagbladen, maar ook de
mediabureaus en de adverteerders, raakten ervan overtuigd dat er een
goede methode ontwikkeld was. Daar het katernenonderzoek nooit
een doel op zich was geweest, maar een middel om tot
tariefdifferentiatie te komen, ontwikkelde het Cebuco vervolgens een
model waarin het tarief werd gerelateerd aan de prestaties van
dagbladen. Ook op dit model hebben de dagbladen, adverteerders en
mediabureaus positief gereageerd.
De beslissing om dit model te implementeren hing vervolgens af van
de vraag of het model toepasbaar zou zijn binnen de bedrijfsvoering
van dagbladen en of model in de commerciële praktijk haalbaar zou
zijn. Om de laatste vraag te beantwoorden wilde het Cebuco samen
met een onderzoeksbureau en de dagbladbedrijven een groot aantal
pilots op dagbladtitelniveau uitvoeren.
Wij hebben besloten een uitkering van maximaal ¤ 149.759,-
beschikbaar te stellen voor dit onderzoek. Het besluit tot het inwilligen
van de aanvraag was gebaseerd op de overweging dat het nieuwe
tariefmodel een strategische functie zou kunnen vervullen ten behoeve
van de positie van dagbladen als mediumtype op de advertentiemarkt.
Tevens zou het een strategische functie kunnen vervullen ter
ondersteuning van het redactionele beleid van de individuele
dagbladen. Een onderzoek dat tot doel had de haalbaarheid van het
nieuwe tariefmodel te beoordelen, leverde derhalve een bijdrage aan
de concurrentiepositie van de bedrijfstak en daarmee aan de
instandhouding van de pluriformiteit.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 46
Voor beide onderzoeken gold dat alle bij de Groep Nederlandse
Dagbladpers aangesloten leden gebruik konden gaan maken van de
onderzoeksresulaten. De onderzoeken kwamen derhalve de
bedrijfstak ten goede en pasten tevens binnen de doelstellingen van
het Bedrijfsfonds voor de Pers. Met het oog op het belang dat de
bedrijfstak zelf bij beide onderzoeken had, hebben wij besloten dat
de bedrijfstak zelf via het Cebuco tevens in substantiële zin aan het
onderzoek diende bij te dragen. Dientengevolge is besloten aan de
onderzoeken een uitkering te leveren ter grootte van maximaal 50%
van de begrote externe onderzoekskosten.
NVJ - Onderzoek journalistiek en internet . Villamedia, een door de
Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) gefinancierde
website, is een dagelijks geactualiseerde journalistieke nieuws- en
servicesite die veel wordt geraadpleegd en erg nuttig is, overigens
niet alleen voor journalisten maar voor allen die zich met media
bezighouden. In mei 2001 legde de NVJ ons een aanvraag voor
gericht op steunverlening aan een onderzoek via een
internetexperiment naar de relatie tussen internet en journalistieke
onafhankelijkheid. Het project voorzag erin dat de servicefunctie
verder zou worden uitgebouwd. Daarbij zou Villamedia als
experimenteerbank dienen.
In dit onderzoek waren deelonderzoeken voorzien naar de gevolgen
van digitalisering voor journalistieke praktijk, ethiek en
onafhankelijkheid. Met name werden in dit verband drie deels
overlappende onderzoeksvelden genoemd, namelijk de effecten op
de gebruikelijke grensafbakening tussen redacties en
advertentieacquisitie, de gevolgen van nieuwe technische formats
voor inhoudelijke internetjournalistiek en de gevolgen voor
opleidingen van journalisten. Het project zou een duur hebben van
JAARVERSLAG 2001 47
drie jaar. De lopende exploitatiekosten van Villamedia zouden door
de NVJ worden gedragen en zouden ook de volgende jaren voor
rekening van de NVJ blijven komen. Aan het fonds is gevraagd om
subsidie voor de kosten van dit project. Deze werden geraamd op
¤ 88.033,- per jaar (voor drie jaar totaal ¤ 264.100,-). Het
Bedrijfsfonds heeft besloten de gevraagde subsidie beschikbaar te
stellen voor dit onderzoek.
Het besluit tot het inwilligen van de aanvraag werd gebaseerd op de
overweging dat in de maatschappelijke informatievoorziening
journalisten een belangrijke intermediaire rol vervullen in het
verspreiden en bewerken van publieke informatie gericht op een
pluriforme samenleving. Er waren nog maar weinig gegevens bekend
over de journalistiek in relatie tot het internet in Nederland. Door dit
onderzoek zou een bijdrage worden geleverd aan het inzicht in de
ontwikkeling en het functioneren van de (internet)journalistiek.
Verder zou dit onderzoek bijdragen aan innovatie in de bedrijfstak en
het sloot daarmee aan bij de opmerking die in meerdere geschriften
door ons zijn gemaakt dat de persbedrijfstak zich actiever zou moeten
opstellen om offensiever de mogelijkheden van de elektronische
snelweg te benutten. Daarnaast zouden dit onderzoek en de website
een belangrijke stimulans kunnen zijn voor praktijk, opleiding en
verder onderzoek in de journalistiek.
Naar onze mening kwam het onderzoek waarvoor de steun werd
gevraagd de bedrijfstak als geheel ten goede en paste dit ook binnen de
doelstellingen van het Bedrijfsfonds voor de Pers.
Stichting Omroep en Allochtonen (Stoa) . In december 2000 legde
Stoa, mede namens het Bureau 'Meer van Anders' en uitgever
Information Retrieval Programs, ons een aanvraag voor gericht op
steunverlening uit het Bedrijfsfonds voor de Pers aan een door Stoa uit
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 48
te voeren onderzoek ten behoeve van Perslink, een elektronisch
adressenbestand voor journalisten en programmamakers. Met zo'n
adressenbestand werd beoogd data van eerder verschenen
deskundigengidsen en een veel gebruikte telefoongids voor
journalisten en programmamakers samen te voegen en digitaal
toegankelijk te maken.
Verder had het tot doel langs deze weg ook deskundigen met een niet-
Nederlandse culturele achtergrond en deskundige vrouwen breder
onder de aandacht van de media te brengen. Bovendien zou via de
website getracht worden actuele agenda's en nieuwsberichten
betreffende de doelstelling van Stoa en Bureau 'Meer van Anders' van
de NOS aan te bieden.
Er werd om een subsidie gevraagd om de financiële en technische
haalbaarheid van Perslink te laten verkennen door Stoa. Verder werd
in het kader van dit project voorzien in het verwerven van
commitments van de mediasector, het opzetten van een scoutings- en
wervingssysteem van deskundigen, het schrijven van een bedrijfsplan,
het verwerven van subsidies, de productie van een folder en de start
van een informatiecampagne.
De totale kosten hiervan werden geraamd op ¤ 50.370,-. Ons werd een
subsidie van ¤ 36.756,- gevraagd. Met het oog op het feit dat niet
alleen de persbedrijfstak, maar ook de omroep belang had bij dit
onderzoek, hebben wij besloten maximaal de helft van de begrote
externe onderzoekskosten, zijnde een krediet van maximaal ¤ 10.437,-
te verschaffen ter medefinanciering van het onderzoek. Over de
terugbetaling van het krediet zouden na afloop van het
onderzoeksproject nadere afspraken worden gemaakt. Daarbij zou
rekening worden gehouden met de vraag of en in welke mate Perslink
rendabel te exploiteren zou zijn.
JAARVERSLAG 2001 49
Het besluit tot het inwilligen van de aanvraag werd gebaseerd op de
volgende overwegingen. Achtergrond van het onderzoek was om meer
deskundigen uit culturele minderheidsgroepen en deskundige
vrouwen in het aandachtsveld van journalisten en programmamakers
te brengen. Hierdoor zou de zichtbaarheid en betrokkenheid van
allochtonen en vrouwen in de media toenemen. Dit zou niet alleen het
media-aanbod pluriformer maken, het zou in potentie ook meer
mediaconsumenten aanspreken. Naar onze mening zou het onderzoek
waarvoor de steun wordt gevraagd daarmee de bedrijfstak als geheel
ten goede komen en paste dit ook binnen de doelstellingen van het
Bedrijfsfonds voor de Pers.
In januari 2001 legde Stoa het Bedrijfsfonds opnieuw een aanvraag
voor gericht op steunverlening uit het Bedrijfsfonds voor de Pers,
ditmaal aan een door Stoa uit te voeren haalbaarheidsonderzoek ten
behoeve van de Dag van de Media. Door deze Dag te organiseren
hoopte de aanvrager autochtone en allochtone jongeren mediaervaring
te laten opdoen en redacties direct met deze jongeren in
contact te brengen. Verder werd met deze Dag beoogd ook concrete
invulling te geven aan een integraal plan dat Stoa in voorbereiding had
op het gebied van interculturele media-educatie. Langs deze weg
zouden allochtone en autochtone leerlingen in het voortgezet
onderwijs ertoe gebracht worden zelf actief te worden. Hun keuzes en
onderwerpen zouden daarmee voor het voetlicht komen, waarvan ook
redacties kunnen leren. Maar ook zouden jongeren door actief samen
te werken met professionals on the job kunnen leren hoe media
functioneren en hoe onderwerpen worden geselecteerd.
Er werd om een subsidie gevraagd om de haalbaarheid van de Dag van
de Media te laten verkennen door Stoa. Dit onderzoek, de eerste fase
van dit project, zou meer duidelijkheid moeten geven over de opzet
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 50
van de Dag. Daarnaast zou het inzicht moeten geven in de
medewerking en feitelijke steun van de drie hierbij betrokken partijen
(media, onderwijs en jongeren). Voorts zou het onderzoek een
projectplan moeten opleveren met een begroting en dekking voor de
uitvoering van de Dag, alsmede een communicatieplan (inclusief
organisatiemodel en PR-activiteiten), een selectieplan om de
deelnemende jongeren te selecteren, een lesplan en
samenwerkingsovereenkomsten met media en onderwijsorganisaties.
In fase 2 (tot oktober 2001) was de verdere voorbereiding en de
uitvoering gepland en in fase 3 (november-december 2001) de
afronding en evaluatie.
De totale kosten van de eerste fase werden geraamd op ¤ 44.473,-; het
Bedrijfsfonds werd een subsidie van ¤ 34.034,- gevraagd. Met het oog
op het feit dat niet alleen de persbedrijfstak, maar ook de omroep
belang had bij dit onderzoek, heeft het Bedrijfsfonds besloten
maximaal de helft van de begrote externe onderzoekskosten, zijnde
een subsidie van maximaal ¤ 10.210,- te verschaffen ter
medefinanciering van het onderzoek.
Het besluit tot het inwilligen van uw aanvraag werd gebaseerd op de
volgende overwegingen. In de eerste plaats kon deze Dag meer
gegevens aan het licht brengen over wat allochtone jongeren bewoog
op het gebied van de informatievoorziening. Bovendien kon deze Dag
ertoe bijdragen dat allochtone jongeren meer informatie opdoen over
(het functioneren van) media, waardoor ze wellicht wat meer
belangstelling zouden krijgen om door te stromen naar opleidingen op
het gebied van journalistiek en communicatie.
In die zin kon deze Dag aansluiten bij wat eerder onderzoek mede in
opdracht van het Bedrijfsfonds op het gebied van media en
allochtonen op gang beoogde te brengen, namelijk dat meer informatie
beschikbaar zou komen over mogelijke knelpunten in de
JAARVERSLAG 2001 51
informatievoorziening van en voor etnische minderheden in ons land
en dat daardoor ook meer zicht zou komen op mogelijke wegen om die
knelpunten althans enigermate te verlichten.
Naar de mening van het Bedrijfsfonds zou het onderzoek waarvoor de
steun wordt gevraagd daarmee de bedrijfstak als geheel ten goede
komen en paste dit ook binnen de doelstellingen van het Bedrijfsfonds
voor de Pers.
3.3. BEZWAAR EN BEROEP
Sedert het moment dat de Mediawet op 1 januari 1988 in werking trad,
functioneert ons fonds als een zelfstandig bestuursorgaan. De hieruit
voortvloeiende zelfstandige beslissingsbevoegdheid brengt met zich
mee dat voor aanvragers de mogelijkheid open moet staan om tegen
beslissingen van het Bedrijfsfonds in het geweer te komen. Die
mogelijkheid bestaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht
(AWB), die overigens van toepassing is op vrijwel alle
overheidsbeslissingen en dus ook op beschikkingen van het
Bedrijfsfonds. De AWB bepaalt de rechtsgang die aanvragers kunnen
volgen indien zij een beschikking van het fonds willen aanvechten. In
2001 hebben zich twee beroepszaken voorgedaan.
Casas Media . Zoals in paragraaf 3.1 is beschreven, wezen wij een
aanvraag van Casas Media af omdat geen uitzicht werd geboden op
een rendabele exploitatie. Voor zowel de Landelijke Allochtonenkrant
als de Weekkrant Suriname gold dat de opbrengsten in 2000 en het
eerste kwartaal van 2001 aanzienlijk lager waren dan in de jaren
daarvoor. Van de door de uitgever voorgestelde maatregelen achtten
wij het niet waarschijnlijk dat deze voldoende opbrengsten zouden
kunnen genereren om deze lagere opbrengsten te compenseren. Casas
Media tekende bezwaar aan tegen deze beslissing en werd in de
gelegenheid gesteld dat bezwaar in een hoorzitting toe te lichten.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 52
Volgens Casas Media was het mogelijk door een forse bezuiniging en
een hogere advertentieopbrengst een rendabele exploitatie te halen.
De bezuiniging bleek vrijwel geheel gerealiseerd te worden door een
reductie in de redactionele kosten. Wij meenden dat een dergelijke
ingreep ten koste zou gaan van de redactionele inhoud, waardoor het
zeer moeilijk zou zijn lezers en adverteerders te behouden c.q. nieuwe
aan te trekken. Ook de door Casas Media geraamde mate van stijging
van de advertentieopbrengsten achtten wij, gelet op de behaalde omzet
in de afgelopen jaren, niet waarschijnlijk. Wij hebben derhalve
gemeend het eerdere besluit te moeten handhaven.
Caribbean en Latin Magazine Pleasure . In februari 2000 legde
Pleasure Promotions ons een aanvraag voor, gericht op steunverlening
uit het Bedrijfsfonds voor de Pers aan het door hen uitgegeven
magazine Pleasure. Pleasure werd in 1984 opgericht als gratis
uitgaanskrant voor met name Surinamers, Antillianen en Arubanen en
verscheen ten tijde van de aanvraag in een oplage van 40.000
exemplaren. Professionalisering van de krant was volgens de uitgever
noodzakelijk om de groeiende doelgroep te kunnen blijven bedienen
en om zich te kunnen (blijven) onderscheiden van bestaande en tot de
markt toetredende partijen. Onderdeel van de professionalisering was
het tegen betaling gaan verstrekken van Pleasure en een meer
gevarieerde en verdiepende inhoud van het blad. Aan ons werd om
deze maatregelen te realiseren een bedrag over drie jaar van in totaal
¤ 279.461,- gevraagd.
Wij besloten deze aanvraag af te wijzen. Aan dit besluit lagen de
volgende overwegingen ten grondslag. Artikel 129, 2e lid onderdeel f,
van de Mediawet stelt dat financiële steun uit het Bedrijfsfonds kan
worden verleend ten behoeve van persorganen die tegen betaling
verkrijgbaar worden gesteld; onderdeel b stelt dat slechts steun
JAARVERSLAG 2001 53
verleend kan worden aan persorganen die in belangrijke mate nieuws,
analyse, commentaar en achtergrondinformatie bevatten over een
gevarieerd deel van de maatschappelijke actualiteit, mede in het
belang van de politieke meningsvorming. In zijn aanvraag gaf het blad
Pleasure te kennen dat indien subsidie zou worden verkregen, tot een
betaalde uitgave zou worden overgegaan en dat het aandeel nieuws en
nieuwsvoorziening uitgebreid zou worden. Pleasure was echter op dat
moment gratis verkrijgbaar en bevatte in overwegende mate
amusementsinformatie en voldeed dientengevolge niet aan de
voorwaarden van genoemde wettelijke bepaling. Indien ervan was
uitgegaan dat Pleasure een beginnend maandblad vormde, zou
financiële steunverlening uit het Bedrijfsfonds aan het blad ook niet
mogelijk zijn, omdat in artikel 130, 3e lid, van de Mediawet is bepaald
dat financiële steun voor de start van de exploitatie van een
persorgaan uitsluitend kan worden verleend aan persorganen die ten
minste zes keer per week verschijnen.
Pleasure Promotion tekende bezwaar aan tegen deze beslissing van het
Bedrijfsfonds en werd in de gelegenheid gesteld dat bezwaar in een
hoorzitting toe te lichten. De uitgever heeft geen feiten of argumenten
kunnen aandragen die ons tot de conclusie konden brengen dat het
blad wel onder de werkingssfeer van het fonds viel. Na heroverweging
hebben wij derhalve gemeend ons eerdere besluit te moeten
handhaven.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 54
JAARVERSLAG 2001 55
HOOFDSTUK 4
ONDERZOEKSBELEID
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 56
JAARVERSLAG 2001 57
In het verslagjaar werden de resultaten van een aantal door het
Bedrijfsfonds gefinancierde onderzoeken bekend. Deze resultaten
worden in paragraaf 4.1 behandeld.
In 2000 verscheen het rapport Checklist voor de workflow van kleine
krantachtige uitgaven. Naar aanleiding van dit rapport heeft het
Bedrijfsfonds in 2001 een workshop georganiseerd over
kostenbesparingen voor kleine bladen. Tijdens deze bijeenkomst zijn
de resultaten van het onderzoek gepresenteerd en bediscussieerd
(paragraaf 4.2).
In de laatste paragraaf zal vervolgens nader worden ingegaan op het
onderzoeksbeleid voor het jaar 2002.
4.1. ONDERZOEKSRESULTATEN 2001
Allereerst betreft het de resultaten van een onderzoek dat door de
Katholieke Universiteit Nijmegen is uitgevoerd naar De verschillen in
nieuwsaanbod en nieuwsconsumptie bij een gedrukte en een on-line
versie van de Gelderlander en De Telegraaf. Vervolgens komt een
onderzoek naar de Journalistiek in Nederland: een analyse van de
mensen, de belangrijkste thema's en de (inter)nationale context door
The Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) aan de
orde.
Verschillen gedrukte en online-versie kranten . Uit dit onderzoek
blijkt dat op internetsites van dagbladen minder artikelen worden
gelezen dan in de gedrukte versies als er aan de online-versie geen
toegevoegde waarde wordt verleend. Online-kranten dienen meer
complementair te zijn, in plaats van een substituut. Dit resultaat dient
onder meer geïnterpreteerd te worden in het licht van twee andere
opmerkelijke onderzoeksresultaten. In het eerste, Nederlandse
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 58
onderzoek stellen Jankowski & Van Selm (2000)1 vast dat
Nederlandse online-kranten allerminst optimaal gebruik maken van
de potentiële meerwaarden die ze bieden. In het tweede, Amerikaanse
onderzoek over het informatieverwerkingsproces via het internet
ontkrachten Eveland & Dunwoody (2000)2 de veronderstelling dat het
informatievergaringsproces efficiënter en effectiever zou verlopen via
het internet en dus zou leiden tot verhoogde kennisvermeerdering en
tot leren. De uitgebleven informatiewinst via online-blootstellling zou
mede kunnen worden verklaard door de cognitieve inspanningen die
nodig zijn voor het zich oriënteren en het zich een weg kunnen banen
in de structuur van een online-krant.
Journalistiek in Nederland . In het onderzoek naar de journalisten in
Nederland stonden drie thema's centraal: infotainment, internet en de
multiculturele samenleving. Met betrekking tot infotainment is de
conclusie dat redacteuren voor deze niet-traditionele vorm van
journalistiek niet 'minder' of 'anders' zijn en dat zij werk verrichten
volgens de gangbare normen en waarden. Niet de journalisten, maar
de commercieel georiënteerde organisaties oefenen invloed uit op de
kwaliteit van het uiteindelijke product.
Hoewel Nederlandse media pas enkele jaren actief zijn op het internet,
is er al wel degelijk sprake van een specifieke beroepsgroep van ca. 150
internetjournalisten, die echter vooralsnog de formele erkenning en
status ontberen die de collega's bij de traditionele media genieten. De
helft van de online-journalisten werkt voor de website van een
1 Jankowski N.W. & Van Selm (2000). Traditional news media online: An
examination of added values, Communications. The European Journal of
Communications Research, 25 (1): 85-101.
2 Eveland, W.P. Jr. & Dunwoody, S. (2000). Examining information
processing on the World Wide Web using think aloud protocols, Media
Psychology 2 (3): 219-44.
JAARVERSLAG 2001 59
dagblad, 20% werkt online bij de omroep, 6% verzorgt de site van een
tijdschrift en ruim een kwart werkt voor uitsluitend via het internet
verschijnende nieuwsmedia. Zaken als het beïnvloeden van het
publiek en het zo kritisch mogelijk volgen van politiek en bedrijfsleven
staan niet zo hoog op de agenda als bij de traditionele journalist. Als
hoogste goed wordt het snel brengen van nieuws en het bereiken van
een zo breed mogelijk publiek gezien.
Bij het derde thema, de multiculturele samenleving, blijkt dat slechts
2% van de onderzochte journalisten een niet-Nederlandse achtergrond
opgaf. Ruim de helft daarvan werkt bij de omroep. Verder is gebleken
dat het op redacties relatief vaak voorkomt dat allochtone redacteuren
berichten over allochtone onderwerpen. Het feit dat er zo weinig
allochtone journalisten op redacties rondlopen zou volgens een
Amerikaans onderzoek te maken hebben met het gegeven dat zij geen
deel uitmaken van het (autochtone) netwerk. De meeste vacatures
worden gevuld met mensen van binnen het bedrijf of binnen de
kennissenkring van bestaand personeel, zo suggereren de
Amerikaanse onderzoekers. Hetzelfde zou het geval in Nederland
kunnen zijn, gelet op de vrijwel uitsluitend autochtone samenstelling
van het Nederlandse mediabedrijf.
4.2. MOGELIJKE KOSTENBESPARINGEN KLEINE BLADEN
Het Bedrijfsfonds boog zich in 2000 over de vraag of het voor bladen
met een marginale positie wellicht mogelijk is kostenbesparingen in de
productiewijze door te voeren, zonder de kwaliteit al te zeer geweld aan
te doen. Het Grafisch Economisch Adviescentrum werd gevraagd dit
onderzoek ter hand te nemen. Dit leidde medio 2000 tot het GEArapport
Checklist voor de workflow voor kleine krantachtige
uitgaven. Hieronder volgen de conclusies uit dit rapport.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 60
Algemene conclusies . Er kunnen alternatieve manieren worden
genoemd om tot kostenbesparingen te komen in het productieproces
van kleine (krantachtige) uitgaven. Deze mogelijkheden worden echter
niet direct veroorzaakt door nieuwe technologie, maar door
detailkennis van reeds bestaande mogelijkheden. Nieuwe technologie
als Computer-to-Plate/Computer-to-Press, het internet en PDF, als
nieuwe standaard voor de workflow staan in Nederland nog in de
kinderschoenen. Deze technologie zal in eerste instantie door grote
uitgevers en grafimediabedrijven geadopteerd en ingevoerd moeten
worden, voordat het kostenvoordelen op zal leveren voor kleine(re)
uitgeverijen. In die zin zijn de uitgevers van kleine (krantachtige)
uitgaven 'volgers' en geen early adopters.
Daarnaast is gebleken dat echte detailkennis van verschillende
kostenintensieve processtappen in de productie van een uitgave niet
voldoende aanwezig is bij de uitgeverijen van kleine (krantachtige)
uitgaven. Deze diepgaande detailkennis is nodig om tot verdergaande
kostenbesparingen te kunnen komen.
Belang van uitgeefformule . De visie op de toekomst, het
uitgeefbeleid, het inzicht in de markt, de mogelijkheden van de interne
organisatie en de daarvan afgeleide keuzen voor het uiterlijk van de
uitgave en de productie van de titel zijn belangrijke grenzen voor de
uitgever van kleine (krantachtige) uitgaven. Kostenbesparende
alternatieven die inbreken op deze uitgangspunten stuiten op
weerstand. Een voorbeeld hiervan is: een andere productiedag
(daluren) kan leiden tot kostenbesparing, maar betekent ook een
andere bezorgdag voor de titel bij de abonnee en de losse verkoop.
Marketing, communicatie en promotie . Een kwalitatief goede titel
maken is één. Marketing, communicatie en promotie van de titel bij
abonnees, adverteerders, maar ook bij andere relevante intermediairs
JAARVERSLAG 2001 61
is daarbij van wezenlijk belang. Als de potentiële lezer of adverteerder
niet op regelmatige basis, via andere media, kan zien of horen dat er
een voor hem of haar interessante uitgave op de markt is, dan is het
moeilijk om nieuwe abonnees te krijgen of adverteerders te werven.
Veel van de ondersteuning op dit gebied wordt lowbudget of op basis
van een 'vriendendienst' uitgevoerd. In een samenleving waarin het
informatieaanbod toeneemt is marketing en promotie een steeds
belangrijker onderdeel van de verkoopstrategie. De uitgevers van
kleine (krantachtige) uitgaven hebben hiervoor een klein, of helemaal
geen budget. Internet is een medium waarmee redelijk laagdrempelig
een grote doelgroep bereikt kan worden. Maar ook een interessante
site bouwen en onderhouden die voldoende traffic genereert vergt een
flink budget.
Inkoop . De grootste kostenposten van de kleine (krantachtige)
uitgaven moeten worden ingekocht: drukken, binden, distributie en
papier vormen ca. 30% van de kosten. Freelancers (die ook worden
'ingekocht') vormen ongeveer 15% van de kosten en de eigen redactie
zo'n 30 a 35%. Dat betekent dat 20% van de kosten te maken heeft met
de organisatie van de uitgeverij van de kleine titel. Hierboven is al
aangegeven dat detailkennis van de verschillende processtappen, in
relatie tot de randvoorwaarden die de uitgeefformule met zich
meebrengt, nodig is om verdergaande kostenbesparingen te realiseren
op dit bedrag dat wordt ingekocht.
Daarnaast speelt volume een belangrijke rol bij inkoop. Naarmate een
klant meer volume, in aantallen titels of geld, inbrengt is het
makkelijker om kosten te besparen op inkoop. Zowel de detailkennis
van de verschillende processtappen als het volume ontbreken bij de
uitgever van kleine (krantachtige) uitgaven.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 62
Kennis . Detailkennis over de verschillende processtappen van het
productieproces van de kleine (krantachtige) uitgave ontbreekt bij de
uitgever/directeur van deze uitgeverijen. Deze kennis ontbreekt of de
eindverantwoordelijke voor de kleine uitgave heeft, gezien alle andere
verantwoordelijkheden en taken, onvoldoende tijd om alle details uit
te zoeken en daarmee een inkoop- of onderhandelingsproces in te
gaan.
Distributie . Een belangrijk zorgpunt voor de toekomst van kleine
(krantachtige) uitgaven is distributie. Nederland is een
abonnementenland en het wordt steeds complexer en daarmee
duurder om Nederlanders in alle uithoeken van het land hun
wekelijkse of maandelijkse lijfblad toe te sturen. Uit gesprekken met
experts op dit gebied is ook gebleken dat één punt met betrekking tot
distributie als een paal boven water staat: het wordt alleen maar
duurder.
Genereren van inkomsten . Hoewel dit geen expliciet onderdeel was
van het onderzoek, is toch duidelijk geworden dat het genereren van
inkomsten, vooral uit advertenties, maar ook uit bijvoorbeeld
merchandising het grootste probleem is van de kleine (krantachtige)
uitgave.
4.3. ONDERZOEKSBELEID 2002
Voor het jaar 2002 staan een aantal onderzoeksactiviteiten gepland.
Deze worden in het navolgende nader toegelicht.
Nieuwe elektronische ontwikkelingen en de pers . In 1991 bracht een
delegatie van het bestuur het beleidsessay Tussen krantebedrijf en
mediaconcern uit, dat was voortgevloeid uit een oriëntatiereis in de
Verenigde Staten en Japan die door die delegatie was gemaakt om
JAARVERSLAG 2001 63
nieuwe ontwikkelingen in de persbedrijfstak te signaleren. In het
kader van een actualisering van dat essay organiseerde het bestuur in
maart 1995 een symposium over de toekomst van de krant in
Nederland. Ter gelegenheid van dat symposium werd een publicatie
vervaardigd over pers, journalistiek en democratie (Het bedreigde
debat?!). Het beleidsessay Vernieuwend persbeleid van september
1997 was een verdere stap op deze weg. Mede gelet op de stormachtige
ontwikkelingen op het gebied van nieuwe media en nieuwe
technologie, staat voor 2002 opnieuw een actualisering op de agenda.
Doelstelling van de studie is een overzicht van relevante
ontwikkelingen en knelpunten en daarvoor mogelijke oplossingen c.q.
scenario's aan te reiken aan de perswereld. In het onderzoek staat de
volgende probleemstelling centraal:
Welke trends doen zich voor in de markt van de maatschappelijke
informatievoorziening (onder invloed van de explosieve
informatisering van de samenleving alsmede technologische
ontwikkelingen op het terrein van communicatie en informatie),
welke veranderende technieken en behoeften zijn daarin te
onderkennen en hoe zouden aanbieders van informatie - met name
uitgevers en journalisten - daarop moeten/kunnen reageren?
Deze probleemstelling kan worden onderverdeeld in de volgende
vragen:
1. Hoe ontwikkelt de maatschappelijke informatievoorziening
via de media en in het bijzonder via de pers zich op
middellange termijn, mede tegen de achtergrond van andere
relevante maatschappelijke trends?
2. Welke technologische ontwikkelingen, relevant voor de markt
van de maatschappelijke informatievoorziening via de media
en in het bijzonder via de pers, doen zich thans c.q. in de
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 64
nabije toekomst voor?
3. Welke strategische implicaties hebben (1) en (2) voor de
exploitatie van persorganen - onderscheiden naar kranten en
tijdschriften - ? Welke scenario's zijn denkbaar voor uitgevers
en journalisten in hun pogingen op (1) en (2) in te spelen?
4. Welke strategische implicaties hebben (1) en (2) voor
vormgeving, productie en distributie van persorganen?
5. Welke strategische implicaties hebben (1) en (2) voor mediacrossownership/
multi-media-publishing?
6. Welke implicaties hebben (1) en (2) voor het handhaven en
bevorderen van pluriformiteit in de maatschappelijke
informatievoorziening via de media en in het bijzonder via de
pers?
7. Welk beleid lijkt, gegeven het voorgaande, voor de overheid op
middellange termijn het meest aangewezen?
Door middel van een literatuurstudie en gesprekken met experts in
binnen- en buitenland zal getracht worden een antwoord op deze
vragen te vinden.
Media en allochtonen . Voortbordurend op de activiteiten die het
Bedrijfsfonds eerder op dit gebied heeft ondernomen en aansluitend
bij de beoogde uitbreiding van de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds
richting allochtonenbladen, wil het Bedrijfsfonds in 2002 nader
onderzoek op dit gebied doen. In samenspraak met universitaire en
andere instellingen, waaronder onderzoekers van de Nijmeegse
Universiteit, de Stichting Mixed Media en de NVJ-werkgroep Media en
Migranten, zullen de volgende onderwerpen nader worden
onderzocht:
- functie van lokale/gratis bladen voor etnische/culturele
minderheden; en
JAARVERSLAG 2001 65
- actualisering van eerder onderzoek inventarisatie
allochtonenbladen.
Toekomst lokale en regionale media . Het Bedrijfsfonds is
voornemens op het gebied van pluriforme nieuwsvoorziening op lokaal
of regionaal niveau onderzoek op gang te brengen. Dat geschiedt al
enigermate via de in het tweede hoofdstuk besproken weg van de
PersMediaMonitor. Uit die gegevens bleek dat sanering, concentratie
en monopolievorming de laatste twintig jaar de regionale printmedia
hebben beheerst. Concentratie, monopolievorming en verschraling
van het aanbod zeggen echter niets over de pluriformiteit en de
kwaliteit van de berichtgeving. Het zegt uitsluitend iets over het
aanbod en de keuzemogelijkheden bij regionale printmedia. Andere
audiovisuele media zijn niet onderzocht terwijl ook de berichtgeving
zelf geen onderwerp van studie is geweest. De bedoeling is dat in 2002
op dat terrein nader onderzoek wordt verricht. We zijn voorts met de
nieuwsbladpers in overleg over mogelijkheden van nader onderzoek
op het gebied van knelpunten in deze sector.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 66
JAARVERSLAG 2001 67
HOOFDSTUK 5
FINANCIËLE MIDDELEN
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 68
JAARVERSLAG 2001 69
5.1. INLEIDING
Voordat in dit hoofdstuk de jaarrekening van ons fonds over 2001
wordt gepresenteerd, geven wij eerst een overzicht van de bronnen van
de financiële middelen van ons fonds en de wijze waarop wij over deze
middelen beschikken.
Herkomst financiële middelen . De financiële middelen van het
Bedrijfsfonds voor de Pers zijn oorspronkelijk afkomstig uit de
opbrengsten van de etherreclame. De eerste middelen verkregen wij in
de vorm van dotaties in het kader van de etherreclame compensatieuitkeringen
die de pers ter beschikking werden gesteld in de periode
1967 tot en met 1973. Daarnaast ontvingen wij middelen uit de
opbrengsten van een tijdelijke opslag van 5% op de tarieven van de
etherreclame gedurende de jaren 1973 tot en met 1976.
In verband met de Compensatieregeling voor Dagbladen werden in de
jaren 1983, 1985 en 1987 dotaties gedaan. In 1988 ontvingen wij
eveneens een dotatie ten behoeve van de uitvoering van de in de vorige
zin genoemde regeling, maar nu op grond van de op 1 januari van dat
jaar in werking getreden Mediawet. Deze voor de Compensatieregeling
ter beschikking gestelde middelen waren evenals voorheen afkomstig
uit de opbrengsten van de etherreclame.
Naast deze dotaties uit het verleden hebben wij ook inkomsten uit
rentebaten. Deze rentebaten worden voornamelijk ontvangen uit
beleggingen en voor een klein deel uit kredieten, die wij in het kader
van onze taken op het gebied van de individuele steunverlening
verstrekken.
Financiële voeding sedert wijziging Mediawet in 1991 . Sedert een
wetswijziging in 1991 bepaalt de Mediawet dat de voor cultuur
verantwoordelijke bewindspersoon - dit is thans de staatssecretaris
van OCenW - jaarlijks zal vaststellen welk percentage van de
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 70
inkomsten uit reclameboodschappen van zowel de Stichting
Etherreclame als van de commerciële omroepinstellingen die op grond
van de wet toestemming hebben verkregen, jaarlijks wordt uitgekeerd
ten behoeve van ons fonds. Dit percentage zal niet hoger dan 4% zijn.
Op grond van de overweging dat ons fonds vooralsnog over voldoende
financiële middelen beschikte om zijn taak naar behoren uit te voeren,
is in de periode 1989 tot en met 2001 het hiervoor genoemde
percentage door de verantwoordelijke bewindspersoon steeds op nul
gesteld en zijn dus geen additionele financiële middelen ter
beschikking gekomen. Ook voor 2002 verwachten wij hetzelfde.
Financieel beheer . Als zelfstandig bestuursorgaan voert het
Bedrijfsfonds zelfstandig het beheer over de financiële middelen. Over
de wijze waarop wij ons gedurende het verslagjaar van deze taak
hebben gekweten, geven wij nadere gegevens in de hiernavolgende
balans, de staat van baten en lasten en de toelichting op beide. Ter
vergelijking zijn de cijfers over 2000 bijgevoegd.
Op grond van artikel 126 van de Mediawet behoeven onze jaarlijkse
begroting en onze jaarrekening goedkeuring van de staatssecretaris
van OCenW. Onze jaarrekening over 2000 verkreeg in de loop van het
verslagjaar deze goedkeuring. Datzelfde gold voor de begroting van
ons fonds voor 2002.
Gezien onze wettelijke taak op het gebied van financiële
steunverlening aan individuele persorganen en gelet op de omvang op
de inherente risico's die bij het verstrekken van financiële steun in de
vorm van een krediet voor ons fonds uit die wettelijke taak
voortvloeien, achten wij het opnemen op de balans van het
Bedrijfsfonds van een Voorziening risico's kredietverlening
noodzakelijk. Jaarlijks bij de voorbereiding van onze jaarrekening
bekijken wij per afzonderlijk verstrekt krediet of er aanleiding is de
JAARVERSLAG 2001 71
voorziening aan te passen.
Nationale Investeringsbank (NIB) . De NIB fungeert reeds lang als
intermediair bij de financiële steunverlening uit het fonds bij
kredietverstrekking aan afzonderlijke persorganen. De bank stelt in
overleg met ons kredietoffertes op, waarin de vorm en de voorwaarden
van de financiële steunverlening zijn vastgelegd. De hieruit
voortvloeiende kredietovereenkomst wordt dan ook tussen het
desbetreffende persorgaan en de NIB namens ons afgesloten. De bank
beheert voor ons de verstrekte kredieten, administreert de
ontvangsten van aflossingen en rentebedragen, controleert als eerste
of kredietvoorwaarden worden nageleefd en signaleert een eventueel
in gebreke blijven van kredietnemers in dit opzicht. Met betrekking tot
deze zaken voeren wij indien nodig overleg met de NIB.
Tevens stelt de bank in bepaalde gevallen en op ons verzoek een
financieel-economisch onderzoek in bij persorganen die bij ons een
aanvraag om financiële steun hebben ingediend. Voor een dergelijk
onderzoek kunnen wij ons echter ook tot andere deskundigen wenden.
Euro-gelden . Het ministerie van OCenW heeft aan het Bedrijfsfonds
voor de Pers gelden ter hoogte van ¤ 2.723,- beschikbaar gesteld om
de overgang naar de euro te bewerkstelligen. Deze overgang heeft in
2001 geen noemenswaardige kosten voor het Bedrijfsfonds
opgeleverd. De enige aanwijsbare meerkosten zaten in de aanpassing
van de website. De resterende middelen zijn toegevoegd aan het
vermogen van het Bedrijfsfonds voor het uitvoeren van de reguliere
taken.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 72
5.2. JAARREKENING
Balans per 31 december 2001
31 12 2001 31 12 2000
Activa
EUR EUR EUR EUR
Vaste activa
P.M. P.M. Inrichting en inventaris (1)
P.M. P.M. Som der vaste activa
Vlottende activa
1.821.052 1.643.397 Steunverleningskredieten (2)
545.551 579.941 Te vorderen interest (3)
21.829 20.698 Vooruitbetaalde en te ontvangen
bedragen (4)
16.857.245 17.382.077 Liquide middelen (5)
19.245.677 19.626.113 Som der vlottende activa
19.245.677 19.626.113
Passiva
Vermogen
10.131.231 10.839.801 Vermogen begin boekjaar
-789.111 -708.570 Saldo boekjaar
9.342.120 10.131.231
Voorzieningen
1.438.379 1.438.379 Voorziening kredietverlening (6)
6.806.703 6.806.703 Voorziening uitvoering
Compensatieregeling voor
Dagbladen (7)
8.245.082 8.245.082
153.831 85.764 Verplichtingen uit hoofde
van steunverleningskredieten
1.504.644 1.164.036 Kortlopende schulden (8)
19.245.677 19.626.113
JAARVERSLAG 2001 73
Staat van baten en lasten over 2001
2001 2000
EUR EUR EUR EUR
Baten
Interestbaten minus -lasten
706.119 708.878 Liquide middelen
1.155 169 Overige baten
707.274 709.047
Lasten
Individuele steunverlening
Subsidies :
443.343 478.738 - Financiële steun t.b.v. persorganen
529.747 441.126 - Financiële steun t.b.v. onderzoek in
opdracht van derden
973.090 919.864 (9)
31.365 1.667 Voorbereidings- en uitvoeringskosten
- 91.391 Voorziening kredietverlening (10)
1.004.455 1.012.922
86.206 38.692 Onderzoekskosten
Apparaatskosten
70.608 66.490 Bestuurskosten
178.820 171.937 Personeelskosten
123.221 90.489 Bureaukosten
33.075 37.087 Algemene kosten
405.724 366.003
-789.111 -708.570 Saldo
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 74
5.3. TOELICHTING BIJ DE JAARREKENING
Algemeen . Het Bedrijfsfonds voor de Pers is ingesteld op grond van
artikel 123 van de Mediawet welke is ingegaan op 1 januari 1988. De
wet is sindsdien enige malen aan wijziging onderhevig geweest. De
bepalingen in de Mediawet zijn nader uitgewerkt in het Mediabesluit.
Het fonds heeft rechtspersoonlijkheid.
Doelstelling van het Bedrijfsfonds voor de Pers is het handhaven en
bevorderen van de pluriformiteit van de pers voorzover die van belang
is voor de informatie en opinievorming. Taken van het Bedrijfsfonds
zijn onder andere het verlenen van financiële steun ten behoeve van
persorganen en het verrichten dan wel doen verrichten van onderzoek
met betrekking tot het functioneren van de pers. De
verantwoordelijkheid voor het cultuur- en mediabeleid berust bij de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW).
De financiële steunverlening kan volgens de Mediawet en het
Mediabesluit als volgt plaatsvinden:
- als steun aan afzonderlijke persorganen in de vorm van
kredieten en kredietfaciliteiten ten behoeve van een project
gericht op een rendabele exploitatie binnen een redelijke
periode;
- als steun aan afzonderlijke persorganen in de vorm van een
uitkering ten behoeve van een eenmalige reorganisatie van
een persorgaan indien het project niet op doeltreffende wijze
kan worden uitgevoerd met behulp van een krediet of
kredietfaciliteit;
- als steun in de vorm van een uitkering ten behoeve van
dagbladen, waarvan de exploitatie in het jaar waarover steun
wordt verleend verlieslijdend is geweest als gevolg van hun
oplage en verspreidingspositie, de zogenaamde
JAARVERSLAG 2001 75
Compensatieregeling voor Dagbladen;
- als steun in de vorm van een uitkering voor gezamenlijke
projecten van persorganen, gericht op structurele verbetering
van de exploitatiepositie van die persorganen binnen een
redelijke termijn;
- als steun in de vorm van een uitkering ten behoeve van
organisatieonderzoek gericht op de structurele verbetering
van de exploitatie van een persorgaan;
- als steun in de vorm van een uitkering voor onderzoek ten
behoeve van de persbedrijfstak als geheel mits het onderzoek
past in de doelstellingen van het fonds.
Sedert het in werking treden van de Mediawet op 1 januari 1988 werd
jaarlijks door de verantwoordelijke bewindspersoon bepaald of
bedragen aan het Bedrijfsfonds voor de Pers ter beschikking werden
gesteld ten behoeve van de financiële steunverlening door het fonds.
Eind 1991 is de Mediawet op een aantal punten gewijzigd in het kader
van de Wet Landelijke Commerciële Omroep. Een aanpassing van de
wijze van financiële voeding van het Bedrijfsfonds maakte deel uit van
deze wetswijziging.
Bepaald is dat de verantwoordelijke bewindspersoon jaarlijks zal
vaststellen welk percentage van de inkomsten van de Stichting
Etherreclame èn van de inkomsten van commerciële
omroepinstellingen, die op grond van de wet toestemming hebben
gekregen als bedoeld in artikel 71b van de Mediawet, wordt uitgekeerd
ten behoeve van het fonds. De wet bepaalt verder dat dit percentage
niet hoger zal zijn dan 4%.
Vanaf het jaar 1989 tot en met het jaar 2001 zijn voor het Bedrijfsfonds
geen financiële middelen beschikbaar gekomen uit hoofde van de
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 76
daartoe in de Mediawet getroffen regelingen, omdat naar het oordeel
van de verantwoordelijke bewindspersoon, de financiële middelen,
waarover het fonds reeds beschikte, voldoende waren te achten voor
de uitoefening van de functie van het Bedrijfsfonds in deze jaren. Het
bestuur van het fonds verwacht dat ook voor 2002 het
voedingspercentage door de staatssecretaris van OCenW op nul zal
worden gesteld.
In het kader van de ontwikkeling van het mediabeleid wordt bij het
ministerie van OCenW in de huidige fase gewerkt aan een herijking van
het persbeleid. In het licht van die herijking heeft het fonds in
september 1997 een essay het licht doen zien over de kansen en
bedreigingen die voor de pluriformiteit van de pers uitgaan van de
ontwikkelingen die zich op zowel maatschappelijk als technologisch
gebied hebben voorgedaan sedert de totstandkoming van het fonds in
1974. Met het essay beoogt het fonds tevens het overheidsbeleid ten
aanzien van de media, met speciaal oog voor het persbeleid, een
nieuwe plaats te geven in de ontwikkelingen zoals deze zich naar
verwachting in de toekomst, gezien op middellange termijn, voor
zouden kunnen doen. Dit beleidsessay is in het najaar van 1998 met de
staatssecretaris van het ministerie van OCenW, de heer dr. F. van der
Ploeg, besproken. In 1999 heeft dit tot nadere voorstellen omtrent de
ondersteuning van bladen voor culturele minderheden geleid en in
2000 zijn nadere voorstellen rond het stimuleren van journalistieke
informatieproducten via het internet ontwikkeld. Deze voorstellen zijn
door de staatssecretaris overgenomen in zijn beleidsvoornemens met
betrekking tot de pers. Deze zogenaamde persbrief is eind 2001 aan de
Ministerraad aangeboden en aldaar vastgesteld. De persbrief is
vervolgens ter behandeling naar de Tweede Kamer gezonden.
Onderdeel van deze persbrief is tevens het voornemen om de
Compensatieregeling voor Dagbladen in te trekken.
JAARVERSLAG 2001 77
Grondslagen van waardering en resultaatbepaling . De activa en
passiva zijn opgenomen voor de nominale waarde tenzij anders is
vermeld. Ten laste van de Staat van Baten en Lasten zijn in het
verleden voorzieningen gevormd voor nog te verrichten uitkeringen
met betrekking tot de uitvoering van de Compensatieregeling voor
Dagbladen.
Uitkeringen aan persorganen uit hoofde van de steunverlening, die
niet het karakter hebben van een kredietverlening, worden als last
verantwoord in het verslagjaar waarin door het bestuur van het
Bedrijfsfonds voor de Pers een besluit tot uitkering is genomen.
Op grond van de Mediawet kan individuele financiële steunverlening
in de vorm van kredieten en kredietfaciliteiten aan persorganen onder
andere plaatsvinden, indien de noodzakelijke steun niet of niet
afdoende op andere wijze kan worden verkregen. Gezien de omvang
van de kredietverlening en gelet op de inherente risico's die voor het
Bedrijfsfonds voor de Pers uit de wettelijke taak voortvloeien wordt
een voorziening noodzakelijk geacht. Bij de bepaling van de hoogte
van de voorziening wordt uitgegaan van de specifieke risico's in elk van
de uitstaande kredieten. De mutaties in deze voorziening worden in de
Staat van Baten en Lasten verantwoord onder het hoofd 'Voorziening
kredietverlening'.
Bij de kredietverlening aan persorganen is in het algemeen
overeengekomen dat er rente over het verstrekte krediet moet worden
voldaan. In sommige gevallen wordt gelijktijdig bepaald dat indien aan
de voorwaarden van het krediet wordt voldaan, de rente geheel of
gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden. Om deze reden worden
rentebaten uit dezen hoofde eerst na ontvangst in de jaarrekening
verwerkt. De overige lasten en baten worden verantwoord in het
verslagjaar waarop ze betrekking hebben.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 78
Balans (in euro's)
Inrichting en inventaris (1)
Aanschaffingen worden in het jaar van aanschaf volledig
afgeschreven. In 2001 is in verband hiermee EUR 9.768 als kosten
verantwoord onder de bureaukosten.
Steunverleningskredieten (2)
2001 2000
1.643.397 1.694.674 Stand 1 januari
316.738 - Bij: verstrekte nieuwe kredieten
-113.445 - Af: omzetting steunverleningskrediet in financiële steun t.b.v.
persorganen
-25.638 -51.277 Af: ontvangen aflossing
1.821.052 1.643.397 Stand 31 december
Te vorderen interest (3)
31 12 2001 31 12 2000
544.447 578.475 Deposito
1.104 1.466 Rekening-courant
545.551 579.941
Vooruitbetaalde en te ontvangen bedragen (4)
31 12 2001 31 12 2000
11.049 10.819 Huur en servicekosten pand
8.073 8.073 Waarborgsommen
2.210 1.032 Vooruitbetaalde kopieerkosten
497 774 Overige
21.829 20.698
Liquide middelen (5)
Het saldo van de liquide middelen per 31 december 2001 bestaat uit
de op de bankrekeningen beschikbare middelen.
De onder de liquide middelen opgenomen deposito's zijn als volgt
samengesteld:
Bedrag Looptijd Rente
453.780 van 01 10 2001 tot 02 01 2002 3,70%
226.890 van 26 11 2001 tot 02 01 2002 3,30%
226.890 van 03 12 2001 tot 02 01 2002 3,35%
453.780 van 24 02 2001 tot 25 02 2002 4,60%
4.537.802 van 25 02 2000 tot 25 02 2002 3,35%
4.537.802 van 24 02 2000 tot 24 02 2004 3,65%
4.537.802 van 24 02 2000 tot 24 02 2009 4,40%
1.588.231 van 24 02 2000 tot 24 02 2010 6,00%
JAARVERSLAG 2001 79
Voorziening kredietverlening (6)
2001 2000
1.438.379 1.346.988 Stand 1 januari
- 91.391 Bij: toevoeging ten laste van het resultaat
1.438.379 1.438.379 Stand 31 december
Voorziening uitvoering Compensatieregeling voor
Dagbladen (7)
Betreft de voorzieningen voor de te verrichten uitkeringen met
betrekking tot de uitvoering van de Compensatieregeling voor
Dagbladen. Het Bedrijfsfonds heeft in haar essay Vernieuwend
persbeleid geconcludeerd dat de compensatieregeling niet past in
een persbeleid dat is gericht op openheid en vernieuwing.
Aangezien de politieke besluitvorming over het nieuwe persbeleid
nog niet is afgerond, heeft het bestuur van het Bedrijfsfonds
besloten de voorziening vooralsnog te handhaven. Het saldo ultimo
2001 bedraagt ongewijzigd EUR 6,8 miljoen.
Kortlopende schulden (8)
31 12 2001 31 12 2000
1.504.644 1.164.036 Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva
31 12 2001 31 12 2000
1.378.665 1.003.513 Uitkeringen uit hoofde van individuele steunverlening
90.756 90.756 Voorbereidings- en uitvoeringskosten Compensatieregeling voor
Dagbladen
- 2.723 Euro-gelden
35.223 67.044 Overige
1.504.644 1.164.036
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 80
Staat van baten en lasten (in euro's)
2001 2000
Subsidies (9)
Financiële steun ten behoeve van persorganen:
17.697 - Stichting Propria Cures ten behoeve van een eenmalige
reorganisatie van het blad Propria Cures
132.731 - Boom Courantenuitgeverij ten behoeve van het project
internet-portaal (PrimaPlaza)
274.764 - Stichting Nieuw Israelietisch Weekblad ten behoeve van de
herlancering van het door de stichting uitgegeven Nieuw
Israelietisch Weekblad
113.445 - C
asas Media BV ten behoeve van de Landelijke
Allochtonenkrant (betreft omzetting steunverleningskrediet in
financiële steun t.b.v. persorganen)
-4.538 - C
asas Media BV ten behoeve van de Landelijke
Allochtonenkrant
-90.756 - Stichting Bijeen ten behoeve van het maandblad Bijeen
(betreft het niet uitkeren van de tweede tranche ten behoeve
van het maandblad Bijeen)
- 478.738 Friesch Dagblad ten behoeve van een reorganisatie mede in
verband met een internetproject
443.343 478.738
Financiële steun ten behoeve van onderzoek in
opdracht van derden:
10.210 - Stichting Omroep Allochtonen ten behoeve
haalbaarheidsonderzoek Dag van de Media
264.100 - Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) ten behoeve
van het onderzoek via een internet-experiment naar de relatie
tussen internet en journalistieke onafhankelijkheid
(Villamedia)
36.221 - Cebuco ten behoeve van het onderzoek naar de verbetering
van co-adverteren
149.759 - Cebuco ten behoeve van het onderzoek naar de haalbaarheid
van een nieuwe tariefstructuur voor dagbladen
70.579 - Stichting Mixed Media ten behoeve van het onderzoek met
betrekking tot journalistiek en de instroom van allochtone
journalisten in Nederlandse redacties van geschreven media
-1.122 29.519 Katholieke Universiteit Nijmegen ten behoeve van een
onderzoek naar verschillen in 'nieuwsframing' en
kennisverwerving bij lezers van een print- en een online-versie
van een landelijke en regionale krant
JAARVERSLAG 2001 81
- 19.035 Faculteit der Politieke en Sociaal-Culturele Wetenschappen
ten behoeve van een onderzoek inzake de conferentie
Journalistieke Cultuur in de twintigste eeuw
- 57.247 Stichting Mixed Media ten behoeve van een inventarisatie van
allochtone, werkzoekende journalisten en het verkrijgen van
een beeld van eerdere ervaringen met instroomprojecten van
allochtone journalisten
- 9.737 The Amsterdam School of Communications Research
(ASCoR) ten behoeve van het onderzoek Journalistiek in
Nederland: een analyse van de mensen, de belangrijkste
thema's en de (inter)nationale context
- 146.344 Stichting Het Nederlands Persmuseum ten behoeve van een
onderzoek van het Nederlands Persmuseum naar de vaste
opstelling Start de Persen
- 6.807 Nederlandse Vereniging van Journalisten ten behoeve van een
onderzoek Mediatraining Minderhedenorganisaties
- 36.303 Stichting Integratie Allochtonen ten behoeve van het
onderzoek voor het Europees Multicultureel Magazine
Mediaproject (EM3)
- 136.134 Nederlands Uitgeversverbond (NUV) ten behoeve van het
onderzoeksproject Monitor Elektronische Producten
529.747 441.126
973.090 919.864
Voorziening kredietverlening (10)
Verwezen wordt naar de specificatie onder het hoofd
"Voorziening kredietverlening" op bladzijde 79.
BEDRIJFSFONDS VOOR DE PERS 82
5.4. ACCOUNTANTSVERKLARING
Opdracht . Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening
2001 van het Bedrijfsfonds voor de Pers te Den Haag gecontroleerd.
De jaarrekening is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het
bestuur van het fonds. Het is onze verantwoordelijkheid een
accountantsverklaring inzake de jaarrekening te verstrekken.
Werkzaamheden . Onze controle is verricht overeenkomstig in
Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot
controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle
zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van
zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden
van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een
onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter
onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de
jaarrekening. Tevens omvat een controle een beoordeling van de
grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van
de jaarrekening zijn toegepast en van belangrijke schattingen die het
bestuur van het fonds daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie
van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat
onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.
Oordeel . Wij zijn van oordeel dat de jaarrekening een getrouw beeld
geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op
31 december 2001 en van het resultaat over 2001 in
overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde
grondslagen voor financiële verslaggeving.
Den Haag, 20 februari 2002
KPMG Accountants NV