Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Commisie voor de Verzoekschriften van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
BH. 2002/3451
datum
15-07-2002
onderwerp
Hardheidsgevallen pluimveerechten
TRC 2002/6153
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
In reactie op uw verzoek om inlichtingen betreffende de heer A. de Ruiter te Wedde (mestnummer 012506524) bericht ik u als volgt.
Ingevolge het op 1 januari 2001 in werking getreden stelsel van pluimveerechten is het slechts mogelijk op een bedrijf pluimvee te houden op basis van een toereikend pluimveerecht. Het pluimveerecht van een bedrijf ten tijde van de inwerkingtreding van het stelsel van pluimveerechten wordt bepaald op basis van het naar keuze in het jaar 1995, 1996 of 1997 gehouden aantal kippen en kalkoenen op een bedrijf. Voor bedrijven voor wie deze bepaling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt is in artikel 58k van de Meststoffenwet (hierna: wet) een voorziening getroffen die ertoe strekt die onbillijk-heden weg te nemen voorzover zij overwegend van aard zijn. Om voor die voorziening in aanmerking te kunnen komen moest een bedrijf zich daarvoor aanmelden binnen zes weken na inwerkingtreding van het stelsel van pluimveerechten.
De heer De Ruiter heeft enkele jaren geleden een pluimveebedrijf verworven. Hij heeft in de referentiejaren 1995, 1996 en 1997 geen pluimvee gehouden. Dit leidt ertoe dat het op basis van de hoofdregel bepaalde pluimveerecht nihil is. Hij heeft zich daarom aangemeld voor de hardheidsregeling, bedoeld in artikel 58k van de wet.
datum
15-07-2002
kenmerk
BH. 2002/3451
bijlage
In eerste instantie heeft de heer De Ruiter zich aangemeld voor de
voorziening, bedoeld in artikel 58k, eerste lid, onderdeel d, van de
wet (categorie 4). Deze voorziening is bedoeld voor pluimveehouders
die grond hebben verworven en op basis daarvan in 1998 ten minste 25%
meer meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen hebben geproduceerd
dan in de jaren 1995, 1996 en 1997. De heer De Ruiter is niet voor
toepassing van deze categorie in aanmerking gekomen. Hij heeft geen
grond verworven tussen 1 januari 1997 en 5 november 1998, en heeft
bovendien opgegeven in 1998 geen kippen of kalkoenen te hebben
gehouden. De heer De Ruiter voldeed derhalve niet aan alle aan de
voorziening verbonden voorwaarden.
Vervolgens heeft de heer De Ruiter zich aangemeld voor de voorziening,
bedoeld in artikel 58k, eerste lid, onderdeel c, van de wet (categorie
3). Deze voorziening is bedoeld voor pluimveehouders die in 1995, 1996
en 1997 minder dan 5% van hun mestproductie-recht benut hebben voor
het produceren van meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen,
terwijl ze in 1998 ten minste 25% van het mestproductierecht hiervoor
hebben benut. De heer De Ruiter heeft zich evenwel niet tijdig voor
deze categorie aangemeld, met als gevolg dat hij niet in aanmerking
kwam voor toepassing van die categorie. Overigens zou de heer De
Ruiter ook bij tijdige melding voor categorie 3 niet in aanmerking
zijn gekomen voor toepassing van die categorie, omdat hij immers heeft
opgegeven in 1998 geen kippen of kalkoenen te hebben gehouden.
In zijn brief van 12 december 2001 aan uw Commissie verzoekt de heer
De Ruiter om zijn aanmelding hardheidsgevallen te mogen wijzigen in
aanmelding voor toepassing van de voorziening, bedoeld in artikel 58k,
eerste lid, onderdeel a, van de wet (categorie 1). Dit betreft de
voorziening voor bedrijven met recente plannen voor uitbreiding van
hun pluimveestapel of omschakeling naar pluimvee en daartoe
onomkeerbare stappen hebben ondernomen. Naar zijn mening voldoet hij
wel aan alle voorwaarden die aan die categorie zijn verbonden. Ter
ondersteuning van zijn verzoek verwijst hij naar het verslag van uw
commissie over het adres van de heer Breukers te Geesteren
(Kamerstukken II 1999/2000, 26 851, nr. 84) waarin de minister van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft geoordeeld dat de heer
Breukers zich bij het maken van zijn keuze kennelijk heeft vergist. De
heer Breukers had namelijk, teneinde te voldoen aan de voorwaarden van
de voorziening, bedoeld in artikel 9 van het Besluit hardheidsgevallen
herstructurering varkenshouderij (hierna: besluit), aan willen geven
dat niet alle in of na het referentiejaar verworven
mestproductierechten overeen-komstig de artikelen 9 en 10 van de Wet
herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv) moesten worden omgezet
in varkens-rechten, on-derscheidenlijk fokzeugenrechten. Op deze
mogelijkheid is in de brochure van het Bureau Heffingen gewezen. De
heer Breukers had echter op het aanmeldingsformulier aangege-ven
overeenkomstig artikel 14 van de Whv van een gedeelte van zijn
varkens-recht te willen afzien. Deze keuze zou de ongerijmde
consequentie hebben dat hij in aanmerking zou komen voor een lager
varkensrecht dan wanneer hij zich niet voor het besluit zou hebben
aangemeld. Dit kon niet anders gezien worden dan als een kennelijke
vergissing. Het besluit beoogt immers voor groepen van gevallen voor
wie de bepalingen van de Whv tot onbillijkheden van overwegende aard
leiden, de onbillijkheden weg te nemen, voorzover deze overwegend van
aard zijn. In dat licht is het niet goed voorstel-baar dat iemand als
gevolg van zijn aanmelding voor het besluit juist in een slechtere
positie zou willen komen te verkeren dan de positie waarin hij op
grond van enkel de Whv zou verkeren.
Naar mijn mening is in de situatie van de heer De Ruiter evenwel geen
sprake van een kennelijke vergissing. Anders dan in de situatie van de
heer Breukers is de heer De Ruiter door zijn keuze niet slechter af
dan wanneer hij zich niet voor toepassing van de desbetreffende
voorziening had aangemeld. Zijn tijdige melding voor categorie 4 van
de hardheidsgevallen was eenduidig en vertoonde geen gebreken, zodat
analoge toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht
niet aan de orde is. Ik ben dan ook van oordeel dat er, gelet op het
voorgaande, geen reden is om tegemoet te komen aan het verzoek van de
heer De Ruiter.
Ten aanzien van de rechtsbescherming die de heer De Ruiter kon of kan
zoeken, merk ik het volgende op. De heer De Ruiter heeft zich niet bij
het Bureau Heffingen aangemeld voor categorie 1. Ik leid uit zijn
brief aan uw commissie echter af dat hij zich voor deze categorie
wenst aan te melden. Deze melding is alsnog door Bureau Heffingen
afgehandeld. Dit heeft geresulteerd een voor bezwaar (en beroep)
vatbaar besluit. Dit besluit voeg ik als bijlage bij.
Ik vertrouw erop met het bovenstaande u voldoende te hebben
geïnformeerd.
Een afschrift van deze brief zal aan de heer De Ruiter worden
gezonden.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
datum
kenmerk
bijlage
Bijlage
A. de Ruiter
Hoofdweg 93
9698 AC - WEDDE
Uw brief van: 12 december 2001
Uw kenmerk:
Kenmerk: BH/MH
Datum: 8-7-2002
Onderwerp: melding voor hardheidsgeval 1
Geachte heer De Ruiter,
Bij brief van 12 december 2001 heeft u bij de Commissie voor de
Verzoekschriften van de Tweede Kamer der Staten Generaal aangegeven
dat u zich heeft vergist in de keuze voor een hardheidsgeval (in het
kader van het stelsel van pluimveerechten). U stelt dat u zich
eigenlijk voor hardheidsgeval 1 had willen aanmelden.
Hoewel u zich nooit bij Bureau Heffingen voor hardheidsgeval 1 heeft
aangemeld, acht ik het toch juist om bij deze formeel op uw melding
voor dit hardheidsgeval te reageren.
De melding voor een berekening van het pluimveerecht op basis van
hardheidsgeval 1 is vervat in een brief van 12 december 2001. Een
melding voor een hardheidsgeval moest echter binnen 6 weken na
inwerkingtreding van het stelsel van pluimveerechten op 1 januari 2001
bij Bureau Heffingen gedaan worden op een daartoe door de minister
vastgesteld formulier. Dit is geregeld in artikel 58n Meststoffenwet.
Bureau Heffingen heeft niet de bevoegdheid van om van deze wettelijke
regeling af te wijken.
Ik stel vast dat Bureau Heffingen niet binnen 6 weken na 1 januari
2001 een meldingsformulier van u heeft ontvangen. Eerst op 12 december
2001 heeft u voor het eerst kenbaar gemaakt dat u wenste te kiezen
voor hardheidsgeval 1. Deze melding was te laat, en bovendien niet bij
Bureau Heffingen en niet op een vastgesteld formulier.
Op grond van het voorgaande besluit ik dat u zich niet tijdig heeft
aangemeld overeenkomstig artikel 58n Meststoffenwet en dat u om die
reden niet in aanmerking komt voor een berekening op grond van
hardheidsgeval 1.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
voor deze:
DE DIVISIEMANAGER BUREAU HEFFINGEN,
mw. mr. drs. E. Slump
Als u het niet eens bent met deze beslissing kunt u binnen 6 weken na
dagtekening van deze brief een bezwaarschrift indienen bij Bureau
Heffingen. Voeg indien mogelijk een kopie van deze beslissing bij. Het
bezwaarschrift dient ten minste te bevatten:
- naam en adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;
- de gronden van bezwaar, en
- uw handtekening.