Ministerie van Buitenlandse Zaken
Somalië / juli 2002
Situatie in verband met asielprocedures
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag
(070) 348 45 17
4 juli 2002
Inhoudsopgave Pagina
1 INLEIDING 4
2 LANDENINFORMATIE 5
2.1 Basisgegevens 5
2.1.1 Land en volk 5
2.1.2 Geschiedenis 6
2.3 Politieke ontwikkelingen 12
2.2 Staatsinrichting 18
2.4 Veiligheidssituatie 22
2.5 Sociaal-economische situatie 30
2.6 Samenvatting 27
3 MENSENRECHTEN 34
3.1 Waarborgen 34
3.2 Toezicht 36
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting 37
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering 37
3.3.3 Vrijheid van godsdienst 39
3.3.4 Bewegingsvrijheid 39
3.3.5 Rechtsgang 40
3.3.6 Arrestaties en detenties 41
3.3.7 Mishandeling en foltering 42
3.3.8 Verdwijningen 42
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden 42
3.3.10 Doodstraf 43
3.4 Positie van specifieke groepen 43
3.4.1 Minderheden
3.4.2 Specifieke clans 43
3.4.3 Vrouwen 52
3.4.4 Minderjarigen 55
3.4.5 Dienstplicht en gedwongen recrutering 57
3.5 Samenvatting 50
4 VLUCHTELINGEN EN ONTHEEMDEN 59
4.1 Motieven 59
4.2 Feitelijke vestigingsgebieden 59
4.3 (Landen van) eerste opvang 68
4.4 Beleid van andere Europese landen 68
4.5 Activiteiten van internationale organisaties 71
4.6 Samenvatting 63
5 SAMENVATTING 75
Bijlagen:
I. Landkaart (administratief)
II. Landkaart (clans)
III. Lijst met afkortingen
IV. Lijst van facties
V. Literatuurlijst
VI. Schematisch overzicht politieke tegenstellingen
VII. Orphanage schools in Somalia
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
4
1 Inleiding
In dit ambtsbericht wordt de situatie in Somalië beschreven, voorzover van belang
voor de beoordeling van asielaanvragen, inclusief de besluitvorming over de
terugkeer van afgewezen Somalische asielzoekers. Het omvat de periode juni 2001
tot en met 4 juli 2002, met de nadruk op de situatie aan het eind van deze periode.
Dit ambtsbericht is een actualisering van het meest recente ambtsbericht van 12 juni
2001 (kenmerk DPC/AM-676400).
In hoofdstuk 2 staan de politieke ontwikkelingen, de staatsinrichting en de
veiligheidssituatie in de verschillende delen van Somalië centraal. Ook worden
enige economische ontwikkelingen vermeld. In hoofdstuk 3 wordt de situatie op het
gebied van de mensenrechten beschreven. Ook hier wordt zoveel mogelijk een
onderscheid gemaakt tussen de verschillende regio's in Somalië. Een aanzienlijk
deel van hoofdstuk 3 is gewijd aan de situatie van minderheden in Somalië. Deze
situatie is in de verslagperiode niet wezenlijk veranderd, zodat de tekst op dit punt
niet afwijkt van die in het vorige ambtsbericht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op
binnen- en buitenlandse migratie. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aandacht
besteed aan de activiteiten van internationale organisaties, met name de UNHCR,
alsook aan het beleid van de ons omringende landen ten aanzien van toelating en
terugkeer van Somalische asielzoekers. Tot slot worden in hoofdstuk 5 de
belangrijkste bevindingen samengevat.
Aan dit ambtsbericht liggen onder meer vertrouwelijke rapportages van de
Nederlandse ambassade in Nairobi, Kenia ten grondslag. Voorts werd ten behoeve
van dit ambtsbericht in januari 2002 een bezoek aan Nairobi gebracht, alwaar werd
gesproken met vertegenwoordigers van VN- en andere in Somalië werkzame
organisaties. Tot slot zijn rapportages van andere Europese landen, VN-organisaties
en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), evenals berichtgeving in de media
geraadpleegd. Een overzicht van de gebruikte openbare bronnen is te vinden in
bijlage V.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
5
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
Somalië ligt in de Hoorn van Afrika aan de Indische Oceaan (in het oosten) en aan
de Golf van Aden (in het noorden). In het westen grenst het aan Kenia en Ethiopië,
in het noordwesten aan Djibouti en in het zuiden aan Kenia.
Vanaf de onafhankelijkheid van Brits-Somaliland (26 juni 1960) en Italiaans-
Somalië (1 juli 1960) en de direct daarop volgende vereniging van beide Somaliës
in de Republiek Somalië, tot het einde van het bewind van Siad Barre (januari
1991) kende Somalië een centrale gezagsstructuur.
Het grootste deel van Somalië bestaat uit woestijn
en semi-woestijn; droogte vormt een altijd
aanwezige dreiging. Savannen met enige boomgroei
bedekken 60% van het land. Ze worden gebruikt als
graasgebieden en voor de productie van brandstof
(houtskool). Akkerbouw is mogelijk op ongeveer 8
miljoen hectare, of 13% van het gebied, waarvan 1
miljoen hectare regelmatig wordt bebouwd. De
akkerbouwgebieden liggen voornamelijk in de
valleien van de rivieren de Juba en de Shabelle in
het zuiden. Voor de kust van Somalië, de langste
van alle Afrikaanse landen, bevinden zich rijke
visgronden. De belangrijkste steden zijn de
hoofdstad Mogadishu, de havensteden Kismayo (in het
zuiden), Berbera (in Somaliland) en Bosasso (in
Puntland) en de hoofdstad van Somaliland, Hargeisa.
De meeste bewoners behoren tot de etnische groep
der Somali (85%). In dit rapport wordt de term
Somali gebruikt voor leden van de etnische groep
der Somali, terwijl de term Somaliërs wordt
gebruikt voor de inwoners van de (voormalige)
Republiek Somalië. Met de term Somalië wordt het
grondgebied van de (voormalige) Republiek Somalië
aangeduid, dus inclusief Somaliland, tenzij anders
aangegeven.
De Somali zijn onder te verdelen in zes
clanfamilies1, die zich weer laten verdelen in twee
1 Voor de duidelijkheid zij gewezen op mogelijke verwarring rond de begrippen
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
6
groepen:
- de noordelijke Samaal-groep waartoe vier
clanfamilies behoren die oorspronkelijk leefden van
nomadische veeteelt: Issaq, Hawiye, Dir en Darod;
de zuidelijke Saab-groep waartoe twee clanfamilies
behoren die oorspronkelijk van de landbouw leefden:
de Digil en de Rahanweyn2.
Het woongebied van de Somali omvat van oudsher een deel van Djibouti, Oost-
Ethiopië, Somalië en Noord-Kenia. In Somalië komt, naast de Somali, een aantal
kleinere groepen voor die volgens hun tradities (en ten dele door de wetenschap
gesteund) van andere etnische afkomst zijn dan de Somali. In dit ambtsbericht
worden deze niet-Somali groepen aangeduid als minderheden (zie 3.4.1)3. Voor de
goede orde zij er op voorhand op gewezen dat er onder wetenschappers noch onder
Somaliërs zelf volledige overeenstemming is over de exacte indeling in clans en
minderheden. In dit ambtsbericht wordt waar mogelijk gekozen voor de meest
gezaghebbende indeling; in een aantal gevallen worden verschillende indelingen
naast elkaar genoemd.
Opvattingen over clanindeling kunnen zich wijzigen; een andere opvatting kan aan
gezag winnen. Zo bleken de Issaq die bij de vredesbesprekingen in Arta (zie 2.1.2)
aanwezig waren, (tot hun ongenoegen) ingedeeld te zijn bij de Dir clanfamilie en
niet op gelijke voet te worden behandeld als de Hawiye en Darod clanfamilies. Ook
werd aan de Digil en Rahanweyn (Mirifle) gezamenlijk een aantal zetels
toegewezen. Niettemin wordt in dit ambtsbericht de eerder genoemde indeling
aangehouden.
Somaliërs spreken vrijwel allen dezelfde taal (zij het met een aantal varianten) en
hebben in grote meerderheid dezelfde godsdienst (Soennitische islam). De omvang
van de bevolking is moeilijk vast te stellen, onder andere als gevolg van grote
aantallen nomaden, vluchtelingen en andere migranten. Schattingen lopen uiteen
van 6,44 tot 9,75 miljoen. Naar schatting 500.000 Somaliërs bevinden zich in de
buurlanden. Daarnaast bevinden zich ca. 120.000 Somaliërs in de landen van de
clanfamilie en clan. In dit ambtsbericht wordt de term 'clanfamilie' gebruikt voor de zes
grote afstammingsgroepen (Issaq, Hawiye, Dir, Darod, Digil en Rahanweyn) . Met 'clan'
wordt het niveau hieronder aangeduid, zoals bijvoorbeeld de clan Majerteen van de
clanfamilie Darod. In veel Engelstalige literatuur en door vele Somaliërs worden deze
begrippen en met name het woord 'clan' niet altijd eenduidig gebruikt. Welk niveau van de
afstammingsgroep wordt bedoeld met het woord 'clan' moet dan uit de context blijken.
2 In dit ambtsbericht worden Rahanweyn en Mirifle als synoniem gebruikt. Digil is in
deze indeling een andere, zij het verwante, clanfamilie. Voor beiden geldt dat zij in het
algemeen een maatschappelijk zwakkere positie innemen dan de nomadische clanfamilies.
3 Deze definitie is afkomstig uit Lee Casanelli, Victims and vulnerable groups in
Southern Somalia, Ottawa 1995. De Digil en Rahanweyn nemen hier een tussenpositie in,
d.w.z. tussen de nomadische clans en de minderheden in strikte zin.
4 Volgens UNDP, Human Development Report Somalia 2001
5 Volgens EIU, Country Profile Somalia 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
7
Europese Unie (EU). Ongeveer 24% van de bevolking woont in de steden, 59% is
nomadisch veeteler en 17% is werkzaam in akkerbouw6.
2.1.2 Geschiedenis
De prekoloniale tijd
In de prekoloniale tijd verspreidden de Somali zich, vanaf de tiende tot in de
negentiende eeuw, in een aantal bewegingen over de oostelijke Hoorn van Afrika.
Vóór die tijd werd het gebied bewoond door andere nomadische volkeren en jagersverzamelaars.
Ook leefde in de rivierdalen een landbouwende bevolking bestaande
uit Bantu-groepen. Langs de kust worden sinds de negende eeuw verscheidene oude
handelssteden bewoond door bevolkingsgroepen van o.a. Arabische en Perzische
afkomst, die in de meeste gevallen onder de geografische noemer 'Benadiri'
worden geschaard. De Bajuni, een Swahili sprekende groep levend van de visserij,
hadden zich langs de zuidkust gevestigd. Met de komst van de Somali vestigden de
(Somali) Digil en Rahanweyn clanfamilies zich als landbouwers tussen de rivieren.
In latere eeuwen voerden de Somali slaven aan vanuit Oost-Afrika, wier
nakomelingen zich vermengden met de oorspronkelijke Bantu bevolking.
Erfenissen van deze prekoloniale tijd zijn in het huidige Somalië aanwezig. Onder
de oppervlakte van de overheersende, homogene, Somali nomadische cultuur gaat
een niet onbetekenende verscheidenheid schuil aan groepen met een afwijkende
eigen cultuur. Naast de genoemde kustbevolkingen en Bantu wijken ook de meer
gevestigde, landbouwende Digil en Rahanweyn clanfamilies af van de heersende
norm. Een tweede erfenis is het verspreide, niet-aaneensluitende vestigingspatroon
van de diverse Somali clans, waarbij elke clan zijn eigen opvatting heeft over zijn
historische aanwezigheid in de rijkere gebieden van het land7.
De koloniale tijd (1880-1960)
De koloniale tijd begon met de 'scramble for Africa' eind vorige eeuw, waarin het
grondgebied der Somali werd verdeeld over vijf staten:
- Frankrijk nam het gebied rond de stad Djibouti in bezit, als Frans Somaliland;
- Groot-Brittannië verklaarde het noordelijke gedeelte tot protectoraat (Brits
Somaliland);
- Italië vestigde een kolonie in het zuidelijke gedeelte, en breidde geleidelijk
zijn gezag over kust en binnenland uit;
- de westelijke woongebieden van de Somali (de Ogaden, belangrijke
weidegronden voor de nomaden) kwamen onder feitelijk gezag van het
toenmalige Abyssinië; en
6 UNDP, Human Development Report Somalia 2001
7 Paragraaf 2.1.2 is gebaseerd op:
- Human Development Report Somalia 1998, UNDP (Nairobi, 1999)
- Africa South of the Sahara 2000, Somalia, Recent History, Europa Publications , 1999
- I.M. Lewis, Understanding Somalia: guide to culture, history and social institutions,1993
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
8
- de meest zuidelijke Somali kwamen onder Britse jurisdictie in Kenia.
Fel verzet van de Somali, onder leiding van Mohamed Abdille Hassan (door de
Britten de 'Mad Mullah' genoemd), tegen de bezetting door vreemde, christelijke
mogendheden, leidde slechts tot versteviging van het gezag van de overheersers.
Na een kortdurende verovering van Ethiopië en Brits Somaliland door Italië,
werden in de Tweede Wereldoorlog (1941) Italiaans Somalië en Brits Somaliland
onder Brits militair bestuur geplaatst. In 1950 werd Italiaans Somalië als VN
Voogdijgebied onder Italiaans beheer gesteld voor een tienjarige overgangsperiode
naar onafhankelijkheid, terwijl Brits Somaliland opnieuw een Brits protectoraat
werd. De meeste Somali gebieden in Ethiopië werden geleidelijk weer onder
Ethiopisch bestuur gebracht.
Met de komst van het (Italiaanse) kolonialisme werd een nieuwe politieke structuur
ingevoerd: een autoritaire centrale staat, in een samenleving met een sterk
gedecentraliseerde, staatloze politieke traditie. Overigens bleven de koloniale
Somalische staten financieel afhankelijk van de moederlanden. Het kolonialisme
versnelde de integratie van Somalië in de wereldeconomie, onder andere door de
introductie van geïntegreerde plantagelandbouw in de riviervalleien en van
regenafhankelijke landbouw in het noordwesten. Ook katalyseerde het de groei van
de stedelijke centra, met name Mogadishu en Hargeisa.
De onafhankelijkheid tot aan de burgeroorlog (1960-1990)
De periode van onafhankelijkheid voorafgaand aan de burgeroorlog kent drie fasen.
De eerste (1960-1969) is een periode van meerpartijendemocratie en burgerbestuur,
eindigend in clanpolitiek en corruptie. De tweede (1970 -1975) was een korte
periode van socialistische ontwikkelingsinitiatieven, terwijl de derde fase (1975 tot
januari 1991) werd gekenmerkt door repressie, corruptie en verval. De laatste twee
fasen stonden onder leiding van Siad Barre.
Brits Somaliland werd onafhankelijk op 26 juni 1960. Het voormalige Italiaans
Somalië werd vier dagen later, op 1 juli 1960, eveneens onafhankelijk en op
dezelfde dag verenigden de twee staten zich tot de onafhankelijke Republiek
Somalië. Hoewel in de verenigde regering een balans was gezocht tussen
noordelijke en zuidelijke leden en de belangrijkste clans, bleek al spoedig dat het
noorden zich onderbedeeld voelde8.
Een belangrijk motief achter de eenwording vormde het Pan-Somali ideaal: het
streven om alle Somali, die in de koloniale tijd immers verdeeld waren geraakt over
vijf staten, in één staat te verenigen. Verwezenlijking van dit ideaal mislukte echter.
Groot-Brittannië weigerde Noord-Kenia autonomie te verlenen. Ethiopië wilde de
Ogaden niet afstaan en werd in enkele gewapende confrontaties militair gesteund
8 Dit gevoel is ook heden nog sterk aanwezig in Somaliland; vgl. DRAFT Rebuilding
from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Somaliland Centre for Peace and
Development/War-torn Societies Project (WSP) (Hargeysa, October 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
9
door de VS. In reactie hierop besloot Somalië in te gaan op een aanbod voor
wapenleveranties van de toenmalige Sovjet-Unie. Deze vooralsnog beperkte band
met de Sovjet-Unie zou later van grote betekenis blijken. Het uitblijven van succes
op het Pan-Somali spoor en onvrede over het toenemend autoritaire bewind leidden
tot de geweldloze militaire coup van oktober 1969 die legercommandant Siad Barre
aan het bewind bracht.
Siad Barre voerde een beleid van 'wetenschappelijk socialisme' in. Tijdens zijn
bewind, van 1969 tot januari 1991, kende Somalië een centrale gezagsstructuur
waarin (formeel) geen ruimte werd gelaten aan het clansysteem. Het betalen van
bloedcompensatie9 en elke verwijzing naar clanafstamming werd verboden. Barre
trachtte ook de positie van etnische minderheden te verbeteren, onder meer door
hun functies te geven binnen de overheid en in het leger. De staat investeerde in
sociale voorzieningen als basisonderwijs, alfabetisering, gezondheidszorg,
drinkwater en sanitatie. Vele diensten werden genationaliseerd. In 1975 werd
landbouwgrond genationaliseerd.
Aanvankelijk enthousiasme onder de bevolking over het nieuwe beleid sloeg al snel
om in onvrede met het toenemend autoritaire en economisch niet succesvolle
bewind van Barre. Dit bracht Barre ertoe zich steeds meer te verlaten op de steun
van drie Darod clans: de Marehan (waartoe Barre zelf behoorde), Ogadeni en
Dulbahante.
Om de aandacht af te leiden van de binnenlandse problemen ondersteunde Siad
Barre de Somalische claims op de Ogaden gebieden in Ethiopië. De Ogaden oorlog
(1977-1978) verliep aanvankelijk met succes. Daarop besloot de Sovjet-Unie echter
Ethiopië te hulp te komen ten koste van de bestaande relaties met Somalië. Somalië
leed vervolgens een verpletterende nederlaag. De nederlaag leidde tot grote
vluchtelingenstromen van vooral Somali/Ogadeni, maar ook Ethiopische Oromo
naar Somalië.
Vanaf deze oorlog raakte de Somalische politiek in een neerwaartse spiraal van
opstand, repressie, militarisatie en corruptie. In 1988, na de ondertekening van een
vredesakkoord tussen Somalië en Ethiopië, kwam in het noordwesten de Somali
National Movement (SNM) in opstand. Dit leidde tot een meedogenloze
burgeroorlog waarbij Hargeisa werd verwoest door troepen onder leiding van
Generaal Morgan. Grote aantallen vluchtelingen trokken naar Ethiopië. De
economie stortte in, omdat westerse landen die in de jaren tachtig Barre waren gaan
9 Traditioneel werden conflicten waarbij bloed vloeide (moord, verwonding) of
bezittingen werden geschaad in de Somali samenleving beslecht door betaling van
compensatie, in het arabisch diya (in het Somalisch: mag) geheten (veelal in de vorm van
kamelen) door de groep van de dader aan de groep van het slachtoffer. Dit komt tot op de
dag van vandaag voor. De wederzijdse verplichtingen tot betaling van compensatie worden
vastgelegd in 'contracten' tussen groepen. Diya-groepen bestaan traditioneel uit een aantal
mannelijke clangenoten en hun families.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
10
steunen, hun hulp bevroren en doordat inkomsten van Somaliërs werkzaam in de
Golf terugliepen door de Iraaks-Iraanse Oorlog. In 1989 verloor Barre de steun van
de Ogadeni. In november 1990 trachtte Barre geschillen tussen clans in Mogadishu
te gebruiken om de Hawiye clans aan te vallen, hetgeen leidde tot een grootschalig
volksoproer. Op 27 januari 1991 vluchtte Barre.
Het twintigjarige bewind van Barre liet zijn sporen na in het huidige Somalië. De
politieke omgeving was sterk gemilitariseerd, het land was in 1991-1992
overspoeld met wapens. Ten tweede liet Barre, door de wijze waarop hij de clans
tegen elkaar had uitgespeeld, een diepe vijandschap en wantrouwen tussen de clans
na. Ten derde leidden het centralistische bestuur en de repressieve aard ervan tot
een diep wantrouwen tegen elke vorm van centraal gezag. Ten slotte introduceerde
Barre het gebruik van buitenlandse hulp als middel in de strijd.
De uiteengevallen staat (1991 tot heden)
De geschiedenis van de uiteengevallen Somalische staat omvat de 'noodtoestand'
van 1991-1992, de periode van VN-interventie (april 1992 - maart 1995) en de
periode sinds de interventie (vanaf maart 1995).
Na de val van Barre volgde een periode van gewapende conflicten die in delen van
Somalië tot op heden voortduurt. Deze conflicten worden vaak voorgesteld als
zijnde enkel clanconflicten tussen krijgsheren, die uit zijn op de macht. In
werkelijkheid echter vormen ook het bezit van land (landbouw- en weidegronden,
waterplaatsen, infrastructuur) een centrale factor in de geschillen.10
Tegen de verwachting in leidde de val van Barre niet tot rust, maar tot een
tweejarige periode van noodtoestand. Er kwam geen coalitieregering tot stand
tussen de overwinnende partijen, maar er brak een strijd om de macht uit. Deze
strijd leidde tot plundering, banditisme, gezagsconflicten, strijd tussen facties11 en
hongersnood. Zwakkere sociale groepen als de Digil-Rahanweyn, Bantu boeren en
de kustbevolkingen werden het zwaarst getroffen.
De gevechten in 1991 betroffen vooral strijd tussen clanmilities12 van de Hawiye
(USC) en Barres clanfamilie de Darod (Somali Patriotic Movement/SPM). Vanaf
eind 1991 vonden de meeste gevechten echter plaats binnen de Hawiye en Darod
clanfamilies. Binnen de Hawiye clanfamilie ging de strijd tussen twee leiders van
het Hawiye United Somali Congress (USC), Mohamed Farah Aidid en Ali Mahdi
10 A. de Waal, Land tenure, the creation of famine and prospects for peace in Somalia,
paper presented at Uppsala forum (January 1994)
11 Onder een factie wordt in dit ambtsbericht verstaan een (politieke) groepering. In de
Somalische context zijn 'facties' niet goed te definiëren. Facties beschikken niet over
duidelijke politieke programma's en ledenbestanden. Het zijn vaak weinig stabiele
samenwerkingsverbanden om een bepaald belang na te streven.
12 Onder een militie wordt in dit ambtsbericht verstaan een gewapende groepering.
Veelal vormen milities de gewapende tak van facties, of bijvoorbeeld een 'ordedienst' van
shari'agerechtshoven (shari'a = het islamitisch recht).
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
11
Mohamed. In Kismayo sloot een factie van de SPM, bestaande uit Darod/Ogadeni,
zich aan bij Hawiye facties tegen het Somali National Front (SNF), waaraan de
overige Darod clans deelnamen.
Begin 1992 leidde een ernstige droogte in combinatie met de oorlog tot
hongersnood, die gevolgd werd door voedselhulp. De voedselhulp werd echter
voorwerp van strijd tussen de facties en voedde zo de strijd, terwijl de hongersnood
voortduurde. Deze situatie leidde tot een grootschalige internationale interventie.
De internationale interventie begon eind april 1992, toen de VN-Veiligheidsraad de
oprichting van een 'United Nations Operation in Somalia' (UNOSOM) goedkeurde.
De VN slaagde er echter niet in de humanitaire crisis te verlichten. Daarop besloten
de VS en de VN 'Operation Restore Hope' op te zetten. In december 1992
arriveerden in dat kader de eerste VS-militairen van de 'Unified Task Force'
(UNITAF), spoedig gevolgd door militairen uit 21 landen. De operatie werd door
de meeste Somalische partijen verwelkomd. De UNITAF-operatie slaagde erin de
humanitaire crisis te beëindigen en de gevechten tussen de facties te bevriezen,
zonder echter de milities te ontwapenen. Het mandaat van UNITAF was echter
slecht omschreven en omstreden. De VN-Veiligheidsraad besloot daarom op 26
maart 1993 UNOSOM II op te richten, met als mandaat vrede af te dwingen ('peace
enforcement'), de strijdenden te ontwapenen en de hulpverleners te beschermen.
UNOSOM II faalde echter in deze doelstellingen, ondanks tientallen
vredesconferenties. Uiteindelijk raakte UNOSOM II in gewapend conflict met de
milities van Generaal Aidid in Mogadishu, waarbij Pakistaanse en Amerikaanse
soldaten gedood werden. In oktober 1993 begon de VS een gefaseerde terugtocht.
Uiteindelijk verliet UNOSOM II Somalië in maart 1995, zonder vrede of herstel
van de staat tot stand te hebben gebracht. De grootschalige internationale
bemoeienis met Somalië werd abrupt afgesloten.
In de periode na de internationale interventie werden de gevechten tussen
clanfamilies en clans hervat, met name in Mogadishu, Baidoa en Kismayo.
Generaal Aidid werd in 1995 gedood, en opgevolgd door zijn zoon Hussein Aidid.
Ook banditisme was wijdverbreid. Facties versplinterden in steeds kleinere subclangroeperingen.
Het noorden van Somalië bleef deze versplintering en gewelddadigheden
grotendeels gespaard. In het noordwesten had de SNM reeds in mei 1991 eenzijdig
de onafhankelijkheid van 'Somaliland' uitgeroepen. Internationale erkenning als
staat bleef (en blijft vooralsnog) echter uit. Sinds 1996 breidde de regering van
Somaliland gestaag haar gezag uit over het gebied.
Ook in het noordoosten was, vanaf 1993, een proces van regionale (sub-nationale)
bestuursvorming op gang gekomen. In augustus 1998 nam de Garowe Conferentie,
waaraan 300 lokale leiders deelnamen, het Handvest van de Staat Puntland aan, dat
te zien is als een overgangsgrondwet (voor drie jaar). De Garowe Conferentie koos
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
12
in juli 1998 Abdullahi Yusuf tot 'president'. In tegenstelling tot Somaliland streefde
Puntland geen onafhankelijke staat na.
In de jaren 1996-1999 duurden gewapende conflicten voort in grote delen van het
zuiden van Somalië. Pogingen tot regionale bestuursvormen te komen kwamen niet
van de grond. Na de verovering van Baidoa in juni 1999 op de krijgsheer Aidid
door een nieuw opgekomen militie van de Rahanweyn, de Rahanweyn Resistance
Army (RRA), ontstond in de provincies Bay en Bakool wel een regionaal bestuur.
In deze periode namen regionale mogendheden een aantal vredesinitiatieven.
Overeenkomsten tussen strijdende facties werden gesloten in Nairobi (1996),
Sodere in Ethiopië (januari 1997), Sana'a (mei 1997) en Kairo (mei 1997). Geen der
overeenkomsten omvatte echter alle strijdende facties, en geen werd uitgevoerd.
In mei 2000 begon een vredesconferentie in de Djiboutiaanse plaats Arta,
voorgezeten door President Guelleh van Djibouti. Bijna 2000 Somaliërs, waaronder
clanoudsten, religieuze leiders, zakenmensen en intellectuelen namen deel aan deze
conferentie.
Na maandenlange beraadslagingen kozen de delegatieleden in augustus 2000 de
leden van een nieuw, uit 245 leden bestaand nationaal overgangsparlement
(Transitional National Assembly, TNA). De TNA koos Abdiqasim Salad Hassan,
een Hawiye van de Habar Gedir/Ayr, als president voor de overgangsperiode van
drie jaar. Zijn verkiezing werd onder meer verwelkomd door de VN, EU en de
Arabische Liga. Vervolgens werd in oktober 2000 Ali Khalif Galaydh tot premier
benoemd. In dezelfde maand vestigden de TNA en de nieuwe regering (de
Transitional National Government, verder: TNG) zich in Mogadishu.
Het leiderschap van Somaliland, aangevoerd door 'president' Mohammed Ibrahim
Egal, had al vroeg in het Arta-proces te kennen gegeven alleen geïnteresseerd te
zijn in samenwerking met een eventuele nationale regering indien Somaliland werd
erkend als gelijkwaardige gesprekspartner, dat wil zeggen van regering tot regering.
Toen deze erkenning achterwege bleef, distantieerde Somaliland, en daarmee ook
de Issaq clanfamilie, zich van de TNG.
De regionale autoriteiten van Puntland stonden aanvankelijk positief ten aanzien
van 'Arta' maar het grootste deel van de delegatie, onder leiding van 'president'
Abdullahi Yusuf, trok zich vroeg in het proces terug. Daarmee kwam een groot deel
van de steun van de in Puntland dominante Darod/Majerteen clan aan de TNG te
ontvallen.
Hoewel de belangrijkste machtsbasis van de TNG ligt bij de Hawiye, bleek deze
clanfamilie sterk verdeeld ten aanzien van de nationale overgangsregering. Van de
krijgsheren in Mogadishu stelden Ali Mahdi, Hussein Bod en Mohamed Qanyare
Afrah zich achter de TNG. De andere krijgsheren (met name Hussein Aidid, Osman
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
13
Ato en Musa Sudi Yalahow) zetten hun pogingen voort om één front tegen de TNG
te vormen.
De leider van het RRA, Mohammed Hassan Nur (ook bekend als Shatiguduud),
verklaarde eind oktober 2000 de TNG niet langer te steunen. Binnen het RRA
ontstond een tweedeling tussen voor- en tegenstanders van de TNG, waarbij
spanningen hoog opliepen.
De tegenstanders van de TNG (SPM, RRA, een factie van SNF, BIREM en
'president' Yusuf van Puntland ) sloten begin 2001 een coalitie, in een poging te
komen tot een verenigd front. Dit leidde in januari 2001 tot een gezamenlijke
verklaring (de El Berde Declaration) en de oprichting van de Somali National
Restoration Council. De tegen de TNG gekante Hawiye-krijgsheren in Mogadishu
sloten zich aan bij de vervolgbesprekingen in maart 2001 in de plaats Awasa in
Ethiopië13. Deze besprekingen leidden tot de oprichting van de Somali
Reconciliation and Restoration Council (SRRC) . 'President' Yusuf maakt hier
formeel geen deel van uit, doch kan wel tot dit kamp gerekend worden.
Internationaal drong het besef door dat de TNG, zeker op korte termijn, de
aspiraties van het Arta-Handvest niet kon waarmaken. Het feit dat de TNG in
verschillende internationale fora (VN, IGAD, OAU, Arabische Liga) de Somalische
zetel innam, liet onverlet dat deze regering nog niet door alle staten, inclusief die
van de EU, was geaccepteerd als rechtmatig vertegenwoordiger van de staat
Somalië. In juni 2001duurden de pogingen van de TNG haar legitimiteit te
versterken voort. De ontwikkelingen vanaf juni 2001 worden beschreven in de
volgende paragraaf.
2.2 Politieke ontwikkelingen
Sinds juni 2001 heeft zich een aantal politieke ontwikkelingen voorgedaan in
Somalië, die deels kunnen worden verklaard uit de opkomst van de TNG, deels
voortkwamen uit interne factoren in de deelregio's. Deze ontwikkelingen worden
hieronder per regio behandeld.
Somaliland
In Somaliland vond op 31 mei 2001 een referendum plaats over de Grondwet. Dit
referendum markeerde het einde van een overgangsperiode, waarin het bestuur was
ingebed in traditionele (clan)structuren, en het begin van een nieuwe fase, waarin
het bestuur is gebaseerd op een moderne meerpartijendemocratie. Indirect ging het
referendum over afscheiding van de rest van Somalië (de Grondwet stipuleert de
13 met als deelnemers een SNF-factie o.l.v. generaal Masale, SPM o.l.v. generaal Morgan,
RRA o.l.v. generaal Shatiguduud, SSNM-BIREM o.l.v. Abdullahi Sheikh Ismael,
(toenmalig) 'president' Yusuf van Puntland, en de Mogadishu krijgsheren Hussein Aidid,
Osman Ato en Musa Sudi Yalahow
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
14
onafhankelijkheid). Zoals in 2.1.2 reeds is aangegeven, streefde het leiderschap van
Somaliland sinds het uitroepen van Somaliland de onafhankelijkheid na. Het
referendum zou de legitimiteit van deze aspiratie een nieuwe impuls kunnen geven.
Volgens officiële cijfers stemde 97% van de bevolking voor, hetgeen werd
geïnterpreteerd als brede steun voor de gekozen lijn van onafhankelijkheid (c.q.
afscheiding van de rest van Somalië). Volgens waarnemers was het verloop van het
referendum in overeenstemming met internationale normen ten aanzien van dit
soort volksraadplegingen.
De Grondwet verschaft de basis aan een meerpartijendemocratie, die met de
officiële erkenning van zeven, nieuw opgerichte politieke partijen14 in oktober 2001
gestalte begon te krijgen. De oppositie, officieus aangevoerd door Suleiman Gaal,
heeft hierbij te maken met de dominante positie van de regeringspartij van Egal, de
Democratic United National Party (UDUB). Met het oog op verkiezingen, die door
de Grondwet worden gestipuleerd, wordt thans nog beraadslaagd over de kieswet.
De ambtstermijn van Egal als 'president' werd in januari 2002 met een jaar
verlengd. Deze verlenging, hoewel grondwettelijk mogelijk, wordt betwist door de
oppositie. Dit leidde tot spanningen maar vooralsnog niet tot gewelddadige
confrontaties. Begin mei 2002 overleed Egal onverwachts na een operatie. Zijn
vice-president, Dahir Riyale Kahin, werd benoemd tot diens opvolger, althans tot de
presidentiële verkiezingen voorzien voor eind dit jaar of begin volgend jaar. Er zijn
vooralsnog geen aanwijzingen dat het overlijden van Egal de relatieve stabiliteit
van deze regio negatief heeft beïnvloed.
Ten aanzien van de TNG staan de autoriteiten van Somaliland nog immer op het
standpunt dat hoogstens op basis van gelijkheid (dat wil zeggen tussen twee elkaar
wederzijds erkennende regeringen) gesproken kan worden over samenwerking.
Somaliland heeft zich formeel afzijdig gehouden van verzoeningsbesprekingen
tussen TNG en SRRC (zie hieronder).
Puntland
In juni 2001 liep de overgangsperiode af, die bij de oprichting van het autonome
Puntland in 1998 was afgesproken. 'President' Yusuf claimde de verlenging van
zijn ambtstermijn. Yusuf's claim werd aangevochten door de clanoudsten en met
name door opperrechter Haji Nur. Deze tegenstelling leidde tot gewapende
confrontaties tussen aanhangers van beide rivalen en vervolgens op 6 augustus 2001
tot het vertrek van Yusuf (zie 2.4). Deze vestigde zich tijdelijk in de plaats Galcayo,
in het zuiden van Puntland, waar hij zijn belangrijkste machtsbasis heeft. Haji Nur
werd benoemd tot 'waarnemend president' van Puntland.
14 Te weten: Democratic United National Party (UDUB), Justice and Welfare Party
(UCID), Somaliland Alliance for Islamic Democracy (SAHAN), Salvation and Protection of
Somaliland's Aspirations (BIRSOL), Vanguards for Peace and Prosperity (HORMUUD),
Unification of Somaliland's Viewpoints (UMAD), Somaliland's Beacon Light Party
(ILAYS). (Bron: EIU Country Report, december 2001)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
15
Van eind augustus tot november 2001 vond in Garowe een congres plaats van
clanoudsten en andere notabelen, waarbij een nieuwe (overgangs)regering werd
gekozen. Jama Ali Jama werd de nieuwe 'president'. Kort hierop zette Yusuf de
tegenaanval in: op 21 november 2001 viel hij de stad Garowe aan en verdreef hij de
milities van Ali Jama. Deze laatste vluchtte vervolgens naar de noordelijke stad
Bosasso. Begin mei 2002 rukte Yusuf vervolgens op naar Bosasso en wist met
relatief weinig geweld Ali Jama te verdrijven (zie 2.3 en 2.4). Sindsdien zijn er
geen berichten geweest van gewelddadigheden, maar de situatie kan allerminst
stabiel genoemd worden. Yusuf heeft weliswaar de controle over de plaatsen
Bosasso en Galcayo, maar dit kan niet gezegd worden van Gardo en wellicht ook
niet van Garowe. Ofschoon hij bezig is zijn aanhangers op sleutelposities te
plaatsen, lijkt de bevolking hem niet (meer) als de wettelijk vertegenwoordiger van
Puntland te beschouwen. Overigens is Ali Jama vooralsnog uit beeld verdwenen.
De machtsstrijd tussen Ali Jama en Yusuf loopt parallel aan de scheidslijn tussen
voor- respectievelijk tegenstanders van de TNG. Yusuf heeft zich gelieerd aan de
SRRC, terwijl Ali Jama voorstander is van een intensievere dialoog met de TNG.
Ali Jama verscheen ook even tijdens de vredesbesprekingen in december 2001 in
Nairobi (zie hieronder). De rivaliserende leiders van Puntland houden overigens
beiden vast aan het eerdere standpunt van Puntland dat hun regionale bestuur deel
zou moeten uitmaken van een opnieuw te vormen eenheidsstaat Somalië (in
tegenstelling tot Somaliland).
Centraal en Zuid-Somalië
In de rest van Somalië bleef de politieke situatie onrustig. Voor wat betreft de
militaire aspecten (gewelddadigheden) wordt ook hier verwezen naar paragraaf 2.4.
Politiek significant waren de voortgaande inspanningen van de TNG om haar gezag
te vestigen, alsook de reactie hierop van met name de Somalia Reconstruction and
Reconciliation Council (SRRC), de oppositie tegen de TNG (zie 2.1.2). De TNG
slaagde er nog niet in breed door te breken, ondanks de erkenning van de TNG als
vertegenwoordiger van Somalië in tal van internationale fora. Deze aspecten komen
hieronder aan de orde.
De TNG boekte enige vooruitgang in de verslagperiode met het versterken van haar
legitimiteit. In juli 2001 nam de TNG deel aan een top van de Organisatie voor
Afrikaanse Eenheid, waardoor Somalië voor het eerst sinds 1991 vertegenwoordigd
was. Ook werd de eerste ambassadeur benoemd, en wel in Djibouti. Verder werd,
althans in theorie, vooruitgang geboekt in de oprichting van openbare instituties,
waaronder de politie, de ministeries, een belastingdienst, en een radiostation. Er
wordt thans nog gewerkt aan de verdere opbouw van een nationaal leger.
Een opsteker voor de TNG was ook de steun van een coalitie bestaande uit een deel
van de SNF en de Habar Gedir/Ayr in Kismayo. In juni 2001 liet deze coalitie,
onder de naam Juba Valley Alliance (JVA) weten dat ze een raad had opgericht die
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
16
het bestuur in Kismayo zou vormen. Deze raad associeerde zich aan de TNG.
Hiermee kan de kuststrook van Mogadishu tot aan Kismayo tot de invloedssfeer
van de TNG worden gerekend. Er kan evenwel niet worden gesproken van ferme
controle. De expansie van de TNG (lees: de Hawiye) wordt betwist door andere in
dit gebied actieve facties, waaronder de rest van het SNF, SPM en Birem.
In het algemeen kan worden gesteld dat de TNG de nationale pretenties vooralsnog
niet heeft kunnen waarmaken. Een belangrijk obstakel voor de TNG is het feit dat
ze zelfs Mogadishu nog altijd niet in zijn geheel beheerst (zie 2.4). Met name de
krijgsheer Musa Sudi Yalahow lijkt niet bereid zijn macht af te staan. Toen diens
plaatsvervanger, Omar Finish, in december 2001 verzoeningsbesprekingen
bijwoonde in Kenia (zie hieronder), naar verluidt zonder goedkeuring van Musa
Sudi, braken er in Mogadishu gevechten uit tussen aanhangers van beiden binnen
deze militie.
Dat de TNG ook in de eigen gelederen niet voldeed aan de hoge verwachtingen,
bleek toen de TNA begin november 2001 het kabinet na een motie van wantrouwen
naar huis stuurde. De president benoemde vervolgens Hassan Abshir Farah tot de
nieuwe premier, die op zijn beurt een nieuw kabinet formeerde. Van belang is dat
Abshir afkomstig is uit Garowe (Puntland) en lid van de Majerteen clan. Deze
achtergrond zou de banden met Puntland, waar deze clan dominant is (zie 2.1.2),
ten goede komen. Er zijn aanwijzingen dat de nadruk van de TNG verschuift van
internationale erkenning naar nationale verzoening.
Begin november 2001 vonden de eerste besprekingen plaats tussen de TNG en de
SRRC in Kenia. De leidende figuren van de SRRC (zie voetnoot 13) ontbraken
evenwel; om die reden hechtten waarnemers aan de slotverklaring geen groot
belang. Een tweede ronde van besprekingen vond plaats eind december 2001,
eveneens in Kenia. Ook hier werd geen doorbraak bereikt. Wel nam inmiddels de
internationale druk toe om tot verzoening te komen (zie hieronder).
Voor een beter begrip van de politieke verhoudingen is een opsomming van de
belangrijkste facties opgenomen in bijlage IV; in bijlage VI wordt een schematisch
overzicht van de tegenstellingen gegeven.
Internationaal
Internationaal is als gevolg van de gebeurtenissen van 11 september 2001 enige
verandering gekomen in de (afwachtende) houding van de internationale
gemeenschap jegens het vredesproces in Somalië. In het algemeen heeft de mening
post gevat dat failed states zoals Somalië, vanwege de mogelijk destructieve
gevolgen voor de hele wereld, niet langer genegeerd kunnen worden. Met name het
herbergen van fundamentalistische groeperingen (in de Somalische context met
name Al Ittehad Al Islamiya) wordt internationaal als risicofactor beschouwd. Dit
besef heeft (nog) niet geleid tot een substantiële intensivering van de internationale
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
17
hulp aan dit land. Wel is er sprake van grotere diplomatieke activiteit in diverse fora
(VN, EU, IGAD15).
De VN heeft het Arta-proces vanaf het begin gesteund. Reeds in september 2000
willigde het Credentials Committee van de VN de aanvraag van de TNG in om de
Somalische zetel bij de VN te mogen bekleden. De VN heeft sedertdien de steun
aan de TNG meerdere malen herhaald, maar gedwongen door de politieke realiteit
onderkent de VN ook dat het 'Arta-proces' verre van volledig is. De VN ziet de
veiligheidssituatie als zodanig onveilig dat er vooralsnog geen sprake kan zijn van
een alomvattend, ter plaatse opererend vredesopbouwprogramma. Niettemin
spreekt de Secretaris-Generaal van de VN van 'voorzichtig optimisme', mede met
het oog op de meest recente vredesinitiatieven onder auspiciën van de IGAD16.
De IGAD (waaruit het Arta initiatief oorspronkelijk voortkwam) heeft steeds
aangedrongen op verbreding van de dialoog in Somalië. Tijdens de top in Khartoum
in januari 2002 namen de regeringsleiders een resolutie aan waarin het belang van
de territoriale integriteit van Somalië werd herhaald en de partijen werden
opgeroepen om binnen twee maanden, onder auspiciën van Kenia en voorbereid
door de IGAD-ministers van Buitenlandse Zaken, te komen tot nieuwe
verzoeningsbesprekingen. Naar verluidt kwam deze verklaring niet zonder
problemen tot stand. Met name de positie van Ethiopië zou controversieel zijn
geweest, wegens de omstreden steun van dit land aan de oppositie van de TNG.
In februari 2002 werd besloten dat de drie 'frontlijnstaten', Kenia, Ethiopië en
Djibouti, het voorbereidende comité zouden vormen, terwijl de datum van de
verzoeningsbesprekingen werd uitgesteld tot de tweede helft van april 2002. Hierbij
moet worden bedacht dat Djibouti bondgenoot is van de TNG, terwijl Ethiopië de
SRRC steunt. Kenia is weliswaar min of meer neutraal, maar betwijfeld wordt of dit
land over de technische capaciteit beschikt om de verzoeningsbesprekingen te
leiden. De verwachtingen van deze conferentie zijn onder waarnemers niet
onverdeeld hoog gespannen. Een mogelijk cruciaal verschil met eerdere
vredesconferenties is de internationale (VS) druk op de buurlanden, met name
Ethiopië, om oplossingen in elk geval niet te frustreren. Deze druk had er in mei
2002 evenwel nog niet toe geleid dat de drie 'frontlijnstaten' op één lijn waren
gekomen. De reeds eerder uitgestelde conferentie werd verder uitgesteld tot juli
2002. Het staat nog geenszins vast dat de conferentie doorgaat.
Ook de EU heeft de partijen opgeroepen om in een constructieve dialoog (tussen
TNG, Somaliland, Puntland en anderen) te komen tot een herenigd Somalië. Dit
standpunt werd laatstelijk herhaald in een gemeenschappelijke verklaring van 1
februari 2002. In het bijzonder werden de partijen opgeroepen om gebruik te maken
van de door de IGAD gefaciliteerde dialoog.
15 IGAD: Inter-Gouvernmental Authority on Development, een intergouvernementale
regionale organisatie voor de Hoorn van Afrika. Donoren, waaronder Nederland, zijn hierbij
betrokken via het IGAD Partners Forum (IPF)
16 UNSC, Report of the Secretary General on the situation in Somalia, 21 februari 2002
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
18
2.3 Staatsinrichting
Gezien de feitelijke bestuurlijke fragmentatie in Somalië kan men niet spreken van
staatsinrichting, laat staan van 'de' staatsinrichting; de bestuurlijke situatie in de
verschillende delen van Somalië wordt hieronder dan ook apart behandeld. In een
aantal gebieden is een min of meer duidelijke en effectieve gezagsstructuur
ontstaan. Hierbij worden onderscheiden: Somaliland, Puntland, Mogadishu (TNG),
en de provincies Bay en Bakool (RRA). In de overige delen van het land is dit niet
het geval en wordt het dikwijls zeer lokale bestuur gevormd door factieleiders,
militieleden, clanoudsten, zakenmensen, religieuze leiders, shari'agerechtshoven
en/of andere gemeenschapsleiders, in zeer wisselende mate van harmonie.
Somaliland
Somaliland omvat de noordwestelijke provincies Awdal, Galbeed, Togdheer,
Sanaag en Sool (hoewel hegemonie over de twee laatstgenoemde provincies door
Puntland wordt betwist). Van alle regio's in Somalië is het regionale bestuur in
Somaliland het meest ontwikkeld. De Republiek Somaliland werd in 1991
uitgeroepen, maar is zoals reeds gesteld internationaal niet erkend. Tussen 1997 en
2001 kende de regio een overgangsgrondwet; na het referendum van mei 2001 werd
een definitieve Grondwet aangenomen. Deze Grondwet stipuleert onder meer een
scheiding van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten.
Aan het hoofd van de uitvoerende macht staat de 'president' als staatshoofd en
opperbevelhebber van het leger. In geval van diens overlijden neemt de vicepresident
zijn plaats in. De uitvoerende macht omvat verder een Raad van Ministers
met hun uitvoerende ministeries. Somaliland onderscheidt vijf regio's
(overeenkomend met de administratieve eenheden in het vroegere Somalië, in dit
ambtsbericht verder aangeduid als 'provincies'), met elk aan het hoofd een
gouverneur. Elke provincie bestaat uit een aantal districten (met elk een district
commissioner aan het hoofd) die elk weer een groot aantal dorpen omvatten. De
executieve beschikt over een leger van circa 18.000 man, een politiemacht van circa
6.000 man, en een geheime dienst, mukhabarat genaamd.
De wetgevende macht bestaat uit twee Kamers, de Volksvertegenwoordiging en de
Senaat (of Guurti', bestaande uit clanouderen). De Volksvertegenwoordiging heeft
82 leden, met een zittingsduur van vijf jaar en wordt direct gekozen (verkiezingen
moeten voor februari 2003 hebben plaatsgevonden). Naast wetgeving behoort
goedkeuring van benoeming van ministers en van de president van het
Hooggerechtshof tot de bevoegdheden. De Senaat heeft 82 leden met een
zittingsduur van zes jaar. De manier waarop de leden van de Senaat worden
gekozen en de vaststelling van hun bevoegdheden is nog niet definitief geregeld.
Volgens artikel 5 van de Grondwet is de wetgeving gebaseerd op de shari'a en
ongeldig als ze hiermee in strijd is.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
19
De rechterlijke macht wordt geleid door de president van het Hooggerechtshof. Dit
gerechtshof bewaakt de uitvoering van de Grondwet. De rechterlijke macht bestaat
verder uit een Procureur-Generaal, een Hof van Beroep, vier regionale hoven en
hoven van beroep, 18 districtshoven en een onbekend aantal shari'agerechtshoven.
In gebieden waar geen gerechtshoven zijn, functioneren traditionele bemiddelaars.
De wetgeving is nog onvolledig, zo gebruikt men nog de Somalische strafwet van
vóór 1991.
Puntland
Geografisch omvat Puntland de provincies Bari, Nugal en de noordelijke helft van
Mudug. Puntland claimt ook zeggenschap over Sanaag en Sool, gebaseerd op de
clansamenstelling in deze provincies. De Garowe Conferentie, de oprichtende
vergadering van het autonome Puntland, nam in 1998 een Handvest voor een
overgangsperiode van drie jaar aan, op grond waarvan een 'president', een kabinet
van negen ministers en een parlement van 69 leden werden benoemd. Met het einde
van de overgangsperiode in 2001 ontstond de noodzaak om het bestuur definitief
vorm te geven. Zoals in paragraaf 2.2 uiteengezet, leidde dit gegeven tot een
constitutionele crisis. In april 2002 bestond een feitelijke tweedeling van Puntland
in een invloedssfeer van Ali Jama en een van Abdullahi Yusuf, waarbij de grens
iets ten noorden van de plaats Garowe loopt. Ali Jama heeft alleen de instituties
overgenomen in de districten in zijn invloedssfeer; in het gebied van Yusuf is er
eigenlijk niets veranderd. Het grootste probleem ligt op het punt van de 'nationale'
(in deze context: het hoogste niveau van Puntland) instituties: die functioneren
feitelijk niet meer en het is op dat niveau dan ook niet mogelijk om aanspraak te
maken op overheidsdiensten.
De vergadering die Ali Jama tot 'president' had gekozen, besloot tot een verlenging
van de geldigheidsduur van het Handvest met drie jaar, in welke periode de
regering van Ali Jama met een permanente grondwet en verkiezingen zou moeten
komen.
Puntland kent geen Senaat of Hogerhuis. Politieke partijen zijn nog immer niet
toegestaan. Wel kent Puntland een politiemacht, die bestaat uit circa 18.000 man.
Hiervan is ongeveer eenderde Territorial Police ('stadspolitie'), met bureaus op
'nationaal', regionaal en lokaal niveau. De rest maakt deel uit van de paramilitaire
Field Police Force, ook wel Darawishta. Deze manschappen zijn gestationneerd in
kampen en treden op als mobiele macht in noodgevallen. Met de tweedeling van
Puntland (zie hierboven en in 2.2) ontstond een onduidelijke situatie; elk van de
rivaliserende leiders leek voor ordehandhaving terug te vallen op de hen getrouwe
milities (waaruit de politiemacht was samengesteld). Clanaffiliatie leek hierbij
belangrijker dan de formele 'staatsinrichting'. Naarmate de overkoepelende
overheid verzwakt of zelfs (tijdelijk) wegvalt, wordt clanaffiliatie weer
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
20
belangrijker17. Met de inname van Bosasso door Yusuf en het vertrek van Ali Jama,
begin mei 2002, is weer een nieuwe situatie ontstaan. Het is thans nog te vroeg om
te constateren dat de status quo ante is hersteld. Grootschalige gewelddadigheden
zijn evenwel nadien niet voorgekomen.
De shari'a is formeel de basis voor de wetgeving in Puntland. Hoe de shari'a zal
worden geïnterpreteerd en toegepast, via aanpassing van de bestaande seculiere
wetgeving, moet nog worden uitgewerkt. De structuur van de rechterlijke macht
dateert uit de eerste jaren van de onafhankelijkheid: gerechtshoven op district- of
regioniveau, hoven van beroep, een Hooggerechtshof en een Constitutioneel Hof.
Zoals hierboven gesteld, functioneert de overheid op 'nationaal' niveau niet, maar
op de niveaus daaronder wel tot op zekere hoogte effectief, onder meer blijkens de
relatieve rust.
Bay en Bakool
In de provincies Bay en Bakool is het Rahanweyn Resistance Army (RRA) sinds
juni 1999 de leidende militaire en politieke macht. Het RRA heeft vanuit Baidoa
een ferme controle over deze provincies, hierin militair gesteund door Ethiopië.
Hoewel er een begin gemaakt is met het opzetten van civiele bestuursstructuren is
nog nauwelijks sprake van machtenscheiding (tussen uitvoerende, wetgevende en
rechterlijke macht). De gerechtshoven onder de controle van het RRA zijn volgens
waarnemers semi-militaire hoven met willekeurige procedures18. Het bestuur is
over het algemeen effectief in het bewaren van de openbare orde. Op 1 april 2002
kondigde het RRA de oprichting af van de 'State of South-Western Somalia', als
autonome regio binnen Somalië. De beslissing kwam tot stand na beraadslagingen
van het leiderschap van het RRA en 70 clanoudsten. De leider van het RRA werd
benoemd tot president voor een periode van vier jaar. Hij zal worden bijgestaan
door twee vice-presidenten en een kabinet van 19 ministers. Voorts is er een
parlement met 145 leden. Het grondgebied omvat in theorie de provincies Bay,
Bakool, Lower Shabelle, Middle en Lower Juba; in de praktijk heeft het RRA
alleen zeggenschap over Bay en Bakool.
Mogadishu
De TNG beheerst ongeveer een kwart van Mogadishu volledig en andere delen van
de stad in verschillende mate. Het Transitional National Charter dat in Arta (zie
2.1.2) was overeengekomen, is de 'overgangsgrondwet' van de TNG. Zoals reeds
gesteld, is de TNG nog doende met het moeizame proces instituties van de grond af
op te bouwen. Er zijn ministeries opgericht, maar deze zijn nog zeer beperkt in
reikwijdte. Vooralsnog zijn ze gehuisvest in twee hotels, met een beperkt aantal
betaalde medewerkers. Er is een politiemacht die bestaat uit circa 3.500 man en een
leger van circa 4.000 man. De politie kent een formele structuur, bestaande uit een
hoofdcommandant ('national police commander') en 14 divisie-commandanten.
17 Hierbij is van belang dat Yusuf en Ali Jama tot verschillende subclans van de
Darod/Majerteen behoren
18 UN/Ecosoc: Report of the Independent Expert, 2002, p. 15
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
21
Aan het hoofd van het leger staat een chief of military. Beide groepen zijn duidelijk
te onderscheiden omdat ze verschillende uniformen dragen. Beide groepen zijn over
het algemeen goed getraind. Ze maken gebruik van hetzelfde materieel en er is tot
op zekere hoogte sprake van overlapping in de verantwoordelijkheden (handhaven
van de veiligheid).
In de praktijk, en dit geldt waarschijnlijk niet alleen voor leger en politie, zijn
formele structuren nog niet geworteld in de samenleving, in die zin dat ze niet
automatisch worden gezien als vertegenwoordiger van een neutrale overheid, los
van clanaffiliaties.
De wetgevende macht, de TNA, is samengesteld langs clanlijnen. De in dit
ambtsbericht gehanteerde zes clanfamilies zijn door de conferentie in Arta
gecategoriseerd in vier clanfamilies (Dir inclusief Isaaq, Hawiye, Darod en
Rahanweyn/Digil), die elk 44 zetels kregen. De minderheden, in Arta aangeduid als
de Alliance Clans Community kregen 25 zetels. De zetels van de clanfamilies zijn
op hun beurt weer verdeeld onder de clans. Daarnaast werden 25 zetels toebedeeld
aan vrouwen, die weer op clanbasis verdeeld zijn: vijf voor elk van de hierboven
genoemde clanfamilies en vijf voor de Alliance Clans Community.
De positie van de rechterlijke macht is onduidelijk. Aanvankelijk werden de in
Mogadishu opererende shari'ahoven geïntegreerd in de TNG. De indruk bestaat dat
inmiddels de rol van shari'ahoven feitelijk is overgenomen door de clanoudsten in
het desbetreffende gebied.
Lokale besturen in Centraal en Zuid-Somalië
In de rest van Centraal en Zuid-Somalië beperkt de invloed van de verschillende
bestuursvormen zich tot provinciaal of lokaal niveau. Hieronder een overzicht.
Een deel van Hiiran wordt beheerst door de USC/PM19-factie van de
Hawiye/Hawadle clan. Deze factie is een subfactie van het USC20. Clanoudsten
spelen een relatief belangrijke rol. Shari'agerechtshoven spelen een belangrijke rol
in de handhaving van het evenwicht tussen deze autoriteiten en milities. De
shari'agerechtshoven handhaven ook de orde, met behulp van politietroepen die uit
leden van de Hawadle clan zijn samengesteld. De Hawadle staan op gespannen voet
met de Galjaal. Deze spanning is in de verslagperiode incidenteel tot uitbarsting
gekomen (zie 2.4).
In de provincies Galgadud en Zuid-Mudug berust het bestuur bij de clanoudsten en
de shari'agerechtshoven. De shari'agerechtshoven zijn met name effectief in het
19 De Hawadle is een aan de Hawiye-clanfamilie geassocieerde clan.
USC/PM = United Somali Congress/Peace Movement
20 Report on Nordic fact-finding mission to Nairobi and the Middle Shabelle region of
Somalia 21 February - 6 March 1999, Danish Immigration Service/Swedish Immigration
Board (Copenhagen, 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
22
handhaven van de orde. De invloed van politieke facties is hier verhoudingsgewijs
gering.21
In de provincie Middle Shabelle weet de lokale sterke man, Mohammed Dheere, in
een straal van 100 tot 150 km. rondom de plaats Johwar de stabiliteit min of meer te
bewaren (zie ook 2.4).
In de provincie Gedo functioneerde sinds 1997 een provinciaal bestuur dat werd
beheerst door het Somali National Front (SNF). Het SNF wordt beheerst door de
Darod/Marehan clan. Het SNF is verdeeld geraakt in een factie die bestaat uit
Marehan oorspronkelijk afkomstig uit Gedo en een factie bestaande uit Marehan die
oorspronkelijk uit Galgadud afkomstig zijn (zie 2.4). Eerstgenoemde factie
domineert het noorden van Gedo, laatstgenoemde factie het zuiden. Het noordelijke
kamp steunt de SRRC, het zuidelijke kamp de TNG. Deze tegenstellingen bleven
oorzaak van tal van gewelddadigheden in deze provincie.
In Kismayo heerst nog altijd wanorde, ondanks de oprichting van een 'verenigd'
bestuur (Juba Valley Alliance , zie ook 2.2 en 2.4). De rest van de Juba-provicies
wordt beheerst door plaatselijke besturen van clanoudsten.
2.4 Veiligheidssituatie
Delen van het zuiden van Somalië bleven ook in de verslagperiode het toneel van
confrontaties tussen de aan Somalische clanfamilies gelieerde facties, met name die
van Hawiye en Darod, rond Kismayo. Daarnaast leidde verdeeldheid binnen
clanfamilies tot gevechten tussen steeds kleinere clanfacties (met name facties van
Hawiye clans of subclans in Mogadishu en Darod-clans in Kismayo). Parallel aan
deze conflicten liep dikwijls de scheidslijn tussen voor- en tegenstanders van de
TNG, dan wel tussen aanhangers van de TNG en van de SRRC.
Nieuw in de verslagperiode was met name de escalatie van 'binnenlands politieke'
problemen in Puntland tot gewapende confrontaties. In deze paragraaf wordt een
overzicht gegeven van de belangrijkste scheidslijnen. Er wordt niet gepretendeerd
een volledig overzicht te geven van alle gewelddadige incidenten.
De indeling van Somalië naar veiligheidssituatie, zoals die in vorige ambtsberichten
ook is gemaakt, is thans als volgt:
- het conflictgebied in Zuid-Somalië: Mogadishu, Kismayo, de omgeving van
deze steden en de provincie Gedo;
- het onzekere deel of overgangsgebied, in Zuid-Somalië: de provincies Lower en
Middle Juba en Lower en Middle Shabelle (voorzover niet in conflictgebied),
alsook de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië
21 South Mudug and Galgadud, UNDOS, Draft Preliminary Assessment Report (Nairobi,
July 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
23
- het relatief veilige deel van Somalië: de vijf noordwestelijke provincies Awdal,
Galbeed, Toghdeer, Sanaag en Sool, de noordoostelijke provincies Bari, Nugal
en het noorden van Mudug (tezamen Somaliland en Puntland), het zuiden van
Mudug, de centrale provincies Hiiran en Galgadud, en de zuidelijke provincies
Bay en Bakool.
Het conflictgebied in Zuid-Somalië
Het conflictgebied werd gekenmerkt door hoge intensiteit en frequentie van
gewapende conflicten, waarbij tal van burgerslachtoffers vielen. Deze conflicten
concentreerden zich in de verslagperiode in en rond de steden Mogadishu en
Kismayo en in de provincie Gedo.
Mogadishu bleef verdeeld tussen enerzijds rivaliserende factieleiders/krijgsheren,
waarvan Musa Sudi Yalahow de belangrijkste is, en anderzijds de
overgangsregering (TNG). In onderlinge confrontaties vielen regelmatig tientallen
doden. Sub-sub-clans van de Hawiye staan hier tegenover elkaar; volgens sommige
waarnemers gaat het al lang niet meer enkel om een clanconflict, maar tevens om
een economische machtsstrijd tussen elites22. De TNG beheerst thans ongeveer een
kwart van de stad volledig en andere delen van de stad in verschillende mate. Sinds
de oprichting van een politiemacht en een leger door de TNG worden de milities
van de shari'ahoven niet langer betaald door de zakenwereld in Mogadishu. Dit
heeft ertoe geleid dat voormalige militieleden die geen plaats hebben gekregen in de
politie of het leger, op hun beurt een veiligheidsrisico vormen. Voorts is de
(onregelmatige) betaling van politie- en legerpersoneel in de verslagperiode een
groot probleem geweest, met alle risico's vandien. De haven en de luchthaven
bleven gesloten.
Ook Kismayo is onveilig gebleven. De stad is thans in handen van de Juba Valley
Alliance (JVA), maar deze is niet in staat om de openbare orde te handhaven.
Confrontaties tussen milities van verschillende Darod-clans (met name tussen
Marehan- en Ogaden-clans en tussen Marehan-subclans onderling) duurden voort in
en om Kismayo.
De Ogadeni zijn, zoals vaker in het verleden, verdeeld in verschillende kampen in
de conflicten. Deze verdeeldheid heeft geen negatieve gevolgen voor de
betrekkingen van individuele Ogadeni met de andere Darod-clans, in de zin dat
Ogadeni zich niet meer in het gebied van een andere Darod clan zouden kunnen
begeven (vergelijk hoofdstuk 4.2).
Binnen de Marehan bestaan verschillende, elkaar deels overlappende scheidslijnen:
- tussen subclans die oorspronkelijk afkomstig zijn uit Abu Dwaq in de provincie
Galgadud (zij worden als 'nieuwkomers' of 'gasten' ofwel galti gezien) en
22 Vgl. UNCU Discussion Paper Talking Seriously about Somalia, 7 februari 2002:
"Orthodox explanations of the civil war in Somalia overstate the influence of clan conflict
and understate the economic stratification of society and the role of self-interested elites".
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
24
subclans die oorspronkelijk afkomstig zijn uit Gedo ('oorspronkelijken' ofwel
Asili of guri genaamd); de Reer Dini behoren tot de galti, de Reer Hassan tot
de asili;
- tussen aanhangers van de SRRC en van de TNG;
- tussen het noorden en het zuiden van Gedo;
- tussen individuele clanleiders; en
- tussen meer seculiere clanoudsten en meer fundamentalistische clanleden; deze
scheidslijn snijdt door alle clans.
De Reer Dini, aangevoerd door kolonel Barre, hebben zich met de Habar Gedir/Ayr
'verenigd' in de JVA en steunen de TNG; hun tegenstanders de Reer Hassan,
waarbij de prominente generaal Mohammed Siad Hersi Morgan zich aangesloten
heeft, hebben zich gelieerd aan de SRRC. De troepen van Morgan zouden al enige
tijd voorbereidingen treffen voor een offensief tegen Kismayo en mogelijk ook
Brava en Merka.
Dit aanhoudende conflict tussen Marehan-facties en hun bondgenoten is te
kenschetsen als een ernstig gewapend conflict, dat bijvoorbeeld gevolgen heeft voor
de betrekkingen tussen de Marehan uit Galgadud en de Darod (met name
Majerteen) in Puntland en daarmee de mogelijkheid voor Marehan uit Galgadud om
zich in het Darod-gebied te hervestigen (vergelijk hoofdstuk 4.2).
In de provincie Gedo verscherpte de tegenstelling tussen rivaliserende SNF-facties,
die elk een deel van de provincie domineren. Dit leidde verscheidene malen tot
gewapende confrontaties. De tegenstelling tussen JVA en SRRC culmineerde onder
meer in februari 2002 in gevechten bij de plaats Bardhere, waarbij tientallen
slachtoffers vielen. Er zou een frontlinie zijn ontstaan op 50 kilometer ten oosten
van Bardhere, waarbij troepen van kolonel Barre tegenover RRA-eenheden staan
(de militaire macht van de SRRC bestaat uit de milities van de SRRC-leden; RRAeenheden
hebben hierin een belangrijk aandeel). In april 2002 vond er zware strijd
plaats, met name in en rond de plaats Luuq. Ook in mei 2002 werden voortdurende
gevechten gemeld, met name in het noorden van de provincie.
Voorts laaide in maart/april 2002 in de grensplaats Bula Hawa het conflict op
tussen twee Darod/Marehan subclans (Reer Hassan en El Dhere), waarbij tientallen
slachtoffers vielen. In mei 2002 braken weer gevechten uit in dezelfde plaats. De
stad (van circa 20.000 inwoners) zou inmiddels grotendeels verlaten zijn door de
burgerbevolking, die een veilig heenkomen zocht in de Keniaanse plaats Mandera,
vlak over de grens.
Het overgangsgebied in Zuid-Somalië
De provincies in het overgangsgebied (Lower en Middle Juba en Lower en Middle
Shabelle) hadden in de verslagperiode in verschillende mate te maken met
oplaaiend geweld, waarbij vele tientallen doden vielen. Deels kan dit geweld
worden verklaard door dezelfde politieke en clantegenstellingen die in het
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
25
conflictgebied een rol spelen, deels was het geweld puur van lokale aard
(bijvoorbeeld conflicten over land, water of weidegronden). Waar dit voorkwam
was het geweld minder frequent en geografisch minder geconcentreerd dan in het
conflictgebied. Hieronder wordt ingegaan op de veiligheidssituatie in dit gebied,
voorzover bekend per provincie.
In de provincies Lower- en Middle Juba is sprake van conflicten tussen Marehanen
Ogaden-subclans, alsook tussen Marehan- en Ogaden-subclans onderling. Voor
een deel gaat het hier om dezelfde scheidslijnen als die met betrekking tot Gedo zijn
geschetst. Troepen van generaal Morgan voerden enkele malen strijd met die van de
JVA, onder meer in augustus en oktober 2001 bij de plaatsen Jilib en Bu'aale. In
Middle Juba zijn voorts onderlinge confrontaties gemeld van Bantu en van Shekhal.
Lower Shabelle wordt gedomineerd door Hawiye, maar hun dominante positie
wordt betwist door daar woonachtige clans en minderheden, alsmede door milities
van shari'ahoven. In december 2001 werd er melding gemaakt van gevechten bij de
plaats Afgoi, tussen nomaden van de Hawiye/Abgal en boeren van de Digil/Gare,
toen de Abgal er zochten naar weidegronden voor hun vee. Er vielen 25 doden in
twee dagen. De TNG stuurde een militaire eenheid naar het gebied om de partijen te
scheiden. Ook de Bimal betwist in dit gebied de dominantie van de Hawiye; een
Bimal factie heeft zich aangesloten bij de SRRC (zie 2.2).
De provincie Middle Shabelle wordt beheerst door verschillende Hawiye-clans,
waarbij conflicten tot op het sub-sub-sub-clan-niveau sluimeren en incidenteel aan
de oppervlakte komen. Volgens een VN-onderzoeksmissie is de veiligheidssituatie
in deze provincie stabiel. Wel lijken veiligheidsgaranties voor VN-personeel
afhankelijk te zijn van één persoon, en is de situatie voor het VN-personeel daarom
kwetsbaar23.
Er zijn in de verslagperiode geen berichten geweest van grootschalig geweld op de
eilanden voor de kust van Zuid-Somalië. De oorspronkelijke bewoners, de Bajuni,
een kleine en ongewapende minderheid, staan evenwel nog immer zwak ten
opzichte van de overheersende Hawiye-clans, die eerder bewezen hebben niet voor
geweld terug te deinzen (zie ook 3.4.1). Om die reden wordt dit gebied vooralsnog
beschouwd als behorend tot het overgangsgebied.
Het relatief veilige deel van Somalië
In de verslagperiode hebben zich in Somaliland geen gewapende confrontaties van
enige omvang voorgedaan. Deels ligt de redelijk homogene clansamenstelling van
dit gebied hieraan ten grondslag. In de provincies Galbeed en Toghdeer vormen
Issaq-clans de meerderheid; in de provincie Awdal de Dir (Gadabursi)24, terwijl in
23 UNSC, Report of the SG on the situation in Somalia, febr. 2002, p. 5. Hoewel die
persoon niet met naam wordt genoemd, gaat het vermoedelijk om Mohammed Dheere, die
sinds een jaar vanuit Johwar de dienst in dit gebied uitmaakt.
24 UNDOS, Studies on Governance: Awdal Region, 1997
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
26
de provincies Sanaag en Sool Darod clans (Dulbahante en Warsangeli) overheersen.
Het gezag van de overheid van Somaliland over deze twee oostelijke provincies is
overigens beperkt. Naarmate in Somaliland de overheid sterker is geworden, is het
belang van de clan als bepalende factor afgenomen. 'President' Egal is voorstander
van partijvorming op basis van politieke tegenstellingen in plaats van op clanbasis,
hetgeen inmiddels door aanvaarding van de Grondwet is geïnstitutionaliseerd.
De regering van Somaliland verleent prioriteit aan het handhaven van de veiligheid,
zoals blijkt uit het feit dat circa 55%25 van het budget wordt besteed aan politie- en
veiligheidsdiensten. De kosten zijn zo hoog doordat grote aantallen ex-militieleden
en -overheidssoldaten in dienst worden gehouden, in afwachting van het vinden van
ander werk. De politie in Somaliland slaagt erin de openbare orde te handhaven,
hetgeen niet wil zeggen dat er geen mensenrechtenschendingen zouden voorkomen.
Op eventuele mensenrechtenschendingen wordt ingegaan in hoofdstuk drie van dit
ambtsbericht.
Een illustratie van de groeiende effectiviteit van de overheid is bijvoorbeeld de
toename van het aantal strafzaken bij de rechtbanken in Somaliland. Volgens een
VN-rapport uit 1999 is dit niet zozeer het gevolg van een stijgende criminaliteit,
maar een indicator van groeiend vertrouwen van de bevolking in het rechtssysteem
en een effectiever opererende politie26.
De redelijk stabiele politieke situatie in Puntland van de afgelopen jaren is fors
onder druk komen te staan met het aflopen van de overgangstermijn van deze
autonome regio in juni 2001. Zoals reeds gesteld in 2.2 leidde dit tot de afzetting
van 'president' Yusuf, begin augustus 2001. Hierbij vonden met name in Bosasso
gewapende confrontaties plaats tussen milities van Yusuf en diens rivaal Haji Nur,
waarbij voorzover bekend circa 20 doden en 60 gewonden vielen. Op 6 augustus
2001 trok Yusuf zich terug uit Bosasso en verplaatste hij zich naar Galcayo (in het
oorspronkelijke woongebied van zijn subclan Omer Mohamud/ Majerteen).
Onderweg werden bij een demonstratie tegen Yusuf in de plaats Gardo nog drie
burgers gedood en tien gewond door zijn militie.
Drie maanden later, in november 2001, laaiden de gevechten, ditmaal tussen Yusuf
en de inmiddels gekozen nieuwe 'president', Ali Jama, weer op. Op 21 november
2001 vielen bij gevechten in de stad Garowe twaalf doden en 40-100 gewonden en
slaagde Yusuf erin om de stad te veroveren. Het is niet bekend is hoeveel burgers
onder de slachtoffers waren. Ali Jama trok zich vervolgens terug naar Bosasso.
Sindsdien trachtten de clanoudsten in Puntland het conflict vreedzaam op te lossen,
doch zonder duurzaam resultaat. Niettemin keerden inwoners van Garowe die
tijdens de gevechten de stad hadden verlaten, begin december 2001 weer terug naar
25 UNDP, Human Development Report Somalia, 2001, p. 55
26 UNDOS, Assessment of the Judiciary System of Somaliland, 1999, p. 4
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
27
huis27. Er ontstond een de facto tweedeling, waarbij de grens net boven de plaats
Garowe liep.
Begin mei 2002 zette Yusuf de tegenaanval in. Zonder veel geweld wist hij op 8
mei Bosasso in te nemen en Ali Jama te verdrijven. Naar schatting vielen bij
gevechten, die slechts een uur duurden, tien doden en 15 gewonden. Op gezag van
Yusuf werden de ter plekke aanwezige NGO's gesommeerd te vertrekken. Op 22
mei liet hij weten dat de veiligheidssituatie zodanig was verbeterd dat deze
organisaties konden terugkeren. Verslagen milities van Ali Jama zouden het gebied
rondom Bosasso echter nog onveilig maken door geld afhandig te maken van
handelaren en gewone reizigers. Verwacht wordt dat Yusuf zal ingrijpen om hier
een einde aan te maken.
Sindsdien zijn er geen berichten geweest van gewelddadigheden, maar de situatie
kan allerminst stabiel genoemd worden. Yusuf oefent weliswaar effectieve controle
uit over Bosasso en Galcayo, maar dit kan niet gezegd worden van de rurale
gebieden, van de stad Gardo en wellicht ook niet van de stad Garowe. Deze
effectieve controle houdt in dat in de steden Bosasso en Galcayo het woord van
Yusuf wet is, dat zijn militie de macht in handen heeft en dat deze militie niet
uitgedaagd wordt door anderen. In Garowe is een voormalig minister onder Yusuf
de sterke man, maar niet duidelijk is waar diens loyaliteit ligt. In de rurale gebieden
van Puntland is de macht in handen van lokale leiders: op veel plaatsen de
traditionele clanoudsten, maar op andere plaatsen personen die door waarnemers als
'bandieten' worden gekenschetst.
In het gebied tussen Johwar in de provincie Middle Shabelle en Beled Weyn in de
provincie Hiiran bestaat een oud conflict tussen Hawadle- en Galjaal-clans. De
Hawadle steunen thans de TNG, terwijl de Galjaal door krijgsheer Aidid werden
aangezet om de Hawadle aan te vallen28. De plaats Beled Weyn is verdeeld tussen
beide clans: de Hawadle aan de oostkant van de rivier, de Galjaal aan de westkant.
De spanning tussen deze clans is in de verslagperiode niet verdwenen. Zo deed zich
er in maart 2002 een incident voor, toen de president van de TNG een bezoek aan
de stad wilde brengen. De Galjaal maakten met militair vertoon duidelijk dat hij er
niet welkom was. Na uitvoerige onderhandelingen werd het bezoek afgeblazen. Er
vonden echter geen grootschalige geweldsuitbarstingen plaats.
Al met al kan Hiiran nog immer tot het relatief veilige gebied gerekend worden,
daar de intensiteit van het conflict in het hogergenoemde deel van deze provincie in
de verslagperiode beperkt is gebleven en in de rest van Hiiran geen gewelddadige
incidenten zijn gemeld.
In de verslagperiode deden zich in Mudug en Galgaduud incidenteel lokale
conflicten voor. Zo werd in januari 2002 melding gemaakt van clangevechten
27 IRIN: Residents returning to Garowe, 2.12.01
28 Ken Menkhaus: Somalia, a situation analysis, november 2000
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
28
tusssen Habar Gedir/Sa'ad en Dir in het dorp Afbarwaqo, 200 kilometer ten oosten
van Galcayo, waarbij zo'n 40 doden zouden zijn gevallen. Het betrof een lokaal
conflict over schaarse hulpbronnen dat na bemiddeling van clanoudsten werd
bijgelegd. In maart 2002 vielen negen doden bij clangevechten in de buurt van de
plaats Haradere in Mudug.
De provincies Bay en Bakool maken deel uit van het traditionele woongebied van
de Rahanweyn clanfamilie. Ook Bantu gemeenschappen verblijven van oudsher in
Bay en Bakool, evenals leden van andere minderheidsgroepen (zoals zuidelijke
Midgan, Ashraf) en al dan niet tot Rahanweyn geassimileerde Hawiye subclans. In
deze provincies heeft gedurende de verslagperiode, en in feite sinds de verdrijving
van de troepen van Aidid uit Baidoa in juni 1999 door het RRA (zie 2.1.2), een
relatief stabiele situatie bestaan. Hoewel er nog incidenten voorkomen, oefent het
RRA duidelijk de controle uit over het grondgebied. De aanzienlijke militaire macht
van het RRA speelt hierbij een rol. Incidenten lijken vooral van lokale aard, zoals
een gevecht over een kamelendiefstal in mei 2001, waarbij zeven doden vielen.
De verdeeldheid binnen de Rahanweyn over deelname aan de TNG, waarvan in het
begin van het Arta-proces sprake was, lijkt in de verslagperiode beslecht in het
voordeel van de 'harde lijn' (anti-TNG). Dit ging gepaard met enkele confrontaties
en met arrestatie en detentie van TNG-aanhangers (zie 3.3.6). Het RRA maakt thans
een belangrijk deel uit van de SRRC. De houding ten aanzien van de TNG werd
geïllustreerd in een incident in januari 2001, toen de voorzitter van de TNA en de
minister van Onderwijs van de TNG een bezoek brachten aan Baidoa. Hun konvooi
werd aangevallen door RRA-milities, waarbij negen doden vielen. De twee wisten
te voet te ontkomen en bereikten later veilig Mogadishu.
In de maanden na de vorming van de 'South-West State' (zie 2.3) kwam evenwel
een nieuwe tegenstelling aan het licht, te weten tussen de leider van het RRA,
Shatiguduud, en zijn beide plaatsvervangers. Op 1 en 4 juli 2002 kwam deze
spanning tot gewelddadige uitbarstingen in Baidoa, waarbij 27 doden vielen na
gevechten tussen getrouwen van beide kampen. Ofschoon bemiddeling werd
opgestart om de spanning te verminderen, is de uitkomst ervan nog onduidelijk.
De controle over het grondgebied door het RRA wil dus niet zeggen dat er in dat
gebied geen mensenrechtenschendingen voorkomen. Ondanks gewelddadige
incidenten kan worden gesteld dat frequent grootschalig en willekeurig geweld
achterwege bleef. Ook hogergenoemde VN-missie constateerde de trend van
verbetering van de veiligheidssituatie in Bay en Bakool; volgens deze missie bieden
de RRA-autoriteiten in Baidoa geloofwaardige veiligheidsgaranties voor VNpersoneel29.
De betrokkenheid van Ethiopië en Eritrea
29 UNSC, Report of the SG on the Situation in Somalia, febr. 2002
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
29
Sinds februari 1999 leken Ethiopië en Eritrea verwikkeld in een 'proxy-oorlog' in
Somalië waarbij zij elk bepaalde strijdende facties steunden (met wapens en/of
troepen) als onderdeel van de eigen bredere strijd om regionale invloed en
bondgenoten. Met de sluiting van de staakt-het-vuren overeenkomst tussen Ethiopië
en Eritrea in juni 2000 en het vredesakkoord in december 2000 is een einde
gekomen aan deze 'proxy-oorlog'. Er zijn thans geen harde aanwijzingen voor
Eritrese inmenging in Somalië. Voor Ethiopië kan dit niet gesteld worden.
Al voordat de oorlog tussen Ethiopië en Eritrea uitbrak (mei 1998) waren er
berichten van Ethiopische acties in Somalië.30 De geschiedenis van de betrekkingen
tussen Ethiopië en Somalië wordt gekenmerkt door 'wantrouwen, vijandelijkheid en
oorlog'31. Tegen deze achtergrond kwam de (huidige) Ethiopische premier, Meles
Zenawi, in 1991 aan de macht, terwijl tegelijkertijd de Somalische staat uiteenviel.
Aanvankelijke Ethiopische steun aan vredesinitiatieven in Somalië maakte spoedig
plaats voor een meer op eigenbelang gericht beleid. Dit behelsde in het bijzonder
het in bedwang houden van islamitisch-fundamentalistische groepen (waaronder Al
Ittehad al Islamiya) en Ethiopische rebellengroepen in Somalië (waaronder het
Oromo Liberation Front en het Ogaden National Liberation Front) in het gebied in
Somalië grenzend aan de Ethiopische regio Somali en het Ogaden-gebied. Evenals
vorige regimes, koos de regering van Zenawi meer en meer voor de militaire optie.
Tot op de dag van vandaag heeft Ethiopië een sterke militaire aanwezigheid aan
haar grens.
Naast beheersing van de oostgrens, beschouwt Ethiopië ook toegang tot zeehavens
als een cruciaal belang. Naarmate de Ethiopische relatie met Eritrea respectievelijk
Djibouti verslechterde, nam het belang van de havens in Somalië voor Ethiopië toe.
Dit alles maakte dat Ethiopië baat ziet bij een relatief zwak c.q. een verdeeld
Somalië. Dat stelt de Ethiopische regering immers in staat die krachten te
ondersteunen die het eigenbelang het beste dienen.
Ethiopië heeft Abdiqasims regering niet formeel erkend; men ziet de TNG als één
van de partijen in Somalië. Ethiopische steun lijkt met name uit te gaan naar die
partijen, die instrumenteel kunnen zijn in het tegengaan van islamitisch
fundamentalisme. Bij de aanval van de afgezette 'president' van Puntland,
Abdullahi Yusuf, op Garowe in november 2001 (zie 2.2) werd hij volgens diverse
bronnen gesteund door een duizendtal Ethiopische troepen, die erop uit zouden zijn
geweest om Al Ittehad uit Puntland te verdrijven. In het kader van de 'oorlog tegen
het terrorisme' lijkt Ethiopië zich sinds 11 september 2001 meer te veroorloven. De
Ethiopische autoriteiten ontkenden overigens elke betrokkenheid. Het land sloot
zich aan bij de IGAD-resolutie van januari 2002 (zie 2.2).
30 EIU, Country Report Somalia, 1st and 2nd quarter 1998
31 IRIN: Ethiopia-Somalia, an uneasy relationship, jan. 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
30
2.5 Sociaal-economische situatie32
Volgens de internationale maatlat voor sociale ontwikkeling, de UNDP Human
Development Index, is de bevolking van Somalië een van de armste ter wereld33.
Dit is grotendeels te wijten aan de burgeroorlog en het ontbreken van een centrale
overheid gedurende de afgelopen tien jaar. Sociale voorzieningen als onderwijs en
gezondheidszorg werden zeker in het zuiden vrijwel weggevaagd34, terwijl de
productieve sectoren (voornamelijk veeteelt en landbouw) zwaar hebben geleden.
De armoede werd vervolgens weer oorzaak van conflicten, bijvoorbeeld doordat
jongeren bij gebrek aan werk of opleidingsmogelijkheden geen andere keuze zagen
dan zich aan te sluiten bij de milities. Ook leidden de armoede (en met name het
gebrek aan onderwijs voor de kinderen) en de conflicten tot een grote uittocht van
met name de beter opgeleide Somaliërs (tussen de 15 en 20% van de vooroorlogse
bevolking van Somalië zou in het buitenland verblijven). De armoede is ongelijk
verdeeld: werklozen in de steden, alleenstaande vrouwen, ontheemden en leden van
minderheidsgroepen hebben het meest te lijden.
Werkloosheid is nog altijd een groot probleem, verergerd door grote aantallen
ontheemden en teruggekeerde vluchtelingen en door de noodzaak ex-militieleden te
herintegreren, maar ook doordat Somali mannen vele beroepen niet in
overeenstemming achten met hun status. Tal van beroepen zijn voorbehouden aan
minderheidsgroepen (bouw, nijverheid, in zekere mate de landbouw, etc.), die
hiermee in hun onderhoud voorzien. De dagelijkse consumptie van qat35 heeft grote
economische gevolgen: niet alleen daalt de productiviteit, ook kost de aankoop van
qat een groot deel van het gezinsinkomen.
Zoals reeds gesteld bestaat er een zeer laag niveau van overheidsvoorzieningen,
zoals onderwijs en gezondheidszorg. De medische voorzieningen zijn over het
algemeen gebrekkig en zijn voor een groot gedeelte afhankelijk van internationale
(non-gouvernementele) organisaties. Daarnaast is er een groot gebrek aan adequaat
getraind medisch personeel. Oorzaken hiervan zijn dat veel artsen het land hebben
verlaten en medische opleidingen vrijwel niet meer functioneren.
Door het ontbreken van een overheid ontvangt Somalië geen ontwikkelingshulp van
overheid (of internationale organisatie) tot overheid. Ontwikkelingshulp levert dan
32 Informatie in 2.5 is grotendeels afkomstig uit: UNDP, Human Development Report
Somalia 2001, en EIU, Country Reports Somalia, 2000-2001
33 Somalië zou volgens het HDR Somalia 2001 uitkomen "near the bottom of world
rankings in human development" (p. 37)
34 In vele gebieden zijn inmiddels weer lagere scholen opgericht met hulp van nietgouvernementele
organisaties en internationale organisaties als UNESCO. In september
1998 opende in Somaliland de eerste universiteit, de Amoud University, zijn deuren.
35 Qat (of 'khatt') is een milde drug. Het kauwen van verse qat-blaadjes is traditioneel
onder Somalische mannen. In de afgelopen jaren is het gebruik in sommige delen van het
land (onder andere Somaliland) echter aanzienlijk toegenomen. Grote hoeveelheden worden
ingevoerd uit Ethiopië en Kenia.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
31
ook, vergeleken met andere landen, nog slechts een geringe bijdrage aan de
Somalische economie, nadat Somalië in de jaren tachtig behoorde tot de grootste
ontvangers van ontwikkelingshulp per hoofd van de bevolking in de wereld. In het
noorden beginnen Somaliland en Puntland wederopbouwhulp te ontvangen, veelal
via particuliere en VN-kanalen. In het zuiden wordt voornamelijk noodhulp
verleend, in geval van droogte of overstromingen en aan ontheemden als gevolg
van de burgeroorlog. Nederland besteedde in 2001 USD 3,2 miljoen in Somalië,
verdeeld over wederopbouwhulp en noodhulp, en was daarmee de op vijf na
grootste donor.
Recente economische ontwikkelingen
De laatste jaren doet zich in bepaalde regio's en onder bepaalde bevolkingsgroepen
wel degelijk weer enige economische ontwikkeling voor, met name in de handel en
de overige dienstensector, die vooral baat blijken te hebben bij de afwezigheid van
belastingen (dan wel in het geval van Somaliland en Puntland, het lage niveau van
belastingen) en overheidsregels. De handel via de havens van Berbera en Bosasso is
gegroeid, mede doordat Ethiopië een deel van zijn in- en uitvoer naar deze havens
heeft verlegd nu de haven van Assab als gevolg van het conflict met Eritrea voor
Ethiopië gesloten is. In Somaliland wordt infrastructuur herbouwd met geld uit
belastingen (met name in- en uitvoerheffingen), maar ook met particulier geld uit de
diaspora. Er is een aantal Somaliërs uit de diaspora teruggekomen. Het per capita
inkomen en de inschrijvingspercentages aan lagere scholen zijn in de afgelopen
jaren gestegen. De afgenomen intensiteit en frequentie van gewapende conflicten,
en de daaraan gelieerde afname van massale migratiestromen, hebben eveneens een
positief effect op de economische situatie36.
Tegenover deze positieve ontwikkelingen staat een aantal recente ontwikkelingen
die de economische situatie negatief hebben beïnvloed.
In de eerste plaats het in september 2000 door Saoedi-Arabië ingestelde
invoerverbod van vee, wegens de melding in dat land van een aantal gevallen van
Rift Valley fever. Andere Golfstaten volgden dit voorbeeld. Dit verbod is
ingrijpender dan dat in 1999, omdat het alle soorten vee betreft en van toepassing is
op alle belangrijke exportlanden in de Hoorn. De economische gevolgen van dit
invoerverbod zijn vooral in Somaliland en Puntland aanzienlijk, omdat daarmee de
belangrijkste bron van inkomsten wegvalt. Inmiddels hebben alleen de Verenigde
Arabische Emiraten het invoerverbod opgeheven; andere arabische landen
handhaven het verbod vooralsnog.
Daarnaast is sprake van een devaluatie van de Somalische Shilling, doordat de
TNG (dan wel de zakenwereld van Mogadishu) in de verslagperiode grote
hoeveelheden nieuw gedrukte Shillings in circulatie bracht. De devaluatie van de
36 UNDP, Human development Report Somalia, 2001, p.37
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
32
Shilling ten opzichte van de dollar wordt geschat op 100% over 2001. De in
Somaliland gehanteerde munteenheid, de Somaliland Shilling, daalde tussen
augustus en november 2001 zo'n 40% in waarde.
Voorts wordt gewezen op de negatieve gevolgen van de sluiting van het bank- en
telecommunicatiebedrijf Al Barakaat, in het kader van de 'oorlog tegen het
terrorisme'. Dit bedrijf droeg zorg voor de overmakingen van grote bedragen van
en naar het buitenland. Volgens de Amerikaanse regering zouden er banden bestaan
tusssen het Somalische bedrijf Al Barakaat en de extremistische Al Qaedabeweging.
Om deze reden sloot de Amerikaanse regering de vestigingen van Al
Barakaat in de VS en riep haar bondgenoten op om hetzelfde te doen. De regering
van de Verenigde Arabische Emiraten, waar het hoofdkantoor van Al Barakaat
gevestigd was, voldeed aan deze oproep. Gevolg van de sluiting was dat
overmakingen vanuit het buitenland, waar veel Somaliërs van afhankelijk zijn37,
bemoeilijkt werden. De sluiting van Al Barakaat wil overigens niet zeggen dat het
hele systeem van informele financiële overmakingen, hawilaad genaamd, is lam
gelegd. Deels zijn de activiteiten overgenomen door andere bedrijven.
Ook heeft het land te maken met periodiek terugkerende droogtes. Met name in het
zuiden van het land (vooral Gedo) kwamen in de verslagperiode voedselcrises voor.
Vanwege de veiligheidssituatie zijn Middle en Lower Juba, Gedo, Lower Shabelle
en Benadir niet of slecht bereikbaar voor humanitaire organisaties. Om de ernst van
de problemen te onderstrepen, kenschetste de VN-vertegenwoordiger voor Somalië
in december 2001 het land als staande 'aan de rand van een economische
ineenstorting die zijn gelijke in de geschiedenis niet kent'38. De zwakke groepen in
de samenleving, waaronder ontheemden, worden door de economische problemen
het zwaarst getroffen.
2.6 Samenvatting
De Transitional National Government (TNG) is er nog immer niet in geslaagd om
haar gezag te vestigen over meer dan een deel van Mogadishu. De oppositie tegen
de TNG, losjes verenigd in de Somali Restoration and Reconciliation Council
(SRRC), is niet in staat gebleken een alternatief te bieden. De tegenstelling leidde
op diverse plaatsen in Somalië tot gewelddadige confrontaties. Tegelijkertijd zijn
beide kampen in de verslagperiode een dialoog aangegaan, waaraan de benoeming
van een nieuwe premier van de TNG in november 2001 en de hernieuwde
internationale aandacht voor Somalië na '11 september' een nieuwe impuls gaven.
De (niet openlijke) steun van Ethiopië aan de SRRC bleek een belangrijk obstakel,
ook in IGAD-kader, om tot resultaten te komen.
37 Het jaarlijke bedrag van overmakingen door Somaliërs uit het buitenland wordt
geschat op 200-500 miljoen USD.
38 Press Briefing on situation in Somalia, Randolph Kent, UN Humanitarian
Coordinator, 3 december 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
33
De regio's in Noord-Somalië die lange tijd gekenmerkt werden door relatieve
stabiliteit, gingen in de verslagperiode door een periode van politieke spanning.
In Somaliland bevestigde de bevolking door middel van een referendum over de
nieuwe Grondwet de overgang naar een meerpartijendemocratie en de keuze voor
onafhankelijkheid van de rest van Somalië. De overgangstermijn van 'president'
Egal werd uiteindelijk in januari 2002 met een jaar verlengd, zij het niet zonder
tegenstand van de inmiddels beter georganiseerde politieke oppositie. Somaliland
houdt zich tot op heden afzijdig van de dialoog tussen TNG en SRRC.
In Puntland leidde het einde van de overgangsperiode (en daarmee de expiratie van
de overgangsgrondwet en de ambtstermijn van 'president' Yusuf) in juni 2001 tot
een constitutionele crisis. Yusuf werd uiteindelijk vervangen maar wist door middel
van geweld het grondgebied van Puntland weer onder zijn controle te krijgen.
Tijdens militaire confrontaties, die plaatsvonden in augustus 2001 in Bosasso,
november 2001 in Garowe en mei 2002 in Bosasso, vielen in totaal enkele
tientallen doden.
Terwijl de relatieve stabiliteit in Puntland werd verstoord, werd deze in de
zuidelijke provincies Bay en Bakool geconsolideerd. Het RRA oefent een ferme
controle uit over dit grondgebied. Er is sprake van het begin van opbouw van een
civiel bestuur. Op 1 april 2002 werd het gebied formeel uitgeroepen tot autonome
regio, onder de naam State of Southwestern Somalia. Overigens geldt ook hier dat
een doorgaans relatief stabiele veiligheidssituatie niet betekent dat er geen
mensenrechtenschendingen voorkomen. Deze worden behandeld in het volgende
hoofdstuk.
In de rest van Zuid- en Centraal Somalië bleef het in de verslagperiode onrustig. De
steden Mogadishu en Kismayo en omliggend gebied, alsook de provincie Gedo
bleven onveilig. Ook in andere delen van Zuid-Somalië (vooral in Middle en Lower
Juba) kwamen gewelddadige conflicten voor, zij het in mindere mate. In Centraal
Somalië waren intensiteit en frequentie van gewelddadigheden relatief gering.
Deels waren deze conflicten lokaal van aard, deels lag de scheidslijn tussen TNG en
SRRC eraan ten grondslag.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
34
3 Mensenrechten
3.1 Waarborgen
Door het uiteenvallen van de Somalische staat in 1991 zijn de Grondwet en de
overige nationale wetgeving, evenals Somalië's ondertekening van internationale
verdragen, niet langer effectief. Hiervoor in de plaats zijn in verschillende delen van
Somalië alternatieve rechtssystemen ontstaan.
In Somaliland en Puntland zijn (ontwerp-)Grondwetten aangenomen; het proces
van uitwerking in lagere wetgeving is nog gaande. In andere regio's in Somalië
worden verschillende rechtssystemen toegepast, gewoonlijk gebaseerd op (een
combinatie van) traditioneel recht, de shari'a, wetgeving uit de periode van
onafhankelijkheid vóór Siad Barre en uit de periode Barre.39 Een groot probleem
wordt gevormd door het ontbreken van actuele wetgeving met betrekking tot
eigendom van land en gebouwen. Dit klemt temeer daar deze zaken de basis
vormen voor conflicten.40
In andere delen van Somalië functioneren nog steeds shari'ahoven. Deze hoven
hebben - vergeleken met de daaraan voorafgaande periode van wetteloosheid -
verbetering gebracht op het gebied van de openbare orde. Hier staat tegenover dat
sommige shari'astraffen, zoals amputatie van handen in geval van diefstal, of
steniging in geval van overspel, in strijd zijn met internationaal aanvaarde
mensenrechten. Ook is een eerlijke procesgang niet in alle gevallen gegarandeerd41.
Overigens zijn in de verslagperiode geen gevallen van amputatie of steniging
bekend geworden.
In deze omstandigheden is de naleving van mensenrechten in Somalië voornamelijk
afhankelijk van de relatie tussen bestuur en bevolking in het desbetreffende gebied.
Onderstaand wordt voor de verschillende delen van Somalië beschreven hoe de
relatie tussen bestuur en bevolking van invloed is op het gedrag van het bestuur op
het gebied van de mensenrechten. Hierbij wordt met name gedoeld op (op het
individu) gerichte mensenrechtenschendingen. Massale, willekeurige schendingen
zijn omschreven in 2.4 (Veiligheidssituatie).
Somaliland
In Somaliland is de historische ontwikkeling van de leidende politieke beweging, de
SNM, in dit verband van doorslaggevend belang. In de tijd dat de SNM zijn strijd
39 UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Special
Rapporteur, Ms. Mona Rishmawi
40 Comments on the Action Plan for Somalia adopted by the High Level Working Group
on Asylum and Migration, Amnesty International (Brussel, 1 december 1999)
41 De Speciale VN-Rapporteur geeft aan dat een oordeel over het functioneren van het
rechtssysteem pas mogelijk zou zijn na een zorgvuldige studie (UN/ECOSOC, 2000, par.63)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen
35
tegen Barre begon (eerste helft tachtiger jaren) bleek er weinig internationale steun
te mobiliseren. De SNM moest zijn kracht zoeken in de eigen achterban, de
bevolking van het oude Somaliland. Reeds in 1986 richtte men de Guurti, de Raad
van Clanoudsten, op en integreerde deze binnen de SNM. Toen Somaliland zich in
1991 onafhankelijk verklaarde, had de SNM al tien jaar de tijd gehad om zich te
wortelen in de samenleving. De Onafhankelijkheidsverklaring door
vertegenwoordigers van de Issaq, Darod/Harti en Dir, versterkte het draagvlak van
de SNM-regering onder de bevolking. Ook de perioden van verzet tegen de SNMregering
(1992, 1994-96) werden door soms langdurige onderhandelingen tussen de
verschillende belangengroepen opgelost.
De regering van Somaliland is dan ook nauw verbonden met de eigen bevolking,
zonder afhankelijk te zijn van externe krachten. Misbruik van macht door de
regering zou direct tot een reactie uit die samenleving leiden. Systematische
schending van mensenrechten zou door de diverse belangengroepen niet worden
getolereerd42. De Guurti speelt een belangrijke en matigende rol in de vertaling van
de Grondwet, die gebaseerd is op de shari'a, in lagere wetgeving.
Dit beeld is in zekere zin bevestigd door de gebeurtenissen naar aanleiding van de
Arta-conferentie. Terugkerende deelnemers werden aanvankelijk gearresteerd maar,
gezien de verdeeldheid onder de bevolking ten aanzien van de TNG, na korte tijd
weer vrijgelaten om op die wijze politieke spanningen te verminderen.
Puntland
In Puntland is de regering vooralsnog minder geworteld in de samenleving dan in
Somaliland. De leidende politieke beweging, het Somali Salvation Democratic
Front (SSDF), werd van oudsher gesteund door het buitenland en was (en is) meer
dan het SNM gericht op het conflict in het zuiden van Somalië. Met de vorming van
een regionale regering in de afgelopen twee jaar is een politiek proces van
samenwerking met de verschillende belangengroepen in de eigen regio (ook de
Warsangeli en Dulbahante in Sanaag en Sool, zie 2.4) ingezet. Ook in Puntland
geldt dat de samenleving flagrant machtsmisbruik door de regering niet zou
tolereren en een tegenreactie zou ontketenen. De poging van Abdullahi Yusuf om
eigengereid zijn ambtstermijn te verlengen, in de zomer van 2001, werd ook niet
geaccepteerd. Zoals in 2.2 is uiteengezet, leidde dit tot een tegenreactie van
clanoudsten, die vervolgens na enkele maanden vergaderen een nieuwe 'president'
benoemden. Zoals reeds gesteld, zijn de problemen evenwel nog niet opgelost.
Direct na de machtsover- (dan wel terug-)name door Yusuf in mei 2002 waren er
onbevestigde berichten van mensenrechtenschendingen jegens aanhangers van Ali
Jama. Er zouden mensen zijn neergeschoten en voorvallen van marteling geweest.
Hierover is nadien verder geen bericht meer ontvangen.
42 o.a. uit: Draft: Rebuilding from the Ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Hargeysa,
Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
36
Centraal en Zuid-Somalië
In de rest van Somalië, inclusief in Mogadishu, zijn de besturen lokaal van aard en
over het algemeen zwak ontwikkeld. Rechtsstatelijke waarborgen zoals die in het
Westen gangbaar zijn, bestaan hier niet. Dit wil echter niet zeggen dat de besturen
een autoritair dan wel totalitair bewind voeren. Traditionele vormen van overleg en
consensusvorming doen hier opgeld.
In geheel Somalië zijn er geen aanwijzingen dat vervolging uitsluitend op grond
van het behoren tot een bepaalde clan of minderheidsgroep voorkomt. Wel is het in
conflict- en overgangsgebieden zo dat, ten tijde van een gewapend conflict tussen
twee (sub)clans, leden van deze (sub)clans een risico lopen te worden gegijzeld,
mishandeld of gedood, indien zij in handen vallen van de andere (sub)clan. In het
eigen gebied is de (sub)clan in staat hiertegen bescherming te bieden. Minderheden,
die immers geen partij zijn bij conflicten tussen clans, lopen niet het risico op een
dergelijke behandeling als (vermeend) lid van de 'tegenpartij' (zie verder 3.4.1). Zij
lopen, met name in de conflictgebieden, wel het risico slachtoffer te worden van
oorlogsgeweld, omdat zij relatief weerloos zijn.
3.2 Toezicht
De TNG is erkend als rechtmatig vertegenwoordiger van Somalië bij de VN.
Internationaal toezicht uit hoofde van de verdragen waarbij dit land partij is, wordt
evenwel bemoeilijkt door het feit dat de TNG slechts een zeer klein deel van het
land beheerst. Er is dan ook (nog) geen sprake van rapportage door de TNG aan de
verscheidene verdragscomités. Wel is er een vorm van internationaal toezicht door
middel van een Onafhankelijke Deskundige voor Somalië, die jaarlijks aan de VNMensenrechtencommissie
rapporteert. Sinds juni 2001 is dat dr. Ghanim Alnajjar,
die daarmee de vorige Deskundige, Mona Rishmawi, opvolgde.
Ook dragen rapportages van de diverse in Somalië werkzame VN-organisaties
(waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten), het
Internationale Rode Kruis (ICRC), en andere internationale NGO's (waaronder
Amnesty International) bij aan het toezicht op naleving van de mensenrechten.
In Somalië is een groeiend aantal lokale mensenrechtenorganisaties actief. In
Somaliland zijn dit o.a. Somaliland Horn Watch en Samatalis (een overkoepelende
organisatie van mensenrechten-NGO's). In Mogadishu werken de Dr. Ismail
Juma'le Human Rights Organization en het Peace and Human Rights Network, dat
21 Somalische NGO's verenigt en zich met name sterk maakt voor
vredesinitiatieven en vrouwenrechten. Deze NGO's worden voorzover bekend niet
in hun werk gehinderd.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
37
3.3 Naleving en schendingen
Hieronder wordt de naleving en schending van een aantal klassieke grondrechten in
de verschillende delen van Somalië behandeld, voorzover specifiek bekend.
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Somaliërs zijn zeer sterk in onderlinge communicatie, zonodig buiten de media om.
De orale traditie is sterk ontwikkeld; de radio is dan ook het belangrijkste medium
voor massacommunicatie, maar er zijn ook vier TV-stations43. Veel Somaliërs
beluisteren buitenlandse zenders zoals de BBC die dagelijks een programma
uitzendt in de Somalische taal. De geschreven pers bestaat voornamelijk uit kranten
met een kleine oplage, die in de grotere steden verschijnen. In Mogadishu
verschijnen ongeveer twintig dagbladen. Somaliland heeft twee onafhankelijke
kranten plus een overheidskrant, naast een Engelstalig weekblad. Inmiddels heeft
ook het internet zijn intrede gedaan in Somalië. In oktober 2000 werd in Hargeisa
de eerste lokale internetprovider operationeel. Inmiddels zijn er zelfs in Mogadishu
al twee internetproviders.
Volgens de Onafhankelijke Deskundige van de VN voor Somalië bestaat de
vrijheid van meningsuiting in hoge mate in Mogadishu, Somaliland en Puntland.
Dit laat onverlet dat er in de verslagperiode ook een aantal incidenten heeft
plaatsgehad van hinder, arrestatie en detentie van journalisten. Dit geldt voor alle
delen van het land, inclusief Somaliland en Puntland.
Zo werden eind augustus 2001 twee journalisten in Puntland gerarresteerd en
enkele dagen vastgehouden. Zij werkten beiden voor dagbladen in Bosasso en
werden beschuldigd van 'het publiceren van onjuiste informatie'. Dit betrof een
artikel over een verkrachtingszaak, dat de reputatie van Puntland zou schaden. In
mei 2002, na de machtsover/terugname door 'president' Yusuf werd het radio- en
TV-station Somali Broadcasting Corporation in Bosasso (Puntland) gesloten, naar
verluidt wegens de kritische berichtgeving over Yusuf.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
In het dagelijks leven wordt de vrijheid van vereniging en vergadering in het
algemeen weinig in de weg gelegd. Te denken valt hierbij aan de vele 'qat'-café's,
43 Lokale radio zenders zijn o.a: BBC Somali Service, Bosasso FM, Horn Afrik Radio,
Radio Baidoa, Radio Free Somalia, Somali Television Network Radio, Voice of the Holy
Koran, Voice of the People, Voice of the Republic of Somalia, Voice of the Republic of
Somaliland. TV-zenders zijn: Horn Afrik, Somaliland Television, STV en TV Burco
(bron: UNDP Human Development Report 2001, p. 87)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
38
waar mannen zich dagelijks verzamelen om de meest uiteenlopende onderwerpen te
bespreken, waaronder zeker ook politieke kwesties. Vele clans en facties hielden
bijeenkomsten in de loop van het jaar, zij het in de conflict- en overgangsgebieden
gewoonlijk onder strikte veiligheidsmaatregelen om zo zichzelf te beschermen. In
formele zin (bijvoorbeeld met betrekking tot partijvorming) bestaat wel een aantal
beperkingen van de zijde van de (lokale) autoriteiten.
In Somaliland kan tot op zekere hoogte publiekelijk oppositie worden gevoerd. In
juni 2000 stemde het parlement in met een wet die de vorming van politieke
partijen toestaat. De nieuwe Grondwet bevestigt de vrijheid van vereniging.
Inmiddels zijn er zeven politieke partijen geregistreerd. Hoewel de 'regeringspartij'
domineert, kan niet gesteld worden dat de oppositie stelselmatig gedwarsboomd
wordt. Wel werden in augustus 2001 vijf traditionele leiders (sultans) gearresteerd
en tien dagen vastgehouden, wegens hun vermeende oppositionele activiteiten. Ook
een negental clanleiders dat onder huisarrest was gesteld wegens 'het houden van
een verboden bijeenkomst' werd na twee weken met rust gelaten. De vrijlatingen
werden bewerkstelligd na intensieve bemiddeling door lokale religeuze leiders en
zakenmensen. Het geeft aan dat het regime open staat voor maatschappelijke druk
en zich geen brute repressie permitteert.
In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner. Politieke partijen zijn er, zoals
gesteld in 2.3, niet toegestaan. Gedurende de verslagperiode werd weliswaar een
aantal vreedzame demonstraties toegestaan, maar ook is melding gemaakt van
excessief politiegeweld tegen deelnemers. Zo viel er bij een demonstratie in
Bosasso in februari 2001 een dode en elf gewonden door toedoen van politie en
veiligheidsdiensten44.
In de 'Grondwet' van de TNG, het Transitional National Charter, wordt niet
gesproken over de vrijheid van vereniging en vergadering. Zoals reeds gesteld is de
TNA langs clanlijnen samengesteld. In theorie bestaat er in Mogadishu een verbod
op demonstraties. In de praktijk vinden ze wel plaats, zoals onder meer eind
september 2001 toen massaal geprotesteerd werd tegen de VS en voor Osama bin
Laden. De slechte veiligheidssituatie in Mogadishu vormt de voornaamse beperking
van de vrijheid van vergadering.
Een aantal lokale NGO's functioneert in Somalië. Naast de bovengenoemde
mensenrechtenorganisaties kunnen worden genoemd Coalition for Grassroots
Women Organizations, Somali Women's Campaign for Political Participation,
SORA, Horn Relief, Committee of Concerned Somali, en Peace and Development
Center.
44 US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, 2002, p. 2
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
39
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
De overgrote meerderheid van de Somaliërs is soennitisch moslim. Er is een sterke
sociale druk om de islamitische tradities na te leven. In Somaliland en Puntland is
de shari'a als basis van de (ontwerp-)Grondwet genomen. In verschillende gebieden
van Somalië zijn shari'ahoven invloedrijk. In delen van Somalië komt, over regioen
clangrenzen heen, de islamitisch-fundamentalistische beweging Al-Ittehad voor,
met name in Gedo, Galgadud en Puntland.
Er is een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap. Mensen die openlijk
verklaren geen moslim te zijn, kunnen worden lastig gevallen. De lokale traditie
verbiedt zending onder moslims; dit wordt dan ook niet getolereerd. Internationale
christelijke hulporganisaties kunnen in Somalië in het algemeen wel ongestoord
werken.45
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Somaliërs kunnen in het algemeen vrij het land in en uit reizen. De staatsgrenzen
worden nauwelijks gecontroleerd. Dit is overigens in lijn met een eeuwenoude
nomadische traditie. Daarnaast is het ook eenvoudig om de buurlanden te bereiken
door de lucht of over zee. Indien men via een luchthaven het land binnenkomt of
uitreist is een paspoort of reisdocument in het algemeen nodig. De controle is
evenwel op zijn best weinig complex te noemen. Vaak wordt er bij inreis een
geldbedrag gevraagd.
Door het wegvallen van een centrale overheid in 1991 is er geen officieel erkende
instantie meer die Somalische paspoorten uitgeeft of de geldigheidsduur ervan
verlengt. Somalische paspoorten zijn in Somalië en de buurlanden op de markten te
koop. Somalische paspoorten of andere reisdocumenten kunnen voorts in principe
worden afgegegeven door Somalische missies die reeds bestonden voor het
uiteenvallen van de Somalische staat in 1991, bijvoorbeeld in Genève. Ook blijken
Somaliërs paspoorten te verwerven van buurlanden Kenia, Ethiopië, Jemen en
Djibouti door zich uit te geven voor staatsburgers van die landen. Nederland erkent
Somalische paspoorten uitgegeven of verlengd na 31 januari 1991 niet. Ook
paspoorten uitgegeven door de autoriteiten van Somaliland worden internationaal
niet erkend. De TNG heeft te kennen gegeven een nieuw Somalisch paspoort te
willen uitgeven, maar dit is nog niet in de praktijk gebracht.
Binnen Somalië wordt de bewegingsvrijheid niet ingeperkt door regelgeving. In de
praktijk legt de veiligheidssituatie echter beperkingen op. Zo kunnen in het 'relatief
45 US Department of State, Country Report on Human Rights Practices 2001, p.9 en
Country Report on Religious Freedom, 2001, p. 2; UN/ECOSOC, Situation of human
rights in Somalia, 1999
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
40
veilige deel van Somalië' (zie 2.4) Somaliërs in het algemeen vrij en veilig reizen.
Er is tamelijk vrij verkeer tussen de noordoostelijke en noordwestelijke regio's, en
tussen de noordoostelijke regio's en de aangrenzende regio's in het zuiden. Zo
nodig zullen Somaliërs daarbij wel hun voorzorgen nemen (bepaalde plaatsen en
tijden vermijden, in groepen reizen, etc.). Banditisme is niet uit te sluiten; dit treft
ook vaak buitenlandse, vooral westerse reizigers en hulpverleners, die dan ook
gewoonlijk onder gewapend escorte reizen.
In het overgangsgebied van Somalië en in de conflictgebieden zijn de risico's van
reizen groter, met name in de buurt van steden of andere locaties waar strijd wordt
geleverd. Buiten deze locaties is reizen veiliger, maar vormen banditisme, illegale
wegversperringen en onverwachte incidenten risico's.
Aan leden van Bantu bevolkingsgroepen worden door de Somalische clans soms
beperkingen in hun bewegingsvrijheid opgelegd (zie 3.4.1).
3.3.5 Rechtsgang
In Somalië bestaat geen uniform rechtssysteem dat het recht op een eerlijk proces
overeenkomstig internationale normen kan garanderen. Met de desintegratie van de
staat stortten ook het oude wettelijk kader, de rechtsspraak en het sanctiesysteem in.
Verschillende gemeenschappen in Somalië passen thans verschillende regels toe.
Deze regels berusten op traditioneel recht, gewoonterecht, de shari'a, de wetgeving
uit de periode van onafhankelijkheid vóór Siad Barre of die uit de periode Barre, of
een combinatie van deze systemen. Over het algemeen is in die gebieden waar het
bestuur verder is ontwikkeld, de rechtsgang formeler geïnstitutionaliseerd. Dit laat
onverlet dat zelfs in Somaliland de kwaliteit van de rechtsgang (naar internationale
maatstaven) zwak is.
De eerste Somalische wetten na de onafhankelijkheid werden opgesteld met behulp
van VN-deskundigen uit verschillende landen (Egypte, Pakistan, India en Italië),
met als resultaat dat het Somalische recht een mengsel vormde van verschillende
systemen. Er waren in die tijd geen shari'agerechtshoven, en de rechterlijke macht
was grotendeels onafhankelijk. Vóór en in de eerste jaren na de onafhankelijkheid
nam de invloed van het traditionele clansysteem van conflictoplossing (materiële
compensatie voor misdaden, het betalen van de zogenaamde diya, tussen de
betrokken clangroepen, zie voetnoot 9) af. In de latere jaren van Barre werd, met de
afname van het vertrouwen in het moderne juridische systeem en de opkomst van
het clandenken, het traditionele systeem weer in toenemende mate toegepast als een
efficiënte manier van conflictoplossing. Ook de toepassing van shari'arecht kwam
op. Als gevolg van deze complexe historie hebben vele Somaliërs weinig
vertrouwen in moderne rechtsspraak. De naleving van de wetten wordt in de meeste
gebieden afgedwongen door de clanoudsten, de clanmilities, en/of de
shari'amilities.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
41
In 2.4 is reeds ingegaan op het geldende rechtsstelsel in de diverse regio's van
Somalië. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat in gebieden waar traditioneel
gewoonterecht, shari'arecht of een combinatie van beide wordt gebruikt, geen recht
op beroep bestaat, noch het recht zich te laten vertegenwoordigen door een
advocaat.46 In het algemeen kan voorts worden gesteld dat de rechtsgang in alle
regio's van het land in de praktijk wordt gehinderd door gebrekkige infrastructuur,
onvoldoende getrainde (en betaalde) rechters en rechtbankpersoneel, corruptie en
beïnvloeding, en andere beperkingen.
3.3.6 Arrestaties en detenties
Ontvoering en gijzeling komen in de conflict- en overgangsgebieden van Somalië
nog steeds regelmatig voor, zonder dat hierover bijzonderheden naar buiten komen.
Bij gebrek aan geldende wetgeving met bijbehorende waarborgen zijn 'arrestaties'
overigens per definitie willekeurig. Hieronder wordt met name ingegaan op politiek
gemotiveerde arrestaties.
In Somaliland werd eind juli 1999 de noodwet geschrapt, die de basis vormde van
de speciale veiligheidscomité's. Deze comité's konden opdracht geven tot een
arrestatie zonder arrestatiebevel en personen veroordelen zonder proces. Dit wil
evenwel niet zeggen dat willekeurige arrestaties niet meer voorkomen. Met name
op het punt van deelname aan de TNG hebben de Somalilandse autoriteiten zich
aanvankelijk tamelijk intolerant getoond. Uiteindelijk bleek de reactie van de
autoriteiten tamelijk mild. Diverse deelnemers aan de Arta-conferentie werden bij
terugkeer in Somaliland gearresteerd en korte tijd vastgehouden. De geldende
habeas corpus-wetgeving werd (tijdelijk) opgeschort. In de verslagperiode werd een
aantal politieke tegenstanders gedurende korte tijd vastgehouden, waaronder de in
2.2 genoemde sultans. Ook de vooraanstaande opposant Suleiman Gaal werd in mei
2001 twee weken vastgehouden.
Evenals in Somaliland werd in Puntland de politie het bevel gegeven om
terugkerende deelnemers aan de Arta-vredesconferentie te arresteren. Zo werden in
februari 2001 in Bosasso 15 clanoudsten zonder aanklacht gearresteerd en zonder
proces tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld47. Een week later werden de
veroordeelden evenwel onvoorwaardelijk vrijgelaten, na protesten van aanhangers.
Een van de betrokkenen verklaarde niet slecht behandeld te zijn48.
In de door het RRA gecontroleerde provincies Bay en Bakool speelde dezelfde
verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders van de TNG. Het pleit lijkt inmiddels
46 US Department of State: Somalia Country Report on Human Rights Practices, 2002, p.6
47 Amnesty International, afdeling vluchtelingen, in een brief aan de Tweede Kamer
d.d. maart 2001
48 IRIN, Bosaso elders released, 22 februari 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
42
beslecht in het voordeel van het anti-TNG kamp. In maart en september 2001 werd
een aantal clanoudsten gearresteerd die voor de TNG waren, op beschuldiging van
het zaaien van tweedracht binnen de Rahanweyn-clanfamilie. Niet bekend is of ze
thans nog vast zitten.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Er zijn geen berichten bekend van foltering, bijvoorbeeld door factieleiders of
milities in het overgangs- of conflictgebied. Niet uitgesloten kan worden dat
voorvallen niet naar buiten zijn gekomen. Wel maakte geweld in de diverse
gewapende conflicten honderden willekeurige slachtoffers, zowel doden als
gewonden. Vooral burgers en in het bijzonder kinderen, vrouwen, ouderen en leden
van minderheidsgroepen werden getroffen. Ook banditisme maakte, met name in
het overgangs- en conflictgebied, slachtoffers. Sommige straffen opgelegd door de
shari'ahoven zijn in strijd met internationaal aanvaarde mensenrechten (amputatie
van ledematen, steniging).
Het in Somalië wijdverbreide gebruik van vrouwenbesnijdenis (FGM) wordt
behandeld in 3.4.4.
De omstandigheden in de gevangenissen variëren per regio, maar zijn over het
algemeen slecht49.
3.3.8 Verdwijningen
Er zijn dezerzijds geen berichten bekend van politieke verdwijningen. Overigens
zouden in de overgangs- en conflictgebieden dergelijke verdwijningen gemakkelijk
voor de buitenwacht (media, non-gouvernementele organisaties) te verbergen zijn
geweest. In het relatief veilige gebied zouden dergelijke verdwijningen naar
verwachting niet ongemerkt kunnen plaatsvinden.
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
Bij de verschillende gewapende conflicten zijn in het afgelopen jaar honderden
slachtoffers gevallen, in meerderheid burgers. Voor de duidelijkheid: het betreft
hier naast buitengerechtelijke executies met name willekeurige slachtoffers van
geweld tussen diverse facties en milities. Het onderscheid is echter, bij gebrek aan
exact feitenmateriaal, moeilijk aan te geven (nog afgezien van de vraag wat in de
Somalische context 'gerechtelijk' is). Ook onder (internationale) hulpverleners
49 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, januari 2002; en OHCHR: A mission
Report on the Prison Conditions in Puntland, juni 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
43
vielen weer enkele dodelijke slachtoffers. Er bestaan in de verslagperiode geen
berichten van politiek gemotiveerde moorden.
3.3.10 Doodstraf
De doodstraf wordt door plaatselijke autoriteiten in Centraal en Zuid-Somalië
regelmatig uitgesproken en in een beperkt aantal gevallen ook uitgevoerd. Zo werd
bijvoorbeeld in juli 2001 een militielid door de RRA-autoriteiten geëxecuteerd
wegens moord. Het traditionele recht kent de doodstraf voor moord als de familie
of de clan van het slachtoffer niet tot overeenstemming komt met de familie of de
clan van de dader over de compensatieregeling. Ook de shari'ahoven kennen de
doodstraf (bijvoorbeeld steniging in geval van overspel). De wet in Somaliland kent
de doodstraf voor moord. De voltrekking ervan wordt evenwel doorgaans afgewend
door betaling van compensatie (diya). Ook in Puntland bestaat de mogelijkheid van
de doodstraf, maar er zijn geen gevallen bekend van tenuitvoerlegging.
3.4 Positie van specifieke groepen
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de positie van een aantal specifieke
groepen, achtereenvolgens van minderheden; bepaalde, aan clans gerelateerde
groepen; vrouwen; en minderjarigen. Tot slot volgen enkele opmerkingen over
gedwongen rekrutering.
3.4.1 Minderheden50
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de positie van de niet-Somali
minderheden in het algemeen. Hierna wordt in het bijzonder ingegaan op de
belangrijkste groepen, te weten de Bantu, Benadiri, Bajuni, de beroepskasten
(Midgan, Tumal en Yibir ofwel Gaboye), en Eyle.
Hoewel de Somalische cultuur veelal als homogeen wordt beschouwd, geldt dit in
feite alleen voor de dominante Somali cultuur van de nomadische Darod-, Hawiye-,
Issaq en Dir-clanfamilies. Onder de vermeende homogeniteit schuilt een
aanzienlijke bevolking van landbouwende Somali clanfamilies en van niet-Somali
minderheden. De van de landbouw levende Somali clanfamilies Rahanweyn en
Digil worden door de nomadische Somali clanfamilies als minder 'nobel'
beschouwd. Nog lager is de status van de niet-Somali minderheden, die naar
schatting 2 tot 15% van de Somalische bevolking uitmaken.51 De niet-Somali
50 Grotendeels gebaseerd op: Report on Minority Groups in Somalia; zie verder
specifieke verwijzingen. Minderheden zijn gedefinieerd in 2.1.1.
51 De CIA, in zijn World Factbook 1999, schat 15%; de Library of Congress (US) schat
minder dan 2%.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
44
minderheden kennen geen clanstructuur dan wel een clanstructuur die veel minder
uitgesproken is dan die van de nomadische Somali clanfamilies. Om die reden
worden de minderheden ook wel 'clanlozen' genoemd. Traditioneel vielen deze
minderheden buiten de Somali (clan)wet, waardoor zij geen bescherming genoten
tenzij een Somali clan had geaccepteerd hen te beschermen. Verschillende vormen
van affiliatie en integratie van minderheden met Somali clans kwamen voor, en
konden leiden tot bescherming van de minderheid door de clan. Huwelijken van
Somali met leden van minderheidsgroepen zijn traditioneel niet toegestaan
(ofschoon in de praktijk er wel voorbeelden van bekend zijn). In het algemeen
hadden de minderheden zwaar te lijden onder de gewapende conflicten, daar zij
ongewapend waren en door hun beroepen veelal over enige financiële middelen
beschikten. Zij waren gemakkelijke slachtoffers van roof, plundering en moord
door milities.
Vele leden van de minderheidsgroepen in het zuiden zijn in de loop van de
burgeroorlog gevlucht, met name naar Kenia en westerse landen, maar ook naar
Somaliland en Puntland. Het voortbestaan van een aantal minderheden in Zuid-
Somalië als groep met hun specifieke cultuur zou op het spel staan.52 Volgens
sommigen heeft zich in de jaren '90 de laatste fase afgespeeld van een proces van
verdrijving van minderheden van hun grondgebied door de Somali clans, dat al veel
eerder was begonnen.
In het conflictgebied is de positie van minderheden nog als slecht te kenmerken.
Voor de leden van de minderheden geldt in dit gebied nog steeds dat zij, eerder dan
de Somali, slachtoffer kunnen worden van intimidatie en misbruik door gewapende
leden van de milities. Niettegenstaande deze onveiligheid is het niet zo dat alle
personen die tot een bepaalde minderheidsgroep behoren voor (op de persoon
gerichte) vervolging hebben te vrezen wegens het behoren tot die minderheid. Zoals
uit het onderstaande moge blijken, is voorts differentiatie per minderheid geboden.
De situatie is niet voor alle minderheden hetzelfde.
Wat de positie van minderheden in het relatief veilige deel van Somalië betreft,
wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Het is niet exact bekend hoeveel en welke minderheden in Somalië bestaan
(hebben). Hieronder volgt voor een aantal belangrijke minderheden -
achtereenvolgens de Bantu, Benadiri (of Reer Hamar), Bajuni, de beroepskasten
(Midgan, Tumal en Yiber ofwel Gaboye), en de Eyle - een korte beschrijving van
hun kenmerken en van hun huidige woonplaatsen in Somalië.
52 Minority children of Somalia, in: War: The Impact on Minority and Indigenous
Children, Minority Rights Group International (1997)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
45
Bantu
De Bantu53 bevolkingsgroepen stammen af van de oorspronkelijke bevolking van
Zuid-Somalië en van bevrijde Bantu slaven uit latere perioden. De meeste Bantu
zijn geassimileerd in lokale Somali clans (met name Rahanweyn) of hebben zich als
beschermelingen bij hen aangesloten.54 Huwelijken met Somali zijn echter
zeldzaam. Zij wonen langs de oevers van de twee rivieren (Juba en Shabelle), het
gebied tussen de rivieren en langs de kust. Afhankelijk van hun woonplaats spreken
zij het (Somali) dialect van de Rahanweyn of het (Somali) dialect van de Benadiri,
naast wellicht een Bantu-taal. Zij zijn veelal landbouwers, maar ook zijn er
verstedelijkte groepen met een veelheid aan beroepen (bouw, kleinbedrijf). De
Bantu (evenals de Rahanweyn en de Digil) hebben geleden onder het bewind Barre,
door de nationalisatie van hun landbouwgronden en door plunderingen ten tijde van
de verdrijving van Barre. Vele Bantu zijn gevlucht, veelal binnenlands. In dit
verband kan worden vermeld dat de Amerikaanse regering een groep van 10.000 tot
12.000 Bantu vluchtelingen in aanmerking brengt voor hervestiging in de VS.
De beschrijving van de situatie van de Bantu in Lower Shabelle van eind 1997 geldt
grotendeels nog steeds en voor geheel zuid-Somalië: de Bantu maken een groot
deel uit van de bevolking van dit gebied. Hun economische rol wordt niet erkend.
Segregatie wordt nog sterk doorgevoerd door etnische Somali. Deze discriminatie
is meer feitelijk dan formeel: er zijn geen wetten die de Bantu verbieden bepaalde
beroepen uit te oefenen, markten te bezoeken, scholen te bezoeken, etc., maar deze
handelingen worden sociaal onaanvaardbaar geacht. Een verandering in positieve
zin is dat de Bantu in Arta, als een van de minderheden, voor de eerste maal in hun
geschiedenis een vorm van politieke vertegenwoordiging hebben gekregen, met zes
zetels in de TNA. Hierbij kan wel worden aangetekend dat deze zes zetels (2,5 %
van alle zetels) volgens de Bantu zelf niet in verhouding staan tot de grootte van de
groep (volgens één schatting zelfs 20-25% van de bevolking).
De Onafhankelijke Deskundige van de VN voor Somalië beschrijft de situatie van
de Bantu in de provincie Hiiran als volgt. De landbouwende Bantu-gemeenschap is
deels in hun woongebied gebleven. Tijdens de burgeroorlog (1991-92) zijn zij
systematisch van hun land verdreven in de richting van de rivier, waardoor zij nu zo
dicht langs de rivier wonen dat zij bij overstromingen de eerste slachtoffers zijn.
Soms worden zij gedwongen tot dwangarbeid op de grote plantagebedrijven of in
de steden. Ook worden zij beperkt in hun bewegingsvrijheid: Bantu in de provincie
Hiiran hebben toestemming nodig om naar Beled Weyn te gaan; zij hebben hun
eigen markt en mogen zich niet mengen onder de rest van de bevolking. Zij hebben
minder toegang tot onderwijs dan de Somali.55
53 Andere benamingen zijn: jar(e)er, habash, shanqila, adoon, gosha, mushunguli,
dalgolet, molema, mlima, watoro, oji; zie: Report on Minority Groups, p.31, 32
54 UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, November 1997),
p. 3, 14 e.v.; en Minority Rights Group International, Minority children of Somalia,
55 UN/ECOSOC, Situation of human rights in Somalia, 1999; in haar rapport van 2000
stelt de Onafhankelijke Deskundige dat de situatie terzake onveranderd is gebleven
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
46
Een aantal Bantu (naar schatting enkele duizenden) is gevlucht naar Somaliland en
Puntland. Een beschrijving van hun positie in deze relatief veilige gebieden is
opgenomen in hoofdstuk 4.2.
Benadiri
Sinds de negende eeuw vestigden zich in de steden Mogadishu, Merka en Brava
aan de kust mensen van o.a. Perzische, Indiase, Arabische en later Portugese
afkomst. Zij mengden zich in verschillende mate met de oorspronkelijke bevolking
en met latere nieuwkomers. Tegenwoordig worden ze gewoonlijk aangeduid als
Benadiri. Deze term is afgeleid van Benadir, de naam van de administratieve
eenheid Groot-Mogadishu, en is dus oorspronkelijk een geografische aanduiding en
geen etnische. De term Benadiri werd niet als zodanig gebruikt vóór de
burgeroorlog en correspondeert niet met enige goed gedefinieerde sociologische of
etnische realiteit.
Ook de term Reer Hamar is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk
van de bevolking van Hamar (de naam van een wijk in Mogadishu, ook wel
gebruikt voor heel Mogadishu). De term Reer Hamar wordt tegenwoordig zowel in
enge als in brede zin gebruikt. In enge zin doelt de term op de Benadiri die in
Mogadishu wonen of uit Mogadishu afkomstig zijn. In brede zin wordt de term
Reer Hamar gebruikt als synoniem voor de Benadiri. In dit ambtsbericht wordt Reer
Hamar in brede zin gebruikt; uit oogpunt van consistentie wordt echter bij voorkeur
de term 'Benadiri' gebruikt. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat de situatie van
de Reer Hamar (in enge zin gebruikt) op het gebied van mensenrechten of
veiligheid afwijkt van de situatie van andere Benadiri.
Ook de term Reer Brava is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk
van de bevolking van Brava. De term Reer Brava wordt tegenwoordig gebruikt om
de Benadiri die in Brava wonen of uit Brava afkomstig zijn aan te duiden.
De Benadiri hechten in het algemeen minder belang aan hun genealogische
afstamming dan de Somali clans; desondanks is het leven van deze
gemeenschappen op afkomst gebaseerd. Elke Benadiri-groep kan zijn afkomst
herleiden tot één voorvader. Benadiri noemen die afstammingsgroepen veelal clans.
Niet alle Benadiri kennen alle clans van de Benadiri. Zelfs de kennis van de
oudsten op dit punt lijkt beperkt en vooral betrekking te hebben op de eigen
woonplaats. Zo maakte een groep Benadiri-oudsten, afkomstig uit Mogadishu en
Merka de volgende onderverdeling binnen de Benadiri:
1. Hamar, bestaande uit Qalmashube, Dhabar Weyn, Shanshiya, Morshe
(Moorshe), Bandhahwaw (Bandabow, Bandhowow), Reer Faqi;
2. Shangani, bestaande uit Amudi, Baa Fadal, Reer Sheich, Abakarow;
3. Twaalf kleinere clans in de plaats Merka: Shukereere, Ahmed Nur, Ali'iyo
Mohammed, Duruqbe, Gameedle, en anderen;
(UN/ECOSOC 2000, par.50)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
47
4. Ashraf, bestaande uit twee groepen, volgens de overlevering nakomelingen van
de twee kleinzonen van de Profeet Mohammed, Hassan en Hussein:
a. Hussein: Reesharif Magbul, Sharif Ahmed, Sharif Balaaw, en anderen;
b. Hassan: Mohammed Sharif, Sharif Ali, Sharif Ahmed, Ashraf Sarman, en
anderen.
Ook deze indeling lijkt deels geografisch te zijn (Hamar, Shangani en Dhabar
Weyn zijn wijken van Mogadishu, Merka is een kustplaats), deels genealogisch
(waarin de subgroepen vernoemd zijn naar de stamvader).
Ashraf is het meervoud van de arabische term Sharif, de eretitel die de profeet
Mohammed volgens de traditie aan de zonen van zijn dochter Fatima en haar
echtgenoot Ali verleende. Ashraf (Asheraf, Asharaf) worden ook wel aangeduid als
Sharifians. Leden van deze groep voeren 'Sharif' in hun naam. Al deze groepen
claimen een gemeenschappelijke afkomst. Zij hebben hun woongebied in Zuid- en
Centraal Somalië, met name in stedelijke gebieden zoals Bardere, Kismayo,
Baidoa, Hoddur, Merka, Brava en Mogadishu. Daarnaast wonen in de Ogadenregio
in Ethiopië ook Ashraf-gemeenschappen. Traditioneel houden zij zich bezig
met religieuze taken. Niet zeker is of de Ashraf-groepen die niet in het kustgebied
maar verder in het binnenland wonen ook tot de Benadiri worden gerekend
('Benadiri' is immers een geografische aanduiding); wel worden alle Ashrafgroepen
beschouwd als één etnische groep die tot de minderheden behoort.
In deze indeling zijn de Benadiri clans uit Brava niet genoemd. Een groep oudsten
uit deze plaats deelde hun gemeenschap in in twee subgroepen: Reer Brava (Brawa,
Bravanese) en Tunni. Beide subgroepen komen uit de plaats Brava, kennen
grotendeels dezelfde cultuur en trouwen onderling. Verschil is echter dat de Reer
Brava zichzelf tot de Benadiri rekenen, terwijl de Tunni zich tot de Digilclanfamilie
rekenen. In voorkomende gevallen rekenen Tunni zich echter ook tot de
Reer Brava56. Een overzicht:
a. Reer Brava, onderverdeeld in: Bida, Hatimi, Ashraf;
b. Tunni, onderverdeeld in Tunni Torre en vijf subgroepen (gamas genaamd):
Da'afarad, Goygal, Daqtiro, Hayo, Werile.
Vanwege hun doorgaans lichtere huid worden sommige Benadiri ook wel 'gibil
adde' (witte, of gele, huiden57) genoemd. Andere Benadiri met een meer donkere
huid worden 'gibil madow' genoemd. Huwelijken vinden plaats tussen Benadiri
onderling, maar naar verluidt niet tussen de lichtere en de donkere Benadiri.
De Benadiri spreken een Somalisch dialect dat afwijkt van dat van de nomadische
Somali clans. Binnen dit dialect doen zich weer onderlinge verschillen voor,
bijvoorbeeld tussen Mogadishu (Af-reer Hamar) en Merka (Af-Merka). De taal in
Brava (Chimini) wijkt sterk af en is een dialect van het Swahili. De Ashraf die
56 Situation of human rights in Somalia, UN/ECOSOC, 1999, p.44
57 Ook wel geschreven als 'gibil cad'
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
48
wonen in de provincie Bay spreken het Rahanweyn dialect. De meeste Benadiri
spreken en begrijpen het 'normale' Somali wel.
De Benadiri staan niet in een bijzondere relatie tot een of meer van de Somali
clanfamilies en kunnen derhalve niet rekenen op clanbescherming. Huwelijken met
leden van de clanfamilies zijn een zeldzaamheid en worden over het algemeen
(door beide kanten) niet geaccepteerd. Tijdens de burgeroorlog van 1991-92
werden de Benadiri vanwege deze relatief geïsoleerde sociale positie en hun
vermeende rijkdom eerder het slachtoffer van beroving en plundering. Ook is
melding gemaakt van verkrachtingen en gedwongen huwelijken (afgedwongen door
individuen uit Somali clans, doch niet geaccepteerd door de eigen clan noch door
de Benadiri). Als gevolg van deze problemen is een groot deel van de Benadiri naar
het buitenland gevlucht. Diegenen die gebleven zijn hebben veelal hun
eigendommen geheel of gedeeltelijk verloren. Hoewel de schaal van het geweld
thans sterk is afgenomen, bevinden zij zich in de conflict- en overgangsgebieden
nog immer in een voor geweld kwetsbare positie.
De Amarani zouden deel uitmaken van de Benadiri. Het betreft een groep van
hooguit duizend mensen, die naar verluidt nakomelingen zijn van een Israelitische
groep die met de komst van de islam uit het Arabisch schiereiland zou zijn
verjaagd. Zij spreken een dialect genaamd Chimbelazi (ook wel Chimini), dat
beïnvloed is door het Portugees, Swahili, Arabisch en Somalisch.58
Bajuni
De Bajuni vormen een kleine gemeenschap langs de kust van Somalië vanaf (en
inclusief) Kismayo naar het zuiden en op de eilanden voor de zuidkust (Koyoma,
Ngumi, Chovayi, Chula, etc.). Andere bekende benamingen zijn tiku en jazira
(eilandbewoners). Zij spreken een eigen taal, een dialect van het Swahili59 (naast
tenminste de basisbegrippen van het lokale Somali dialect). Velen zijn in de
burgeroorlog gevlucht naar Kenia, vooral naar de kust bij Mombasa. Eind 1998
kondigde de Keniaanse regering aan de vluchtelingenkampen aan de kust te sluiten,
waar de Bajuni zich bevonden. De vluchtelingen konden kiezen voor hervestiging
in het kamp Kakuma (in het noordwesten van Kenia) of voor gefaciliteerde
terugkeer. De helft koos voor het laatste en keerde per boot terug. Nadat Kismayo
in juni 1999 in handen viel van de SNA/SNF, hebben de milities zich schuldig
gemaakt aan plunderingen van Bajuni eigendommen op de eilanden. Velen van de
gerepatrieerde vluchtelingen zijn toen vervolgens weer vertrokken, veelal terug
naar Kenia. In de verslagperiode zijn geen berichten bekend geworden van
eventuele gewelddadigheden op deze eilanden.
58 M.A. Perouse de Montclos: Minorities and Discrimination, Exodus and
Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997
59 L. Cassanelli, Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia, 1995
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
49
Beroepskasten: Midgan, Tumal en Yibir (Gaboye)
De traditionele Somalische maatschappij kent een aantal 'beroepskasten',
minderheden die, in een cliënt-relatie tot de nomadische Somali clans, werkzaam
zijn in bepaalde specifieke beroepen. De terminologie is, zoals vaker in de
Somalische context, niet eenduidig. De noordelijke Somali nomadische
maatschappij kent drie beroepskasten, de Midgan (ook wel Madhiban) , Tumal
(Tum Tum, Tomal, Tumaal) en Yiber (Yibro, Hebrew), tezamen ook wel Gaboye60
of Baidari genoemd. Overigens zijn beide laatste termen denigrerend. Volgens een
andere indeling kunnen de Midgan worden onderverdeeld in de sub-groepen
Madhiban, Musa Dheryo, Tumal, Yaher, Yibir en Jaji61. In dit ambtsbericht wordt
uitgegaan van de als meest gezaghebbend beschouwde indeling, te weten de
indeling in Midgan, Tumal en Yiber, waarbij Midgan is onderverdeeld in twee
subgroepen, Madhiban en Musa Dheryo (Musa Dheere).
De Midgan zijn doorgaans leerbewerkers of kappers, die overigens ook
besnijdenissen uitvoeren; de Tumal zijn smeden en de Yibir, de kleinste groep,
van oorsprong professionele magiërs. Families van deze minderheden waren
traditioneel als beschermelingen/cliënten verbonden aan families binnen de Somali
clans, voor wie zij werkten. Zij woonden dan ook verspreid binnen de gebieden van
de Somali clans en hadden geen eigen, aaneengesloten woongebied.
Ook in het zuiden wonen beroepskasten verspreid onder de clans, met eigen namen
en als verzamelnaam 'boon', 'gum' of 'sab'.
Eyle
Er is in het huidige Somalië nog een kleine Eyle gemeenschap, verspreid over Zuiden
Centraal Somalië, met name woonachtig in Bulo Burte in de provincie Hiiran en
Bur Hakaba in de provincie Bay. Zij leefden traditioneel in het gebied tussen de
twee grote rivieren in Somalië, geminacht door andere, Somali, bewoners van dat
gebied, de Hawiye en Digil/Mirifle. Hun aantal is sinds 1960 gestaag teruggelopen
als gevolg van assimilatie met de Rahanweyn- en Bantu-gemeenschappen en door
migratie naar de steden62. Vandaag de dag bevinden zij zich nog altijd in een
kwetsbare positie, daar zij ongewapend zijn en de bescherming missen van een
nomadische Somali clan. Dit wil overigens niet zeggen dat zij specifiek doelwit zijn
van bepaalde clans.
3.4.2 Specifieke clans
Over een aantal specifieke groepen bleek in het verleden onduidelijkheid te bestaan,
onder meer in die zin dat niet duidelijk was of zij tot de minderheden dan wel tot de
60 Elders wordt de term Gaboye gelijkgesteld aan Midgan (bijvoorbeeld in G. Ambroso,
Somalis in the Horn of Africa)
61 Over de Jaji (ook wel geschreven als Jaje) zie ook 3.4.2. Hierbij wordt aangetekend
dat bij nader onderzoek ter plaatse geen groepen Jaji in Puntland bekend zijn geworden.
62 Mohamed Diriye Abdullahi: Minorities of Somalia: Victims forgotten ammid war and
chaos, 1998
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
50
Somali clan(familie)s moesten worden gerekend, en, in dat laatste geval, tot welke
clan(familie). Hieronder wordt een aantal van deze 'twijfelgevallen' besproken,
achtereenvolgens de Galgale, Shekhal, Ajuraan, Galadi en Jaji. Hun situatie is ten
opzichte van het vorige ambtsbericht niet (wezenlijk) veranderd. Hieronder volgt
een gecomprimeerde versie van de tekst van het ambtsbericht van 12 juni 2001.
Galgale
De meerderheid van de Galgale (niet te verwarren met de Galjaal, zie 2.4) worden
thans gerekend tot de Darod/ Majerteen, subclan Saleban. De Majerteen hebben
deze Galgale geaccepteerd als behorend tot hun clan, ofschoon ze in hun ogen
minderwaardig blijven. Deze Galgale zijn met de Majerteen meegetrokken naar
Puntland. Een minderheid van de Galgale rekent zich tot de Hawiye/Abgal, hoewel
deze clan hen niet als zodanig accepteert. Systematische vervolging van Galgale
door Abgal komt niet meer voor. Wel kunnen Galgale die zich temidden van Abgal
profileren daarvan hinder ondervinden.
Shekhal
De Shekhal worden door sommigen beschouwd als een minderheid en door anderen
als een clan dan wel een aan clans gerelateerde groep. Het meest gezaghebbend lijkt
de zienswijze om de Shekhal (ook wel: Sheikhal, Sheikal, Shekal of Shekhash; met
als subgroepen Shekhal Lobogi en Shekhal Gendershe) als een aan de Hawiye
gerelateerde clan te beschouwen. Deze zienswijze wordt onder meer ondersteund
door het feit dat de Shekhal drie van de 49 Hawiye zetels in de TNA kregen
toebedeeld. De Shekhal hebben geen specifiek woongebied en wonen verspreid
over verschillende gebieden, onder meer in Mogadishu, Beled Weyn, Johwar,
Middle en Lower Juba en Gedo. De Shekhal wonen als families tussen andere
clans, met name Hawiye clans Habar Gedir en Abgal. Traditioneel waren zij de
religieuze leiders en rechters (sheikhs resp. qadis), maar vandaag de dag hebben
vele Shekhal seculiere beroepen. Zij zijn ongewapend maar genieten een zekere
mate van bescherming van andere Hawiye clans en kunnen zich vrij bewegen door
het land 63.
Ajuraan
Over de preciese afstamming van de Ajuraan bestaan verschillende lezingen.
Sommige bronnen zien de Ajuran als een Hawiye- dan wel een aan de Hawiye
gelieerde subclan64. Een andere bron associeert de Ajuraan met de Rahanweyn,
maar geeft aan dat de Ajuraan een duidelijke voorkeur hebben om zich als
(zelfstandige) Ajuraan en niet als Rahanweyn aan te duiden65. In de TNA, ten
slotte, worden zij gerekend tot de minderheden (zie bijlage VI). Zij zijn traditioneel
woonachtig in de provincies Middle Juba en Gedo en in Mogadishu (alsook in
Ethiopië en Kenia). In Mogadishu worden ze gerekend tot de Morshe, een groep
63 Report on Minority Groups in Somalia, p. 60
64 Onder meer I.M. Lewis: Peoples of the Horn of Africa, p. 30; G. Ambroso: Somalis
in the Horn of Africa, Fig. 9
65 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 2
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
51
behorend tot de Benadiri. Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van
Somalië (zie verder in 4.2).
Galadi
Op de vraag tot welke bevolkingsgroep de Galadi (Geledi) behoren worden
verschillende antwoorden gegeven. Lewis beschrijft de Galadi als de belangrijkste
clan van de Rahanweyn clanfamilie, wonend aan de rivier de Shabelle tot aan de
steden Lugh en Brava. Cassanelli rekende de Galadi in 1995 tot de Digil
clanfamilie, woonachtig in de Lower Shabelle en Juba valleien, en later tot de
Rahanweyn. In een UNHCR-overzicht, waarvan UNHCR aangeeft dat het geen
definitief document is, maar slechts bedoeld ter oriëntatie, worden de Galadi tot de
Digil clanfamilie gerekend, met als woongebied Lower Shabelle. Volgens een
andere bron kunnen sommige Galadi met een lichtere huidskleur tot de Benadiri
gerekend worden.
De Galadi wonen in het district Afgoye, regio Lower Shabelle, en ook verspreid in
de Lower Shabelle regio, in Merka en Qorioley. In deze laatste plaatsen, die worden
gedomineerd door Hawiye/Habar Gedir, vormen zij echter getalsmatig een
minderheid. Voorzover bekend verblijven er slechts zelden Galadi in de relatief
veilige gebieden in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond.
Jaji
Traditioneel wordt de naam Jaji gebruikt als verzamelnaam voor etnische Somali
die als vissers aan de kust in hun levensonderhoud voorzien en afstammen van
verschillende Somalische clans. De naam Jaji duidt dus slechts ten dele op
genealogische afstamming, en met name op het gemeenschappelijke beroep. De Jaji
stammen voornamelijk af van de Darod/Majerteen- en de Hawiye/Abgal-clans,
maar er zijn ook Jaji die van andere Hawiye-clans of van Dir-clans afstammen.
Binnen de Jaji zijn verschillende groepen te onderscheiden, naar afstamming en
naar woonplaats. Naar afstamming wordt een onderscheid gemaakt in Jaji van de
Majerteen en van de Abgal. In en rond Mogadishu leefde traditioneel een Jaji-groep
in het Hawiye/Abgal-gebied en nog steeds wonen hier Jaji. De Jaji-groepen die
behoorden tot de Darod/Majerteen-clan zijn, evenals een groot deel van de
Darod/Majerteen zelf, gevlucht naar Bosasso, terwijl de Jaji-groepen van de Abgal
achterbleven in Mogadishu. Volgens verschillende bronnen zijn er evenwel geen
Jaji bekend in Bosasso.
De positie van de Jaji in Somalië is bijzonder, aangezien zij niet geheel tot de
minderheidsgroepen horen, maar ook niet tot de Somalische clans. De Somali zijn
zich ervan bewust dat de Jaji afstammen van 'pure' Somali zoals zijzelf, maar zij
kijken neer op het beroep van visser. In het algemeen worden Jaji groepen
beschouwd als zijnde van dezelfde 'boon', ofwel (inferieure) klasse, als de Midgan.
Leden van de Jaji trouwen niet met Somali (tenzij in uitzonderlijke gevallen waarin
de Jaji-man het vissersberoep had opgegeven). Zij beschikken niet over een eigen
grondgebied of over eigen milities.
Bronnen spreken elkaar tegen op de vragen of de Jaji zich identificeren met de clan
die de meerderheid vormt in het gebied waar zij wonen, en van welke clan zij
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
52
bescherming genoten dan wel genieten. Na de burgeroorlog in 1991-1992 gingen
vele Jaji die oorspronkelijk van de Darof afstamden, terug naar hun traditionele
(Darod-)woongebieden en beriepen zij zich, met succes, opnieuw op hun identiteit
als lid van de diverse (Darod-) subclans. Dit zou verklaren waarom er in Puntland
thans geen groepen Jaji meer te identificeren zijn.
3.4.3 Vrouwen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de positie van de vrouw in de Somalische
maatschappij in het algemeen, alsmede de positie van alleenstaande vrouwen en
vrouwen die buiten de eigen clan gehuwd zijn. Tot slot wordt ingegaan op het
wijdverbreide gebruik van besnijdenis (FGM).
In de Somalische cultuur wordt de afstamming langs de vaderlijke lijn bepaald, en
gaat de vrouw na het huwelijk bij de familie van de man wonen. Conform de islam
mag de Somalische man met vier vrouwen gehuwd zijn. In de Somali clanfamilies
werden huwelijken traditioneel gearrangeerd door oudere verwanten van de
betrokkenen, maar 'samen vluchten' (ten minste de afstand die een kameel in drie
dagen kan afleggen) is altijd veel voorgekomen. In de steden kiezen individuen
tegenwoordig meer en meer hun eigen partner. De vrouw blijft na het huwelijk
behoren tot de clan van haar vader, terwijl haar kinderen behoren tot de clan van
haar man (hun vader). Na haar huwelijk staat de vrouw onder de zorg en
bescherming van haar man en zijn clan, maar de banden met de eigen clan (en
vooral de broer) blijven voor haar en haar kinderen belangrijk. In het geval de man
overlijdt, wordt de vrouw gezamenlijk beschermd door haar broer en het nieuwe
hoofd van de familie waartoe zij door huwelijk behoort. Traditioneel is het de plicht
van de naaste mannelijke verwant van de overledene de vrouw te huwen (dumaal is
de term voor een dergelijk huwelijk) en de verantwoordelijkheid voor de kinderen
over te nemen. Huwelijken zijn in het algemeen instabiel en scheidingen komen
veel voor. Gescheiden vrouwen hertrouwen veelal.
Vrouwen hebben van oudsher een ondergeschikte, maar niettemin actieve positie.
Traditiegetrouw werden zij uitgehuwelijkt teneinde bondgenootschappen te sluiten
met andere groepen binnen of buiten de clan. Enerzijds kon een vrouw in een
gemengd huwelijk met loyaliteitsproblemen te maken krijgen op het moment dat de
clans met elkaar in oorlog raakten. Anderzijds fungeerden gemengd gehuwde
vrouwen soms ook tijdens ernstige clanconflicten als een communicatiekanaal
tussen de strijdende clans. In het noorden bestaat voorkeur voor een huwelijk met
een persoon van een andere clan66. Ook huwelijken tussen leden van verschillende
clanfamilies kwamen geregeld voor, al zou hierin na het uitbreken van de
burgeroorlog van 1991-92 een teruglopende tendens zijn. Bij de Rahanweyn en
66 B. Helander, The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute,
z.j. (ca. 1993). Voorzover uit de tekst kan worden opgemaakt wordt 'clan' hier gebruikt in
dezelfde betekenis als in dit ambtsbericht.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
53
Digil kwamen huwelijken tussen neef en nicht veel voor67. Vrouwen hebben in de
veehouderij een belangrijke economische rol in het hoeden van kleinvee, maar
worden buiten de waardevolle kamelenfok gehouden. Evenmin hebben ze formeel
aandeel in de besluitvorming binnen de familie of de clan. Aan de andere kant
genieten Somalische vrouwen de reputatie krachtdadig te zijn en hun mond open te
doen. Zij hebben grote vrijheid van beweging en onafhankelijkheid68. De
maatschappelijke status van een vrouw neemt enigszins toe wanneer zij trouwt,
zeker als zij de eerste vrouw van de desbetreffende man is. Ook neemt haar status
toe naarmate zij meer kinderen en dan vooral zonen krijgt, en naarmate zij ouder
wordt. Ten slotte is de maatschappelijke status van de vrouw groter naarmate haar
eigen clan sterker is. Voor het goede begrip: deze verschillen in status zijn relatief,
in de context van de relatief lage status van de vrouw.
Bovengenoemde tradities zijn in het huidige Somalië aan verandering onderhevig,
door de verstedelijking en modernisering van de laatste decennia, maar ook door
het wegvallen van de staat en door de oorlogen. Onder het bewind van Barre werd
de wetgeving met betrekking tot de rechten van vrouwen gemoderniseerd (familieen
arbeidswetgeving, politieke rechten). Tot uitvoering kwam het nauwelijks, mede
door de oorlogen die volgden. Waar clans met elkaar in conflict kwamen, werden
de regels ten aanzien van de gemengde huwelijken tussen deze clans niet langer
nageleefd. Verkrachting werd een oorlogswapen voor de milities en bandieten,
onder meer in kampen voor ontheemden en vluchtelingen. Aan de andere kant zijn
vrouwen na de ineenstorting van de staat gedwongen een grotere economische rol
op zich te nemen. Volgens een schatting uit 1998 is 80% van de Somalische
huishoudens geheel afhankelijk van het inkomen verdiend door de vrouwen69. Ook
het toegenomen gebruik van qat door mannen, bijvoorbeeld in Somaliland, drijft
vrouwen de arbeidsmarkt op. Vrouwen zijn ook actief in de oprichting van NGO's
op het gebied van vrouwenrechten en vredesbevordering. Ook de toekenning van
25 zetels in het overgangsparlement aan vrouwen betekent een stap in de richting
van erkenning van vrouwenrechten. Deze vrouwen vertegenwoordigen evenwel
hun clans en in de praktijk zijn de mannen van de desbetreffende clans dominant.
Voorts is in vele delen van Somalië de laatste jaren een opleving van islamitisch
fundamentalisme waarneembaar, met als gevolg een toenemende druk op vrouwen
om een meer teruggetrokken rol te spelen.
Somalië kent een groot aantal alleenstaande vrouwen, ofwel omdat de vrouw is
gescheiden (of verlaten), ofwel omdat de man is omgekomen of elders werk heeft
gezocht. Een Somali weduwe kan in het algemeen terugvallen op zowel de familie
van de overleden echtgenoot als op haar eigen familie. De familie van de overleden
echtgenoot heeft de eerste verantwoordelijkheid, en veelal zal de vrouw bij de clan
van de overleden echtgenoot blijven wonen in een 'dumaal'-huwelijk. Het is echter
niet ongewoon dat overleg plaatsvindt tussen de vader van de weduwe en de
67 ibidem; en: I.M. Lewis, Understanding Somalia, 1981, 1993
68 Olivia Bennett, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB, 1995
69 UNDP, Human Development Report Somalia 1998,
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
54
zwager, waarbij ook de vrouw haar voorkeur kan duidelijk maken. Zou de vrouw
bijvoorbeeld behoren tot een clan die in het gebied geen woongebied heeft, dan zou
zij in een sociaal isolement kunnen raken door te blijven na het wegvallen van de
echtgenoot. Leeftijd en geslacht van de kinderen spelen bij de beslissing waar de
vrouw heen gaat een ondergeschikte rol, al zullen vooral oudere jongens liever bij
de familie van de vader blijven. Een weduwe en haar kinderen zullen zelden zonder
bescherming achterblijven.
Een Somali gescheiden vrouw kan in het algemeen niet op bescherming rekenen
van de clan van haar ex-echtgenoot. Wel kan zij gewoonlijk terugvallen op haar
eigen clan en clanfamilie. Kinderen (die zoals vermeld behoren tot de clan van de
vader) blijven na een scheiding veelal bij de moeder als ze jong zijn. Als ze ouder
worden kunnen ze zelf kiezen. Het is moeilijk om algemene uitspraken te doen over
de positie van een gescheiden vrouw en haar kinderen in het geval het huwelijk
(vóór de scheiding) gemengd was en er ernstige conflicten zijn, of in het recente
verleden waren, tussen de desbetreffende clans (zie voor de clans die betrokken zijn
bij ernstige recente conflicten 4.2). Het is mogelijk dat de vrouw en met name haar
kinderen in zo'n situatie minder welkom zijn bij de eigen clan. De vrouw of de
kinderen kunnen te maken krijgen met pesterijen en vooral met het weigeren van
steun bij het opbouwen van een nieuw bestaan en het verwerven van inkomen. Ook
de status van de vrouw (zie hierboven) speelt een rol. Is haar status hoger, dan is de
kans op problemen kleiner.
Op de vraag of van partners in een gemengd huwelijk kan worden verwacht dat zij
zich met hun kinderen vestigen in het clangebied van de vrouw is geen eenduidig
antwoord te geven. In het algemeen zal de clan van de vrouw bescherming bieden
aan haar en haar gezin, wanneer deze zich vestigen in het clangebied van de vrouw.
Maar in het geval van ernstige recente conflicten tussen de clans van de
echtgenoten, kunnen de echtgenoten en met name de man, bij vestiging in het
clangebied van de vrouw, te maken krijgen met moeilijkheden van de kant van de
clan van de vrouw. Indien de echtgenoot zich in het verleden politiek of militair
geprofileerd heeft in een conflict met de clan van de vrouw, kan hij zeker
problemen verwachten bij vestiging in het clangebied van de vrouw.
Over de positie van (alleenstaande) vrouwen behorend tot minderheidsgroepen is
weinig specifieke informatie beschikbaar. Het is niet bekend in hoeverre de
hierboven gegeven informatie over de positie van Somali alleenstaande vrouwen en
over gemengde huwelijken ook van toepassing is op vrouwen uit de diverse
minderheden. In het algemeen kan gesteld worden dat de positie van vrouwen in
minderheidsgroepen een kwetsbare is. Het is mogelijk dat alleenstaande vrouwen
die niet kunnen terugvallen op een sociaal vangnet van de kant van leden van
dezelfde minderheid en/of niet zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen
voorzien, in een precaire economische of zelfs in een persoonlijk onveilige situatie
komen te verkeren. Dit geldt a fortiori voor binnenlands ontheemde alleenstaande
vrouwen behorend tot minderheidsgroepen (zie 4.2). Ook in het uitzonderlijke
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
55
geval van een huwelijk tussen een Somali man en een vrouw uit een
minderheidsgroep kan de vrouw in het algemeen niet rekenen op bescherming door
de clan van haar man na scheiding of na het overlijden van de man.
Naar schatting 95-98% van de Somalische meisjes wordt besneden. Van deze
besnijdenissen vindt ruim 80% plaats in de vorm van infibulatie en de overige in
een minder ingrijpende vorm. De ingreep vindt plaats bij de leeftijd tussen 8 en 13
jaar. In Somalië is het voor de ouders vrijwel onmogelijk om hun dochter te
onttrekken aan besnijdenis, althans, het gebeurt zeer zelden dat men de druk van de
omgeving om aan de traditie te voldoen kan of wil weerstaan. Voor een onbesneden
vrouw is het vrijwel onmogelijk te trouwen en zo haar bestaan veilig te stellen.
Slechts in de steden en bij hoger opgeleide families is op dit punt ruimte voor
discussie en lijkt de bereidheid te ontstaan om minder ingrijpend te besnijden.
In de Grondwet van Somaliland wordt een verbod op FGM inbegrepen in het
verbod op schadelijke traditionele praktijken, terwijl in Puntland een expliciet
wettelijk verbod op FGM is opgenomen in de wetgeving. Het ligt evenwel voor de
hand dat ingesleten culturele patronen als FGM niet gemakkelijk uit te bannen zijn.
Van strafrechtelijke vervolging van uitvoerders van FGM is geen sprake.
3.4.4 Minderjarigen
De positie van minderjarigen in Somalië, met name in de overgangs- en
crisisgebieden, is sterk beïnvloed door tien jaar van gewapende conflicten, met alle
ontwrichtende effecten van dien. In het gehele land staan de rechten van het kind
onder druk, ofschoon er met name in de relatief veilige gebieden ook bescheiden
positieve ontwikkelingen te melden zijn.
In heel Somalië komt kinderarbeid veel voor. Daarbij moet worden bedacht dat vele
van de door kinderen uitgevoerde werkzaamheden (zoals vee hoeden, helpen in de
huishouding) in Somalië worden beschouwd als onderdeel van de opvoeding.
Volgens de Onafhankelijke Deskundige voor Somalië van de VN worden kinderen
in een aantal delen van het land gerekruteerd in milities. Met name wordt gewezen
naar het RRA70. Volgens UNICEF daarentegen zijn er weinig aanwijzingen dat er
grote aantallen kindsoldaten in Somalië zijn71.
Het onderwijssysteem is, bij gebrek aan een goed functionerende overheid, nog
altijd in een slechte staat. Wel blijkt uit cijfers van UNICEF dat er sinds 1998/99
38% meer kinderen naar de lagere school gaan. De grootste toename in inschrijving
was in Somaliland (56%), gevolgd door Centraal en Zuid-Somalië (33%)72.
70 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, p. 16
71 Unicef: A Situation Analysis, p. 251
72 Unicef: Survey of Primary Schools in Somalia 2000/2001, Vol 1.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
56
Mede als gevolg van de oorlog kent Somalië relatief veel alleenstaande kinderen.
Ouders kunnen zijn gedood, of het gezin kan uiteengerukt zijn. Alleenstaande
jongeren worden in beginsel opgevangen door de familie, hetzij van vaders-, hetzij
van moederskant. In het licht van de ontberingen die het leven in Somalië
traditioneel met zich bracht, is het niet ongebruikelijk dat kinderen worden
grootgebracht door anderen dan de ouders73. Het feit dat er niettemin veel kinderen
op straat leven of zijn opgenomen in weeshuizen, duidt erop dat de flexibiliteit van
de extended family niet onbeperkt is. De burgeroorlog heeft in een aantal gevallen
het traditionele familienetwerk onder druk gezet, zoniet ontwricht.
In Somalië bestaat een aantal weeshuizen, maar de kwaliteit en de capaciteit ervan
laat ook gemeten naar lokale maatstaven dikwijks te wensen over74. Over het
weeshuis in Hargeisa (Somaliland) is nog het volgende specifiek bekend. Het zorgt
voor onderdak, basisgezondheidszorg en voedsel. Ook wordt getracht scholing aan
te bieden. Het wordt gesteund door het VN Wereldvoedselprogramma en enkele
NGO's, terwijl de overheid van Somaliland USD 3000 per maand bijdraagt. Begin
2001 waren er 398 kinderen en een staf van circa 70 personen.
In het algemeen is de leeftijd van kinderen in weeshuizen maximaal 15 jaar, omdat
ze boven deze leeftijd traditioneel als volwassen (qaan gaar) worden beschouwd75.
Opvallend is dat er veel meer jongens dan meisjes in deze instellingen vertoeven,
waarschijnlijk omdat meisjes als kwetsbaarder worden beschouwd en/of op jongere
leeftijd zullen trouwen. In het eerste geval zal het meisje eerder onder de hoede van
eigen familie blijven, terwijl zij in het laatste geval zal worden opgenomen in de
familie van de echtgenoot. Bij wijze van kwantitatieve indicatie van de instellingen
voor wezen is in bijlage VII een door UNICEF opgesteld overzicht van orphanage
schools, alsook van zorginstellingen die zich richten op kinderen, opgenomen.
Somaliërs worden, zoals reeds gesteld, traditioneel als volwassene beschouwd op
de leeftijd van vijftien jaar. Volgens het Burgerlijk Wetboek is de leeftijd van
meerderjarigheid 18 jaar; in de Wet op de Somalische nationaliteit van 1962 is dat
15 jaar.
Het is overigens onwaarschijnlijk dat een kind zonder de financiële steun van
familie een westers land zou kunnen bereiken. UNHCR heeft vernomen dat
minderjarigen vaak naar het buitenland worden gestuurd als een strategie van de
familie om een 'bruggenhoofd' te slaan. De kinderen worden later gevolgd door
andere familieleden, die zo de kans op terugzending trachten te verminderen.
73 B. Helander, The Somali Family
74 Zie bijv. UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, p. 16, waarin een
beschrijving van de weeshuizen in Baidoa wordt gegeven.
75 Unicef: Assessment of children in need of special protection measures in Somalia
(draft), p. 25. In dezelfde studie staat overigens dat het weeshuis in Hargeisa onderdak
biedt aan kinderen tot 18 jaar (p. 63)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
57
3.4.9 Gedwongen rekrutering
Er is geen traditie van gedwongen rekrutering bij de verschillende clanmilities.
Systematische gedwongen rekrutering vindt voor zover bekend niet (meer) plaats.
Over de consequenties van een eventuele weigering zich aan te sluiten bij een
clanmilitie zijn geen algemene uitspraken te doen.
In oktober 2000 begon de TNG met de vorming van een nationaal leger, door
voormalige soldaten van het Somalische leger uit de tijd van Barre op te roepen
zich te melden. Aanmelding geschiedt op vrijwillige basis. Het is thans nog te
vroeg om aan te geven in hoeverre dit leger van de grond komt, laat staan of er
sancties zullen worden toegepast bij desertie.
3.5 Samenvatting
In het gehele land kwamen in de verslagperiode mensenrechtenschendingen voor.
Willekeurige en grootschalige mensenrechtenschendingen als gevolg van de
gewapende conflicten zijn aan de orde gekomen in 2.4. In het afgelopen hoofdstuk
zijn de naleving en schending van een aantal grondrechten behandeld. Hoewel er
belangrijke verschillen zijn tussen de verschillende regio's binnen Somalië, zijn er
ook enkele algemene uitspraken te doen.
Het internationaal toezicht op naleving van de mensenrechten wordt bemoeilijkt
door de afwezigheid van een centrale overheid, die conform geldende mechanismen
rapporteert aan de comité's van de diverse mensenrechtenverdragen. Wel is er een
door de VN-Mensenrechtencommissie benoemde Onafhankelijke Deskundige voor
Somalië. Op lokaal niveau opereren tal van NGO's die relatief ongehinderd hun
werk kunnen doen.
Het feit dat lokale en regionale besturen in het relatief veilige gebied de openbare
orde effectief handhaven, wil niet zeggen dat er geen mensenrechtenschendingen
zouden voorkomen. Dergelijke schendingen, onder meer in de vorm van arbitraire
arrestatie en detentie, waren in de verslagperiode onder meer gericht tegen politieke
tegenstanders, dikwijls in de context van de tegenstelling tussen TNG en SRRC.
Dergelijke mensenrechtenschendingen worden in de praktijk gematigd door invloed
van maatschappelijk leiders, waaronder clanoudsten.
Vanuit mensenrechtenoptiek bleven minderheden, vrouwen en minderjarigen in de
verslagperiode kwetsbare groepen. In de overgangs- en conflictgebieden hebben
deze groepen het meest te lijden onder willekeurig geweld. In de relatief veilige
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
58
gebieden zijn geen aanwijzingen dat minderheden uitdrukkelijk mikpunt werden en
hun veiligheid in het geding was. Ten aanzien van de mensenrechtensituatie van
minderheden is voorts van belang dat, hoewel zij over het algemeen een zwakke
positie hebben ten opzichte van de Somali clans, een onderscheid gemaakt moet
worden per minderheid; de situatie is niet voor alle minderheden dezelfde.
De positie van de vrouw in de Somalische maatschappij is over het algemeen
zwakker dan die van de man, zij het niet op alle terreinen. FGM is nog immer
wijdverbreid. Voor alleenstaande vrouwen en kinderen bestaan traditioneel sociale
vangnetten. Dat deze niet in alle gevallen voorzien dan wel effectief functioneren,
blijkt bijvoorbeeld uit het bestaan van instellingen voor wezen.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
59
4 Migratie
4.1 Motieven
In de verslagperiode is geen aanleiding geweest voor een plotselinge toe- of afname
van de vluchtelingenstroom uit Somalië. Dit wordt weerspiegeld in een gestage
daling (overigens al sinds 1995) van het aantal Somalische vluchtelingen in de
regio en voortgaande gefaciliteerde repatriëring. Ook in Europa daalde het aantal
asielaanvragen van Somaliërs in 2001 licht ten opzichte van 2000.
Er is op grote schaal sprake van economisch gemotiveerde (arbeids)migratie, zowel
binnenlands als buitenlands. Het gebrek aan werkgelegenheid in bepaalde gebieden
speelt hier een grote rol. Andere push-factoren zijn onder meer de onveiligheid als
gevolg van de gewapende conflicten en het banditisme, de voedselsituatie als
gevolg van droogte en overstromingen, epidemieën, armoede en het gebrek aan
voorzieningen. Van sommige gezinnen verblijven de vrouwen en kinderen in de
vluchtelingenkampen (in het buurland), waar de behoeften aan voedsel, water,
onderwijs en gezondheidszorg gedekt zijn, terwijl de mannen terugkeren naar
Somalië. Somaliërs met voldoende middelen zijn zelden bereid een gezin groot te
brengen in Somalië, waar gezondheidszorg en onderwijs uiterst beperkt zijn.
Gebrek aan onderwijs is een belangrijke reden om kinderen naar het buitenland te
sturen. Volwassen Somaliërs trekken van oudsher naar het buitenland (bijvoorbeeld
de Golfstaten) om met hun verdiensten de familie bij te staan. De aanwezigheid van
Somalische gemeenschappen in een bepaald land vormt een belangrijke
aantrekkingskracht voor vertrekkende Somaliërs76.
4.2 Feitelijke vestigingsgebieden
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de vraag in hoeverre de verschillende
Somali clans en Somalische minderheidsgroepen zich kunnen vestigen in het
relatief veilige gebied in Somalië. Hierbij wordt eerst ingegaan op de positie van
ontheemden in het algemeen. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre
bescherming door een Somali clan in alle gevallen noodzakelijk is. Tot slot wordt
per groep een aantal (on)mogelijkheden voor feitelijke vestiging aangegeven.
Door de burgeroorlog raakten 1,5 à 2 miljoen mensen ontheemd binnen Somalië77.
Begin jaren '90 groeiden kleinere plaatsen in Somalië explosief toen veel mensen
(tijdelijk) wegtrokken uit de grote steden en zich in hun traditionele clangebied
vestigden (ook wel de 'ruralisering' van Somalië genoemd)78. Sinds 1995 is het
76 UNDP, Human Development Report Somalia, 2001, p.59-60
77 Ibidem, p.186. Schattingen zijn moeilijk te maken, alleen al omdat ontheemden die
door verwanten/clangenoten worden opgenomen, niet meer als zodanig zichtbaar zijn.
78 Ibidem, p. 58
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
60
aantal ontheemden echter gestabiliseerd op circa 300.000 mensen, waarvan tussen
de 100.000 en 200.000 in en rond Mogadishu. Exacte cijfers zijn onmogelijk te
geven, omdat een groot aantal ontheemden inmiddels geïntegreerd is in de steden
en vermengd met de lokale bevolking. Het nomadische karakter van de Somali
maakt het eveneens lastig de aantallen ontheemden te schatten.
Naast de migratie tussen urbane en rurale gebieden is er een duidelijk patroon te
ontwaren van migratie van zuid naar noord. Volgens sommige waarnemers zijn
veel ontheemden economische migranten uit het zuiden, die proberen werk te
vinden in het economisch relatief meer welvarende noorden. De omvang van de
hervestiging in Noord-Somalië is niet precies bekend. Volgens cijfers van UNHCR
keerden sinds 1997 170.000 vluchtelingen terug naar Somaliland. Daarnaast hebben
zich er nog circa 11.000 binnenlands ontheemden (IDP's) gevestigd met name uit
Zuid-Somalië79. Recent onderzoek wijst uit dat 8 à 9% van de nieuwkomers in (en
rond) de hoofdstad Hargeisa afkomstig is uit Zuid-Somalië. Interessant hierbij is dat
de helft van deze mensen zichzelf ziet als immigrant, niet als ontheemde; 44% van
de Zuid-Somaliërs in Hargeisa gaf te kennen er te willen blijven80.
In Puntland is het aantal teruggekeerde vluchtelingen veel lager, maar het aantal
ontheemden hoger. Alleen al in en rond de stad Bosasso wordt het aantal IDP's
geschat op 28.00081 (op een stad met circa 100.000 inwoners). De meerderheid van
de ontheemden in en rond Bosasso bestaat waarschijnlijk uit Darod/ Majerteen,
maar vast staat dat daarnaast Somali van andere clans, alsook leden van
minderheden zich er hebben gevestigd.
In Noord-Somalië heeft naar schatting de helft van de binnenlands ontheemden in
provisorische nederzettingen c.q. kampen onderdak gevonden. Dit betreft mensen
die om verschillende redenen (zie hieronder) niet in de lokale gemeenschappen
hebben kunnen integreren. Voorzieningen in deze kampen zijn schaars c.q. nog
schaarser dan voor de reguliere lokale bevolking. Ook de voedselsituatie voor
ontheemden is slechter dan die voor de bevolking als geheel, alsook de situatie op
het gebied van gezondheid en sanitatie. Veel ontheemden kunnen onderwijs en
gezondheidszorg eenvoudigweg niet betalen. Volgens de Onafhankelijke
Deskundige voor Somalië van de VN leven de ontheemden in de kampen "in
extreme poverty and under appalling conditions", hetgeen volgens hem "a clear
violation of human rights" betekent82.
79 Khalid Medani, Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 4
80 UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
mei 2002
81 Khalid Medani, Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 23-24.
Aantallen lijken aanzien lager dan die gemeld in het ambtsbericht van 16 februari 2000.
82 UN/ECOSOC, Report of the Independent Expert, 14 januari 2002, p.12. Dit heeft
betrekking op door hem bezochte kampen in Hargeisa, Mogadishu en Baidoa.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
61
In het algemeen kan worden gesteld dat ontheemden een marginale positie in de
samenleving innemen en daardoor kwetsbaarder zijn voor uitbuiting. Ontheemden
in Puntland zijn bijvoorbeeld kwetsbaar voor gedwongen verhuizing, daar zij geen
aanspraak kunnen maken op eigen grond83. De kampen, die min of meer spontaan
ontstaan zijn, worden niet beheerd door overheids- of andere organisaties. Wel
hebben NGO's of organisaties als UNICEF in sommige kampen enkele
basisvoorzieningen getroffen. In Puntland is de meeste grond in private handen;
landeigenaren zullen ontheemden verjagen die de huur niet kunnen opbrengen of
zullen vergoeding vragen voor gebruik van voorzieningen, die door
hulporganisaties zijn opgezet.
De mate van kwetsbaarheid van ontheemden is (uiteraard) mede afhankelijk van de
hulpbronnen (geld, vaardigheden) waarover zij beschikken. Zeker in het Noorden
staat ontheemden met geld weinig in de weg om een eigen zaak(je) te beginnen en
een woning in de steden te betrekken. Verder ligt het voor de hand dat de mate van
kwetsbaarheid kleiner is indien men een beroep kan doen op verwanten en/of
clangenoten. Onderzoek wijst uit dat mensen in de kampen die niet uit dat gebied
afkomstig zijn (bijv. zuiderlingen) relatief slechter af zijn dan teruggekeerde (dat
wil zeggen oorspronkelijk uit dat gebied afkomstige) vluchtelingen84.
Na het wegvallen van de centrale overheid in Somalië en daarmee haar rol in het
handhaven van de veiligheid, nam het belang van de clan(familie) in de
bescherming van het individu toe. Na het uitbreken van de burgeroorlog zocht een
groot aantal ontheemden bescherming in hun traditionele clangebied dan wel in het
gebied van de clan waarmee de eigen groep een patroon/cliënt-relatie kent. Met
name in het relatief veilige gebied van Somalië is evenwel, met de toenemende
effectiviteit van de regionale en lokale besturen in het handhaven van de veiligheid,
de noodzaak van bescherming door de clan(familie) afgenomen en zijn de
mogelijkheden om buiten de eigen traditionele clangebieden te leven, als 'gast' van
de ter plekke dominante clan85, toegenomen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de rol
van de clan(familie) is verdwenen. Dit bleek bijvoorbeeld in de verslagperiode in
Puntland waar clanaffiliatie weer belangrijker werd naarmate het regionale bestuur
verzwakte.
De clan(familie) speelt weliswaar van oudsher een centrale rol in de Somalische
overlevingsstrategieën, maar zeker niet op een voorspelbare, vaste en statische
wijze. Ten eerste hangt het niveau waarop de clan gemobiliseerd wordt af van de
situatie die het hoofd geboden moet worden. Of een beroep kan worden gedaan op
de loyaliteit van de familie, de subclan, de clan of de clanfamilie in een specifieke
situatie hangt ervan af of de belangen die op het spel staan de familie dan wel de
83 Report on Minority Groups in Somalia, p.58
84 UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
mei 2002
85 Ken Menkhaus, Somalia: a Situation Analysis, 2000, p. 10
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
62
subclan etc. aangaan (een Somalisch gezegde luidt: "Ik tegen mijn broer, mijn
broer en ik tegen de clan, de clan en ik tegen de wereld").
Ten tweede kan de clanafstamming van een persoon of groep aangepast worden aan
veranderde omstandigheden. Clanafstamming kan immers niet alleen als een
antropologisch gegeven maar ook als een politieke stellingname worden gezien.
Zowel individuen als groepen kunnen aansluiting zoeken bij een andere clan dan de
eigen. Indien zij geaccepteerd worden hebben ze de zogenaamde 'shehad'-status; na
verloop van tijd raken ze geïntegreerd in de nieuwe clan en passen ze hun
stamboom aan om de nieuwe situatie te weerspiegelen. Ook minderheden zijn op
deze wijze geïntegreerd in Somali clans.
Ten derde zijn er naast de banden met de eigen, vaderlijke, clan ook banden met de
clan van de moeder, de echtgeno(o)t(e) en eventueel de huwelijkspartners van de
kinderen. Op deze banden kan veelal in tijd van nood een beroep worden gedaan.
Ten vierde zijn de oude regels aan verandering onderhevig als gevolg van
verstedelijking, modernisering en de oorlogen. In de steden zijn andere netwerken
met leden van verschillende clans van belang geworden naast de clan: school- en
beroepsgenoten, buurtgenoten, etc. Door de oorlog zijn evenwel tegenstellingen
tussen clans vaak weer aangescherpt.
Daarnaast is van belang dat de landbouwende Somali clanfamilies Rahanweyn en
Digil door de nomadische Somali clanfamilies als minder 'nobel' en van lagere
status worden beschouwd. Sinds de vestiging van de Rahanweyn en Digil vier
eeuwen geleden in het zuiden, in het gebied tussen de twee rivieren, hebben zij
gewoonten overgenomen van de autochtone Bantu bevolking. Zij spreken een
Somalisch dialect. Zij vormen een samengestelde bevolkingsgroep, die leden uit
andere bevolkingsgroepen heeft opgenomen.86 Politieke eenheden zijn, anders dan
bij de nomadische Somali, eerder georganiseerd op basis van de woonplaats (het
dorp) dan op basis van clanafkomst.87
In deze context is het derhalve eveneens moeilijk algemene uitspraken te doen met
betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een individu clanbescherming
nodig heeft dan wel erop kan rekenen die te verkrijgen.
In principe heeft elke Somali het eigen clangebied waar hij veilig voor geweld van
andere (sub)clans kan verblijven. Wel is het zo dat, ten tijde van een gewapend
conflict tussen twee (sub)clans, leden van deze (sub)clans een risico lopen te
worden gegijzeld, mishandeld of gedood indien zij in handen vallen van de andere
(sub)clan. In het eigen gebied is de (sub)clan in staat tegen dergelijke daden
bescherming te bieden. Indien het eigen clangebied is gelegen in het crisis- of
86 Mohamed Diriye Abdullahi, Minorities of Somalia: Victims forgotten amid War and
Chaos, 1998.
87 I.M. Lewis, Peoples in the Horn of Africa, 1994
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
63
overgangsgebied kan hij/zij echter wel te vrezen hebben voor algehele onveiligheid
als gevolg van conflicten met andere clans of banditisme. In het overgangs- en
conflictgebied is de veiligheid vooralsnog onvoldoende gegarandeerd.
In de meeste delen van Somalië zijn de lokale en regionale besturen in het
algemeen in staat de openbare orde te handhaven (het 'relatief veilige gebied').
Leden van de Darod, Hawiye, Issaq en Dir clanfamilies (de nomadische
clanfamilies) kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in het gehele woongebied
van de eigen clanfamilie in het relatief veilige deel van het land, tenzij sprake is van
ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of recente verleden
binnen de clanfamilie. Ook kunnen zij zich in het algemeen veilig vestigen in
gebieden waar andere clanfamilies de meerderheid uitmaken of politiek
overheersen, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië)
in het heden of recente verleden tussen betrokken clanfamilies.88 Bescherming door
de eigen clan(familie) is dus niet in alle gevallen noodzakelijk. Als Somali zich
vestigen in een gebied waar de eigen clan niet overheerst, wordt wel van hen
verwacht dat zij zich aanpassen aan de bestaande machtsverhoudingen en zich
vooralsnog niet politiek of economisch profileren.
De positie van een Somali die zich vestigt in het woongebied van een andere clan
of clanfamilie is sterker indien hij/zij bijvoorbeeld via moeder of echtgeno(o)t(e)
een relatie heeft met de overheersende clan. Somali die zich in het verleden politiek
of militair hebben geprofileerd in conflicten tegen een bepaalde clan, kunnen
problemen ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan.
Somaliërs die vrijwillig terugkeren naar het relatief veilige deel van Somalië
ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging. Voor georganiseerde
(vrijwillige) terugkeer naar Somaliland en Puntland is wel de instemming van de
lokale autoriteiten nodig. UNHCR heeft in de afgelopen jaren tienduizenden
Somaliërs helpen terugkeren naar Somalië, vooral naar het Noorden. Westerse
landen verkrijgen echter moeilijk de benodigde instemming voor begeleide
terugkeer van de autoriteiten.
Nederland heeft begin 1998 een Tripartiete Overeenkomst gesloten met de
autoriteiten van Somaliland en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)
ten behoeve van terugkeer van afgewezen asielzoekers die oorspronkelijk
afkomstig waren uit Somaliland. Terugkeer op grond van deze overeenkomst is niet
geëffectueerd. Besprekingen met de autoriteiten over hoe dit wel zou kunnen
gebeuren, zijn in juli 2001 hervat. Vrijwillige terugkeer vanuit Nederland via het
IOM vindt echter wel plaats: in het jaar 2001 vijf personen, waarvan drie naar
Mogadishu en twee naar Hargeisa. De autoriteiten in Somaliland en Puntland
wijzen op de beperkte mogelijkheden om terugkeerders werk en voorzieningen te
88 Daarbij moet aangetekend worden dat de overheid van Somaliland zijn beleid richt op
de opvang van terugkerende Somalilanders, al zijn de grenzen tussen Somaliland en
Puntland open. Vestiging van Somaliërs uit het zuiden vindt dan ook met name in Puntland
rond Bosasso plaats.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
64
bieden en op het belang van de financiële overmakingen door in Nederland
verblijvende Somaliërs.
Samengevat betekent het bovenstaande dat vestiging in het relatief veilige deel van
Somalië - al dan niet in het woongebied van de eigen clan(familie) in veel
gevallen mogelijk is, maar ook aan beperkingen onderhevig is. Hieronder wordt
nog een aantal beperkingen en mogelijkheden voor specifieke clan(familie)s
genoemd, zoals die thans gelden. Ook wordt ingegaan op de vestigingsgebieden
van minderheden.
Hawiye
Alle Hawiye-clans89 hebben (een deel van) hun traditionele woongebied in de
provincies Hiiran, Mudug of Galgadud dan wel kunnen er veilig verblijven.90 Over
het algemeen zal men naar de stad in het desbetreffende clangebied trekken,
vanwege de grotere mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien. Voor
Hawadle is dit Beled Weyn; voor Murusade is dat El-Bur; voor Habar Gedir/ Sa'ad
de plaats Galcayo; de Habar Gedir/Ayr hebben Dusa Mareb.
Het is niet zeker dat elke Hawiye zich veilig zou kunnen vestigen in het Majerteen
woongebied in Puntland. Reden hiervoor is de strijd in Kismayo tussen pro TNGHawiye
krijgsheren en SRRC-milities verbonden met (en gesteund door) Puntland.
Ook de confrontaties in en rond Galcayo tussen Hawiye/ Hawadle voorstanders van
de TNG en Majerteen tegenstanders van de TNG (onder leiding van Yusuf) kunnen
een rol spelen.
Binnen de Hawiye clanfamilie stonden ook in deze verslagperiode in en rond
Mogadishu vele clan- en subclanmilities tegenover elkaar (zie 2.2). In het algemeen
zijn de effecten van deze conflicten op het woongebied van de Hawiye in Centraal
Somalië beperkt. Voor het goede begrip zij overigens vermeld dat de meeste
Hawiye steeds in Mogadishu zijn gebleven; Mogadishu wordt gedomineerd door
Hawiye-clans.
Darod
Darod-clans kunnen een veilig heenkomen vinden in Puntland, behalve in
onderstaande gevallen.
Ten aanzien van de Marehan moet een onderscheid worden gemaakt. Enerzijds
Marehan-subclans wier (voor)ouders oorspronkelijk afkomstig zijn uit de provincie
89 Op dit moment worden onderscheiden: Habar Gedir, Mudulod/Abgal, Hawadle,
Murusade, Duduble, Faqishimi, Galjaal, Sheikhal, Badi-Adde, Jejele, Silcis, Haskul en
Gugundabe, vergelijk de zeteltoedeling in het TNA in bijlage VI .
90 In bijlage II is een kaart opgenomen met de huidige woongebieden van de
belangrijkste clans. Deze kaart geeft slechts een indicatie. De informatie op de kaart is niet
onomstreden. Vaststelling van het woongebied van clans is in het algemeen mogelijk via het
ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
65
Galgadud (district Abu Dwaq). Dit betreft subclans Reer Dini, Wagardha, Siad
Hussein, Elle. Zij kunnen zich veilig vestigen in dat gebied. Het is echter niet zeker
dat deze Marehan zich veilig kunnen vestigen in Puntland. Marehan-subclans wier
(voor)ouders afkomstig zijn uit Gedo, anderzijds, kunnen zich wel veilig vestigen
in Puntland. Het is niet zeker dat zij zich veilig kunnen vestigen in Hawiye- of
Darod-gebieden in Mudug, Galgadud en Hiiran. Een en ander is het gevolg van de
in 2.4 vermelde spanningen tussen deze clans in en rond Kismayo en in Gedo.
De Darod/Ogadeni hebben als clan geen ernstig conflict met andere Darod-clans in
het Noorden. Wel is er sprake van gewapende confrontaties aan de zuidgrens tussen
bepaalde Ogaden-subclans en bepaalde Marehan-subclans (zie 2.4). Dit laat
evenwel onverlet dat Ogadeni zich in het algemeen veilig kunnen vestigen in
Puntland, zolang het niet om duizenden gaat.91
Van de Galgale kan de meerderheid van deze groep die tot de Darod wordt
gerekend, zich desgewenst hervestigen in de woongebieden van de
Darod/Majerteen in Puntland. De minderheid die zichzelf rekent tot de
Hawiye/Abgal kan zich veilig vestigen in de Abgal-woongebieden in onder meer
Mudug en Galgadud.
Rahanweyn en Digil
De Rahanweyn en Digil zijn tijdens de gewelddadigheden in de jaren '90
herhaaldelijk het slachtoffer geworden van moord, plundering en andere
mensenrechtenschendingen. Sinds juni 1999 is de veiligheidssituatie in hun
traditionele woongebieden evenwel sterk verbeterd, met de verovering van de
provincies Bay en Bakool door het RRA. Sindsdien is dit gebied relatief stabiel
gebleven. Zoals reeds gesteld is het RRA in staat de openbare orde er effectief te
handhaven en is inmiddels een onafhankelijke 'staat' uitgeroepen (zie 2.3). Wel
zijn de economische mogelijkheden in dit gebied beperkt.
In het noorden van Somalië verblijven duizenden Rahanweyn en Digil, waarvan de
meesten in Puntland (aldaar dikwijls Eelay genoemd, naar één van de Rahanweynclans).
In Somaliland zouden hooguit enkele honderden personen verblijven (ter
vergelijking: in Mogadishu zouden er circa 250.000 verblijven). De ontheemde
Rahanweyn en Digil verblijven in Puntland (naar lokale maatstaven) onder povere
omstandigheden (veelal in de ontheemdenkampen) doch zijn in staat in hun
levensonderhoud te voorzien. Veel vrouwen van deze clanfamilie hebben werk
gevonden als huishoudster. Anderen doen ongeschoold werk of bedelen. Er zijn
geen aanwijzingen van systematische bedreiging van deze groepen. Nieuwkomers
kunnen zonodig een beroep doen op verwanten die reeds in het noorden verblijven.
Hun positie is (iets) sterker dan die van andere ontheemden uit het zuiden, omdat ze
althans gedeeltelijk onder de clanwetten vallen, zij het als minder 'nobel'.
91 Mijn brief aan de Staatssecretaris van Justitie van 12 november 1999, met kenmerk
DPC/AM-666490, met betrekking tot de Ogadenclan.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
66
Minderheden
Ook minderheidsgroepen hebben zich in Somaliland en Puntland gevestigd, zij het
in verschillende aantallen. Of en zo ja, in hoeverre, zij zich ook in de overige
gebieden van het relatief veilige deel van Somalië gevestigd hebben, is grotendeels
onbekend.
Zo hebben naar schatting enkele duizenden Bantu zich gevestigd in Somaliland en
Puntland. Hier hebben zij vooral in de bouw werk gevonden92 en zij zijn relatief
beter af dan andere ontheemden. Conflicten die in het verleden opgeld deden over
loon (Bantu accepteerden lagere lonen, tot ongenoegen van lokale arbeiders) zijn
bijgelegd in zowel Puntland als Somaliland. Nieuwkomers kunnen een beroep doen
op verwanten die er reeds verblijven. Er zijn zelfs gevallen van huwelijken met
(arme) leden van de Somali clans93. Traditioneel wonen Bantu ook in de provincies
Bay en Bakool (zie 2.4).
Benadiri verblijven slechts in kleine aantallen (nog geen tientallen) in Puntland,
Somaliland, of de overige relatief veilige gebieden. De aantallen zijn te klein om
algemene uitspraken over te doen. In de periode 1992-1996 passeerden veel
Benadiri Noord-Somalië, op doorreis naar (onder meer) Jemen. Slechts enkelen zijn
gebleven, bijvoorbeeld na een huwelijk met een inwoner van dit gebied.
Ashraf (ook degenen die niet uit de kustgebieden van Somalië afkomstig zijn,
vergelijk hoofdstuk 3.4.1) komen voorzover bekend nauwelijks voor in Noord- en
Centraal Somalië, maar wel in Bay en Bakool (aantallen zijn niet bekend).
Bajuni verblijven, voor zover dezerzijds bekend, niet in Puntland of Somaliland.
Van de Eyle is niet bekend of en zo ja, in welke getale zij in het noorden van
Somalië leven. In de provincies Bay en Bakool wonen, naast Digil en Rahanweyn,
wel significante aantallen Eyle, alsook Digil/Tunni, en Ajuraan. Dit betreft voor het
merendeel binnenlands ontheemden en andere migranten, mensen dus die daar niet
oorspronkelijk vandaan komen
Ten aanzien van de beroepskasten (Gaboye) dient een onderscheid gemaakt te
worden tussen enerzijds diegenen die van oudsher in Noord-Somalië wonen en
traditioneel een cliënt-relatie hebben met de Darod of Issaq en anderzijds diegenen
die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal Somalië en traditioneel een cliënt-relatie
hebben met de Hawiye.
In Puntland worden de leden van beroepskasten die van oudsher in het gebied
wonen en een cliënt-relatie hebben met de Darod/Majerteen, de 'Majerteen
Madhiban', als autochtoon geaccepteerd.
In Somaliland is het herstel, na de oorlog tussen SNM en Barre van eind jaren
tachtig, voor Madhiban afkomstig uit deze regio extra moeilijk gebleken, doordat
destijds leden van deze groepen dienst hadden genomen in het leger van Barre, en
vanwege hun achtergestelde economische positie. Er zijn in Somaliland echter
tekenen van een veranderende houding onder de Somali. Terugkerende Gaboye
92 Report on Minority Groups, p. 39
93 Ibidem, p. 37
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
67
vluchtelingen hebben een groot deel van hun vooroorlogse bezittingen herkregen.94
In 1998 zijn tenminste 2000 Gaboye teruggekeerd grotendeels uit Ethiopië, vooral
naar Hargeisa. Er is één zetel in de Senaat voor de Gaboye. Hun
beroepsmogelijkheden zijn nog steeds grotendeels beperkt tot de traditionele
beroepen.95
Voor de leden van beroepskasten die van oudsher in Zuid- en Centraal Somalië
woonden en traditioneel een cliënt-relatie hadden met de Hawiye, de 'Hawiye
Madhiban', is integratie in Puntland of Somaliland lastiger; zij zullen doorgaans in
de ontheemdenkampen leven en geen beroep kunnen doen op de noordelijke
Gaboye. Van specifieke veiligheidsproblemen voor deze groep is in de
verslagperiode niet gebleken. Wellicht kunnen Hawiye-Madhiban aansluiting
vinden bij Hawiye clans in het relatief veilige gebied in Centraal Somalië en in Bay
en Bakool.
Voor de goede orde zij herhaald dat de Gaboye naar de aard van deze groep -
geen eigen traditioneel woongebied hebben. Binnen de Gaboye worden groepen
onderscheiden op grond van de clan(familie) met welke zij traditioneel een cliëntrelatie
hadden; bijvoorbeeld de 'Hawiye Madhiban', de 'Majerteen Madhiban', etc.
De in Somaliland en Puntland aanwezige minderheidsgroepen worden niet
vervolgd en in het algemeen is hun veiligheid niet in gevaar. Wel is hun sociaaleconomische
situatie vaak precair en worden zij gediscrimineerd, onder meer op het
vlak van werk en toegang tot voorzieningen.
Zij slagen er evenwel in het algemeen in om in hun levensonderhoud te voorzien
door flexibel in te spelen op de lokale arbeidsmarkt c.q. door allerlei soorten werk
aan te pakken. Een aantal van hen is in staat relatief zelfstandig met hun vak een
inkomen te verwerven96. Nieuwkomers vinden veelal aansluiting bij leden van de
desbetreffende minderheid indien die in enige getale aanwezig zijn. Alleenstaande
vrouwen van minderheden kunnen zich veilig vestigen in het relatief veilige deel
van Somalië indien deze vrouwen terug kunnen vallen op leden van de eigen
minderheidsgroep of indien zij zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen
voorzien.
Ajuraan
Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van Somalië, met name in Galcayo
en Bosasso (Puntland) en in Las Anod, Berbera, Burao en Hargeisa (Somaliland).
Het gaat hierbij zeker om enkele tienduizenden personen97. De meeste Ajuraan zijn
in 1994 uit Bay en Bakool gevlucht. Zij wonen deels in ontheemdenkampen.
94 DRAFT Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Somaliland Centre
for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP)
95 onder meer: Plan of Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration,
Initiative of the Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, Juli
1999)
96 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, annex 1
97 Ibidem
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
68
Galadi
Voorzover bekend verblijven er slechts zelden Galadi in de relatief veilige gebieden
in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond.
Jaji
Jaji beschikken niet over een eigen grondgebied. Er is een groep Jaji bekend (van
onbekende omvang), genaamd Qulle, die afstamt van de Darod/Majerteen en
voornamelijk voorkomt in en rond het Hobyo district in de provincie Mudug.
Volgens verschillende bronnen zijn er geen Jaji bekend in Bosasso. Een mogelijke
verklaring voor deze afwezigheid zou kunnen zijn dat Jaji in Puntland inmiddels
weer als leden van diverse (Darod-) subclans worden beschouwd (zie ook 3.4.2).
4.3 (Landen van) eerste ontvangst
Het grootste deel van de Somalische vluchtelingen is gevlucht naar de buurlanden
(Kenia, Ethiopië, Djibouti, Jemen) en daar opgenomen in UNHCR-kampen. De
desbetreffende landen dringen inmiddels aan op repatriëring van de Somaliërs en
sluiting van de kampen. UNHCR classificeert deze landen niet zonder meer als
veilige landen van eerste ontvangst of veilige derde landen waarheen afgewezen
asielzoekers zouden kunnen terugkeren, daar deze landen zelf te maken hebben met
veiligheidsproblemen en economische moeilijkheden, mede als gevolg van de grote
aantallen vluchtelingen. Ook doen zich in en rondom de kampen
veiligheidsproblemen voor, vooral voor de vrouwen (banditisme, verkrachtingen).
Over de situatie van Somalische vluchtelingen in een aantal landen van eerste
ontvangst wordt verwezen naar het ambtsbericht 'Somaliërs in derde landen' van
28 februari 2002.
4.4 Beleid van andere Europese landen
Hieronder wordt het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische
asielzoekers van een aantal Europese landen beschreven. Tenzij anders vermeld
hebben de cijfers betrekking op de periode 1 juni tot 1 december 2001.
België
Van de Somalische asielzoekers in België komen leden van minderheidsgroepen
eerder in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. Bij leden van de Somali clans
kan een binnenlands vlucht- dan wel verblijfsalternatief worden tegengeworpen.
Een verblijf in de omringende landen wordt niet tegengeworpen. Er zijn in het jaar
2001 geen Somaliërs gedwongen teruggekeerd, om technische redenen.
Denemarken
Denemarken maakt een onderscheid tussen asielzoekers uit Zuid- en Centraal
Somalië en die uit Noord-Somalië. De eerste categorie krijgt tenminste de de facto
vluchtelingenstatus. Binnen die categorie kunnen asielzoekers uit kleine (sub)clans
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
69
in aanmerking komen voor de volledige vluchtelingenstatus indien zij geen
bescherming kunnen genieten in een van de gebieden in Somalië. De tweede
categorie asielzoekers, uit Somaliland of Puntland, komt niet in aanmerking voor
een de facto status en wordt individueel beoordeeld. Indien geen aanspraak bestaat
op volledige vluchtelingenstatus, kan tot uitzetting worden overgegaan. Geen
enkele aanvraag wordt afgewezen op grond van een binnenlands vluchtalternatief,
daar de Denen achten dat zulks niet bestaat. In de onderhavige periode werden
geen Somaliërs gedwongen uitgezet naar Somalië. In het verleden is dat wel
gebeurd, met name naar Somaliland, waarbij de terugkeerders volgens de Denen
geen problemen met de autoriteiten aldaar hebben ondervonden.
Duitsland
Verreweg de meeste asielverzoeken van Somaliërs worden door de Duitse
autoriteiten afgewezen. De meerderheid van de Somaliërs geeft aan afkomstig te
zijn uit Centraal en Zuid-Somalië. Hun asielverzoeken worden afgewezen omdat in
die gebieden geen functionerend overheidsgezag bestaat. 'Vervolging door derden'
levert volgens Duitse jurisprudentie geen grond voor asiel. Als er geen sprake is
van vervolging, doet zich ook de vraag niet voor naar een vluchtalternatief. In
Somaliland en Puntland is volgens Duitsland sprake van semi-statelijke structuren,
zodat er sprake kan zijn van vervolging. Die zou betrekking kunnen hebben op
deelnemers aan de Arta-conferentie, aanhangers van de TNG, kritische journalisten
en voor wat betreft Somaliland, ook op vooraanstaande persoonlijkheden van de
Darod in het oosten van Somaliland.
Afgewezen Somalische asielzoekers kunnen in principe gedwongen worden
teruggestuurd op voorwaarde dat een directe terugkeer in het eigen clan-gebied
mogelijk is, aldaar geen gewapend conflict heerst en de lokale autoriteiten met de
terugkeer instemmen. Aan deze voorwaarden wordt in de praktijk echter vrijwel
nooit voldaan. In het tweede halfjaar van 2001 werd dan ook geen enkele Somaliër
gedwongen teruggestuurd. De Duitse rechters hebben in het verleden voor het
merendeel geoordeeld dat uitzetting naar Somalië achterwege moet blijven, wegens
een gevaar voor lijf, leden of vrijheid. Deze mensen werden in het bezit gesteld van
een Duldung (gedoogstatus) die inhoudt dat betrokkene vooralsnog niet wordt
verwijderd.
Frankrijk
De Franse autoriteiten huldigen nog immer het standpunt dat vervolging in de zin
van het Vluchtelingenverdrag in Somalië niet mogelijk is wegens het ontbreken van
'feitelijke autoriteiten'. Dit standpunt (uit 1993) heeft geen betrekking meer op
Somaliland, dat - in tegenstelling tot de rest van het land - wel een feitelijk gezag
kent, aldus de Franse autoriteiten. Bij vervolging van de zijde van de overheid van
Somaliland kan dus in theorie wel een vluchtelingenstatus worden toegekend. Voor
geheel Somalië worden vrouwen die hun dochters wensen te vrijwaren van FGM
(infibulatie) als risicogroep genoemd.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
70
Ierland
Er worden in het toelatingsbeleid geen categorieën onderscheiden. Ongeveer 40%
van de asielaanvragen van Somaliërs werd toegewezen. Geen enkele afgewezen
Somaliër werd verwijderd, ook niet naar derde landen.
Noorwegen
De Noorse autoriteiten maken nog immer onderscheid tussen aanvragers afkomstig
uit dan wel met clan-banden in het noorden van Somalië enerzijds en aanvragers
met banden in het zuiden anderzijds. De kans op inwilliging van de aanvraag van
laatstgenoemde groep was groter, vanwege de slechtere situatie in het zuiden.
Noorwegen zette geen uitgeprocedeerde asielzoekers uit naar Somalië, bij gebrek
aan juridisch en praktisch kader. Wel werden Somaliërs uitgezet naar derde landen.
Verenigd Koninkrijk
Sinds juli 2001 wordt in het VK onderscheid gemaakt tussen Somaliërs afkomstig
uit Somaliland en Puntland enerzijds en uit de rest van het land anderzijds. Als
asielzoekers uit de eerste categorie niet in aanmerking komen voor de
vluchtelingenstatus, worden zij geacht veilig te kunnen terugkeren. De tweede
categorie kan in elk geval subsidiaire bescherming (exceptional leave to remain)
voor de duur van een jaar krijgen. Een binnenlands verblijfsalternatief wordt alleen
dan tegengeworpen indien er sterke (clan)banden met Somaliland of Puntland
blijken te bestaan. Dit betekent een belangrijke beleidswijziging, in die zin dat voor
juli 2001 alle Somaliërs in beginsel in aanmerking konden komen voor tijdelijke
subsidiaire bescherming.
De vluchtelingenstatus wordt al snel toegekend aan leden van de Benadiri, inclusief
Reer Brava, en de Bajuni.
Het VK zette geen Somaliërs gedwongen uit naar Somalië, voornamelijk om
praktische redenen (het ontbreken van terugkeerovereenkomsten met de
autoriteiten). Men is thans actief doende om tot dergelijke overeenkomsten te
komen. Wel werden er in de tweede helft van 2001 zeven Somaliërs uitgezet naar
andere Europese landen.
Zweden
Het Zweedse beleid met betrekking tot Somalische asielzoekers is in de
verslagperiode niet gewijzigd. Aanvragen van asielzoekers afkomstig uit het
noorden (Somaliland of Puntland) of met banden in dat gebied worden meestal
afgewezen. Er werden om technische redenen geen afgewezen asielzoekers naar het
land van herkomst teruggezonden.
Zwitserland
Zwitserland onderscheidt geen categorieën Somalische asielzoekers. Het
binnenlands vluchtalternatief speelt wel een rol. Hierbij wordt nagegaan of het
behoren tot een bepaalde clan beperkingen voor verblijf in een bepaald gebied
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
71
betekent. Indien die beperkingen niet aanwezig zijn, wordt de asielaanvraag
afgewezen.
In de onderhavige periode keerden 11 Somaliërs vrijwillig terug. Om technische
redenen (geen rechtstreekse vliegverbindingen, geen reisdocumenten, geen
overeenkomst met de autoriteiten) vond geen gedwongen terugkeer plaats.
4.5 Activiteiten van internationale organisaties
In Somalië is een groot aantal NGO's, VN- en andere internationale organisaties
actief en vertegenwoordigd, met aanwezigheid van lokale zowel als in mindere
mate - internationale staf. Vanwege de veiligheidssituatie worden de activiteiten
evenwel beheerd vanuit Nairobi, Kenia. Het reizen in en naar Somalië, met name
door internationale staf, is omkleed met veiligheidsmaatregelen, waarbij steeds
wordt gedifferentieerd naar tijd en plaats. Lokale staf kan er over het algemeen
makkelijker opereren. Van ICRC is alle internationale staf in Nairobi gestationeerd,
terwijl in Somalië alleen lokale staf werkt. Wel bezoeken internationale stafleden
Somalië op wekelijkse basis. In de verslagperiode kwam het voor dat internationale
staf van VN- en non-gouvernementele organisaties wegens de veiligheidssituatie
werd geëvacueerd. Dit was met name het geval in Puntland van augustus 2001 tot
maart 2002 . In Baidoa was dit het geval in februari 2002, voor minder dan een
week. In maart 2002 tekende de gouverneur van de provincie Bay een document
waarmee de veiligheidsgaranties voor internationale staf werden geformaliseerd.
Overigens spreekt de VN niet van evacuation maar van relocation, omdat de term
evacuatie vrij negatieve connotaties heeft en alleen de secretaris-generaal van de
VN (SGVN) tot evacuatie kan beslissen. Begin juni 2002 gaf 'president' Yusuf van
Puntland aan geen prijs meer te stellen op aanwezigheid van de VN in dit gebied.
Dit had niet zozeer met de veiligheidssituatie te maken als wel met de (vermeende)
steun van de VN aan de TNG.
De internationale aanwezigheid in Somalië is met name gericht op humanitaire hulp
en rehabilitatiehulp. Om een indicatie te geven van de schaal van de activiteiten: het
voor 2002 door de VN aan de internationale gemeenschap gevraagde bedrag voor
hulp aan Somalië (het Consolidated Appeal) bedroeg USD 83 miljoen. In de
praktijk wordt hiervan overigens nog geen 50% gehaald.
In zijn meest recente verslag aan de Veiligheidsraad trok de SGVN de conlusie dat
de omstandigheden in Somalië nog steeds niet zodanig zijn dat een veelomvattend
vredesopbouwprogramma kan worden gestart. In afwachting daarvan heeft de VN
zich wel gecommitteerd aan uitbreiding van humanitaire en ontwikkelingsprojecten
en aan vredesopbouwactiviteiten op het gemeenschapsniveau98. Het voorzitterschap
van de Veiligheidsraad heeft de SGVN verzocht een fonds in het leven te roepen
98 UNSC: Report of the SG on the Situation in Somalia, februari 2002, p. 10
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
72
om voorbereidende activiteiten van een vredesopbouwmissie te ondersteunen en als
aanvulling te dienen op het consolidated appeal.
UNHCR ondersteunt programma's voor georganiseerde vrijwillige terugkeer van
groepen Somaliërs uit Ethiopië, Kenia, Djibouti, Jemen en Egypte naar Somaliland
en Puntland. Daarnaast faciliteert men de terugkeer van individuele Somaliërs die
zelf aangeven terug te willen keren naar andere delen van het land. Naar schatting
bevinden zich thans nog 250.000 Somalische vluchtelingen in de buurlanden. In
2000 keerden ruim 45.000 Somaliërs georganiseerd terug; in 2001 waren dit er
ruim 50.00099. Van deze ruim 50.000 was de overgrote meerderheid afkomstig uit
Ethiopië en keerde terug naar Somaliland. Desalniettemin ondersteunde UNHCR de
vrijwillige repatriëring van 782 personen naar Zuid-Somalië.
Daarnaast is er overigens sprake van spontane (niet door UNHCR gefaciliteerde)
terugkeer, zoals bijvoorbeeld in maart 2001 toen enkele duizenden Somaliërs vanuit
de provincie Gedo de Keniaanse grens overstaken in reactie op gevechten in en
rond Bula Hawo. Nadat de strijdende clans een akkoord hadden gesloten, keerde in
juni van dat jaar de overgrote meerderheid van deze vluchtelingen terug.
UNHCR maakt bij de analyse van de veiligheidssituatie (nog altijd) een
onderscheid tussen drie zones, te weten de herstelzone, de overgangszone en de
crisiszone. Deze indeling is niet statisch maar afhankelijk van nieuwe
ontwikkelingen. Het beleid van UNHCR is gebaseerd op deze indeling in die zin
dat alleen terugkeer van Somaliërs afkomstig uit de herstelzone actief wordt
bevorderd, terwijl Somaliërs afkomstig uit de overgangs- dan wel crisiszone als
prima facie vluchteling worden beschouwd. Momenteel beschouwt UNHCR de
zuidelijke en centrale provincies als overgangs- dan wel crisiszone. De herstelzone
in deze indeling is het gebied ten noorden van de denkbeeldige lijn door de plaats
Galcayo, ofwel Somaliland en Puntland. 'Afkomstig uit' moet gelezen worden als
er eerder hebben gewoond, en dan in elk geval niet korter dan een jaar.
Criteria voor de selectie van Somaliërs voor hulp bij terugkeer zijn dat de
betrokkene vrijwillig een terugkeeraanvraag indient en dat de lokale autoriteiten
met de terugkeer instemmen. Hiertoe heeft UNHCR bilaterale overeenkomsten
gesloten met de autoriteiten van de landen van ontvangst respectievelijk van de
regio's van herkomst (Somaliland, Puntland). Deze overeenkomsten worden in de
praktijk gerespecteerd. Naast het terugkeerprogramma steunt UNHCR tal van
'quick impact'-projecten in Noord-Somalië, gericht op reïntegratie van
teruggekeerde vluchtelingen en ontheemden. Dergelijke projecten zijn er op gericht
om de gehele gemeenschap ten goede te komen en op die wijze de
(migratie)situatie te helpen stabiliseren.
99 Overigens is het moeilijk exacte cijfers te geven, aldus UNHCR. Uiteindelijk blijken
veelal minder gerepatrieerden in Somalië aanwezig dan volgens de cijfers het geval zou zijn.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
73
Na het begin van de constitutionele crisis in Puntland in augustus 2001 heeft
UNHCR repatriëring naar Puntland opgeschort, ofschoon er geen sprake was van
een formele beleidswijziging. In maart 2002 werd besloten de activiteiten in
Puntland, met name in Bosasso en Galcayo, geleidelijk weer te hervatten, omdat het
in de voorafgaande maanden rustig was gebleven. In overleg met de de facto
autoriteiten treft UNHCR voorbereidingen voor de terugkeer van circa 6.000
personen. Dit hangt nog op de beschikbaarheid van geld voor deze onderneming en
concrete afspraken met lokale autoriteiten. De gebeurtenissen in Puntland in mei
2002 hebben de implementatie van de repatriëring wederom vertraagd. De hele
operatie staat thans voor onbepaalde tijd stil.
Terugkeer naar Zuid- en Centraal Somalië wordt alleen dan gefaciliteerd indien
betrokkene hierop aandringt. De UNHCR-steun behelst dan alleen het vervoer, niet
de materiële steun die men normaliter ontvangt bij georganiseerde terugkeer. Het
vredesproces is voor UNHCR vooralsnog geen aanleiding geweest om over te gaan
tot groepsgewijze gefaciliteerde terugkeer naar het Zuid- en Centraal Somalië.
Hoewel erkend wordt dat ook in Zuid- en Centraal Somalië bepaalde gebieden
stabiel zijn, wordt de onzekerheid nog te groot geacht. Voorts is het voor UNHCR
problematisch om overeenkomsten te sluiten met de de facto autoriteiten, vanwege
het risico als partijdig te worden beschouwd.
4.6 Samenvatting
Behalve tussen stad en platteland (c.q. het eigen traditionele clangebied) heeft zich
gedurende de jaren '90 binnenlandse migratie voorgedaan van Zuid- naar Noord-
Somalië. Naarmate bestuursstructuren in Noord-Somalië sterker werden, werd het
ook voor diegenen zonder clanbanden met het desbetreffende gebied gemakkelijker
om zich hier te vestigen.
Vestiging in een ander clangebied ligt niet voor de hand indien sprake is (geweest)
van ernstige, gewapende conflicten in het heden of recente verleden tussen de clan
waartoe men behoort en de clan die het beoogde vestigingsgebied domineert. Met
name Somali die zich in het verleden politiek of militair hebben geprofileerd in
conflicten met een bepaalde clan, kunnen problemen ondervinden bij vestiging in
het woongebied van die clan.
Specifiek houdt het bovenstaande in dat leden van de verschillende Hawiye clans
zich in het algemeen ten minste veilig kunnen vestigen in het woongebied van de
eigen clan in Mudug, Galgadud of Hiiran. Leden van de Issaq en Dir clanfamilies
kunnen zich veilig vestigen in Somaliland. Leden van de Darod/Marehan clan
kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in de eigen (traditionele)
woongebieden in Galgadud dan wel in Puntland (al naar gelang de subclan). Leden
van andere Darodclans kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in Puntland.
Van nieuwkomers wordt verwacht dat zij zich aanpassen aan de bestaande
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
74
machtsverhoudingen en zich niet politiek of economisch profileren. Voorwaarde is
ook dat het niet om duizenden personen gaat.
De positie van Rahanweyn en Digil in het relatief veilige deel van Somalië is in
sociaal-economisch opzicht slecht. Er is evenwel geen sprake van systematische
bedreiging. De veiligheidssituatie in hun traditionele woongebieden (Bay en
Bakool) is sinds juni 1999 sterk verbeterd.
Leden van sommige minderheidsgroepen hebben zich in Puntland en Somaliland
gevestigd, zij het in verschillende aantallen. De aanwezige groepen worden niet
vervolgd en in het algemeen is hun veiligheid niet in gevaar. Wel is hun sociaaleconomische
situatie vaak precair en worden zij gediscrimineerd. Zoals in de
respectievelijke passages gesteld, komen Benadiri, Bajuni en Jaji overigens in deze
gebieden niet of nauwelijks voor.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
75
5 Samenvatting
In de verslagperiode duurde de verdeeldheid en fragmentatie die Somalië sinds
1991 kenmerken, voort. In de periode sinds het vorige ambtsbericht van juni 2001
werden de posities van de diverse partijen duidelijker. De Transitional National
Government (TNG) is er niet in geslaagd om haar gezag te vestigen over veel meer
dan een deel van Mogadishu. De Somali Restoration and Reconciliation Council
(SRRC) is niet in staat gebleken een alternatief te bieden. De tegenstelling leidde op
diverse plaatsen in Somalië tot gewelddadige confrontaties. Tegelijkertijd zijn beide
kampen in de verslagperiode een dialoog aangegaan, waaraan de benoeming van
een nieuwe premier van de TNG in november 2001 en de hernieuwde internationale
aandacht voor Somalië na '11 september' een nieuwe impuls gaven. De (niet
openlijke) steun van Ethiopië aan de SRRC bleek een belangrijk obstakel, ook in
IGAD-kader, om tot resultaten te komen.
In het zuiden van Somalië duurden gewapende conflicten voort. Deze conflicten
waren deels van puur lokale aard, deels het gevolg van genoemde tegenstelling
tussen TNG en SRRC. In en rond de steden Mogadishu en Kismayo en in de
provincie Gedo waren intensiteit en frequentie van de gewapende confrontaties het
hoogst; dit gebied wordt dan ook gekenschetst als conflictgebied. In de provincies
Middle en Lower Juba en Middle en Lower Shabelle waren intensiteit en frequentie
lager en wordt gesproken van overgangsgebied.
De regio's in Noord-Somalië die lange tijd gekenmerkt werden door relatieve
stabiliteit, gingen in de verslagperiode door een periode van politieke spanning. In
Somaliland ging dat nauwelijks met gewapend conflict gepaard. In Puntland
ontstond een machtsstrijd, die op een drietal momenten leidde tot gewelddadige
confrontaties. Tegelijkertijd werd de relatieve stabiliteit in de zuidelijke provincies
Bay en Bakool geconsolideerd. Het RRA oefent een ferme controle uit over dit
grondgebied. Er is sprake van het begin van opbouw van een civiel bestuur. Gelet
hierop wordt thans als relatief veilig gebied beschouwd: Somaliland, Puntland, de
centrale provincies Mudug, Hiiran en Galgaduud, en de zuidelijke provincies Bay
en Bakool. Ofschoon ook in deze gebieden incidentele geweldsuitbarstingen bleven
voorkomen, zijn intensiteit en frequentie ervan relatief laag.
In het algemeen kan worden gesteld dat de regionale besturen in het relatief veilige
deel van Somalië effectief zijn in het handhaven van de openbare orde. Een stabiele
veiligheidssituatie wil echter niet zeggen dat er geen mensenrechtenschendingen
zouden voorkomen. Dergelijke schendingen, onder meer in de vorm van arbitraire
arrestatie en detentie, waren in de verslagperiode onder meer gericht tegen politieke
tegenstanders, dikwijls in de context van de tegenstelling tussen TNG en SRRC.
Dergelijke mensenrechtenschendingen worden in de praktijk gematigd door invloed
van maatschappelijk leiders, waaronder clanoudsten.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
76
Blijkens vigerende migratiepatronen is vestiging in het relatief veilige deel van
Somalië zonder dat men clanbanden heeft met het desbetreffende gebied in veel
gevallen mogelijk. Personen van een andere clan dan de in dat gebied dominante
clan wordt doorgaans weinig in de weg gelegd. Dit is echter niet het geval indien
sprake is (geweest) van ernstige, gewapende conflicten in het heden of recente
verleden tussen de clan waartoe men behoort en de clan die het beoogde
vestigingsgebied domineert. Met name Somali die zich in het verleden politiek of
militair hebben geprofileerd in conflicten met een bepaalde clan, kunnen problemen
ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan. Ook bepaalde
minderheden hebben zich gevestigd in het relatief veilige gebied. Hoewel hun
sociaal-economische positie over het algemeen marginaal is, worden zij niet
vervolgd en is hun veiligheid niet in gevaar.
In geen van de andere Europese landen die in dit ambtsbericht worden genoemd,
vond in de verslagperiode gedwongen terugkeer van Somaliërs naar Somalië plaats.
Hier lagen in elk geval technische redenen aan ten grondslag, maar in een aantal
landen ook beleidsmatige. Er zijn wel Somaliërs uitgezet naar derde landen, in de
regel andere Europese landen.
Somaliërs die vrijwillig terugkeren naar het relatief veilige deel van Somalië
ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging van de kant van de lokale
autoriteiten. Voor georganiseerde terugkeer naar Somaliland en Puntland is de
instemming van deze autoriteiten nodig. UNHCR beschouwt Somaliland en
Puntland als voldoende veilig voor terugkeer en bevordert dan ook alleen naar die
gebieden georganiseerde terugkeer, mits betrokkene uit die gebieden afkomstig is.
De facto is de georganiseerde terugkeer naar Puntland thans stilgezet.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
77
BIJLAGE I: LANDKAART (ADMINISTRATIEF)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
78
BIJLAGE II: LANDKAART (CLANS)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
79
BIJLAGE III LIJST VAN AFKORTINGEN
(met uitzondering van namen van facties, zie hiervoor Bijlage IV)
AI Amnesty International
EU Europese Unie
EIU Economic Intelligence Unit
ICRC International Committee of the Red Cross
IGAD Intergovernmental Authority on Development
IOM Internationale Organisatie voor Migratie
NGO Niet-gouvernementele organisatie
OLF Oromo Liberation Front
UNDOS United Nations Development Office for Somalia
UNDP United Nations Development Programma
UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees
UNITAF Unified Task Force
UNOSOM United Nations Operation in Somalia
UNPOS United Nations Political Office for Somalia
UNSC United Nations Security Council
USD United States Dollar
VN Verenigde Naties
VNVR Verenigde Naties Veiligheidsraad
VS Verenigde Staten
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
80
BIJLAGE IV LIJST VAN FACTIES
Arta-factie De (pejoratieve) benaming van de TNG/TNA (zie hieronder), die met
name gebruikt wordt door haar tegenstanders.
JVA Juba Valley Alliance
Coalitie tussen Habar Gedir/Ayr en Marehan, die een gedeelte van
Lower Juba beheersen. Gelieerd aan de TNG.
DSA Digil Salvation Army
Factie van de Digil clanfamilie.
RRA Rahanweyn Resistance Army
Politiek-militaire groep gevormd door de Rahanweyn in 1995, geleid
door Hassan Mohamed Nur "Shanti Gadood" (alias "Shatiguduud" of
"Shargadud"). Belangrijk deel van de SRRC.
SCC Somali Consultative Conference
Beweging opgericht door kolonel Omar Hashi Aden
(Hawiye/Hawadle) na de Beled Weyn Conferentie in juli 1999.
SNA Somali National Alliance
Politieke factie van de Hawiye/Habar Gedir; maakt deel uit van het
USC; is verdeeld in een factie onder leiding van Hussein Aidid en een
factie onder leiding van Osman "Ato". Maken deel uit van SRRC.
SNF Somali National Front
Factie van de Darod/Marehan in Gedo; wordt geleid door generaal
Omar Haji Masaleh. Sinds april 1999 is een subfactie, bestaande uit
Marehan oorspronkelijk afkomstig uit Galgadud, afgescheiden onder
leiding van Ali Nur (die werd gedood in april 1999) en vervolgens
door Ahmed Sheikh Burale.
SNM Somali National Movement
Beweging van de Issaq uit het noordwesten, opgericht in 1980.
SPA Somali Peace Alliance
Politieke en militaire coalitie, gevormd op 16 augustus 1999 in
Garowe, de hoofdstad van Puntland; bestaande uit het RRA, het
SPM/Morgan, de SNF-subfactie van Ahmed Sheikh Burale, de
Somali Consultative Conference van kolonel Omar Hashi Aden en
het leger van Puntland.
SPM Somali Patriotic Movement
Beweging die in 1989 werd opgericht door de Darod/Ogadenclan en
in 1990 tegen de troepen van Barre (Darod/Marehan) vocht. In 1991
gesplitst in aantal facties waaronder een factie onder leiding van de
Darod/Majerteen generaal Morgan (SPM/Morgan). Daar de andere
facties nauwelijks nog bestaan wordt met SPM ook wel de factie
Morgan aangeduid. Sinds 1997 bestaat de achterban van de SPM/
Morgan uit de Darod/Harticlans (d.w.z. Majerteen, Dulbahante en
Warsangeli clans).
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
81
SRRC Somali Reconstructionand Recociliation Council
Coalitie van tegenstanders van de TNG, bestaande uit Puntland
(althans onder 'president' Yusuf), de RRA, SPM/Morgan, en de
Hawiye-krijgsheren Aidid, Ato en Musa Sudi, opgericht in maart
2001.
SSA Somali Salvation Alliance
Politieke factie van de Hawiye/Abgal onder leiding van Ali Mahdi;
maakt deel uit van het USC.
SSDF Somali Salvation Democratic Front
Was de eerste oppositiebeweging tegen het bewind Barre, met als
basis de Darod/Majerteen clan in Noordoost-Somalië; is thans de
belangrijkste politieke beweging in Puntland.
SSNM- BIREM
Southern Somali National Movement-Bimal Resistance Movement
Politieke beweging van de Bimal, onder leiding van Abdullahi Sheikh
Ismael. Maakt deel uit van de SRRC.
TNA Transitional National Assembly.
Het tijdens de vredesconferentie van Arta gekozen nationale
parlement.
TNG Transitional National Government
De nationale overgangsregering die is benoemd als uitvloeisel van de
vredesconferentie van Arta en de vorming van de TNA (hierboven).
USC United Somali Congress
Hawiye groep, gevormd in 1989, die in 1991 het bewind Barre in
Mogadishu omverwierp. Is sinds die tijd verdeeld geraakt in een
aantal subfacties, waaronder USC/SNA, USC/SSA en USC/PM.
USC/SNA zie: SNA
USC/SSA zie: SSA
USC/PM United Somali Congress/Peace Movement
Subfactie van het USC met aanhang onder de Hawiye/Hawadle.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
82
BIJLAGE V: LITERATUUR
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van de volgende
openbare bronnen:
Abdullahi, Mohamed Diriye, Minorities of Somalia: Victims forgotten amid War
and Chaos (1998), http://www.antro.uu.se/bh/nomadnet/diriye.html
Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, Plan of
Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration (Hargeisa, juli 1999)
Ambroso, G. Somalis in the Horn of Africa (UNHCR, z.j.)
Amnesty International, Comments on the Action Plan for Somalia adopted by the
High Level Working Group on Asylum and Migration (Brussel, 1 december 1999)
Amnesty International, afdeling Vluchtelingen, brieven aan Vluchtelingenwerk d.d.
13 juli 2001 en aan A.J.J. Fraanje d.d. 3 oktober 2001
Bennett, Olivia, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB (Den
Haag, 1995)
Bryden, Matt: New Hope for Somalia? The Building Blocks Approach.
In: Review of African Political Economy Vol.26 nr.79 (maart 1999)
Bryden, Matt: Reviving the Somali Peace Process: Perspectives and Prospects in
the Post-Arta Period (paper presented to the 8th congress of the Somali studies
international association, juli 2001
Cassanelli, L. Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia (Ottawa,
Canada, mei 1995)
Danish Immigration Service, Fact-finding mission to Somalia and Kenia, 27
October - 7 november 1997 (Copenhagen, juli 1998)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Service, Report on the Nordic
fact-finding mission to the Gedo Region of Somalia, 15 to 30 October 1998
(Copenhagen, november, 1998)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Board, Report on Nordic factfinding
mission to Nairobi and the Middle Shabelle region of Somalia 21 February
- 6 March 1999 (Copenhagen, 1999)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Somalia, Recent History
(Londen, 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
83
EIU, Country Report Somalia, 1999-2001 (Londen)
Helander, B. The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute,
z.j. (ca. 1993)
Herbold Green, R. Khatt and the realities of Somalis: Historic, Social, Household,
Political & Economic, Review of African Political Economy No. 79:33-49, Jrg. 26,
maart 1999
Immigration and Nationality Directorate, UK Home Office: Country Assessment
Somalia, oktober 2000
ICRC, Country Report Somalia, ICRC worldwide consultation on the rules of war,
Report by Greenberg Research, Inc. (Geneva, oktober 1999)
ICRC: the ICRC in Somalia (5 maart 2002)
Joint British, Danish, and Dutch Fact-finding Mission to Nairobi, Kenya: Report on
Minority Groups in Somalia (november 2000)
Luling, Virginia, Minority Groups in Traditional Somali Society (1983)
Lewis, I.M. Understanding Somalia (Londen, 1981, 1993)
Lewis, I.M. Peoples in the Horn of Africa (Londen, 1994)
Minority Rights Group International, Minority children of Somalia, in: War: The
Impact on Minority and Indigenous Children (1997)
Medani, Khalid: Report on Internal Migration and Remittance Inflows in NW and
NE Somalia (Nairobi, 2000)
Menkhaus, Ken: Somalia: a Situation Analysis, november 2000
Perouse de Montclos, M.A.: Minorities and Discrimination, Exodus and
Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997
Raad van de Europese Unie, Actieplan voor Somalië (Brussel, 1999)
Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP),
DRAFT Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland (Hargeysa,
oktober 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
84
Samatar, Ahmed I., ed. The Somali Challenge, from catastrophe to renewal?
(London, 1994)
Simons, Anna, Networks of dissolution, Somalia undone (Colorado, 1995)
UNCU, Discussion Paper: Talking Seriously about Somalia (Genève, 7 februari
2002)
UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, november 1997)
UNDOS, Studies on Governance: Awdal Region (Nairobi, december 1997)
UNDOS, DRAFT for Review: The Puntland State of Somalia (Nairobi, juni 1999)
UNDOS, South Mudug and Galgadud, Draft Preliminary Assessment Report
(Nairobi, juli 1999)
UNDOS, Assessment of the Judiciary System of Somaliland (Nairobi, november
1999)
UNDP, Human Development Report Somalia 2001 (Nairobi, 2001)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent
Expert, Ms. Mona Rishmawi, 26 januari 2000 (New York, 2000)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Note by the Secretariat, 13
maart 2001 (New York, 2001)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent
Expert, Dr. Ghanim Alnajjar (14 januari 2002)
UNHCR, 2000 Global Report Somalia
UNHCR, Background Paper on Somalia for the European Union High Level
Working Group on Asylum and Migration (Genève, maart 1999)
UNHCR, The impact of the current situation on repatriation to Somalia (Nairobi,
mei 2000)
UNICEF, Survey of Primary Schools in Somalia 2000/2001, vol. 1 (september
2001)
UNICEF, Childhood denied: Assessment of children in need of special protection
measures in Somalia (draft)(januari 2000)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
85
UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
Hargeisa, mei 2002
UNOHCHR, SCCP Rule of Law Component, UNDP Somalia Civil Protection
Programme (2001)
UNOCHA, Consolidated Appeal 2002: Somalia (Nairobi, november 2001)
UNSC, Report of the Secretary-General on the Situation in Somalia (New York,
augustus 1999, december 2000, oktober 2001 en februari 2002)
UNSC, Statement by the President of the Security Council, (New York, 11 januari
2001, 31 oktober 2001)
US Department of State, Somalia Country Report on Human Rights Practices for
2001 (Washington, febr. 2002)
US Department of State, International Religious Freedom Report, (Washington,
okt. 2001)
Waal, A. de, Land Tenure and the Roots of Conflict in Somalia, Research
Seminars, Rural Development Studies, Institute of Social Studies (Den Haag,
1993/94)
Waal, A. de, Land tenure, the creation of famine and prospects for peace in
Somalia, paper presented at Uppsala forum (januari 1994)
War Torn Societies Somali Programme, Rebuilding Somalia: issues and
possibilities for Puntland (Londen, 2001)
Diverse nieuwsdiensten (AFP, Reuters, IRIN, e.a.)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
86
BIJLAGE VI:
SCHEMATISCH OVERZICHT POLITIEKE TEGENSTELLINGEN
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
87
BIJLAGE VII: Orphanage schools in Somalia
geen rechten
worden ontleend.
Puntland
In Puntland is de regering vooralsnog minder geworteld in de samenleving dan in
Somaliland. De leidende politieke beweging, het Somali Salvation Democratic
Front (SSDF), werd van oudsher gesteund door het buitenland en was (en is) meer
dan het SNM gericht op het conflict in het zuiden van Somalië. Met de vorming van
een regionale regering in de afgelopen twee jaar is een politiek proces van
samenwerking met de verschillende belangengroepen in de eigen regio (ook de
Warsangeli en Dulbahante in Sanaag en Sool, zie 2.4) ingezet. Ook in Puntland
geldt dat de samenleving flagrant machtsmisbruik door de regering niet zou
tolereren en een tegenreactie zou ontketenen. De poging van Abdullahi Yusuf om
eigengereid zijn ambtstermijn te verlengen, in de zomer van 2001, werd ook niet
geaccepteerd. Zoals in 2.2 is uiteengezet, leidde dit tot een tegenreactie van
clanoudsten, die vervolgens na enkele maanden vergaderen een nieuwe 'president'
benoemden. Zoals reeds gesteld, zijn de problemen evenwel nog niet opgelost.
Direct na de machtsover- (dan wel terug-)name door Yusuf in mei 2002 waren er
onbevestigde berichten van mensenrechtenschendingen jegens aanhangers van Ali
Jama. Er zouden mensen zijn neergeschoten en voorvallen van marteling geweest.
Hierover is nadien verder geen bericht meer ontvangen.
42 o.a. uit: Draft: Rebuilding from the Ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Hargeysa,
Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
36
Centraal en Zuid-Somalië
In de rest van Somalië, inclusief in Mogadishu, zijn de besturen lokaal van aard en
over het algemeen zwak ontwikkeld. Rechtsstatelijke waarborgen zoals die in het
Westen gangbaar zijn, bestaan hier niet. Dit wil echter niet zeggen dat de besturen
een autoritair dan wel totalitair bewind voeren. Traditionele vormen van overleg en
consensusvorming doen hier opgeld.
In geheel Somalië zijn er geen aanwijzingen dat vervolging uitsluitend op grond
van het behoren tot een bepaalde clan of minderheidsgroep voorkomt. Wel is het in
conflict- en overgangsgebieden zo dat, ten tijde van een gewapend conflict tussen
twee (sub)clans, leden van deze (sub)clans een risico lopen te worden gegijzeld,
mishandeld of gedood, indien zij in handen vallen van de andere (sub)clan. In het
eigen gebied is de (sub)clan in staat hiertegen bescherming te bieden. Minderheden,
die immers geen partij zijn bij conflicten tussen clans, lopen niet het risico op een
dergelijke behandeling als (vermeend) lid van de 'tegenpartij' (zie verder 3.4.1). Zij
lopen, met name in de conflictgebieden, wel het risico slachtoffer te worden van
oorlogsgeweld, omdat zij relatief weerloos zijn.
3.2 Toezicht
De TNG is erkend als rechtmatig vertegenwoordiger van Somalië bij de VN.
Internationaal toezicht uit hoofde van de verdragen waarbij dit land partij is, wordt
evenwel bemoeilijkt door het feit dat de TNG slechts een zeer klein deel van het
land beheerst. Er is dan ook (nog) geen sprake van rapportage door de TNG aan de
verscheidene verdragscomités. Wel is er een vorm van internationaal toezicht door
middel van een Onafhankelijke Deskundige voor Somalië, die jaarlijks aan de VNMensenrechtencommissie
rapporteert. Sinds juni 2001 is dat dr. Ghanim Alnajjar,
die daarmee de vorige Deskundige, Mona Rishmawi, opvolgde.
Ook dragen rapportages van de diverse in Somalië werkzame VN-organisaties
(waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten), het
Internationale Rode Kruis (ICRC), en andere internationale NGO's (waaronder
Amnesty International) bij aan het toezicht op naleving van de mensenrechten.
In Somalië is een groeiend aantal lokale mensenrechtenorganisaties actief. In
Somaliland zijn dit o.a. Somaliland Horn Watch en Samatalis (een overkoepelende
organisatie van mensenrechten-NGO's). In Mogadishu werken de Dr. Ismail
Juma'le Human Rights Organization en het Peace and Human Rights Network, dat
21 Somalische NGO's verenigt en zich met name sterk maakt voor
vredesinitiatieven en vrouwenrechten. Deze NGO's worden voorzover bekend niet
in hun werk gehinderd.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
37
3.3 Naleving en schendingen
Hieronder wordt de naleving en schending van een aantal klassieke grondrechten in
de verschillende delen van Somalië behandeld, voorzover specifiek bekend.
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Somaliërs zijn zeer sterk in onderlinge communicatie, zonodig buiten de media om.
De orale traditie is sterk ontwikkeld; de radio is dan ook het belangrijkste medium
voor massacommunicatie, maar er zijn ook vier TV-stations43. Veel Somaliërs
beluisteren buitenlandse zenders zoals de BBC die dagelijks een programma
uitzendt in de Somalische taal. De geschreven pers bestaat voornamelijk uit kranten
met een kleine oplage, die in de grotere steden verschijnen. In Mogadishu
verschijnen ongeveer twintig dagbladen. Somaliland heeft twee onafhankelijke
kranten plus een overheidskrant, naast een Engelstalig weekblad. Inmiddels heeft
ook het internet zijn intrede gedaan in Somalië. In oktober 2000 werd in Hargeisa
de eerste lokale internetprovider operationeel. Inmiddels zijn er zelfs in Mogadishu
al twee internetproviders.
Volgens de Onafhankelijke Deskundige van de VN voor Somalië bestaat de
vrijheid van meningsuiting in hoge mate in Mogadishu, Somaliland en Puntland.
Dit laat onverlet dat er in de verslagperiode ook een aantal incidenten heeft
plaatsgehad van hinder, arrestatie en detentie van journalisten. Dit geldt voor alle
delen van het land, inclusief Somaliland en Puntland.
Zo werden eind augustus 2001 twee journalisten in Puntland gerarresteerd en
enkele dagen vastgehouden. Zij werkten beiden voor dagbladen in Bosasso en
werden beschuldigd van 'het publiceren van onjuiste informatie'. Dit betrof een
artikel over een verkrachtingszaak, dat de reputatie van Puntland zou schaden. In
mei 2002, na de machtsover/terugname door 'president' Yusuf werd het radio- en
TV-station Somali Broadcasting Corporation in Bosasso (Puntland) gesloten, naar
verluidt wegens de kritische berichtgeving over Yusuf.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
In het dagelijks leven wordt de vrijheid van vereniging en vergadering in het
algemeen weinig in de weg gelegd. Te denken valt hierbij aan de vele 'qat'-café's,
43 Lokale radio zenders zijn o.a: BBC Somali Service, Bosasso FM, Horn Afrik Radio,
Radio Baidoa, Radio Free Somalia, Somali Television Network Radio, Voice of the Holy
Koran, Voice of the People, Voice of the Republic of Somalia, Voice of the Republic of
Somaliland. TV-zenders zijn: Horn Afrik, Somaliland Television, STV en TV Burco
(bron: UNDP Human Development Report 2001, p. 87)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
38
waar mannen zich dagelijks verzamelen om de meest uiteenlopende onderwerpen te
bespreken, waaronder zeker ook politieke kwesties. Vele clans en facties hielden
bijeenkomsten in de loop van het jaar, zij het in de conflict- en overgangsgebieden
gewoonlijk onder strikte veiligheidsmaatregelen om zo zichzelf te beschermen. In
formele zin (bijvoorbeeld met betrekking tot partijvorming) bestaat wel een aantal
beperkingen van de zijde van de (lokale) autoriteiten.
In Somaliland kan tot op zekere hoogte publiekelijk oppositie worden gevoerd. In
juni 2000 stemde het parlement in met een wet die de vorming van politieke
partijen toestaat. De nieuwe Grondwet bevestigt de vrijheid van vereniging.
Inmiddels zijn er zeven politieke partijen geregistreerd. Hoewel de 'regeringspartij'
domineert, kan niet gesteld worden dat de oppositie stelselmatig gedwarsboomd
wordt. Wel werden in augustus 2001 vijf traditionele leiders (sultans) gearresteerd
en tien dagen vastgehouden, wegens hun vermeende oppositionele activiteiten. Ook
een negental clanleiders dat onder huisarrest was gesteld wegens 'het houden van
een verboden bijeenkomst' werd na twee weken met rust gelaten. De vrijlatingen
werden bewerkstelligd na intensieve bemiddeling door lokale religeuze leiders en
zakenmensen. Het geeft aan dat het regime open staat voor maatschappelijke druk
en zich geen brute repressie permitteert.
In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner. Politieke partijen zijn er, zoals
gesteld in 2.3, niet toegestaan. Gedurende de verslagperiode werd weliswaar een
aantal vreedzame demonstraties toegestaan, maar ook is melding gemaakt van
excessief politiegeweld tegen deelnemers. Zo viel er bij een demonstratie in
Bosasso in februari 2001 een dode en elf gewonden door toedoen van politie en
veiligheidsdiensten44.
In de 'Grondwet' van de TNG, het Transitional National Charter, wordt niet
gesproken over de vrijheid van vereniging en vergadering. Zoals reeds gesteld is de
TNA langs clanlijnen samengesteld. In theorie bestaat er in Mogadishu een verbod
op demonstraties. In de praktijk vinden ze wel plaats, zoals onder meer eind
september 2001 toen massaal geprotesteerd werd tegen de VS en voor Osama bin
Laden. De slechte veiligheidssituatie in Mogadishu vormt de voornaamse beperking
van de vrijheid van vergadering.
Een aantal lokale NGO's functioneert in Somalië. Naast de bovengenoemde
mensenrechtenorganisaties kunnen worden genoemd Coalition for Grassroots
Women Organizations, Somali Women's Campaign for Political Participation,
SORA, Horn Relief, Committee of Concerned Somali, en Peace and Development
Center.
44 US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, 2002, p. 2
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
39
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
De overgrote meerderheid van de Somaliërs is soennitisch moslim. Er is een sterke
sociale druk om de islamitische tradities na te leven. In Somaliland en Puntland is
de shari'a als basis van de (ontwerp-)Grondwet genomen. In verschillende gebieden
van Somalië zijn shari'ahoven invloedrijk. In delen van Somalië komt, over regioen
clangrenzen heen, de islamitisch-fundamentalistische beweging Al-Ittehad voor,
met name in Gedo, Galgadud en Puntland.
Er is een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap. Mensen die openlijk
verklaren geen moslim te zijn, kunnen worden lastig gevallen. De lokale traditie
verbiedt zending onder moslims; dit wordt dan ook niet getolereerd. Internationale
christelijke hulporganisaties kunnen in Somalië in het algemeen wel ongestoord
werken.45
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Somaliërs kunnen in het algemeen vrij het land in en uit reizen. De staatsgrenzen
worden nauwelijks gecontroleerd. Dit is overigens in lijn met een eeuwenoude
nomadische traditie. Daarnaast is het ook eenvoudig om de buurlanden te bereiken
door de lucht of over zee. Indien men via een luchthaven het land binnenkomt of
uitreist is een paspoort of reisdocument in het algemeen nodig. De controle is
evenwel op zijn best weinig complex te noemen. Vaak wordt er bij inreis een
geldbedrag gevraagd.
Door het wegvallen van een centrale overheid in 1991 is er geen officieel erkende
instantie meer die Somalische paspoorten uitgeeft of de geldigheidsduur ervan
verlengt. Somalische paspoorten zijn in Somalië en de buurlanden op de markten te
koop. Somalische paspoorten of andere reisdocumenten kunnen voorts in principe
worden afgegegeven door Somalische missies die reeds bestonden voor het
uiteenvallen van de Somalische staat in 1991, bijvoorbeeld in Genève. Ook blijken
Somaliërs paspoorten te verwerven van buurlanden Kenia, Ethiopië, Jemen en
Djibouti door zich uit te geven voor staatsburgers van die landen. Nederland erkent
Somalische paspoorten uitgegeven of verlengd na 31 januari 1991 niet. Ook
paspoorten uitgegeven door de autoriteiten van Somaliland worden internationaal
niet erkend. De TNG heeft te kennen gegeven een nieuw Somalisch paspoort te
willen uitgeven, maar dit is nog niet in de praktijk gebracht.
Binnen Somalië wordt de bewegingsvrijheid niet ingeperkt door regelgeving. In de
praktijk legt de veiligheidssituatie echter beperkingen op. Zo kunnen in het 'relatief
45 US Department of State, Country Report on Human Rights Practices 2001, p.9 en
Country Report on Religious Freedom, 2001, p. 2; UN/ECOSOC, Situation of human
rights in Somalia, 1999
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
40
veilige deel van Somalië' (zie 2.4) Somaliërs in het algemeen vrij en veilig reizen.
Er is tamelijk vrij verkeer tussen de noordoostelijke en noordwestelijke regio's, en
tussen de noordoostelijke regio's en de aangrenzende regio's in het zuiden. Zo
nodig zullen Somaliërs daarbij wel hun voorzorgen nemen (bepaalde plaatsen en
tijden vermijden, in groepen reizen, etc.). Banditisme is niet uit te sluiten; dit treft
ook vaak buitenlandse, vooral westerse reizigers en hulpverleners, die dan ook
gewoonlijk onder gewapend escorte reizen.
In het overgangsgebied van Somalië en in de conflictgebieden zijn de risico's van
reizen groter, met name in de buurt van steden of andere locaties waar strijd wordt
geleverd. Buiten deze locaties is reizen veiliger, maar vormen banditisme, illegale
wegversperringen en onverwachte incidenten risico's.
Aan leden van Bantu bevolkingsgroepen worden door de Somalische clans soms
beperkingen in hun bewegingsvrijheid opgelegd (zie 3.4.1).
3.3.5 Rechtsgang
In Somalië bestaat geen uniform rechtssysteem dat het recht op een eerlijk proces
overeenkomstig internationale normen kan garanderen. Met de desintegratie van de
staat stortten ook het oude wettelijk kader, de rechtsspraak en het sanctiesysteem in.
Verschillende gemeenschappen in Somalië passen thans verschillende regels toe.
Deze regels berusten op traditioneel recht, gewoonterecht, de shari'a, de wetgeving
uit de periode van onafhankelijkheid vóór Siad Barre of die uit de periode Barre, of
een combinatie van deze systemen. Over het algemeen is in die gebieden waar het
bestuur verder is ontwikkeld, de rechtsgang formeler geïnstitutionaliseerd. Dit laat
onverlet dat zelfs in Somaliland de kwaliteit van de rechtsgang (naar internationale
maatstaven) zwak is.
De eerste Somalische wetten na de onafhankelijkheid werden opgesteld met behulp
van VN-deskundigen uit verschillende landen (Egypte, Pakistan, India en Italië),
met als resultaat dat het Somalische recht een mengsel vormde van verschillende
systemen. Er waren in die tijd geen shari'agerechtshoven, en de rechterlijke macht
was grotendeels onafhankelijk. Vóór en in de eerste jaren na de onafhankelijkheid
nam de invloed van het traditionele clansysteem van conflictoplossing (materiële
compensatie voor misdaden, het betalen van de zogenaamde diya, tussen de
betrokken clangroepen, zie voetnoot 9) af. In de latere jaren van Barre werd, met de
afname van het vertrouwen in het moderne juridische systeem en de opkomst van
het clandenken, het traditionele systeem weer in toenemende mate toegepast als een
efficiënte manier van conflictoplossing. Ook de toepassing van shari'arecht kwam
op. Als gevolg van deze complexe historie hebben vele Somaliërs weinig
vertrouwen in moderne rechtsspraak. De naleving van de wetten wordt in de meeste
gebieden afgedwongen door de clanoudsten, de clanmilities, en/of de
shari'amilities.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
41
In 2.4 is reeds ingegaan op het geldende rechtsstelsel in de diverse regio's van
Somalië. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat in gebieden waar traditioneel
gewoonterecht, shari'arecht of een combinatie van beide wordt gebruikt, geen recht
op beroep bestaat, noch het recht zich te laten vertegenwoordigen door een
advocaat.46 In het algemeen kan voorts worden gesteld dat de rechtsgang in alle
regio's van het land in de praktijk wordt gehinderd door gebrekkige infrastructuur,
onvoldoende getrainde (en betaalde) rechters en rechtbankpersoneel, corruptie en
beïnvloeding, en andere beperkingen.
3.3.6 Arrestaties en detenties
Ontvoering en gijzeling komen in de conflict- en overgangsgebieden van Somalië
nog steeds regelmatig voor, zonder dat hierover bijzonderheden naar buiten komen.
Bij gebrek aan geldende wetgeving met bijbehorende waarborgen zijn 'arrestaties'
overigens per definitie willekeurig. Hieronder wordt met name ingegaan op politiek
gemotiveerde arrestaties.
In Somaliland werd eind juli 1999 de noodwet geschrapt, die de basis vormde van
de speciale veiligheidscomité's. Deze comité's konden opdracht geven tot een
arrestatie zonder arrestatiebevel en personen veroordelen zonder proces. Dit wil
evenwel niet zeggen dat willekeurige arrestaties niet meer voorkomen. Met name
op het punt van deelname aan de TNG hebben de Somalilandse autoriteiten zich
aanvankelijk tamelijk intolerant getoond. Uiteindelijk bleek de reactie van de
autoriteiten tamelijk mild. Diverse deelnemers aan de Arta-conferentie werden bij
terugkeer in Somaliland gearresteerd en korte tijd vastgehouden. De geldende
habeas corpus-wetgeving werd (tijdelijk) opgeschort. In de verslagperiode werd een
aantal politieke tegenstanders gedurende korte tijd vastgehouden, waaronder de in
2.2 genoemde sultans. Ook de vooraanstaande opposant Suleiman Gaal werd in mei
2001 twee weken vastgehouden.
Evenals in Somaliland werd in Puntland de politie het bevel gegeven om
terugkerende deelnemers aan de Arta-vredesconferentie te arresteren. Zo werden in
februari 2001 in Bosasso 15 clanoudsten zonder aanklacht gearresteerd en zonder
proces tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld47. Een week later werden de
veroordeelden evenwel onvoorwaardelijk vrijgelaten, na protesten van aanhangers.
Een van de betrokkenen verklaarde niet slecht behandeld te zijn48.
In de door het RRA gecontroleerde provincies Bay en Bakool speelde dezelfde
verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders van de TNG. Het pleit lijkt inmiddels
46 US Department of State: Somalia Country Report on Human Rights Practices, 2002, p.6
47 Amnesty International, afdeling vluchtelingen, in een brief aan de Tweede Kamer
d.d. maart 2001
48 IRIN, Bosaso elders released, 22 februari 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
42
beslecht in het voordeel van het anti-TNG kamp. In maart en september 2001 werd
een aantal clanoudsten gearresteerd die voor de TNG waren, op beschuldiging van
het zaaien van tweedracht binnen de Rahanweyn-clanfamilie. Niet bekend is of ze
thans nog vast zitten.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Er zijn geen berichten bekend van foltering, bijvoorbeeld door factieleiders of
milities in het overgangs- of conflictgebied. Niet uitgesloten kan worden dat
voorvallen niet naar buiten zijn gekomen. Wel maakte geweld in de diverse
gewapende conflicten honderden willekeurige slachtoffers, zowel doden als
gewonden. Vooral burgers en in het bijzonder kinderen, vrouwen, ouderen en leden
van minderheidsgroepen werden getroffen. Ook banditisme maakte, met name in
het overgangs- en conflictgebied, slachtoffers. Sommige straffen opgelegd door de
shari'ahoven zijn in strijd met internationaal aanvaarde mensenrechten (amputatie
van ledematen, steniging).
Het in Somalië wijdverbreide gebruik van vrouwenbesnijdenis (FGM) wordt
behandeld in 3.4.4.
De omstandigheden in de gevangenissen variëren per regio, maar zijn over het
algemeen slecht49.
3.3.8 Verdwijningen
Er zijn dezerzijds geen berichten bekend van politieke verdwijningen. Overigens
zouden in de overgangs- en conflictgebieden dergelijke verdwijningen gemakkelijk
voor de buitenwacht (media, non-gouvernementele organisaties) te verbergen zijn
geweest. In het relatief veilige gebied zouden dergelijke verdwijningen naar
verwachting niet ongemerkt kunnen plaatsvinden.
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
Bij de verschillende gewapende conflicten zijn in het afgelopen jaar honderden
slachtoffers gevallen, in meerderheid burgers. Voor de duidelijkheid: het betreft
hier naast buitengerechtelijke executies met name willekeurige slachtoffers van
geweld tussen diverse facties en milities. Het onderscheid is echter, bij gebrek aan
exact feitenmateriaal, moeilijk aan te geven (nog afgezien van de vraag wat in de
Somalische context 'gerechtelijk' is). Ook onder (internationale) hulpverleners
49 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, januari 2002; en OHCHR: A mission
Report on the Prison Conditions in Puntland, juni 2001
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
43
vielen weer enkele dodelijke slachtoffers. Er bestaan in de verslagperiode geen
berichten van politiek gemotiveerde moorden.
3.3.10 Doodstraf
De doodstraf wordt door plaatselijke autoriteiten in Centraal en Zuid-Somalië
regelmatig uitgesproken en in een beperkt aantal gevallen ook uitgevoerd. Zo werd
bijvoorbeeld in juli 2001 een militielid door de RRA-autoriteiten geëxecuteerd
wegens moord. Het traditionele recht kent de doodstraf voor moord als de familie
of de clan van het slachtoffer niet tot overeenstemming komt met de familie of de
clan van de dader over de compensatieregeling. Ook de shari'ahoven kennen de
doodstraf (bijvoorbeeld steniging in geval van overspel). De wet in Somaliland kent
de doodstraf voor moord. De voltrekking ervan wordt evenwel doorgaans afgewend
door betaling van compensatie (diya). Ook in Puntland bestaat de mogelijkheid van
de doodstraf, maar er zijn geen gevallen bekend van tenuitvoerlegging.
3.4 Positie van specifieke groepen
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de positie van een aantal specifieke
groepen, achtereenvolgens van minderheden; bepaalde, aan clans gerelateerde
groepen; vrouwen; en minderjarigen. Tot slot volgen enkele opmerkingen over
gedwongen rekrutering.
3.4.1 Minderheden50
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de positie van de niet-Somali
minderheden in het algemeen. Hierna wordt in het bijzonder ingegaan op de
belangrijkste groepen, te weten de Bantu, Benadiri, Bajuni, de beroepskasten
(Midgan, Tumal en Yibir ofwel Gaboye), en Eyle.
Hoewel de Somalische cultuur veelal als homogeen wordt beschouwd, geldt dit in
feite alleen voor de dominante Somali cultuur van de nomadische Darod-, Hawiye-,
Issaq en Dir-clanfamilies. Onder de vermeende homogeniteit schuilt een
aanzienlijke bevolking van landbouwende Somali clanfamilies en van niet-Somali
minderheden. De van de landbouw levende Somali clanfamilies Rahanweyn en
Digil worden door de nomadische Somali clanfamilies als minder 'nobel'
beschouwd. Nog lager is de status van de niet-Somali minderheden, die naar
schatting 2 tot 15% van de Somalische bevolking uitmaken.51 De niet-Somali
50 Grotendeels gebaseerd op: Report on Minority Groups in Somalia; zie verder
specifieke verwijzingen. Minderheden zijn gedefinieerd in 2.1.1.
51 De CIA, in zijn World Factbook 1999, schat 15%; de Library of Congress (US) schat
minder dan 2%.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
44
minderheden kennen geen clanstructuur dan wel een clanstructuur die veel minder
uitgesproken is dan die van de nomadische Somali clanfamilies. Om die reden
worden de minderheden ook wel 'clanlozen' genoemd. Traditioneel vielen deze
minderheden buiten de Somali (clan)wet, waardoor zij geen bescherming genoten
tenzij een Somali clan had geaccepteerd hen te beschermen. Verschillende vormen
van affiliatie en integratie van minderheden met Somali clans kwamen voor, en
konden leiden tot bescherming van de minderheid door de clan. Huwelijken van
Somali met leden van minderheidsgroepen zijn traditioneel niet toegestaan
(ofschoon in de praktijk er wel voorbeelden van bekend zijn). In het algemeen
hadden de minderheden zwaar te lijden onder de gewapende conflicten, daar zij
ongewapend waren en door hun beroepen veelal over enige financiële middelen
beschikten. Zij waren gemakkelijke slachtoffers van roof, plundering en moord
door milities.
Vele leden van de minderheidsgroepen in het zuiden zijn in de loop van de
burgeroorlog gevlucht, met name naar Kenia en westerse landen, maar ook naar
Somaliland en Puntland. Het voortbestaan van een aantal minderheden in Zuid-
Somalië als groep met hun specifieke cultuur zou op het spel staan.52 Volgens
sommigen heeft zich in de jaren '90 de laatste fase afgespeeld van een proces van
verdrijving van minderheden van hun grondgebied door de Somali clans, dat al veel
eerder was begonnen.
In het conflictgebied is de positie van minderheden nog als slecht te kenmerken.
Voor de leden van de minderheden geldt in dit gebied nog steeds dat zij, eerder dan
de Somali, slachtoffer kunnen worden van intimidatie en misbruik door gewapende
leden van de milities. Niettegenstaande deze onveiligheid is het niet zo dat alle
personen die tot een bepaalde minderheidsgroep behoren voor (op de persoon
gerichte) vervolging hebben te vrezen wegens het behoren tot die minderheid. Zoals
uit het onderstaande moge blijken, is voorts differentiatie per minderheid geboden.
De situatie is niet voor alle minderheden hetzelfde.
Wat de positie van minderheden in het relatief veilige deel van Somalië betreft,
wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Het is niet exact bekend hoeveel en welke minderheden in Somalië bestaan
(hebben). Hieronder volgt voor een aantal belangrijke minderheden -
achtereenvolgens de Bantu, Benadiri (of Reer Hamar), Bajuni, de beroepskasten
(Midgan, Tumal en Yiber ofwel Gaboye), en de Eyle - een korte beschrijving van
hun kenmerken en van hun huidige woonplaatsen in Somalië.
52 Minority children of Somalia, in: War: The Impact on Minority and Indigenous
Children, Minority Rights Group International (1997)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
45
Bantu
De Bantu53 bevolkingsgroepen stammen af van de oorspronkelijke bevolking van
Zuid-Somalië en van bevrijde Bantu slaven uit latere perioden. De meeste Bantu
zijn geassimileerd in lokale Somali clans (met name Rahanweyn) of hebben zich als
beschermelingen bij hen aangesloten.54 Huwelijken met Somali zijn echter
zeldzaam. Zij wonen langs de oevers van de twee rivieren (Juba en Shabelle), het
gebied tussen de rivieren en langs de kust. Afhankelijk van hun woonplaats spreken
zij het (Somali) dialect van de Rahanweyn of het (Somali) dialect van de Benadiri,
naast wellicht een Bantu-taal. Zij zijn veelal landbouwers, maar ook zijn er
verstedelijkte groepen met een veelheid aan beroepen (bouw, kleinbedrijf). De
Bantu (evenals de Rahanweyn en de Digil) hebben geleden onder het bewind Barre,
door de nationalisatie van hun landbouwgronden en door plunderingen ten tijde van
de verdrijving van Barre. Vele Bantu zijn gevlucht, veelal binnenlands. In dit
verband kan worden vermeld dat de Amerikaanse regering een groep van 10.000 tot
12.000 Bantu vluchtelingen in aanmerking brengt voor hervestiging in de VS.
De beschrijving van de situatie van de Bantu in Lower Shabelle van eind 1997 geldt
grotendeels nog steeds en voor geheel zuid-Somalië: de Bantu maken een groot
deel uit van de bevolking van dit gebied. Hun economische rol wordt niet erkend.
Segregatie wordt nog sterk doorgevoerd door etnische Somali. Deze discriminatie
is meer feitelijk dan formeel: er zijn geen wetten die de Bantu verbieden bepaalde
beroepen uit te oefenen, markten te bezoeken, scholen te bezoeken, etc., maar deze
handelingen worden sociaal onaanvaardbaar geacht. Een verandering in positieve
zin is dat de Bantu in Arta, als een van de minderheden, voor de eerste maal in hun
geschiedenis een vorm van politieke vertegenwoordiging hebben gekregen, met zes
zetels in de TNA. Hierbij kan wel worden aangetekend dat deze zes zetels (2,5 %
van alle zetels) volgens de Bantu zelf niet in verhouding staan tot de grootte van de
groep (volgens één schatting zelfs 20-25% van de bevolking).
De Onafhankelijke Deskundige van de VN voor Somalië beschrijft de situatie van
de Bantu in de provincie Hiiran als volgt. De landbouwende Bantu-gemeenschap is
deels in hun woongebied gebleven. Tijdens de burgeroorlog (1991-92) zijn zij
systematisch van hun land verdreven in de richting van de rivier, waardoor zij nu zo
dicht langs de rivier wonen dat zij bij overstromingen de eerste slachtoffers zijn.
Soms worden zij gedwongen tot dwangarbeid op de grote plantagebedrijven of in
de steden. Ook worden zij beperkt in hun bewegingsvrijheid: Bantu in de provincie
Hiiran hebben toestemming nodig om naar Beled Weyn te gaan; zij hebben hun
eigen markt en mogen zich niet mengen onder de rest van de bevolking. Zij hebben
minder toegang tot onderwijs dan de Somali.55
53 Andere benamingen zijn: jar(e)er, habash, shanqila, adoon, gosha, mushunguli,
dalgolet, molema, mlima, watoro, oji; zie: Report on Minority Groups, p.31, 32
54 UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, November 1997),
p. 3, 14 e.v.; en Minority Rights Group International, Minority children of Somalia,
55 UN/ECOSOC, Situation of human rights in Somalia, 1999; in haar rapport van 2000
stelt de Onafhankelijke Deskundige dat de situatie terzake onveranderd is gebleven
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
46
Een aantal Bantu (naar schatting enkele duizenden) is gevlucht naar Somaliland en
Puntland. Een beschrijving van hun positie in deze relatief veilige gebieden is
opgenomen in hoofdstuk 4.2.
Benadiri
Sinds de negende eeuw vestigden zich in de steden Mogadishu, Merka en Brava
aan de kust mensen van o.a. Perzische, Indiase, Arabische en later Portugese
afkomst. Zij mengden zich in verschillende mate met de oorspronkelijke bevolking
en met latere nieuwkomers. Tegenwoordig worden ze gewoonlijk aangeduid als
Benadiri. Deze term is afgeleid van Benadir, de naam van de administratieve
eenheid Groot-Mogadishu, en is dus oorspronkelijk een geografische aanduiding en
geen etnische. De term Benadiri werd niet als zodanig gebruikt vóór de
burgeroorlog en correspondeert niet met enige goed gedefinieerde sociologische of
etnische realiteit.
Ook de term Reer Hamar is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk
van de bevolking van Hamar (de naam van een wijk in Mogadishu, ook wel
gebruikt voor heel Mogadishu). De term Reer Hamar wordt tegenwoordig zowel in
enge als in brede zin gebruikt. In enge zin doelt de term op de Benadiri die in
Mogadishu wonen of uit Mogadishu afkomstig zijn. In brede zin wordt de term
Reer Hamar gebruikt als synoniem voor de Benadiri. In dit ambtsbericht wordt Reer
Hamar in brede zin gebruikt; uit oogpunt van consistentie wordt echter bij voorkeur
de term 'Benadiri' gebruikt. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat de situatie van
de Reer Hamar (in enge zin gebruikt) op het gebied van mensenrechten of
veiligheid afwijkt van de situatie van andere Benadiri.
Ook de term Reer Brava is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk
van de bevolking van Brava. De term Reer Brava wordt tegenwoordig gebruikt om
de Benadiri die in Brava wonen of uit Brava afkomstig zijn aan te duiden.
De Benadiri hechten in het algemeen minder belang aan hun genealogische
afstamming dan de Somali clans; desondanks is het leven van deze
gemeenschappen op afkomst gebaseerd. Elke Benadiri-groep kan zijn afkomst
herleiden tot één voorvader. Benadiri noemen die afstammingsgroepen veelal clans.
Niet alle Benadiri kennen alle clans van de Benadiri. Zelfs de kennis van de
oudsten op dit punt lijkt beperkt en vooral betrekking te hebben op de eigen
woonplaats. Zo maakte een groep Benadiri-oudsten, afkomstig uit Mogadishu en
Merka de volgende onderverdeling binnen de Benadiri:
1. Hamar, bestaande uit Qalmashube, Dhabar Weyn, Shanshiya, Morshe
(Moorshe), Bandhahwaw (Bandabow, Bandhowow), Reer Faqi;
2. Shangani, bestaande uit Amudi, Baa Fadal, Reer Sheich, Abakarow;
3. Twaalf kleinere clans in de plaats Merka: Shukereere, Ahmed Nur, Ali'iyo
Mohammed, Duruqbe, Gameedle, en anderen;
(UN/ECOSOC 2000, par.50)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
47
4. Ashraf, bestaande uit twee groepen, volgens de overlevering nakomelingen van
de twee kleinzonen van de Profeet Mohammed, Hassan en Hussein:
a. Hussein: Reesharif Magbul, Sharif Ahmed, Sharif Balaaw, en anderen;
b. Hassan: Mohammed Sharif, Sharif Ali, Sharif Ahmed, Ashraf Sarman, en
anderen.
Ook deze indeling lijkt deels geografisch te zijn (Hamar, Shangani en Dhabar
Weyn zijn wijken van Mogadishu, Merka is een kustplaats), deels genealogisch
(waarin de subgroepen vernoemd zijn naar de stamvader).
Ashraf is het meervoud van de arabische term Sharif, de eretitel die de profeet
Mohammed volgens de traditie aan de zonen van zijn dochter Fatima en haar
echtgenoot Ali verleende. Ashraf (Asheraf, Asharaf) worden ook wel aangeduid als
Sharifians. Leden van deze groep voeren 'Sharif' in hun naam. Al deze groepen
claimen een gemeenschappelijke afkomst. Zij hebben hun woongebied in Zuid- en
Centraal Somalië, met name in stedelijke gebieden zoals Bardere, Kismayo,
Baidoa, Hoddur, Merka, Brava en Mogadishu. Daarnaast wonen in de Ogadenregio
in Ethiopië ook Ashraf-gemeenschappen. Traditioneel houden zij zich bezig
met religieuze taken. Niet zeker is of de Ashraf-groepen die niet in het kustgebied
maar verder in het binnenland wonen ook tot de Benadiri worden gerekend
('Benadiri' is immers een geografische aanduiding); wel worden alle Ashrafgroepen
beschouwd als één etnische groep die tot de minderheden behoort.
In deze indeling zijn de Benadiri clans uit Brava niet genoemd. Een groep oudsten
uit deze plaats deelde hun gemeenschap in in twee subgroepen: Reer Brava (Brawa,
Bravanese) en Tunni. Beide subgroepen komen uit de plaats Brava, kennen
grotendeels dezelfde cultuur en trouwen onderling. Verschil is echter dat de Reer
Brava zichzelf tot de Benadiri rekenen, terwijl de Tunni zich tot de Digilclanfamilie
rekenen. In voorkomende gevallen rekenen Tunni zich echter ook tot de
Reer Brava56. Een overzicht:
a. Reer Brava, onderverdeeld in: Bida, Hatimi, Ashraf;
b. Tunni, onderverdeeld in Tunni Torre en vijf subgroepen (gamas genaamd):
Da'afarad, Goygal, Daqtiro, Hayo, Werile.
Vanwege hun doorgaans lichtere huid worden sommige Benadiri ook wel 'gibil
adde' (witte, of gele, huiden57) genoemd. Andere Benadiri met een meer donkere
huid worden 'gibil madow' genoemd. Huwelijken vinden plaats tussen Benadiri
onderling, maar naar verluidt niet tussen de lichtere en de donkere Benadiri.
De Benadiri spreken een Somalisch dialect dat afwijkt van dat van de nomadische
Somali clans. Binnen dit dialect doen zich weer onderlinge verschillen voor,
bijvoorbeeld tussen Mogadishu (Af-reer Hamar) en Merka (Af-Merka). De taal in
Brava (Chimini) wijkt sterk af en is een dialect van het Swahili. De Ashraf die
56 Situation of human rights in Somalia, UN/ECOSOC, 1999, p.44
57 Ook wel geschreven als 'gibil cad'
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
48
wonen in de provincie Bay spreken het Rahanweyn dialect. De meeste Benadiri
spreken en begrijpen het 'normale' Somali wel.
De Benadiri staan niet in een bijzondere relatie tot een of meer van de Somali
clanfamilies en kunnen derhalve niet rekenen op clanbescherming. Huwelijken met
leden van de clanfamilies zijn een zeldzaamheid en worden over het algemeen
(door beide kanten) niet geaccepteerd. Tijdens de burgeroorlog van 1991-92
werden de Benadiri vanwege deze relatief geïsoleerde sociale positie en hun
vermeende rijkdom eerder het slachtoffer van beroving en plundering. Ook is
melding gemaakt van verkrachtingen en gedwongen huwelijken (afgedwongen door
individuen uit Somali clans, doch niet geaccepteerd door de eigen clan noch door
de Benadiri). Als gevolg van deze problemen is een groot deel van de Benadiri naar
het buitenland gevlucht. Diegenen die gebleven zijn hebben veelal hun
eigendommen geheel of gedeeltelijk verloren. Hoewel de schaal van het geweld
thans sterk is afgenomen, bevinden zij zich in de conflict- en overgangsgebieden
nog immer in een voor geweld kwetsbare positie.
De Amarani zouden deel uitmaken van de Benadiri. Het betreft een groep van
hooguit duizend mensen, die naar verluidt nakomelingen zijn van een Israelitische
groep die met de komst van de islam uit het Arabisch schiereiland zou zijn
verjaagd. Zij spreken een dialect genaamd Chimbelazi (ook wel Chimini), dat
beïnvloed is door het Portugees, Swahili, Arabisch en Somalisch.58
Bajuni
De Bajuni vormen een kleine gemeenschap langs de kust van Somalië vanaf (en
inclusief) Kismayo naar het zuiden en op de eilanden voor de zuidkust (Koyoma,
Ngumi, Chovayi, Chula, etc.). Andere bekende benamingen zijn tiku en jazira
(eilandbewoners). Zij spreken een eigen taal, een dialect van het Swahili59 (naast
tenminste de basisbegrippen van het lokale Somali dialect). Velen zijn in de
burgeroorlog gevlucht naar Kenia, vooral naar de kust bij Mombasa. Eind 1998
kondigde de Keniaanse regering aan de vluchtelingenkampen aan de kust te sluiten,
waar de Bajuni zich bevonden. De vluchtelingen konden kiezen voor hervestiging
in het kamp Kakuma (in het noordwesten van Kenia) of voor gefaciliteerde
terugkeer. De helft koos voor het laatste en keerde per boot terug. Nadat Kismayo
in juni 1999 in handen viel van de SNA/SNF, hebben de milities zich schuldig
gemaakt aan plunderingen van Bajuni eigendommen op de eilanden. Velen van de
gerepatrieerde vluchtelingen zijn toen vervolgens weer vertrokken, veelal terug
naar Kenia. In de verslagperiode zijn geen berichten bekend geworden van
eventuele gewelddadigheden op deze eilanden.
58 M.A. Perouse de Montclos: Minorities and Discrimination, Exodus and
Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997
59 L. Cassanelli, Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia, 1995
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
49
Beroepskasten: Midgan, Tumal en Yibir (Gaboye)
De traditionele Somalische maatschappij kent een aantal 'beroepskasten',
minderheden die, in een cliënt-relatie tot de nomadische Somali clans, werkzaam
zijn in bepaalde specifieke beroepen. De terminologie is, zoals vaker in de
Somalische context, niet eenduidig. De noordelijke Somali nomadische
maatschappij kent drie beroepskasten, de Midgan (ook wel Madhiban) , Tumal
(Tum Tum, Tomal, Tumaal) en Yiber (Yibro, Hebrew), tezamen ook wel Gaboye60
of Baidari genoemd. Overigens zijn beide laatste termen denigrerend. Volgens een
andere indeling kunnen de Midgan worden onderverdeeld in de sub-groepen
Madhiban, Musa Dheryo, Tumal, Yaher, Yibir en Jaji61. In dit ambtsbericht wordt
uitgegaan van de als meest gezaghebbend beschouwde indeling, te weten de
indeling in Midgan, Tumal en Yiber, waarbij Midgan is onderverdeeld in twee
subgroepen, Madhiban en Musa Dheryo (Musa Dheere).
De Midgan zijn doorgaans leerbewerkers of kappers, die overigens ook
besnijdenissen uitvoeren; de Tumal zijn smeden en de Yibir, de kleinste groep,
van oorsprong professionele magiërs. Families van deze minderheden waren
traditioneel als beschermelingen/cliënten verbonden aan families binnen de Somali
clans, voor wie zij werkten. Zij woonden dan ook verspreid binnen de gebieden van
de Somali clans en hadden geen eigen, aaneengesloten woongebied.
Ook in het zuiden wonen beroepskasten verspreid onder de clans, met eigen namen
en als verzamelnaam 'boon', 'gum' of 'sab'.
Eyle
Er is in het huidige Somalië nog een kleine Eyle gemeenschap, verspreid over Zuiden
Centraal Somalië, met name woonachtig in Bulo Burte in de provincie Hiiran en
Bur Hakaba in de provincie Bay. Zij leefden traditioneel in het gebied tussen de
twee grote rivieren in Somalië, geminacht door andere, Somali, bewoners van dat
gebied, de Hawiye en Digil/Mirifle. Hun aantal is sinds 1960 gestaag teruggelopen
als gevolg van assimilatie met de Rahanweyn- en Bantu-gemeenschappen en door
migratie naar de steden62. Vandaag de dag bevinden zij zich nog altijd in een
kwetsbare positie, daar zij ongewapend zijn en de bescherming missen van een
nomadische Somali clan. Dit wil overigens niet zeggen dat zij specifiek doelwit zijn
van bepaalde clans.
3.4.2 Specifieke clans
Over een aantal specifieke groepen bleek in het verleden onduidelijkheid te bestaan,
onder meer in die zin dat niet duidelijk was of zij tot de minderheden dan wel tot de
60 Elders wordt de term Gaboye gelijkgesteld aan Midgan (bijvoorbeeld in G. Ambroso,
Somalis in the Horn of Africa)
61 Over de Jaji (ook wel geschreven als Jaje) zie ook 3.4.2. Hierbij wordt aangetekend
dat bij nader onderzoek ter plaatse geen groepen Jaji in Puntland bekend zijn geworden.
62 Mohamed Diriye Abdullahi: Minorities of Somalia: Victims forgotten ammid war and
chaos, 1998
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
50
Somali clan(familie)s moesten worden gerekend, en, in dat laatste geval, tot welke
clan(familie). Hieronder wordt een aantal van deze 'twijfelgevallen' besproken,
achtereenvolgens de Galgale, Shekhal, Ajuraan, Galadi en Jaji. Hun situatie is ten
opzichte van het vorige ambtsbericht niet (wezenlijk) veranderd. Hieronder volgt
een gecomprimeerde versie van de tekst van het ambtsbericht van 12 juni 2001.
Galgale
De meerderheid van de Galgale (niet te verwarren met de Galjaal, zie 2.4) worden
thans gerekend tot de Darod/ Majerteen, subclan Saleban. De Majerteen hebben
deze Galgale geaccepteerd als behorend tot hun clan, ofschoon ze in hun ogen
minderwaardig blijven. Deze Galgale zijn met de Majerteen meegetrokken naar
Puntland. Een minderheid van de Galgale rekent zich tot de Hawiye/Abgal, hoewel
deze clan hen niet als zodanig accepteert. Systematische vervolging van Galgale
door Abgal komt niet meer voor. Wel kunnen Galgale die zich temidden van Abgal
profileren daarvan hinder ondervinden.
Shekhal
De Shekhal worden door sommigen beschouwd als een minderheid en door anderen
als een clan dan wel een aan clans gerelateerde groep. Het meest gezaghebbend lijkt
de zienswijze om de Shekhal (ook wel: Sheikhal, Sheikal, Shekal of Shekhash; met
als subgroepen Shekhal Lobogi en Shekhal Gendershe) als een aan de Hawiye
gerelateerde clan te beschouwen. Deze zienswijze wordt onder meer ondersteund
door het feit dat de Shekhal drie van de 49 Hawiye zetels in de TNA kregen
toebedeeld. De Shekhal hebben geen specifiek woongebied en wonen verspreid
over verschillende gebieden, onder meer in Mogadishu, Beled Weyn, Johwar,
Middle en Lower Juba en Gedo. De Shekhal wonen als families tussen andere
clans, met name Hawiye clans Habar Gedir en Abgal. Traditioneel waren zij de
religieuze leiders en rechters (sheikhs resp. qadis), maar vandaag de dag hebben
vele Shekhal seculiere beroepen. Zij zijn ongewapend maar genieten een zekere
mate van bescherming van andere Hawiye clans en kunnen zich vrij bewegen door
het land 63.
Ajuraan
Over de preciese afstamming van de Ajuraan bestaan verschillende lezingen.
Sommige bronnen zien de Ajuran als een Hawiye- dan wel een aan de Hawiye
gelieerde subclan64. Een andere bron associeert de Ajuraan met de Rahanweyn,
maar geeft aan dat de Ajuraan een duidelijke voorkeur hebben om zich als
(zelfstandige) Ajuraan en niet als Rahanweyn aan te duiden65. In de TNA, ten
slotte, worden zij gerekend tot de minderheden (zie bijlage VI). Zij zijn traditioneel
woonachtig in de provincies Middle Juba en Gedo en in Mogadishu (alsook in
Ethiopië en Kenia). In Mogadishu worden ze gerekend tot de Morshe, een groep
63 Report on Minority Groups in Somalia, p. 60
64 Onder meer I.M. Lewis: Peoples of the Horn of Africa, p. 30; G. Ambroso: Somalis
in the Horn of Africa, Fig. 9
65 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 2
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
51
behorend tot de Benadiri. Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van
Somalië (zie verder in 4.2).
Galadi
Op de vraag tot welke bevolkingsgroep de Galadi (Geledi) behoren worden
verschillende antwoorden gegeven. Lewis beschrijft de Galadi als de belangrijkste
clan van de Rahanweyn clanfamilie, wonend aan de rivier de Shabelle tot aan de
steden Lugh en Brava. Cassanelli rekende de Galadi in 1995 tot de Digil
clanfamilie, woonachtig in de Lower Shabelle en Juba valleien, en later tot de
Rahanweyn. In een UNHCR-overzicht, waarvan UNHCR aangeeft dat het geen
definitief document is, maar slechts bedoeld ter oriëntatie, worden de Galadi tot de
Digil clanfamilie gerekend, met als woongebied Lower Shabelle. Volgens een
andere bron kunnen sommige Galadi met een lichtere huidskleur tot de Benadiri
gerekend worden.
De Galadi wonen in het district Afgoye, regio Lower Shabelle, en ook verspreid in
de Lower Shabelle regio, in Merka en Qorioley. In deze laatste plaatsen, die worden
gedomineerd door Hawiye/Habar Gedir, vormen zij echter getalsmatig een
minderheid. Voorzover bekend verblijven er slechts zelden Galadi in de relatief
veilige gebieden in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond.
Jaji
Traditioneel wordt de naam Jaji gebruikt als verzamelnaam voor etnische Somali
die als vissers aan de kust in hun levensonderhoud voorzien en afstammen van
verschillende Somalische clans. De naam Jaji duidt dus slechts ten dele op
genealogische afstamming, en met name op het gemeenschappelijke beroep. De Jaji
stammen voornamelijk af van de Darod/Majerteen- en de Hawiye/Abgal-clans,
maar er zijn ook Jaji die van andere Hawiye-clans of van Dir-clans afstammen.
Binnen de Jaji zijn verschillende groepen te onderscheiden, naar afstamming en
naar woonplaats. Naar afstamming wordt een onderscheid gemaakt in Jaji van de
Majerteen en van de Abgal. In en rond Mogadishu leefde traditioneel een Jaji-groep
in het Hawiye/Abgal-gebied en nog steeds wonen hier Jaji. De Jaji-groepen die
behoorden tot de Darod/Majerteen-clan zijn, evenals een groot deel van de
Darod/Majerteen zelf, gevlucht naar Bosasso, terwijl de Jaji-groepen van de Abgal
achterbleven in Mogadishu. Volgens verschillende bronnen zijn er evenwel geen
Jaji bekend in Bosasso.
De positie van de Jaji in Somalië is bijzonder, aangezien zij niet geheel tot de
minderheidsgroepen horen, maar ook niet tot de Somalische clans. De Somali zijn
zich ervan bewust dat de Jaji afstammen van 'pure' Somali zoals zijzelf, maar zij
kijken neer op het beroep van visser. In het algemeen worden Jaji groepen
beschouwd als zijnde van dezelfde 'boon', ofwel (inferieure) klasse, als de Midgan.
Leden van de Jaji trouwen niet met Somali (tenzij in uitzonderlijke gevallen waarin
de Jaji-man het vissersberoep had opgegeven). Zij beschikken niet over een eigen
grondgebied of over eigen milities.
Bronnen spreken elkaar tegen op de vragen of de Jaji zich identificeren met de clan
die de meerderheid vormt in het gebied waar zij wonen, en van welke clan zij
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
52
bescherming genoten dan wel genieten. Na de burgeroorlog in 1991-1992 gingen
vele Jaji die oorspronkelijk van de Darof afstamden, terug naar hun traditionele
(Darod-)woongebieden en beriepen zij zich, met succes, opnieuw op hun identiteit
als lid van de diverse (Darod-) subclans. Dit zou verklaren waarom er in Puntland
thans geen groepen Jaji meer te identificeren zijn.
3.4.3 Vrouwen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de positie van de vrouw in de Somalische
maatschappij in het algemeen, alsmede de positie van alleenstaande vrouwen en
vrouwen die buiten de eigen clan gehuwd zijn. Tot slot wordt ingegaan op het
wijdverbreide gebruik van besnijdenis (FGM).
In de Somalische cultuur wordt de afstamming langs de vaderlijke lijn bepaald, en
gaat de vrouw na het huwelijk bij de familie van de man wonen. Conform de islam
mag de Somalische man met vier vrouwen gehuwd zijn. In de Somali clanfamilies
werden huwelijken traditioneel gearrangeerd door oudere verwanten van de
betrokkenen, maar 'samen vluchten' (ten minste de afstand die een kameel in drie
dagen kan afleggen) is altijd veel voorgekomen. In de steden kiezen individuen
tegenwoordig meer en meer hun eigen partner. De vrouw blijft na het huwelijk
behoren tot de clan van haar vader, terwijl haar kinderen behoren tot de clan van
haar man (hun vader). Na haar huwelijk staat de vrouw onder de zorg en
bescherming van haar man en zijn clan, maar de banden met de eigen clan (en
vooral de broer) blijven voor haar en haar kinderen belangrijk. In het geval de man
overlijdt, wordt de vrouw gezamenlijk beschermd door haar broer en het nieuwe
hoofd van de familie waartoe zij door huwelijk behoort. Traditioneel is het de plicht
van de naaste mannelijke verwant van de overledene de vrouw te huwen (dumaal is
de term voor een dergelijk huwelijk) en de verantwoordelijkheid voor de kinderen
over te nemen. Huwelijken zijn in het algemeen instabiel en scheidingen komen
veel voor. Gescheiden vrouwen hertrouwen veelal.
Vrouwen hebben van oudsher een ondergeschikte, maar niettemin actieve positie.
Traditiegetrouw werden zij uitgehuwelijkt teneinde bondgenootschappen te sluiten
met andere groepen binnen of buiten de clan. Enerzijds kon een vrouw in een
gemengd huwelijk met loyaliteitsproblemen te maken krijgen op het moment dat de
clans met elkaar in oorlog raakten. Anderzijds fungeerden gemengd gehuwde
vrouwen soms ook tijdens ernstige clanconflicten als een communicatiekanaal
tussen de strijdende clans. In het noorden bestaat voorkeur voor een huwelijk met
een persoon van een andere clan66. Ook huwelijken tussen leden van verschillende
clanfamilies kwamen geregeld voor, al zou hierin na het uitbreken van de
burgeroorlog van 1991-92 een teruglopende tendens zijn. Bij de Rahanweyn en
66 B. Helander, The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute,
z.j. (ca. 1993). Voorzover uit de tekst kan worden opgemaakt wordt 'clan' hier gebruikt in
dezelfde betekenis als in dit ambtsbericht.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
53
Digil kwamen huwelijken tussen neef en nicht veel voor67. Vrouwen hebben in de
veehouderij een belangrijke economische rol in het hoeden van kleinvee, maar
worden buiten de waardevolle kamelenfok gehouden. Evenmin hebben ze formeel
aandeel in de besluitvorming binnen de familie of de clan. Aan de andere kant
genieten Somalische vrouwen de reputatie krachtdadig te zijn en hun mond open te
doen. Zij hebben grote vrijheid van beweging en onafhankelijkheid68. De
maatschappelijke status van een vrouw neemt enigszins toe wanneer zij trouwt,
zeker als zij de eerste vrouw van de desbetreffende man is. Ook neemt haar status
toe naarmate zij meer kinderen en dan vooral zonen krijgt, en naarmate zij ouder
wordt. Ten slotte is de maatschappelijke status van de vrouw groter naarmate haar
eigen clan sterker is. Voor het goede begrip: deze verschillen in status zijn relatief,
in de context van de relatief lage status van de vrouw.
Bovengenoemde tradities zijn in het huidige Somalië aan verandering onderhevig,
door de verstedelijking en modernisering van de laatste decennia, maar ook door
het wegvallen van de staat en door de oorlogen. Onder het bewind van Barre werd
de wetgeving met betrekking tot de rechten van vrouwen gemoderniseerd (familieen
arbeidswetgeving, politieke rechten). Tot uitvoering kwam het nauwelijks, mede
door de oorlogen die volgden. Waar clans met elkaar in conflict kwamen, werden
de regels ten aanzien van de gemengde huwelijken tussen deze clans niet langer
nageleefd. Verkrachting werd een oorlogswapen voor de milities en bandieten,
onder meer in kampen voor ontheemden en vluchtelingen. Aan de andere kant zijn
vrouwen na de ineenstorting van de staat gedwongen een grotere economische rol
op zich te nemen. Volgens een schatting uit 1998 is 80% van de Somalische
huishoudens geheel afhankelijk van het inkomen verdiend door de vrouwen69. Ook
het toegenomen gebruik van qat door mannen, bijvoorbeeld in Somaliland, drijft
vrouwen de arbeidsmarkt op. Vrouwen zijn ook actief in de oprichting van NGO's
op het gebied van vrouwenrechten en vredesbevordering. Ook de toekenning van
25 zetels in het overgangsparlement aan vrouwen betekent een stap in de richting
van erkenning van vrouwenrechten. Deze vrouwen vertegenwoordigen evenwel
hun clans en in de praktijk zijn de mannen van de desbetreffende clans dominant.
Voorts is in vele delen van Somalië de laatste jaren een opleving van islamitisch
fundamentalisme waarneembaar, met als gevolg een toenemende druk op vrouwen
om een meer teruggetrokken rol te spelen.
Somalië kent een groot aantal alleenstaande vrouwen, ofwel omdat de vrouw is
gescheiden (of verlaten), ofwel omdat de man is omgekomen of elders werk heeft
gezocht. Een Somali weduwe kan in het algemeen terugvallen op zowel de familie
van de overleden echtgenoot als op haar eigen familie. De familie van de overleden
echtgenoot heeft de eerste verantwoordelijkheid, en veelal zal de vrouw bij de clan
van de overleden echtgenoot blijven wonen in een 'dumaal'-huwelijk. Het is echter
niet ongewoon dat overleg plaatsvindt tussen de vader van de weduwe en de
67 ibidem; en: I.M. Lewis, Understanding Somalia, 1981, 1993
68 Olivia Bennett, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB, 1995
69 UNDP, Human Development Report Somalia 1998,
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
54
zwager, waarbij ook de vrouw haar voorkeur kan duidelijk maken. Zou de vrouw
bijvoorbeeld behoren tot een clan die in het gebied geen woongebied heeft, dan zou
zij in een sociaal isolement kunnen raken door te blijven na het wegvallen van de
echtgenoot. Leeftijd en geslacht van de kinderen spelen bij de beslissing waar de
vrouw heen gaat een ondergeschikte rol, al zullen vooral oudere jongens liever bij
de familie van de vader blijven. Een weduwe en haar kinderen zullen zelden zonder
bescherming achterblijven.
Een Somali gescheiden vrouw kan in het algemeen niet op bescherming rekenen
van de clan van haar ex-echtgenoot. Wel kan zij gewoonlijk terugvallen op haar
eigen clan en clanfamilie. Kinderen (die zoals vermeld behoren tot de clan van de
vader) blijven na een scheiding veelal bij de moeder als ze jong zijn. Als ze ouder
worden kunnen ze zelf kiezen. Het is moeilijk om algemene uitspraken te doen over
de positie van een gescheiden vrouw en haar kinderen in het geval het huwelijk
(vóór de scheiding) gemengd was en er ernstige conflicten zijn, of in het recente
verleden waren, tussen de desbetreffende clans (zie voor de clans die betrokken zijn
bij ernstige recente conflicten 4.2). Het is mogelijk dat de vrouw en met name haar
kinderen in zo'n situatie minder welkom zijn bij de eigen clan. De vrouw of de
kinderen kunnen te maken krijgen met pesterijen en vooral met het weigeren van
steun bij het opbouwen van een nieuw bestaan en het verwerven van inkomen. Ook
de status van de vrouw (zie hierboven) speelt een rol. Is haar status hoger, dan is de
kans op problemen kleiner.
Op de vraag of van partners in een gemengd huwelijk kan worden verwacht dat zij
zich met hun kinderen vestigen in het clangebied van de vrouw is geen eenduidig
antwoord te geven. In het algemeen zal de clan van de vrouw bescherming bieden
aan haar en haar gezin, wanneer deze zich vestigen in het clangebied van de vrouw.
Maar in het geval van ernstige recente conflicten tussen de clans van de
echtgenoten, kunnen de echtgenoten en met name de man, bij vestiging in het
clangebied van de vrouw, te maken krijgen met moeilijkheden van de kant van de
clan van de vrouw. Indien de echtgenoot zich in het verleden politiek of militair
geprofileerd heeft in een conflict met de clan van de vrouw, kan hij zeker
problemen verwachten bij vestiging in het clangebied van de vrouw.
Over de positie van (alleenstaande) vrouwen behorend tot minderheidsgroepen is
weinig specifieke informatie beschikbaar. Het is niet bekend in hoeverre de
hierboven gegeven informatie over de positie van Somali alleenstaande vrouwen en
over gemengde huwelijken ook van toepassing is op vrouwen uit de diverse
minderheden. In het algemeen kan gesteld worden dat de positie van vrouwen in
minderheidsgroepen een kwetsbare is. Het is mogelijk dat alleenstaande vrouwen
die niet kunnen terugvallen op een sociaal vangnet van de kant van leden van
dezelfde minderheid en/of niet zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen
voorzien, in een precaire economische of zelfs in een persoonlijk onveilige situatie
komen te verkeren. Dit geldt a fortiori voor binnenlands ontheemde alleenstaande
vrouwen behorend tot minderheidsgroepen (zie 4.2). Ook in het uitzonderlijke
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
55
geval van een huwelijk tussen een Somali man en een vrouw uit een
minderheidsgroep kan de vrouw in het algemeen niet rekenen op bescherming door
de clan van haar man na scheiding of na het overlijden van de man.
Naar schatting 95-98% van de Somalische meisjes wordt besneden. Van deze
besnijdenissen vindt ruim 80% plaats in de vorm van infibulatie en de overige in
een minder ingrijpende vorm. De ingreep vindt plaats bij de leeftijd tussen 8 en 13
jaar. In Somalië is het voor de ouders vrijwel onmogelijk om hun dochter te
onttrekken aan besnijdenis, althans, het gebeurt zeer zelden dat men de druk van de
omgeving om aan de traditie te voldoen kan of wil weerstaan. Voor een onbesneden
vrouw is het vrijwel onmogelijk te trouwen en zo haar bestaan veilig te stellen.
Slechts in de steden en bij hoger opgeleide families is op dit punt ruimte voor
discussie en lijkt de bereidheid te ontstaan om minder ingrijpend te besnijden.
In de Grondwet van Somaliland wordt een verbod op FGM inbegrepen in het
verbod op schadelijke traditionele praktijken, terwijl in Puntland een expliciet
wettelijk verbod op FGM is opgenomen in de wetgeving. Het ligt evenwel voor de
hand dat ingesleten culturele patronen als FGM niet gemakkelijk uit te bannen zijn.
Van strafrechtelijke vervolging van uitvoerders van FGM is geen sprake.
3.4.4 Minderjarigen
De positie van minderjarigen in Somalië, met name in de overgangs- en
crisisgebieden, is sterk beïnvloed door tien jaar van gewapende conflicten, met alle
ontwrichtende effecten van dien. In het gehele land staan de rechten van het kind
onder druk, ofschoon er met name in de relatief veilige gebieden ook bescheiden
positieve ontwikkelingen te melden zijn.
In heel Somalië komt kinderarbeid veel voor. Daarbij moet worden bedacht dat vele
van de door kinderen uitgevoerde werkzaamheden (zoals vee hoeden, helpen in de
huishouding) in Somalië worden beschouwd als onderdeel van de opvoeding.
Volgens de Onafhankelijke Deskundige voor Somalië van de VN worden kinderen
in een aantal delen van het land gerekruteerd in milities. Met name wordt gewezen
naar het RRA70. Volgens UNICEF daarentegen zijn er weinig aanwijzingen dat er
grote aantallen kindsoldaten in Somalië zijn71.
Het onderwijssysteem is, bij gebrek aan een goed functionerende overheid, nog
altijd in een slechte staat. Wel blijkt uit cijfers van UNICEF dat er sinds 1998/99
38% meer kinderen naar de lagere school gaan. De grootste toename in inschrijving
was in Somaliland (56%), gevolgd door Centraal en Zuid-Somalië (33%)72.
70 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, p. 16
71 Unicef: A Situation Analysis, p. 251
72 Unicef: Survey of Primary Schools in Somalia 2000/2001, Vol 1.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
56
Mede als gevolg van de oorlog kent Somalië relatief veel alleenstaande kinderen.
Ouders kunnen zijn gedood, of het gezin kan uiteengerukt zijn. Alleenstaande
jongeren worden in beginsel opgevangen door de familie, hetzij van vaders-, hetzij
van moederskant. In het licht van de ontberingen die het leven in Somalië
traditioneel met zich bracht, is het niet ongebruikelijk dat kinderen worden
grootgebracht door anderen dan de ouders73. Het feit dat er niettemin veel kinderen
op straat leven of zijn opgenomen in weeshuizen, duidt erop dat de flexibiliteit van
de extended family niet onbeperkt is. De burgeroorlog heeft in een aantal gevallen
het traditionele familienetwerk onder druk gezet, zoniet ontwricht.
In Somalië bestaat een aantal weeshuizen, maar de kwaliteit en de capaciteit ervan
laat ook gemeten naar lokale maatstaven dikwijks te wensen over74. Over het
weeshuis in Hargeisa (Somaliland) is nog het volgende specifiek bekend. Het zorgt
voor onderdak, basisgezondheidszorg en voedsel. Ook wordt getracht scholing aan
te bieden. Het wordt gesteund door het VN Wereldvoedselprogramma en enkele
NGO's, terwijl de overheid van Somaliland USD 3000 per maand bijdraagt. Begin
2001 waren er 398 kinderen en een staf van circa 70 personen.
In het algemeen is de leeftijd van kinderen in weeshuizen maximaal 15 jaar, omdat
ze boven deze leeftijd traditioneel als volwassen (qaan gaar) worden beschouwd75.
Opvallend is dat er veel meer jongens dan meisjes in deze instellingen vertoeven,
waarschijnlijk omdat meisjes als kwetsbaarder worden beschouwd en/of op jongere
leeftijd zullen trouwen. In het eerste geval zal het meisje eerder onder de hoede van
eigen familie blijven, terwijl zij in het laatste geval zal worden opgenomen in de
familie van de echtgenoot. Bij wijze van kwantitatieve indicatie van de instellingen
voor wezen is in bijlage VII een door UNICEF opgesteld overzicht van orphanage
schools, alsook van zorginstellingen die zich richten op kinderen, opgenomen.
Somaliërs worden, zoals reeds gesteld, traditioneel als volwassene beschouwd op
de leeftijd van vijftien jaar. Volgens het Burgerlijk Wetboek is de leeftijd van
meerderjarigheid 18 jaar; in de Wet op de Somalische nationaliteit van 1962 is dat
15 jaar.
Het is overigens onwaarschijnlijk dat een kind zonder de financiële steun van
familie een westers land zou kunnen bereiken. UNHCR heeft vernomen dat
minderjarigen vaak naar het buitenland worden gestuurd als een strategie van de
familie om een 'bruggenhoofd' te slaan. De kinderen worden later gevolgd door
andere familieleden, die zo de kans op terugzending trachten te verminderen.
73 B. Helander, The Somali Family
74 Zie bijv. UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, p. 16, waarin een
beschrijving van de weeshuizen in Baidoa wordt gegeven.
75 Unicef: Assessment of children in need of special protection measures in Somalia
(draft), p. 25. In dezelfde studie staat overigens dat het weeshuis in Hargeisa onderdak
biedt aan kinderen tot 18 jaar (p. 63)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
57
3.4.9 Gedwongen rekrutering
Er is geen traditie van gedwongen rekrutering bij de verschillende clanmilities.
Systematische gedwongen rekrutering vindt voor zover bekend niet (meer) plaats.
Over de consequenties van een eventuele weigering zich aan te sluiten bij een
clanmilitie zijn geen algemene uitspraken te doen.
In oktober 2000 begon de TNG met de vorming van een nationaal leger, door
voormalige soldaten van het Somalische leger uit de tijd van Barre op te roepen
zich te melden. Aanmelding geschiedt op vrijwillige basis. Het is thans nog te
vroeg om aan te geven in hoeverre dit leger van de grond komt, laat staan of er
sancties zullen worden toegepast bij desertie.
3.5 Samenvatting
In het gehele land kwamen in de verslagperiode mensenrechtenschendingen voor.
Willekeurige en grootschalige mensenrechtenschendingen als gevolg van de
gewapende conflicten zijn aan de orde gekomen in 2.4. In het afgelopen hoofdstuk
zijn de naleving en schending van een aantal grondrechten behandeld. Hoewel er
belangrijke verschillen zijn tussen de verschillende regio's binnen Somalië, zijn er
ook enkele algemene uitspraken te doen.
Het internationaal toezicht op naleving van de mensenrechten wordt bemoeilijkt
door de afwezigheid van een centrale overheid, die conform geldende mechanismen
rapporteert aan de comité's van de diverse mensenrechtenverdragen. Wel is er een
door de VN-Mensenrechtencommissie benoemde Onafhankelijke Deskundige voor
Somalië. Op lokaal niveau opereren tal van NGO's die relatief ongehinderd hun
werk kunnen doen.
Het feit dat lokale en regionale besturen in het relatief veilige gebied de openbare
orde effectief handhaven, wil niet zeggen dat er geen mensenrechtenschendingen
zouden voorkomen. Dergelijke schendingen, onder meer in de vorm van arbitraire
arrestatie en detentie, waren in de verslagperiode onder meer gericht tegen politieke
tegenstanders, dikwijls in de context van de tegenstelling tussen TNG en SRRC.
Dergelijke mensenrechtenschendingen worden in de praktijk gematigd door invloed
van maatschappelijk leiders, waaronder clanoudsten.
Vanuit mensenrechtenoptiek bleven minderheden, vrouwen en minderjarigen in de
verslagperiode kwetsbare groepen. In de overgangs- en conflictgebieden hebben
deze groepen het meest te lijden onder willekeurig geweld. In de relatief veilige
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
58
gebieden zijn geen aanwijzingen dat minderheden uitdrukkelijk mikpunt werden en
hun veiligheid in het geding was. Ten aanzien van de mensenrechtensituatie van
minderheden is voorts van belang dat, hoewel zij over het algemeen een zwakke
positie hebben ten opzichte van de Somali clans, een onderscheid gemaakt moet
worden per minderheid; de situatie is niet voor alle minderheden dezelfde.
De positie van de vrouw in de Somalische maatschappij is over het algemeen
zwakker dan die van de man, zij het niet op alle terreinen. FGM is nog immer
wijdverbreid. Voor alleenstaande vrouwen en kinderen bestaan traditioneel sociale
vangnetten. Dat deze niet in alle gevallen voorzien dan wel effectief functioneren,
blijkt bijvoorbeeld uit het bestaan van instellingen voor wezen.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
59
4 Migratie
4.1 Motieven
In de verslagperiode is geen aanleiding geweest voor een plotselinge toe- of afname
van de vluchtelingenstroom uit Somalië. Dit wordt weerspiegeld in een gestage
daling (overigens al sinds 1995) van het aantal Somalische vluchtelingen in de
regio en voortgaande gefaciliteerde repatriëring. Ook in Europa daalde het aantal
asielaanvragen van Somaliërs in 2001 licht ten opzichte van 2000.
Er is op grote schaal sprake van economisch gemotiveerde (arbeids)migratie, zowel
binnenlands als buitenlands. Het gebrek aan werkgelegenheid in bepaalde gebieden
speelt hier een grote rol. Andere push-factoren zijn onder meer de onveiligheid als
gevolg van de gewapende conflicten en het banditisme, de voedselsituatie als
gevolg van droogte en overstromingen, epidemieën, armoede en het gebrek aan
voorzieningen. Van sommige gezinnen verblijven de vrouwen en kinderen in de
vluchtelingenkampen (in het buurland), waar de behoeften aan voedsel, water,
onderwijs en gezondheidszorg gedekt zijn, terwijl de mannen terugkeren naar
Somalië. Somaliërs met voldoende middelen zijn zelden bereid een gezin groot te
brengen in Somalië, waar gezondheidszorg en onderwijs uiterst beperkt zijn.
Gebrek aan onderwijs is een belangrijke reden om kinderen naar het buitenland te
sturen. Volwassen Somaliërs trekken van oudsher naar het buitenland (bijvoorbeeld
de Golfstaten) om met hun verdiensten de familie bij te staan. De aanwezigheid van
Somalische gemeenschappen in een bepaald land vormt een belangrijke
aantrekkingskracht voor vertrekkende Somaliërs76.
4.2 Feitelijke vestigingsgebieden
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de vraag in hoeverre de verschillende
Somali clans en Somalische minderheidsgroepen zich kunnen vestigen in het
relatief veilige gebied in Somalië. Hierbij wordt eerst ingegaan op de positie van
ontheemden in het algemeen. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre
bescherming door een Somali clan in alle gevallen noodzakelijk is. Tot slot wordt
per groep een aantal (on)mogelijkheden voor feitelijke vestiging aangegeven.
Door de burgeroorlog raakten 1,5 à 2 miljoen mensen ontheemd binnen Somalië77.
Begin jaren '90 groeiden kleinere plaatsen in Somalië explosief toen veel mensen
(tijdelijk) wegtrokken uit de grote steden en zich in hun traditionele clangebied
vestigden (ook wel de 'ruralisering' van Somalië genoemd)78. Sinds 1995 is het
76 UNDP, Human Development Report Somalia, 2001, p.59-60
77 Ibidem, p.186. Schattingen zijn moeilijk te maken, alleen al omdat ontheemden die
door verwanten/clangenoten worden opgenomen, niet meer als zodanig zichtbaar zijn.
78 Ibidem, p. 58
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
60
aantal ontheemden echter gestabiliseerd op circa 300.000 mensen, waarvan tussen
de 100.000 en 200.000 in en rond Mogadishu. Exacte cijfers zijn onmogelijk te
geven, omdat een groot aantal ontheemden inmiddels geïntegreerd is in de steden
en vermengd met de lokale bevolking. Het nomadische karakter van de Somali
maakt het eveneens lastig de aantallen ontheemden te schatten.
Naast de migratie tussen urbane en rurale gebieden is er een duidelijk patroon te
ontwaren van migratie van zuid naar noord. Volgens sommige waarnemers zijn
veel ontheemden economische migranten uit het zuiden, die proberen werk te
vinden in het economisch relatief meer welvarende noorden. De omvang van de
hervestiging in Noord-Somalië is niet precies bekend. Volgens cijfers van UNHCR
keerden sinds 1997 170.000 vluchtelingen terug naar Somaliland. Daarnaast hebben
zich er nog circa 11.000 binnenlands ontheemden (IDP's) gevestigd met name uit
Zuid-Somalië79. Recent onderzoek wijst uit dat 8 à 9% van de nieuwkomers in (en
rond) de hoofdstad Hargeisa afkomstig is uit Zuid-Somalië. Interessant hierbij is dat
de helft van deze mensen zichzelf ziet als immigrant, niet als ontheemde; 44% van
de Zuid-Somaliërs in Hargeisa gaf te kennen er te willen blijven80.
In Puntland is het aantal teruggekeerde vluchtelingen veel lager, maar het aantal
ontheemden hoger. Alleen al in en rond de stad Bosasso wordt het aantal IDP's
geschat op 28.00081 (op een stad met circa 100.000 inwoners). De meerderheid van
de ontheemden in en rond Bosasso bestaat waarschijnlijk uit Darod/ Majerteen,
maar vast staat dat daarnaast Somali van andere clans, alsook leden van
minderheden zich er hebben gevestigd.
In Noord-Somalië heeft naar schatting de helft van de binnenlands ontheemden in
provisorische nederzettingen c.q. kampen onderdak gevonden. Dit betreft mensen
die om verschillende redenen (zie hieronder) niet in de lokale gemeenschappen
hebben kunnen integreren. Voorzieningen in deze kampen zijn schaars c.q. nog
schaarser dan voor de reguliere lokale bevolking. Ook de voedselsituatie voor
ontheemden is slechter dan die voor de bevolking als geheel, alsook de situatie op
het gebied van gezondheid en sanitatie. Veel ontheemden kunnen onderwijs en
gezondheidszorg eenvoudigweg niet betalen. Volgens de Onafhankelijke
Deskundige voor Somalië van de VN leven de ontheemden in de kampen "in
extreme poverty and under appalling conditions", hetgeen volgens hem "a clear
violation of human rights" betekent82.
79 Khalid Medani, Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 4
80 UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
mei 2002
81 Khalid Medani, Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 23-24.
Aantallen lijken aanzien lager dan die gemeld in het ambtsbericht van 16 februari 2000.
82 UN/ECOSOC, Report of the Independent Expert, 14 januari 2002, p.12. Dit heeft
betrekking op door hem bezochte kampen in Hargeisa, Mogadishu en Baidoa.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
61
In het algemeen kan worden gesteld dat ontheemden een marginale positie in de
samenleving innemen en daardoor kwetsbaarder zijn voor uitbuiting. Ontheemden
in Puntland zijn bijvoorbeeld kwetsbaar voor gedwongen verhuizing, daar zij geen
aanspraak kunnen maken op eigen grond83. De kampen, die min of meer spontaan
ontstaan zijn, worden niet beheerd door overheids- of andere organisaties. Wel
hebben NGO's of organisaties als UNICEF in sommige kampen enkele
basisvoorzieningen getroffen. In Puntland is de meeste grond in private handen;
landeigenaren zullen ontheemden verjagen die de huur niet kunnen opbrengen of
zullen vergoeding vragen voor gebruik van voorzieningen, die door
hulporganisaties zijn opgezet.
De mate van kwetsbaarheid van ontheemden is (uiteraard) mede afhankelijk van de
hulpbronnen (geld, vaardigheden) waarover zij beschikken. Zeker in het Noorden
staat ontheemden met geld weinig in de weg om een eigen zaak(je) te beginnen en
een woning in de steden te betrekken. Verder ligt het voor de hand dat de mate van
kwetsbaarheid kleiner is indien men een beroep kan doen op verwanten en/of
clangenoten. Onderzoek wijst uit dat mensen in de kampen die niet uit dat gebied
afkomstig zijn (bijv. zuiderlingen) relatief slechter af zijn dan teruggekeerde (dat
wil zeggen oorspronkelijk uit dat gebied afkomstige) vluchtelingen84.
Na het wegvallen van de centrale overheid in Somalië en daarmee haar rol in het
handhaven van de veiligheid, nam het belang van de clan(familie) in de
bescherming van het individu toe. Na het uitbreken van de burgeroorlog zocht een
groot aantal ontheemden bescherming in hun traditionele clangebied dan wel in het
gebied van de clan waarmee de eigen groep een patroon/cliënt-relatie kent. Met
name in het relatief veilige gebied van Somalië is evenwel, met de toenemende
effectiviteit van de regionale en lokale besturen in het handhaven van de veiligheid,
de noodzaak van bescherming door de clan(familie) afgenomen en zijn de
mogelijkheden om buiten de eigen traditionele clangebieden te leven, als 'gast' van
de ter plekke dominante clan85, toegenomen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de rol
van de clan(familie) is verdwenen. Dit bleek bijvoorbeeld in de verslagperiode in
Puntland waar clanaffiliatie weer belangrijker werd naarmate het regionale bestuur
verzwakte.
De clan(familie) speelt weliswaar van oudsher een centrale rol in de Somalische
overlevingsstrategieën, maar zeker niet op een voorspelbare, vaste en statische
wijze. Ten eerste hangt het niveau waarop de clan gemobiliseerd wordt af van de
situatie die het hoofd geboden moet worden. Of een beroep kan worden gedaan op
de loyaliteit van de familie, de subclan, de clan of de clanfamilie in een specifieke
situatie hangt ervan af of de belangen die op het spel staan de familie dan wel de
83 Report on Minority Groups in Somalia, p.58
84 UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
mei 2002
85 Ken Menkhaus, Somalia: a Situation Analysis, 2000, p. 10
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
62
subclan etc. aangaan (een Somalisch gezegde luidt: "Ik tegen mijn broer, mijn
broer en ik tegen de clan, de clan en ik tegen de wereld").
Ten tweede kan de clanafstamming van een persoon of groep aangepast worden aan
veranderde omstandigheden. Clanafstamming kan immers niet alleen als een
antropologisch gegeven maar ook als een politieke stellingname worden gezien.
Zowel individuen als groepen kunnen aansluiting zoeken bij een andere clan dan de
eigen. Indien zij geaccepteerd worden hebben ze de zogenaamde 'shehad'-status; na
verloop van tijd raken ze geïntegreerd in de nieuwe clan en passen ze hun
stamboom aan om de nieuwe situatie te weerspiegelen. Ook minderheden zijn op
deze wijze geïntegreerd in Somali clans.
Ten derde zijn er naast de banden met de eigen, vaderlijke, clan ook banden met de
clan van de moeder, de echtgeno(o)t(e) en eventueel de huwelijkspartners van de
kinderen. Op deze banden kan veelal in tijd van nood een beroep worden gedaan.
Ten vierde zijn de oude regels aan verandering onderhevig als gevolg van
verstedelijking, modernisering en de oorlogen. In de steden zijn andere netwerken
met leden van verschillende clans van belang geworden naast de clan: school- en
beroepsgenoten, buurtgenoten, etc. Door de oorlog zijn evenwel tegenstellingen
tussen clans vaak weer aangescherpt.
Daarnaast is van belang dat de landbouwende Somali clanfamilies Rahanweyn en
Digil door de nomadische Somali clanfamilies als minder 'nobel' en van lagere
status worden beschouwd. Sinds de vestiging van de Rahanweyn en Digil vier
eeuwen geleden in het zuiden, in het gebied tussen de twee rivieren, hebben zij
gewoonten overgenomen van de autochtone Bantu bevolking. Zij spreken een
Somalisch dialect. Zij vormen een samengestelde bevolkingsgroep, die leden uit
andere bevolkingsgroepen heeft opgenomen.86 Politieke eenheden zijn, anders dan
bij de nomadische Somali, eerder georganiseerd op basis van de woonplaats (het
dorp) dan op basis van clanafkomst.87
In deze context is het derhalve eveneens moeilijk algemene uitspraken te doen met
betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een individu clanbescherming
nodig heeft dan wel erop kan rekenen die te verkrijgen.
In principe heeft elke Somali het eigen clangebied waar hij veilig voor geweld van
andere (sub)clans kan verblijven. Wel is het zo dat, ten tijde van een gewapend
conflict tussen twee (sub)clans, leden van deze (sub)clans een risico lopen te
worden gegijzeld, mishandeld of gedood indien zij in handen vallen van de andere
(sub)clan. In het eigen gebied is de (sub)clan in staat tegen dergelijke daden
bescherming te bieden. Indien het eigen clangebied is gelegen in het crisis- of
86 Mohamed Diriye Abdullahi, Minorities of Somalia: Victims forgotten amid War and
Chaos, 1998.
87 I.M. Lewis, Peoples in the Horn of Africa, 1994
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
63
overgangsgebied kan hij/zij echter wel te vrezen hebben voor algehele onveiligheid
als gevolg van conflicten met andere clans of banditisme. In het overgangs- en
conflictgebied is de veiligheid vooralsnog onvoldoende gegarandeerd.
In de meeste delen van Somalië zijn de lokale en regionale besturen in het
algemeen in staat de openbare orde te handhaven (het 'relatief veilige gebied').
Leden van de Darod, Hawiye, Issaq en Dir clanfamilies (de nomadische
clanfamilies) kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in het gehele woongebied
van de eigen clanfamilie in het relatief veilige deel van het land, tenzij sprake is van
ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of recente verleden
binnen de clanfamilie. Ook kunnen zij zich in het algemeen veilig vestigen in
gebieden waar andere clanfamilies de meerderheid uitmaken of politiek
overheersen, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië)
in het heden of recente verleden tussen betrokken clanfamilies.88 Bescherming door
de eigen clan(familie) is dus niet in alle gevallen noodzakelijk. Als Somali zich
vestigen in een gebied waar de eigen clan niet overheerst, wordt wel van hen
verwacht dat zij zich aanpassen aan de bestaande machtsverhoudingen en zich
vooralsnog niet politiek of economisch profileren.
De positie van een Somali die zich vestigt in het woongebied van een andere clan
of clanfamilie is sterker indien hij/zij bijvoorbeeld via moeder of echtgeno(o)t(e)
een relatie heeft met de overheersende clan. Somali die zich in het verleden politiek
of militair hebben geprofileerd in conflicten tegen een bepaalde clan, kunnen
problemen ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan.
Somaliërs die vrijwillig terugkeren naar het relatief veilige deel van Somalië
ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging. Voor georganiseerde
(vrijwillige) terugkeer naar Somaliland en Puntland is wel de instemming van de
lokale autoriteiten nodig. UNHCR heeft in de afgelopen jaren tienduizenden
Somaliërs helpen terugkeren naar Somalië, vooral naar het Noorden. Westerse
landen verkrijgen echter moeilijk de benodigde instemming voor begeleide
terugkeer van de autoriteiten.
Nederland heeft begin 1998 een Tripartiete Overeenkomst gesloten met de
autoriteiten van Somaliland en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)
ten behoeve van terugkeer van afgewezen asielzoekers die oorspronkelijk
afkomstig waren uit Somaliland. Terugkeer op grond van deze overeenkomst is niet
geëffectueerd. Besprekingen met de autoriteiten over hoe dit wel zou kunnen
gebeuren, zijn in juli 2001 hervat. Vrijwillige terugkeer vanuit Nederland via het
IOM vindt echter wel plaats: in het jaar 2001 vijf personen, waarvan drie naar
Mogadishu en twee naar Hargeisa. De autoriteiten in Somaliland en Puntland
wijzen op de beperkte mogelijkheden om terugkeerders werk en voorzieningen te
88 Daarbij moet aangetekend worden dat de overheid van Somaliland zijn beleid richt op
de opvang van terugkerende Somalilanders, al zijn de grenzen tussen Somaliland en
Puntland open. Vestiging van Somaliërs uit het zuiden vindt dan ook met name in Puntland
rond Bosasso plaats.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
64
bieden en op het belang van de financiële overmakingen door in Nederland
verblijvende Somaliërs.
Samengevat betekent het bovenstaande dat vestiging in het relatief veilige deel van
Somalië - al dan niet in het woongebied van de eigen clan(familie) in veel
gevallen mogelijk is, maar ook aan beperkingen onderhevig is. Hieronder wordt
nog een aantal beperkingen en mogelijkheden voor specifieke clan(familie)s
genoemd, zoals die thans gelden. Ook wordt ingegaan op de vestigingsgebieden
van minderheden.
Hawiye
Alle Hawiye-clans89 hebben (een deel van) hun traditionele woongebied in de
provincies Hiiran, Mudug of Galgadud dan wel kunnen er veilig verblijven.90 Over
het algemeen zal men naar de stad in het desbetreffende clangebied trekken,
vanwege de grotere mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien. Voor
Hawadle is dit Beled Weyn; voor Murusade is dat El-Bur; voor Habar Gedir/ Sa'ad
de plaats Galcayo; de Habar Gedir/Ayr hebben Dusa Mareb.
Het is niet zeker dat elke Hawiye zich veilig zou kunnen vestigen in het Majerteen
woongebied in Puntland. Reden hiervoor is de strijd in Kismayo tussen pro TNGHawiye
krijgsheren en SRRC-milities verbonden met (en gesteund door) Puntland.
Ook de confrontaties in en rond Galcayo tussen Hawiye/ Hawadle voorstanders van
de TNG en Majerteen tegenstanders van de TNG (onder leiding van Yusuf) kunnen
een rol spelen.
Binnen de Hawiye clanfamilie stonden ook in deze verslagperiode in en rond
Mogadishu vele clan- en subclanmilities tegenover elkaar (zie 2.2). In het algemeen
zijn de effecten van deze conflicten op het woongebied van de Hawiye in Centraal
Somalië beperkt. Voor het goede begrip zij overigens vermeld dat de meeste
Hawiye steeds in Mogadishu zijn gebleven; Mogadishu wordt gedomineerd door
Hawiye-clans.
Darod
Darod-clans kunnen een veilig heenkomen vinden in Puntland, behalve in
onderstaande gevallen.
Ten aanzien van de Marehan moet een onderscheid worden gemaakt. Enerzijds
Marehan-subclans wier (voor)ouders oorspronkelijk afkomstig zijn uit de provincie
89 Op dit moment worden onderscheiden: Habar Gedir, Mudulod/Abgal, Hawadle,
Murusade, Duduble, Faqishimi, Galjaal, Sheikhal, Badi-Adde, Jejele, Silcis, Haskul en
Gugundabe, vergelijk de zeteltoedeling in het TNA in bijlage VI .
90 In bijlage II is een kaart opgenomen met de huidige woongebieden van de
belangrijkste clans. Deze kaart geeft slechts een indicatie. De informatie op de kaart is niet
onomstreden. Vaststelling van het woongebied van clans is in het algemeen mogelijk via het
ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
65
Galgadud (district Abu Dwaq). Dit betreft subclans Reer Dini, Wagardha, Siad
Hussein, Elle. Zij kunnen zich veilig vestigen in dat gebied. Het is echter niet zeker
dat deze Marehan zich veilig kunnen vestigen in Puntland. Marehan-subclans wier
(voor)ouders afkomstig zijn uit Gedo, anderzijds, kunnen zich wel veilig vestigen
in Puntland. Het is niet zeker dat zij zich veilig kunnen vestigen in Hawiye- of
Darod-gebieden in Mudug, Galgadud en Hiiran. Een en ander is het gevolg van de
in 2.4 vermelde spanningen tussen deze clans in en rond Kismayo en in Gedo.
De Darod/Ogadeni hebben als clan geen ernstig conflict met andere Darod-clans in
het Noorden. Wel is er sprake van gewapende confrontaties aan de zuidgrens tussen
bepaalde Ogaden-subclans en bepaalde Marehan-subclans (zie 2.4). Dit laat
evenwel onverlet dat Ogadeni zich in het algemeen veilig kunnen vestigen in
Puntland, zolang het niet om duizenden gaat.91
Van de Galgale kan de meerderheid van deze groep die tot de Darod wordt
gerekend, zich desgewenst hervestigen in de woongebieden van de
Darod/Majerteen in Puntland. De minderheid die zichzelf rekent tot de
Hawiye/Abgal kan zich veilig vestigen in de Abgal-woongebieden in onder meer
Mudug en Galgadud.
Rahanweyn en Digil
De Rahanweyn en Digil zijn tijdens de gewelddadigheden in de jaren '90
herhaaldelijk het slachtoffer geworden van moord, plundering en andere
mensenrechtenschendingen. Sinds juni 1999 is de veiligheidssituatie in hun
traditionele woongebieden evenwel sterk verbeterd, met de verovering van de
provincies Bay en Bakool door het RRA. Sindsdien is dit gebied relatief stabiel
gebleven. Zoals reeds gesteld is het RRA in staat de openbare orde er effectief te
handhaven en is inmiddels een onafhankelijke 'staat' uitgeroepen (zie 2.3). Wel
zijn de economische mogelijkheden in dit gebied beperkt.
In het noorden van Somalië verblijven duizenden Rahanweyn en Digil, waarvan de
meesten in Puntland (aldaar dikwijls Eelay genoemd, naar één van de Rahanweynclans).
In Somaliland zouden hooguit enkele honderden personen verblijven (ter
vergelijking: in Mogadishu zouden er circa 250.000 verblijven). De ontheemde
Rahanweyn en Digil verblijven in Puntland (naar lokale maatstaven) onder povere
omstandigheden (veelal in de ontheemdenkampen) doch zijn in staat in hun
levensonderhoud te voorzien. Veel vrouwen van deze clanfamilie hebben werk
gevonden als huishoudster. Anderen doen ongeschoold werk of bedelen. Er zijn
geen aanwijzingen van systematische bedreiging van deze groepen. Nieuwkomers
kunnen zonodig een beroep doen op verwanten die reeds in het noorden verblijven.
Hun positie is (iets) sterker dan die van andere ontheemden uit het zuiden, omdat ze
althans gedeeltelijk onder de clanwetten vallen, zij het als minder 'nobel'.
91 Mijn brief aan de Staatssecretaris van Justitie van 12 november 1999, met kenmerk
DPC/AM-666490, met betrekking tot de Ogadenclan.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
66
Minderheden
Ook minderheidsgroepen hebben zich in Somaliland en Puntland gevestigd, zij het
in verschillende aantallen. Of en zo ja, in hoeverre, zij zich ook in de overige
gebieden van het relatief veilige deel van Somalië gevestigd hebben, is grotendeels
onbekend.
Zo hebben naar schatting enkele duizenden Bantu zich gevestigd in Somaliland en
Puntland. Hier hebben zij vooral in de bouw werk gevonden92 en zij zijn relatief
beter af dan andere ontheemden. Conflicten die in het verleden opgeld deden over
loon (Bantu accepteerden lagere lonen, tot ongenoegen van lokale arbeiders) zijn
bijgelegd in zowel Puntland als Somaliland. Nieuwkomers kunnen een beroep doen
op verwanten die er reeds verblijven. Er zijn zelfs gevallen van huwelijken met
(arme) leden van de Somali clans93. Traditioneel wonen Bantu ook in de provincies
Bay en Bakool (zie 2.4).
Benadiri verblijven slechts in kleine aantallen (nog geen tientallen) in Puntland,
Somaliland, of de overige relatief veilige gebieden. De aantallen zijn te klein om
algemene uitspraken over te doen. In de periode 1992-1996 passeerden veel
Benadiri Noord-Somalië, op doorreis naar (onder meer) Jemen. Slechts enkelen zijn
gebleven, bijvoorbeeld na een huwelijk met een inwoner van dit gebied.
Ashraf (ook degenen die niet uit de kustgebieden van Somalië afkomstig zijn,
vergelijk hoofdstuk 3.4.1) komen voorzover bekend nauwelijks voor in Noord- en
Centraal Somalië, maar wel in Bay en Bakool (aantallen zijn niet bekend).
Bajuni verblijven, voor zover dezerzijds bekend, niet in Puntland of Somaliland.
Van de Eyle is niet bekend of en zo ja, in welke getale zij in het noorden van
Somalië leven. In de provincies Bay en Bakool wonen, naast Digil en Rahanweyn,
wel significante aantallen Eyle, alsook Digil/Tunni, en Ajuraan. Dit betreft voor het
merendeel binnenlands ontheemden en andere migranten, mensen dus die daar niet
oorspronkelijk vandaan komen
Ten aanzien van de beroepskasten (Gaboye) dient een onderscheid gemaakt te
worden tussen enerzijds diegenen die van oudsher in Noord-Somalië wonen en
traditioneel een cliënt-relatie hebben met de Darod of Issaq en anderzijds diegenen
die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal Somalië en traditioneel een cliënt-relatie
hebben met de Hawiye.
In Puntland worden de leden van beroepskasten die van oudsher in het gebied
wonen en een cliënt-relatie hebben met de Darod/Majerteen, de 'Majerteen
Madhiban', als autochtoon geaccepteerd.
In Somaliland is het herstel, na de oorlog tussen SNM en Barre van eind jaren
tachtig, voor Madhiban afkomstig uit deze regio extra moeilijk gebleken, doordat
destijds leden van deze groepen dienst hadden genomen in het leger van Barre, en
vanwege hun achtergestelde economische positie. Er zijn in Somaliland echter
tekenen van een veranderende houding onder de Somali. Terugkerende Gaboye
92 Report on Minority Groups, p. 39
93 Ibidem, p. 37
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
67
vluchtelingen hebben een groot deel van hun vooroorlogse bezittingen herkregen.94
In 1998 zijn tenminste 2000 Gaboye teruggekeerd grotendeels uit Ethiopië, vooral
naar Hargeisa. Er is één zetel in de Senaat voor de Gaboye. Hun
beroepsmogelijkheden zijn nog steeds grotendeels beperkt tot de traditionele
beroepen.95
Voor de leden van beroepskasten die van oudsher in Zuid- en Centraal Somalië
woonden en traditioneel een cliënt-relatie hadden met de Hawiye, de 'Hawiye
Madhiban', is integratie in Puntland of Somaliland lastiger; zij zullen doorgaans in
de ontheemdenkampen leven en geen beroep kunnen doen op de noordelijke
Gaboye. Van specifieke veiligheidsproblemen voor deze groep is in de
verslagperiode niet gebleken. Wellicht kunnen Hawiye-Madhiban aansluiting
vinden bij Hawiye clans in het relatief veilige gebied in Centraal Somalië en in Bay
en Bakool.
Voor de goede orde zij herhaald dat de Gaboye naar de aard van deze groep -
geen eigen traditioneel woongebied hebben. Binnen de Gaboye worden groepen
onderscheiden op grond van de clan(familie) met welke zij traditioneel een cliëntrelatie
hadden; bijvoorbeeld de 'Hawiye Madhiban', de 'Majerteen Madhiban', etc.
De in Somaliland en Puntland aanwezige minderheidsgroepen worden niet
vervolgd en in het algemeen is hun veiligheid niet in gevaar. Wel is hun sociaaleconomische
situatie vaak precair en worden zij gediscrimineerd, onder meer op het
vlak van werk en toegang tot voorzieningen.
Zij slagen er evenwel in het algemeen in om in hun levensonderhoud te voorzien
door flexibel in te spelen op de lokale arbeidsmarkt c.q. door allerlei soorten werk
aan te pakken. Een aantal van hen is in staat relatief zelfstandig met hun vak een
inkomen te verwerven96. Nieuwkomers vinden veelal aansluiting bij leden van de
desbetreffende minderheid indien die in enige getale aanwezig zijn. Alleenstaande
vrouwen van minderheden kunnen zich veilig vestigen in het relatief veilige deel
van Somalië indien deze vrouwen terug kunnen vallen op leden van de eigen
minderheidsgroep of indien zij zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen
voorzien.
Ajuraan
Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van Somalië, met name in Galcayo
en Bosasso (Puntland) en in Las Anod, Berbera, Burao en Hargeisa (Somaliland).
Het gaat hierbij zeker om enkele tienduizenden personen97. De meeste Ajuraan zijn
in 1994 uit Bay en Bakool gevlucht. Zij wonen deels in ontheemdenkampen.
94 DRAFT Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Somaliland Centre
for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP)
95 onder meer: Plan of Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration,
Initiative of the Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, Juli
1999)
96 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, annex 1
97 Ibidem
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
68
Galadi
Voorzover bekend verblijven er slechts zelden Galadi in de relatief veilige gebieden
in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond.
Jaji
Jaji beschikken niet over een eigen grondgebied. Er is een groep Jaji bekend (van
onbekende omvang), genaamd Qulle, die afstamt van de Darod/Majerteen en
voornamelijk voorkomt in en rond het Hobyo district in de provincie Mudug.
Volgens verschillende bronnen zijn er geen Jaji bekend in Bosasso. Een mogelijke
verklaring voor deze afwezigheid zou kunnen zijn dat Jaji in Puntland inmiddels
weer als leden van diverse (Darod-) subclans worden beschouwd (zie ook 3.4.2).
4.3 (Landen van) eerste ontvangst
Het grootste deel van de Somalische vluchtelingen is gevlucht naar de buurlanden
(Kenia, Ethiopië, Djibouti, Jemen) en daar opgenomen in UNHCR-kampen. De
desbetreffende landen dringen inmiddels aan op repatriëring van de Somaliërs en
sluiting van de kampen. UNHCR classificeert deze landen niet zonder meer als
veilige landen van eerste ontvangst of veilige derde landen waarheen afgewezen
asielzoekers zouden kunnen terugkeren, daar deze landen zelf te maken hebben met
veiligheidsproblemen en economische moeilijkheden, mede als gevolg van de grote
aantallen vluchtelingen. Ook doen zich in en rondom de kampen
veiligheidsproblemen voor, vooral voor de vrouwen (banditisme, verkrachtingen).
Over de situatie van Somalische vluchtelingen in een aantal landen van eerste
ontvangst wordt verwezen naar het ambtsbericht 'Somaliërs in derde landen' van
28 februari 2002.
4.4 Beleid van andere Europese landen
Hieronder wordt het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische
asielzoekers van een aantal Europese landen beschreven. Tenzij anders vermeld
hebben de cijfers betrekking op de periode 1 juni tot 1 december 2001.
België
Van de Somalische asielzoekers in België komen leden van minderheidsgroepen
eerder in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. Bij leden van de Somali clans
kan een binnenlands vlucht- dan wel verblijfsalternatief worden tegengeworpen.
Een verblijf in de omringende landen wordt niet tegengeworpen. Er zijn in het jaar
2001 geen Somaliërs gedwongen teruggekeerd, om technische redenen.
Denemarken
Denemarken maakt een onderscheid tussen asielzoekers uit Zuid- en Centraal
Somalië en die uit Noord-Somalië. De eerste categorie krijgt tenminste de de facto
vluchtelingenstatus. Binnen die categorie kunnen asielzoekers uit kleine (sub)clans
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
69
in aanmerking komen voor de volledige vluchtelingenstatus indien zij geen
bescherming kunnen genieten in een van de gebieden in Somalië. De tweede
categorie asielzoekers, uit Somaliland of Puntland, komt niet in aanmerking voor
een de facto status en wordt individueel beoordeeld. Indien geen aanspraak bestaat
op volledige vluchtelingenstatus, kan tot uitzetting worden overgegaan. Geen
enkele aanvraag wordt afgewezen op grond van een binnenlands vluchtalternatief,
daar de Denen achten dat zulks niet bestaat. In de onderhavige periode werden
geen Somaliërs gedwongen uitgezet naar Somalië. In het verleden is dat wel
gebeurd, met name naar Somaliland, waarbij de terugkeerders volgens de Denen
geen problemen met de autoriteiten aldaar hebben ondervonden.
Duitsland
Verreweg de meeste asielverzoeken van Somaliërs worden door de Duitse
autoriteiten afgewezen. De meerderheid van de Somaliërs geeft aan afkomstig te
zijn uit Centraal en Zuid-Somalië. Hun asielverzoeken worden afgewezen omdat in
die gebieden geen functionerend overheidsgezag bestaat. 'Vervolging door derden'
levert volgens Duitse jurisprudentie geen grond voor asiel. Als er geen sprake is
van vervolging, doet zich ook de vraag niet voor naar een vluchtalternatief. In
Somaliland en Puntland is volgens Duitsland sprake van semi-statelijke structuren,
zodat er sprake kan zijn van vervolging. Die zou betrekking kunnen hebben op
deelnemers aan de Arta-conferentie, aanhangers van de TNG, kritische journalisten
en voor wat betreft Somaliland, ook op vooraanstaande persoonlijkheden van de
Darod in het oosten van Somaliland.
Afgewezen Somalische asielzoekers kunnen in principe gedwongen worden
teruggestuurd op voorwaarde dat een directe terugkeer in het eigen clan-gebied
mogelijk is, aldaar geen gewapend conflict heerst en de lokale autoriteiten met de
terugkeer instemmen. Aan deze voorwaarden wordt in de praktijk echter vrijwel
nooit voldaan. In het tweede halfjaar van 2001 werd dan ook geen enkele Somaliër
gedwongen teruggestuurd. De Duitse rechters hebben in het verleden voor het
merendeel geoordeeld dat uitzetting naar Somalië achterwege moet blijven, wegens
een gevaar voor lijf, leden of vrijheid. Deze mensen werden in het bezit gesteld van
een Duldung (gedoogstatus) die inhoudt dat betrokkene vooralsnog niet wordt
verwijderd.
Frankrijk
De Franse autoriteiten huldigen nog immer het standpunt dat vervolging in de zin
van het Vluchtelingenverdrag in Somalië niet mogelijk is wegens het ontbreken van
'feitelijke autoriteiten'. Dit standpunt (uit 1993) heeft geen betrekking meer op
Somaliland, dat - in tegenstelling tot de rest van het land - wel een feitelijk gezag
kent, aldus de Franse autoriteiten. Bij vervolging van de zijde van de overheid van
Somaliland kan dus in theorie wel een vluchtelingenstatus worden toegekend. Voor
geheel Somalië worden vrouwen die hun dochters wensen te vrijwaren van FGM
(infibulatie) als risicogroep genoemd.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
70
Ierland
Er worden in het toelatingsbeleid geen categorieën onderscheiden. Ongeveer 40%
van de asielaanvragen van Somaliërs werd toegewezen. Geen enkele afgewezen
Somaliër werd verwijderd, ook niet naar derde landen.
Noorwegen
De Noorse autoriteiten maken nog immer onderscheid tussen aanvragers afkomstig
uit dan wel met clan-banden in het noorden van Somalië enerzijds en aanvragers
met banden in het zuiden anderzijds. De kans op inwilliging van de aanvraag van
laatstgenoemde groep was groter, vanwege de slechtere situatie in het zuiden.
Noorwegen zette geen uitgeprocedeerde asielzoekers uit naar Somalië, bij gebrek
aan juridisch en praktisch kader. Wel werden Somaliërs uitgezet naar derde landen.
Verenigd Koninkrijk
Sinds juli 2001 wordt in het VK onderscheid gemaakt tussen Somaliërs afkomstig
uit Somaliland en Puntland enerzijds en uit de rest van het land anderzijds. Als
asielzoekers uit de eerste categorie niet in aanmerking komen voor de
vluchtelingenstatus, worden zij geacht veilig te kunnen terugkeren. De tweede
categorie kan in elk geval subsidiaire bescherming (exceptional leave to remain)
voor de duur van een jaar krijgen. Een binnenlands verblijfsalternatief wordt alleen
dan tegengeworpen indien er sterke (clan)banden met Somaliland of Puntland
blijken te bestaan. Dit betekent een belangrijke beleidswijziging, in die zin dat voor
juli 2001 alle Somaliërs in beginsel in aanmerking konden komen voor tijdelijke
subsidiaire bescherming.
De vluchtelingenstatus wordt al snel toegekend aan leden van de Benadiri, inclusief
Reer Brava, en de Bajuni.
Het VK zette geen Somaliërs gedwongen uit naar Somalië, voornamelijk om
praktische redenen (het ontbreken van terugkeerovereenkomsten met de
autoriteiten). Men is thans actief doende om tot dergelijke overeenkomsten te
komen. Wel werden er in de tweede helft van 2001 zeven Somaliërs uitgezet naar
andere Europese landen.
Zweden
Het Zweedse beleid met betrekking tot Somalische asielzoekers is in de
verslagperiode niet gewijzigd. Aanvragen van asielzoekers afkomstig uit het
noorden (Somaliland of Puntland) of met banden in dat gebied worden meestal
afgewezen. Er werden om technische redenen geen afgewezen asielzoekers naar het
land van herkomst teruggezonden.
Zwitserland
Zwitserland onderscheidt geen categorieën Somalische asielzoekers. Het
binnenlands vluchtalternatief speelt wel een rol. Hierbij wordt nagegaan of het
behoren tot een bepaalde clan beperkingen voor verblijf in een bepaald gebied
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
71
betekent. Indien die beperkingen niet aanwezig zijn, wordt de asielaanvraag
afgewezen.
In de onderhavige periode keerden 11 Somaliërs vrijwillig terug. Om technische
redenen (geen rechtstreekse vliegverbindingen, geen reisdocumenten, geen
overeenkomst met de autoriteiten) vond geen gedwongen terugkeer plaats.
4.5 Activiteiten van internationale organisaties
In Somalië is een groot aantal NGO's, VN- en andere internationale organisaties
actief en vertegenwoordigd, met aanwezigheid van lokale zowel als in mindere
mate - internationale staf. Vanwege de veiligheidssituatie worden de activiteiten
evenwel beheerd vanuit Nairobi, Kenia. Het reizen in en naar Somalië, met name
door internationale staf, is omkleed met veiligheidsmaatregelen, waarbij steeds
wordt gedifferentieerd naar tijd en plaats. Lokale staf kan er over het algemeen
makkelijker opereren. Van ICRC is alle internationale staf in Nairobi gestationeerd,
terwijl in Somalië alleen lokale staf werkt. Wel bezoeken internationale stafleden
Somalië op wekelijkse basis. In de verslagperiode kwam het voor dat internationale
staf van VN- en non-gouvernementele organisaties wegens de veiligheidssituatie
werd geëvacueerd. Dit was met name het geval in Puntland van augustus 2001 tot
maart 2002 . In Baidoa was dit het geval in februari 2002, voor minder dan een
week. In maart 2002 tekende de gouverneur van de provincie Bay een document
waarmee de veiligheidsgaranties voor internationale staf werden geformaliseerd.
Overigens spreekt de VN niet van evacuation maar van relocation, omdat de term
evacuatie vrij negatieve connotaties heeft en alleen de secretaris-generaal van de
VN (SGVN) tot evacuatie kan beslissen. Begin juni 2002 gaf 'president' Yusuf van
Puntland aan geen prijs meer te stellen op aanwezigheid van de VN in dit gebied.
Dit had niet zozeer met de veiligheidssituatie te maken als wel met de (vermeende)
steun van de VN aan de TNG.
De internationale aanwezigheid in Somalië is met name gericht op humanitaire hulp
en rehabilitatiehulp. Om een indicatie te geven van de schaal van de activiteiten: het
voor 2002 door de VN aan de internationale gemeenschap gevraagde bedrag voor
hulp aan Somalië (het Consolidated Appeal) bedroeg USD 83 miljoen. In de
praktijk wordt hiervan overigens nog geen 50% gehaald.
In zijn meest recente verslag aan de Veiligheidsraad trok de SGVN de conlusie dat
de omstandigheden in Somalië nog steeds niet zodanig zijn dat een veelomvattend
vredesopbouwprogramma kan worden gestart. In afwachting daarvan heeft de VN
zich wel gecommitteerd aan uitbreiding van humanitaire en ontwikkelingsprojecten
en aan vredesopbouwactiviteiten op het gemeenschapsniveau98. Het voorzitterschap
van de Veiligheidsraad heeft de SGVN verzocht een fonds in het leven te roepen
98 UNSC: Report of the SG on the Situation in Somalia, februari 2002, p. 10
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
72
om voorbereidende activiteiten van een vredesopbouwmissie te ondersteunen en als
aanvulling te dienen op het consolidated appeal.
UNHCR ondersteunt programma's voor georganiseerde vrijwillige terugkeer van
groepen Somaliërs uit Ethiopië, Kenia, Djibouti, Jemen en Egypte naar Somaliland
en Puntland. Daarnaast faciliteert men de terugkeer van individuele Somaliërs die
zelf aangeven terug te willen keren naar andere delen van het land. Naar schatting
bevinden zich thans nog 250.000 Somalische vluchtelingen in de buurlanden. In
2000 keerden ruim 45.000 Somaliërs georganiseerd terug; in 2001 waren dit er
ruim 50.00099. Van deze ruim 50.000 was de overgrote meerderheid afkomstig uit
Ethiopië en keerde terug naar Somaliland. Desalniettemin ondersteunde UNHCR de
vrijwillige repatriëring van 782 personen naar Zuid-Somalië.
Daarnaast is er overigens sprake van spontane (niet door UNHCR gefaciliteerde)
terugkeer, zoals bijvoorbeeld in maart 2001 toen enkele duizenden Somaliërs vanuit
de provincie Gedo de Keniaanse grens overstaken in reactie op gevechten in en
rond Bula Hawo. Nadat de strijdende clans een akkoord hadden gesloten, keerde in
juni van dat jaar de overgrote meerderheid van deze vluchtelingen terug.
UNHCR maakt bij de analyse van de veiligheidssituatie (nog altijd) een
onderscheid tussen drie zones, te weten de herstelzone, de overgangszone en de
crisiszone. Deze indeling is niet statisch maar afhankelijk van nieuwe
ontwikkelingen. Het beleid van UNHCR is gebaseerd op deze indeling in die zin
dat alleen terugkeer van Somaliërs afkomstig uit de herstelzone actief wordt
bevorderd, terwijl Somaliërs afkomstig uit de overgangs- dan wel crisiszone als
prima facie vluchteling worden beschouwd. Momenteel beschouwt UNHCR de
zuidelijke en centrale provincies als overgangs- dan wel crisiszone. De herstelzone
in deze indeling is het gebied ten noorden van de denkbeeldige lijn door de plaats
Galcayo, ofwel Somaliland en Puntland. 'Afkomstig uit' moet gelezen worden als
er eerder hebben gewoond, en dan in elk geval niet korter dan een jaar.
Criteria voor de selectie van Somaliërs voor hulp bij terugkeer zijn dat de
betrokkene vrijwillig een terugkeeraanvraag indient en dat de lokale autoriteiten
met de terugkeer instemmen. Hiertoe heeft UNHCR bilaterale overeenkomsten
gesloten met de autoriteiten van de landen van ontvangst respectievelijk van de
regio's van herkomst (Somaliland, Puntland). Deze overeenkomsten worden in de
praktijk gerespecteerd. Naast het terugkeerprogramma steunt UNHCR tal van
'quick impact'-projecten in Noord-Somalië, gericht op reïntegratie van
teruggekeerde vluchtelingen en ontheemden. Dergelijke projecten zijn er op gericht
om de gehele gemeenschap ten goede te komen en op die wijze de
(migratie)situatie te helpen stabiliseren.
99 Overigens is het moeilijk exacte cijfers te geven, aldus UNHCR. Uiteindelijk blijken
veelal minder gerepatrieerden in Somalië aanwezig dan volgens de cijfers het geval zou zijn.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
73
Na het begin van de constitutionele crisis in Puntland in augustus 2001 heeft
UNHCR repatriëring naar Puntland opgeschort, ofschoon er geen sprake was van
een formele beleidswijziging. In maart 2002 werd besloten de activiteiten in
Puntland, met name in Bosasso en Galcayo, geleidelijk weer te hervatten, omdat het
in de voorafgaande maanden rustig was gebleven. In overleg met de de facto
autoriteiten treft UNHCR voorbereidingen voor de terugkeer van circa 6.000
personen. Dit hangt nog op de beschikbaarheid van geld voor deze onderneming en
concrete afspraken met lokale autoriteiten. De gebeurtenissen in Puntland in mei
2002 hebben de implementatie van de repatriëring wederom vertraagd. De hele
operatie staat thans voor onbepaalde tijd stil.
Terugkeer naar Zuid- en Centraal Somalië wordt alleen dan gefaciliteerd indien
betrokkene hierop aandringt. De UNHCR-steun behelst dan alleen het vervoer, niet
de materiële steun die men normaliter ontvangt bij georganiseerde terugkeer. Het
vredesproces is voor UNHCR vooralsnog geen aanleiding geweest om over te gaan
tot groepsgewijze gefaciliteerde terugkeer naar het Zuid- en Centraal Somalië.
Hoewel erkend wordt dat ook in Zuid- en Centraal Somalië bepaalde gebieden
stabiel zijn, wordt de onzekerheid nog te groot geacht. Voorts is het voor UNHCR
problematisch om overeenkomsten te sluiten met de de facto autoriteiten, vanwege
het risico als partijdig te worden beschouwd.
4.6 Samenvatting
Behalve tussen stad en platteland (c.q. het eigen traditionele clangebied) heeft zich
gedurende de jaren '90 binnenlandse migratie voorgedaan van Zuid- naar Noord-
Somalië. Naarmate bestuursstructuren in Noord-Somalië sterker werden, werd het
ook voor diegenen zonder clanbanden met het desbetreffende gebied gemakkelijker
om zich hier te vestigen.
Vestiging in een ander clangebied ligt niet voor de hand indien sprake is (geweest)
van ernstige, gewapende conflicten in het heden of recente verleden tussen de clan
waartoe men behoort en de clan die het beoogde vestigingsgebied domineert. Met
name Somali die zich in het verleden politiek of militair hebben geprofileerd in
conflicten met een bepaalde clan, kunnen problemen ondervinden bij vestiging in
het woongebied van die clan.
Specifiek houdt het bovenstaande in dat leden van de verschillende Hawiye clans
zich in het algemeen ten minste veilig kunnen vestigen in het woongebied van de
eigen clan in Mudug, Galgadud of Hiiran. Leden van de Issaq en Dir clanfamilies
kunnen zich veilig vestigen in Somaliland. Leden van de Darod/Marehan clan
kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in de eigen (traditionele)
woongebieden in Galgadud dan wel in Puntland (al naar gelang de subclan). Leden
van andere Darodclans kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in Puntland.
Van nieuwkomers wordt verwacht dat zij zich aanpassen aan de bestaande
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
74
machtsverhoudingen en zich niet politiek of economisch profileren. Voorwaarde is
ook dat het niet om duizenden personen gaat.
De positie van Rahanweyn en Digil in het relatief veilige deel van Somalië is in
sociaal-economisch opzicht slecht. Er is evenwel geen sprake van systematische
bedreiging. De veiligheidssituatie in hun traditionele woongebieden (Bay en
Bakool) is sinds juni 1999 sterk verbeterd.
Leden van sommige minderheidsgroepen hebben zich in Puntland en Somaliland
gevestigd, zij het in verschillende aantallen. De aanwezige groepen worden niet
vervolgd en in het algemeen is hun veiligheid niet in gevaar. Wel is hun sociaaleconomische
situatie vaak precair en worden zij gediscrimineerd. Zoals in de
respectievelijke passages gesteld, komen Benadiri, Bajuni en Jaji overigens in deze
gebieden niet of nauwelijks voor.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
75
5 Samenvatting
In de verslagperiode duurde de verdeeldheid en fragmentatie die Somalië sinds
1991 kenmerken, voort. In de periode sinds het vorige ambtsbericht van juni 2001
werden de posities van de diverse partijen duidelijker. De Transitional National
Government (TNG) is er niet in geslaagd om haar gezag te vestigen over veel meer
dan een deel van Mogadishu. De Somali Restoration and Reconciliation Council
(SRRC) is niet in staat gebleken een alternatief te bieden. De tegenstelling leidde op
diverse plaatsen in Somalië tot gewelddadige confrontaties. Tegelijkertijd zijn beide
kampen in de verslagperiode een dialoog aangegaan, waaraan de benoeming van
een nieuwe premier van de TNG in november 2001 en de hernieuwde internationale
aandacht voor Somalië na '11 september' een nieuwe impuls gaven. De (niet
openlijke) steun van Ethiopië aan de SRRC bleek een belangrijk obstakel, ook in
IGAD-kader, om tot resultaten te komen.
In het zuiden van Somalië duurden gewapende conflicten voort. Deze conflicten
waren deels van puur lokale aard, deels het gevolg van genoemde tegenstelling
tussen TNG en SRRC. In en rond de steden Mogadishu en Kismayo en in de
provincie Gedo waren intensiteit en frequentie van de gewapende confrontaties het
hoogst; dit gebied wordt dan ook gekenschetst als conflictgebied. In de provincies
Middle en Lower Juba en Middle en Lower Shabelle waren intensiteit en frequentie
lager en wordt gesproken van overgangsgebied.
De regio's in Noord-Somalië die lange tijd gekenmerkt werden door relatieve
stabiliteit, gingen in de verslagperiode door een periode van politieke spanning. In
Somaliland ging dat nauwelijks met gewapend conflict gepaard. In Puntland
ontstond een machtsstrijd, die op een drietal momenten leidde tot gewelddadige
confrontaties. Tegelijkertijd werd de relatieve stabiliteit in de zuidelijke provincies
Bay en Bakool geconsolideerd. Het RRA oefent een ferme controle uit over dit
grondgebied. Er is sprake van het begin van opbouw van een civiel bestuur. Gelet
hierop wordt thans als relatief veilig gebied beschouwd: Somaliland, Puntland, de
centrale provincies Mudug, Hiiran en Galgaduud, en de zuidelijke provincies Bay
en Bakool. Ofschoon ook in deze gebieden incidentele geweldsuitbarstingen bleven
voorkomen, zijn intensiteit en frequentie ervan relatief laag.
In het algemeen kan worden gesteld dat de regionale besturen in het relatief veilige
deel van Somalië effectief zijn in het handhaven van de openbare orde. Een stabiele
veiligheidssituatie wil echter niet zeggen dat er geen mensenrechtenschendingen
zouden voorkomen. Dergelijke schendingen, onder meer in de vorm van arbitraire
arrestatie en detentie, waren in de verslagperiode onder meer gericht tegen politieke
tegenstanders, dikwijls in de context van de tegenstelling tussen TNG en SRRC.
Dergelijke mensenrechtenschendingen worden in de praktijk gematigd door invloed
van maatschappelijk leiders, waaronder clanoudsten.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
76
Blijkens vigerende migratiepatronen is vestiging in het relatief veilige deel van
Somalië zonder dat men clanbanden heeft met het desbetreffende gebied in veel
gevallen mogelijk. Personen van een andere clan dan de in dat gebied dominante
clan wordt doorgaans weinig in de weg gelegd. Dit is echter niet het geval indien
sprake is (geweest) van ernstige, gewapende conflicten in het heden of recente
verleden tussen de clan waartoe men behoort en de clan die het beoogde
vestigingsgebied domineert. Met name Somali die zich in het verleden politiek of
militair hebben geprofileerd in conflicten met een bepaalde clan, kunnen problemen
ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan. Ook bepaalde
minderheden hebben zich gevestigd in het relatief veilige gebied. Hoewel hun
sociaal-economische positie over het algemeen marginaal is, worden zij niet
vervolgd en is hun veiligheid niet in gevaar.
In geen van de andere Europese landen die in dit ambtsbericht worden genoemd,
vond in de verslagperiode gedwongen terugkeer van Somaliërs naar Somalië plaats.
Hier lagen in elk geval technische redenen aan ten grondslag, maar in een aantal
landen ook beleidsmatige. Er zijn wel Somaliërs uitgezet naar derde landen, in de
regel andere Europese landen.
Somaliërs die vrijwillig terugkeren naar het relatief veilige deel van Somalië
ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging van de kant van de lokale
autoriteiten. Voor georganiseerde terugkeer naar Somaliland en Puntland is de
instemming van deze autoriteiten nodig. UNHCR beschouwt Somaliland en
Puntland als voldoende veilig voor terugkeer en bevordert dan ook alleen naar die
gebieden georganiseerde terugkeer, mits betrokkene uit die gebieden afkomstig is.
De facto is de georganiseerde terugkeer naar Puntland thans stilgezet.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
77
BIJLAGE I: LANDKAART (ADMINISTRATIEF)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
78
BIJLAGE II: LANDKAART (CLANS)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
79
BIJLAGE III LIJST VAN AFKORTINGEN
(met uitzondering van namen van facties, zie hiervoor Bijlage IV)
AI Amnesty International
EU Europese Unie
EIU Economic Intelligence Unit
ICRC International Committee of the Red Cross
IGAD Intergovernmental Authority on Development
IOM Internationale Organisatie voor Migratie
NGO Niet-gouvernementele organisatie
OLF Oromo Liberation Front
UNDOS United Nations Development Office for Somalia
UNDP United Nations Development Programma
UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees
UNITAF Unified Task Force
UNOSOM United Nations Operation in Somalia
UNPOS United Nations Political Office for Somalia
UNSC United Nations Security Council
USD United States Dollar
VN Verenigde Naties
VNVR Verenigde Naties Veiligheidsraad
VS Verenigde Staten
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
80
BIJLAGE IV LIJST VAN FACTIES
Arta-factie De (pejoratieve) benaming van de TNG/TNA (zie hieronder), die met
name gebruikt wordt door haar tegenstanders.
JVA Juba Valley Alliance
Coalitie tussen Habar Gedir/Ayr en Marehan, die een gedeelte van
Lower Juba beheersen. Gelieerd aan de TNG.
DSA Digil Salvation Army
Factie van de Digil clanfamilie.
RRA Rahanweyn Resistance Army
Politiek-militaire groep gevormd door de Rahanweyn in 1995, geleid
door Hassan Mohamed Nur "Shanti Gadood" (alias "Shatiguduud" of
"Shargadud"). Belangrijk deel van de SRRC.
SCC Somali Consultative Conference
Beweging opgericht door kolonel Omar Hashi Aden
(Hawiye/Hawadle) na de Beled Weyn Conferentie in juli 1999.
SNA Somali National Alliance
Politieke factie van de Hawiye/Habar Gedir; maakt deel uit van het
USC; is verdeeld in een factie onder leiding van Hussein Aidid en een
factie onder leiding van Osman "Ato". Maken deel uit van SRRC.
SNF Somali National Front
Factie van de Darod/Marehan in Gedo; wordt geleid door generaal
Omar Haji Masaleh. Sinds april 1999 is een subfactie, bestaande uit
Marehan oorspronkelijk afkomstig uit Galgadud, afgescheiden onder
leiding van Ali Nur (die werd gedood in april 1999) en vervolgens
door Ahmed Sheikh Burale.
SNM Somali National Movement
Beweging van de Issaq uit het noordwesten, opgericht in 1980.
SPA Somali Peace Alliance
Politieke en militaire coalitie, gevormd op 16 augustus 1999 in
Garowe, de hoofdstad van Puntland; bestaande uit het RRA, het
SPM/Morgan, de SNF-subfactie van Ahmed Sheikh Burale, de
Somali Consultative Conference van kolonel Omar Hashi Aden en
het leger van Puntland.
SPM Somali Patriotic Movement
Beweging die in 1989 werd opgericht door de Darod/Ogadenclan en
in 1990 tegen de troepen van Barre (Darod/Marehan) vocht. In 1991
gesplitst in aantal facties waaronder een factie onder leiding van de
Darod/Majerteen generaal Morgan (SPM/Morgan). Daar de andere
facties nauwelijks nog bestaan wordt met SPM ook wel de factie
Morgan aangeduid. Sinds 1997 bestaat de achterban van de SPM/
Morgan uit de Darod/Harticlans (d.w.z. Majerteen, Dulbahante en
Warsangeli clans).
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
81
SRRC Somali Reconstructionand Recociliation Council
Coalitie van tegenstanders van de TNG, bestaande uit Puntland
(althans onder 'president' Yusuf), de RRA, SPM/Morgan, en de
Hawiye-krijgsheren Aidid, Ato en Musa Sudi, opgericht in maart
2001.
SSA Somali Salvation Alliance
Politieke factie van de Hawiye/Abgal onder leiding van Ali Mahdi;
maakt deel uit van het USC.
SSDF Somali Salvation Democratic Front
Was de eerste oppositiebeweging tegen het bewind Barre, met als
basis de Darod/Majerteen clan in Noordoost-Somalië; is thans de
belangrijkste politieke beweging in Puntland.
SSNM- BIREM
Southern Somali National Movement-Bimal Resistance Movement
Politieke beweging van de Bimal, onder leiding van Abdullahi Sheikh
Ismael. Maakt deel uit van de SRRC.
TNA Transitional National Assembly.
Het tijdens de vredesconferentie van Arta gekozen nationale
parlement.
TNG Transitional National Government
De nationale overgangsregering die is benoemd als uitvloeisel van de
vredesconferentie van Arta en de vorming van de TNA (hierboven).
USC United Somali Congress
Hawiye groep, gevormd in 1989, die in 1991 het bewind Barre in
Mogadishu omverwierp. Is sinds die tijd verdeeld geraakt in een
aantal subfacties, waaronder USC/SNA, USC/SSA en USC/PM.
USC/SNA zie: SNA
USC/SSA zie: SSA
USC/PM United Somali Congress/Peace Movement
Subfactie van het USC met aanhang onder de Hawiye/Hawadle.
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
82
BIJLAGE V: LITERATUUR
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van de volgende
openbare bronnen:
Abdullahi, Mohamed Diriye, Minorities of Somalia: Victims forgotten amid War
and Chaos (1998), http://www.antro.uu.se/bh/nomadnet/diriye.html
Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, Plan of
Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration (Hargeisa, juli 1999)
Ambroso, G. Somalis in the Horn of Africa (UNHCR, z.j.)
Amnesty International, Comments on the Action Plan for Somalia adopted by the
High Level Working Group on Asylum and Migration (Brussel, 1 december 1999)
Amnesty International, afdeling Vluchtelingen, brieven aan Vluchtelingenwerk d.d.
13 juli 2001 en aan A.J.J. Fraanje d.d. 3 oktober 2001
Bennett, Olivia, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB (Den
Haag, 1995)
Bryden, Matt: New Hope for Somalia? The Building Blocks Approach.
In: Review of African Political Economy Vol.26 nr.79 (maart 1999)
Bryden, Matt: Reviving the Somali Peace Process: Perspectives and Prospects in
the Post-Arta Period (paper presented to the 8th congress of the Somali studies
international association, juli 2001
Cassanelli, L. Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia (Ottawa,
Canada, mei 1995)
Danish Immigration Service, Fact-finding mission to Somalia and Kenia, 27
October - 7 november 1997 (Copenhagen, juli 1998)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Service, Report on the Nordic
fact-finding mission to the Gedo Region of Somalia, 15 to 30 October 1998
(Copenhagen, november, 1998)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Board, Report on Nordic factfinding
mission to Nairobi and the Middle Shabelle region of Somalia 21 February
- 6 March 1999 (Copenhagen, 1999)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Somalia, Recent History
(Londen, 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
83
EIU, Country Report Somalia, 1999-2001 (Londen)
Helander, B. The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute,
z.j. (ca. 1993)
Herbold Green, R. Khatt and the realities of Somalis: Historic, Social, Household,
Political & Economic, Review of African Political Economy No. 79:33-49, Jrg. 26,
maart 1999
Immigration and Nationality Directorate, UK Home Office: Country Assessment
Somalia, oktober 2000
ICRC, Country Report Somalia, ICRC worldwide consultation on the rules of war,
Report by Greenberg Research, Inc. (Geneva, oktober 1999)
ICRC: the ICRC in Somalia (5 maart 2002)
Joint British, Danish, and Dutch Fact-finding Mission to Nairobi, Kenya: Report on
Minority Groups in Somalia (november 2000)
Luling, Virginia, Minority Groups in Traditional Somali Society (1983)
Lewis, I.M. Understanding Somalia (Londen, 1981, 1993)
Lewis, I.M. Peoples in the Horn of Africa (Londen, 1994)
Minority Rights Group International, Minority children of Somalia, in: War: The
Impact on Minority and Indigenous Children (1997)
Medani, Khalid: Report on Internal Migration and Remittance Inflows in NW and
NE Somalia (Nairobi, 2000)
Menkhaus, Ken: Somalia: a Situation Analysis, november 2000
Perouse de Montclos, M.A.: Minorities and Discrimination, Exodus and
Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997
Raad van de Europese Unie, Actieplan voor Somalië (Brussel, 1999)
Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP),
DRAFT Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland (Hargeysa,
oktober 1999)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
84
Samatar, Ahmed I., ed. The Somali Challenge, from catastrophe to renewal?
(London, 1994)
Simons, Anna, Networks of dissolution, Somalia undone (Colorado, 1995)
UNCU, Discussion Paper: Talking Seriously about Somalia (Genève, 7 februari
2002)
UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, november 1997)
UNDOS, Studies on Governance: Awdal Region (Nairobi, december 1997)
UNDOS, DRAFT for Review: The Puntland State of Somalia (Nairobi, juni 1999)
UNDOS, South Mudug and Galgadud, Draft Preliminary Assessment Report
(Nairobi, juli 1999)
UNDOS, Assessment of the Judiciary System of Somaliland (Nairobi, november
1999)
UNDP, Human Development Report Somalia 2001 (Nairobi, 2001)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent
Expert, Ms. Mona Rishmawi, 26 januari 2000 (New York, 2000)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Note by the Secretariat, 13
maart 2001 (New York, 2001)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent
Expert, Dr. Ghanim Alnajjar (14 januari 2002)
UNHCR, 2000 Global Report Somalia
UNHCR, Background Paper on Somalia for the European Union High Level
Working Group on Asylum and Migration (Genève, maart 1999)
UNHCR, The impact of the current situation on repatriation to Somalia (Nairobi,
mei 2000)
UNICEF, Survey of Primary Schools in Somalia 2000/2001, vol. 1 (september
2001)
UNICEF, Childhood denied: Assessment of children in need of special protection
measures in Somalia (draft)(januari 2000)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
85
UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report,
Hargeisa, mei 2002
UNOHCHR, SCCP Rule of Law Component, UNDP Somalia Civil Protection
Programme (2001)
UNOCHA, Consolidated Appeal 2002: Somalia (Nairobi, november 2001)
UNSC, Report of the Secretary-General on the Situation in Somalia (New York,
augustus 1999, december 2000, oktober 2001 en februari 2002)
UNSC, Statement by the President of the Security Council, (New York, 11 januari
2001, 31 oktober 2001)
US Department of State, Somalia Country Report on Human Rights Practices for
2001 (Washington, febr. 2002)
US Department of State, International Religious Freedom Report, (Washington,
okt. 2001)
Waal, A. de, Land Tenure and the Roots of Conflict in Somalia, Research
Seminars, Rural Development Studies, Institute of Social Studies (Den Haag,
1993/94)
Waal, A. de, Land tenure, the creation of famine and prospects for peace in
Somalia, paper presented at Uppsala forum (januari 1994)
War Torn Societies Somali Programme, Rebuilding Somalia: issues and
possibilities for Puntland (Londen, 2001)
Diverse nieuwsdiensten (AFP, Reuters, IRIN, e.a.)
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
86
BIJLAGE VI:
SCHEMATISCH OVERZICHT POLITIEKE TEGENSTELLINGEN
Dit is de elektronische versie van het algemeen ambtsbericht "Somalië" en is
vrijgegeven op 17-07-2002. Aan deze elektronische versie kunnen geen rechten
worden ontleend.
87
BIJLAGE VII: Orphanage schools in Somalia