Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DN. 2002/2047
datum
03-07-2002
onderwerp
Kamervragen inzake afschot van vossen
TRC 2002/5064
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Velzen (SP) over verleende vergunningen voor het doden van vossen door gebruikmaking van het geweer en kunstlicht.
datum
03-07-2002
kenmerk
DN. 2002/2047
bijlage
1
Ja.
2
Ik heb aangegeven dat er landelijk geen goed beeld is van de invloed
van predatie op de stand van de weidevogelpopulaties, dat lokaal in
een aantal gevallen de situatie wel bekend is en dat lokaal de
predatie zelfs kan oplopen tot 100%. Bij het verlenen van de
vergunningen wordt de lokale situatie in ogenschouw genomen.
3
Vergunningen kunnen worden afgegeven om schade aan de fauna te
voorkomen of te beperken. De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid
om ontheffing te verlenen op grond van dezelfde titel.
4 en 5
Aansluitend aan mijn toezegging tijdens het verlengde Algemeen Overleg
van 21 maart jl. om Gedeputeerde Staten op de hoogte te stellen van de
strekking van de motie van het lid Poppe, betreffende een schoontijd
voor de vos gedurende de kraam- en zoogperiode, heb ik de
vergunninghouders eveneens op de hoogte gesteld van de strekking van
de motie, namelijk dat afschot van vossen in de kraam- en zoogperiode
zoveel mogelijk vermeden moet worden. Ik heb de vergunninghouders
gevraagd mij hierover te rapporteren.
Nadien zal ik bezien of er reden is de vergunning aan te passen.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber
datum
kenmerk
bijlage
Vragen
Vragen van het lid Van Velzen (SP) aan de staatssecretaris van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de jacht op vossen.(Ingezonden
14 juni 2002)
1
Bent u op de hoogte van het feit dat er op dit moment zes vergunningen
ex artikel 53 van de Jachtwet lopen die geldig zijn tot
respectievelijk 1 januari, 15 maart, 1 april en 1 mei 2003, op grond
waarvan, ter bescherming van weidevogels, vossen mogen worden gedood
met geweer en kunstlicht?
2
Vindt u dat het verlenen van deze vergunningen zonder dat er een
oorzakelijk verband is aangetoond tussen vossenpredatie en
achteruitgang van de weidevogelstand, in strijd is met de door u
eerder geformuleerde antwoorden? 1
3
Kunt u aangeven wat het verwachte effect zal zijn van het aanwenden
van de afgegeven vergunningen op de weidevogelstand en zijn deze
vergunningen niet in strijd met de nu geldende flora- en faunawet wat
betreft het 'nee-tenzij' beginsel?
4
Op welke wijze wordt er bij deze verleende vergunningen rekening
gehouden met de motie van het lid Poppe 2, waarin de regering wordt
verzocht geen ontheffing op de jacht toe te staan in de kraam- en
zoogperiode van de vos? Geven genoemde vergunningen jagers de ruimte
om ook in de kraam- en zoogperiode de vos te bejagen? Zo ja, wat is
hierover uw oordeel?
5
Bent u bereid deze zes vergunningen per direct in te trekken? Zo nee,
waarom niet?
1 Vragen van het lid Snijder-Hazelhoff (570), ingezonden 18 december
2001.
2 Kamerstuk 28 000 XIV, nr. 74.
up Reageren
Homepage
---