Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Militaire en politieke ontwikkelingen
---
De op 7 oktober 2001 gestarte militaire (lucht)acties van de Verenigde
Staten tegen Al-Qaida- en Taliban-eenheden in Afghanistan duren voort. De
acties zijn een gevolg van de op 11 september 2001 in de Verenigde Staten
gepleegde aanslagen. Volgens de Verenigde Staten waren de aanslagen gepleegd
door het Al Qaida-netwerk, dat wordt geleid door Osama Bin Laden. De leiders
van Al-Qaida konden zich onder het Talibanbewind verschuilen in Afghanistan
en de aanslagen van hieruit plannen.
Op 1 maart 2002 ging de zestien dagen durende operatie 'Anaconda' van start,
gericht op het bestrijden van resten Al-Qaida- en Taliban-eenheden die zich
150 kilometer ten zuiden van Kabul, op 50 kilometer afstand van de
Pakistaanse grens, ophielden. Deze operatie, waaraan naast Amerikaanse
troepen ook Canadese, Deense, Franse, Duitse, Noorse en Australische
speciale eenheden deelnamen, was de grootste militaire campagne in
Afghanistan sinds de aanvang van de Amerikaanse bombardementen. De operatie
begon met het afsluiten van het operatiegebied, om zo te voorkomen dat
strijders naar Pakistan zouden kunnen uitwijken. Vervolgens werden
luchtbombardementen uitgevoerd, waarna helikopters en grondtroepen het
gebied binnentrokken.
De Amerikaanse regering claimde honderden Al-Qaida- en Taliban-strijders te
hebben gedood, terwijl er aan Amerikaanse zijde acht doden vielen.
Na 'Anaconda' zijn verschillende andere militaire operaties gelanceerd in het oosten en zuiden van Afghanistan met hetzelfde doel, namelijk het bestrijden van resten Al-Qaida- en Taliban-eenheden. Deze operaties zijn voornamelijk uitgevoerd door Britse en Amerikaanse mariniers.
Opvallend is dat de Amerikanen ook Afghaanse krijgsheren hebben benaderd en hen hebben voorzien van wapens en andere goederen (geld, satelliet telefoons, etc.) voor de bestrijding van Al-Qaida- en Taliban-eenheden.
Met het naderen van de Nood-Loya Jirga (zie hierna) is door de Britten de
bewaking in het grensgebied met Pakistan opgevoerd om te voorkomen dat naar
Pakistan uitgeweken strijders van Al-Qaida en de Taliban opnieuw aanslagen
kunnen uitvoeren in Afghanistan. De bewakingsoperatie, onder de codenaam
'Buzzard', is ook bedoeld ter bescherming van de (deelnemers aan de) Loya
Jirga zelf. Volgens Amerikaanse en Britse legerwoordvoerders zouden Taliban-
en Al-Qaida-strijders mogelijk de Loya Jirga kunnen saboteren of een
'symbolische' slag kunnen toebrengen aan de Amerikaanse troepen in
Afghanistan.
Akkoord van Bonn en aanloop naar de Nood-Loya Jirga
De Afghaanse Interim Administratie (AIA) is, zoals overeengekomen in het Akkoord van Bonn, op 22 december 2001 geïnstalleerd. De voorzitter van de AIA, Hamid Karzai, heeft zich sindsdien ontpopt als een bekwaam vertegenwoordiger van zijn land in het buitenland, maar kreeg vooral in de eerste maanden van zijn regeerperiode vanuit eigen land kritiek, omdat hij nauwelijks aanwezig was. De ministers, waarvan de meesten bestuurlijke ervaring ontberen, worden in hun functioneren voorts gehinderd door een gebrek aan middelen en ervaren medewerkers op de ministeries.
In Bonn is overeengekomen dat binnen zes maanden na installering van de AIA door middel van het bijeenroepen van een Nood-Loya Jirga (hierna: Loya Jirga) een transitieregering zal worden benoemd. De Loya Jirga werd op 11 juni 2002 ceremonieel geopend door ex-koning Zahir Shah, die op 18 april 2002 na 29 jaar ballingsschap naar Afghanistan terugkeerde. De bijeenkomst zal volgens de planning nog tot 16 juni duren. Doel van de Loya Jirga is om een nieuw staatshoofd te benoemen. Dit staatshoofd dient een overgangsregering te formeren die onder meer tot taak heeft een nieuwe grondwet op te stellen en in 2004 verkiezingen te organiseren.
Ter voorbereiding van de Loya Jirga is onder auspiciën van de Verenigde Naties (VN) een uit Afghanen bestaande Speciale Onafhankelijke Commissie (hierna: Speciale Commissie) geformeerd, onder leiding van prof. Mohammad Ismail Qasimyar. De AIA heeft zich bewust verre van de voorbereidingen door de commissie gehouden en laat de facilitering hiervan aan de VN over om alle schijn van partijdigheid te vermijden. De commissie kwam voor het eerst medio januari 2002 bijeen en heeft op 31 maart te Kabul het raamwerk bekend gemaakt ten behoeve van de organisatie van de Loya Jirga.
De Speciale Commissie heeft de 32 provincies van Afghanistan opgedeeld in
381 (kies)districten, die elk drie vertegenwoordigers moeten kiezen ter
afvaardiging naar de Loya Jirga. Tussen 15 april en 20 mei 2002 werden
daartoe door de district-shura's (raden) 20 tot 60
aspirant-vertegenwoordigers benoemd, waaruit tussen 21 mei tot 6 juni de
drie afgevaardigden werden aangewezen of gekozen. Daarnaast nemen 400 door
de Speciale Commissie te selecteren vertegenwoordigers - waaronder 160
vrouwen - van de Afghaanse diaspora in westerse landen (waaronder
Nederland), ontheemden en vluchtelingen in de buurlanden, nomaden en (een
tiental) islamitische schriftgeleerden deel. Tevens participeren ook
minimaal 53 leden van het huidige interim-bestuur en de 21 leden van de
Speciale Commissie zelf. De voormalige Mudjahedin-groeperingen hebben geen
aparte vertegenwoordiging. In totaal nemen circa 1500 personen deel aan de
Loya Jirga.
Deelname aan de Loya Jirga staat in beginsel open voor iedere Afghaan, voor
zover binnen een district langs democratische weg verkozen of door de
Speciale Commissie geselecteerd en mits op hem of haar geen smetten uit het
verleden rusten. Op straffe van uitsluiting door de Commissie dient iedere
deelnemer schriftelijk te verklaren dat hij of zij geen banden heeft (gehad)
met terroristische organisaties (hetgeen de Taliban en hun aanhangers per
definitie diskwalificeert), niet betrokken is (geweest) bij de handel in of
smokkel van drugs, zich niet schuldig heeft gemaakt aan of (mede-)
verantwoordelijk is te houden voor mensenrechtenschendingen of
oorlogsmisdaden, niet betrokken is geweest bij diefstal van
staatseigendommen of roof van museumstukken die destijds deel uitmaakten van
het culturele of archeologische erfgoed van Afghanistan.
Het is niet duidelijk in hoeverre de Speciale Commissie zich strikt aan de
naleving van deze voorwaarden heeft gehouden. Immers, veel leden van de
Interim-regering van Karzai zijn al met één of meerdere van genoemde
delicten in verband te brengen.
De leden van de Speciale Commissie zijn zich bewust van de bestaande
etnische en tribale tegenstellingen. Ook anticipeert de commissie op
ondermijning van het democratische proces in de kiesdistricten waar lokale
krijgsheren de dienst uitmaken of anderszins via intimidatie afvaardiging
weten te beïnvloeden. Voorzitter Qasimyar stelt zich echter uitdrukkelijk op
het standpunt dat de bestrijding van subversieve elementen en de handhaving
van de openbare orde in Afghanistan de taak is van de AIA. Wel zal de
commissie het proces in bedoelde kiesdistricten door de eigen leden en
andere waarnemers op de voet laten volgen en zich in extreme gevallen
beraden over te nemen maatregelen.
ISAF en de veiligheidsorganisaties van de AIA hebben enkele malen gesproken
over de veiligheidsaspecten van de Loya Jirga. Het Afghaanse
beveiligingspersoneel (Nationale Garde, ook wel 1BANG genoemd) dat de
faciliteiten waar de Loya Jirga zal plaatsvinden moet bewaken, is door ISAF
getraind. ISAF heeft tevens advies uitgebracht aan de Afghaanse autoriteiten
over te treffen veiligheidsvoorzieningen voor de deelnemers en de omgeving
waar de Loya Jirga wordt gehouden. Het streven is om de voorbereidingen
daartoe uiterlijk daags voor het begin van de bijeenkomst te hebben
afgerond.
De voorbereidingen voor de Loya Jirga zijn redelijk goed verlopen, al hebben
in mei 2002 wel enkele incidenten plaatsgevonden. Volgens de VN werden in
deze maand acht Afghanen om het leven gebracht die zich kandidaat hadden
gesteld voor deelname aan de Loya Jirga. Nog eens zes geselecteerde mensen
zouden met de dood zijn bedreigd en hebben zich als kandidaat
teruggetrokken. Ook zouden kiezers zijn geïntimideerd en - in Herat -
gevangen zijn gezet.
Ten slotte is in een aantal districten is vertraging opgetreden in het
selectieproces van de kandidaten.
Het Akkoord van Bonn voorziet tevens in de benoeming van een Commissie voor
het opzetten van een juridisch systeem, een Commissie voor het opzetten van
een ambtenarenapparaat en een Commissie voor mensenrechten. De leden van de
Mensenrechtencommissie en de Commissie voor het opzetten van een juridisch
systeem zijn eind mei/begin juni 2002 geïnstalleerd.
Het is wenselijk dat ook de Ambtenarencommissie op korte termijn wordt geïnstalleerd teneinde een etnisch meer evenwichtige opbouw van het ambtenarenapparaat te garanderen. Thans zijn de Tadzjieken oververtegenwoordigd in de centrale administratie.
ISAF
Op basis van de op 20 december 2001 aangenomen VN-Veiligheidsraadresolutie
1386 begon ISAF vanaf eind december met de ontplooiing van troepen in Kabul
en op 18 februari 2002 werd de volledige operationele capaciteit van 4600
manschappen bereikt, waaronder ruim 220 Nederlandse militairen. ISAF heeft
in belangrijke mate bijgedragen aan de verbetering van de
veiligheidssituatie in Kabul door dag en nacht patrouilles door de stad uit
te voeren. Deze patrouilles werden aanvankelijk alleen, en later ook in
samenwerking met de lokale Afghaanse politie uitgevoerd. ISAF zorgt
daarnaast voor de training van (een deel van) het Afghaanse Nationale Leger
en voert onder het 'Civil Military Co-ordination'-programma (CIMIC) kleine
projecten uit om welwillendheid te kweken bij de lokale bevolking.
In de Veiligheidsraad is op 23 mei 2002 overeenstemming bereikt over verlenging van het mandaat van ISAF in Afghanistan met een periode van zes maanden. De taakstelling en omvang van ISAF II (ongeveer 4600 militairen) zijn gelijk gebleven aan die van ISAF I. Ook de territoriale reikwijdte van de missie van ISAF II (Kabul en omgeving) blijft vooralsnog ongewijzigd ten opzichte van ISAF I, alhoewel velen binnen Afghanistan van mening zijn dat de geografische uitbreiding van ISAF wenselijk en zelfs noodzakelijk is voor de stabiliteit van Afghanistan. Door het besluit tot verlenging is het ontstaan van een mogelijk veiligheidsvacuüm rond de Loya Jirga voorkomen.
Turkije zal op 20 juni 2002 ISAF II gaan leiden. Hiermee komt een eind aan ISAF I en de Britse bevelvoering. Alhoewel er oorspronkelijk enige controverse bestond over de Turkse bevelsovername - met name over de Turkse belangen in Afghanistan en de goede relaties van het land met krijgsheer en huidig minister van Defensie, generaal Abdul Rashid Dostum - werd hier uiteindelijk door de aan ISAF I deelnemende landen mee ingestemd, mede omdat geen enkel ander (westers) land bereid was de leiding op zich te nemen.
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk spelen een belangrijke rol bij de opbouw van het nationale leger. De AIA heeft samen met de Verenigde Staten, de Speciale Vertegenwoordiger van de VN Brahimi en ISAF plannen opgesteld voor de vorming van een nationaal leger. Het doel is te komen tot een multi-etnisch samengestelde krijgsmacht van 60.000 manschappen landmacht, 8.000 luchtmacht en 12.000 grenswachten.
De Verenigde Staten zijn in april 2002 begonnen met de opleiding van twee multi-etnische brigades (4 bataljons). Eind 2003 zouden in totaal ongeveer 20.000 man grondstrijdkrachten (16 bataljons lichte infanterie) en grenstroepen (10 bataljons) moeten zijn opgeleid. Het nationale karakter van te vormen strijdkrachten moet onder meer worden verkregen door integratie van bestaande strijdgroepen van de tribale krijgsheren. De Verenigde Staten zouden bereid zijn om voor dit opleidingsprogramma respectievelijk USD 40 miljoen in 2002 en USD 80 miljoen in 2003 uit te trekken.
De Verenigde Staten menen dat de opbouw van de veiligheidsstructuren kan
worden gezien als een onmisbaar sluitstuk van operatie Enduring Freedom.
Door nu te investeren in die structuren kan worden voorkomen dat Afghanistan
op termijn opnieuw afglijdt naar een situatie van anarchie, en Al Qaida of
de Taliban weer een kans zouden krijgen een stempel op het land en de
bevolking te drukken. Een belangrijk motief voor de huidige investering in
de Afghaanse veiligheidsstructuren is naast het op termijn verschaffen van
een geloofwaardige, centraal geleide, militaire capaciteit voor het gezag in
Kabul, ook gericht op een exit-strategie voor de westerse troepenmacht, die
niet eeuwig in Afghanistan kan blijven.
Vrijwel alle krijgsheren hebben zich bereid verklaard mee te werken aan de
totstandkoming van één nationaal Afghaans leger. Vraag is echter hoe oprecht
men is. Zo blijft bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre de huidige minister
van Defensie, maarschalk Fahim (Tadzjiek), en zijn plaatsvervanger, generaal
Dostum (Oezbeek), zich daadwerkelijk willen inzetten voor de vorming van een
nationaal leger, gelet op hun grote persoonlijke belangen in Afghanistan.
Fahim en Dostum beschikken ieder over een eigen leger in noord-Afghanistan
en behoren tot de machtigste personen in Afghanistan.
De AIA streeft daarnaast naar de opbouw van een nationale, geografisch representatieve en multi-etnische politiemacht van ongeveer 70.000 politiefunctionarissen, die moet ressorteren onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het politiekorps zal worden ingezet voor reguliere politietaken als handhaving van de openbare orde, maar ook voor terrorisme- en drugsbestrijding en het uitvoeren van grenscontroles. Duitsland heeft een voortrekkersrol bij de vorming van het politiekorps op zich genomen.
De politie in Kabul en elders in Afghanistan bestaat momenteel uit een mix van professionele politie-functionarissen die in de jaren zestig en zeventig enige politietraining hebben gevolgd, ex-strijders van verschillende facties en nieuwe rekruten. Op 10 april werd in Kabul het eerste nood-politiebureau geopend. In mei 2002 is de politieacademie in Kabul heropend, waarvoor Duitse instructeurs een nieuw trainingsprogramma hebben ontwikkeld. Vanaf mei werken er 12 vrouwelijke agenten bij de politie in Kandahar.
Een succesvolle opbouw van leger en politie moet gepaard gaan met de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van de diverse legers en strijdgroepen. Dit zal een van de moeilijkste opgaven voor de AIA en de internationale gemeenschap worden. In totaal zullen ongeveer 75.000 geüniformeerde strijders en nog eens 100.000 irreguliere militieleden moeten worden gedemobiliseerd en ontwapend. Een klein deel van deze strijders zal in de nieuw te vormen strijdkrachten en politie worden opgenomen. Naast demobilisatie zal ook zorg moeten worden besteed aan kindsoldaten en oorlogsinvaliden. Om dit probleem ter hand te nemen zal een Afghaanse nationale commissie voor demobilisatie en reïntegratie worden opgericht, die de beschikking krijgt over acht regionale centra verspreid over Afghanistan. Het succes van de demobilisatie zal afhangen van de medewerking van de lokale commandanten en van de buurlanden van Afghanistan (Pakistan en Iran), alsmede de mate waarin het demobilisatie- en reïntegratieproces als evenwichtig zal worden beschouwd door de talrijke gemeenschappen in Afghanistan. Het succes zal eveneens afhangen van de mogelijkheden om gedemobiliseerde soldaten een alternatieve bron van inkomsten te verschaffen. Dit hangt weer af van de economische situatie in Afghanistan en het op gang komen van hulp voor de wederopbouw (zie hierna).
Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie in Afghanistan is nog altijd zorgelijk. Een mogelijke
verbetering van de veiligheidssituatie hangt nauw samen met de uitkomst van
de Loya Jirga, evenals met de succesvolle opbouw van een nationaal Afghaans
leger en politiekorps en de ontwapening en demobilisatie van de legers van
de krijgsheren. Dit is temeer het geval daar het operatiegebied van ISAF
niet zal worden uitgebreid.
Zo werd op 15 februari 2002 de minister van luchttransport en toerisme,
Abdul Rahman, vermoord op het vliegveld van Kabul. De moord werd in eerste
instantie toegeschreven aan pelgrims, die bij gebrek aan transportmiddelen
richting de islamitische bedevaartplaats Mekka in woede zouden zijn
ontstoken en om die reden Rahman zouden hebben omgebracht. Ondanks
ontkenningen van de Afghaanse leider Karzai, lijkt de moord echter een
politieke achtergrond te hebben gehad. Abdul Rahman werd opgevolgd door
Zulmai Rasool.
Op 8 april werd in Jalalabad wederom een aanslag gepleegd op een minister.
Ditmaal ontsnapte de minister van Defensie Fahim ternauwernood aan een
bomexplosie. Zes omstanders verloren wel het leven.
In de week van 1 april werden meer dan 250 personen gearresteerd op
verdenking van het beramen van een couppoging jegens de AIA. Volgens
minister van Buitenlandse Zaken Abdullah waren de gevangenen aanhangers van
de onlangs uit Iran gezette leider van de Hezb-i Islami, Gulbuddin
Hekmatyar.
ISAF is inmiddels meerdere malen het doelwit geweest van schietpartijen, die
worden toegeschreven aan ontevreden ex-Noordelijke Alliantie (NA)- en
Talibanstrijders. Op 29 en 30 maart werd het vuur geopend op respectievelijk
een Duitse en een Britse ISAF-patrouille in verschillende delen van Kabul.
Daarnaast werden op 7 april twee raketten afgevuurd op een compound waar
Duitse en Deense ISAF-soldaten zijn gelegerd.
Boeren openden in het oosten van Afghanistan op 8 april het vuur op
provincie-ambtenaren van de AIA, die hun velden onderzochten op de
aanwezigheid van papaver. Om die reden blokkeerden zij de weg tussen Kabul
en Peshawar, terwijl zij passerende voertuigen met stenen bekogelden.
Ten slotte werden Amerikaanse en Britse troepen, die gelegerd zijn op het
vliegveld van Khost voor operaties tegen Al Qaida en de Taliban, op 5 mei en
4 juni 2002 bestookt door raketten. Niet bekend is door wie de raketten
waren afgevuurd.
In Kabul is de veiligheidssituatie de afgelopen maanden weliswaar sterk
verbeterd, doch over het algemeen toch nog zorgelijk. Kort na de val van het
Taliban-bewind was sprake van algehele wetteloosheid en criminaliteit. In de
loop van januari daalden de meldingen van diefstallen en plunderingen. Wel
was toen sprake van machtsmisbruik door met name de troepen van de
veiligheidsdiensten en nachtelijke invallen van gewapende bendes. Na de
komst van ISAF is het aantal meldingen van criminaliteit en machtsmisbruik
spectaculair gedaald. Vooral de nachtelijke patrouilles lijken effectief te
zijn. Ook de inspanningen van de AIA om de voormalige Mudjahedin-troepen te
controleren hebben hierbij waarschijnlijk effect gehad.
Buiten Kabul is in grote delen van het land echter nog altijd sprake van
instabiliteit en wetteloosheid. De situatie is over het algemeen het meest
stabiel in de gebieden waar slechts één partij of krijgsheer het voor het
zeggen heeft.
In de provincie Kunduz in noord-Afghanistan zijn troepen van de Jamiat-i
Islami van generaal Mohammed Atta en troepen van de Junbish-i Melli van
generaal Dostum de afgelopen maanden meerdere malen slaags geraakt. De
gevechten tussen de troepen van Atta, die wordt gesteund door de huidige
minister van Defensie, generaal Fahim, en de troepen van de plaatsvervanger
van Fahim, Dostum, vormen een serieuze bedreiging voor de
veiligheidssituatie in geheel Afghanistan. Internationale druk wordt
uitgeoefend om deze gevechten definitief te stoppen, vooralsnog zonder
blijvend resultaat. Begin mei 2002 leek er een vredesakkoord te zijn bereikt
tussen de strijdende partijen, maar de gevechten laaiden weer op nadat
Dostum tegen de gemaakte afspraken in, 3000 manschappen en wapens tijdens
een parade door Mazar-i Sharif liet marcheren.
Human Rights Watch heeft recentelijk een rapport uitgebracht waarin
mensenrechtenschendingen tegen de Pashtun-bevolking worden beschreven, die
na de val van het Talibanbewind in november en december 2001 in het noorden
van Afghanistan hebben plaatsgevonden . Op het moment dat deze
mensenrechtenschendingen werden begaan, waren de gebieden waarin ze plaats
vonden nog niet volledig onder controle van de voormalige
Mudjahedin-groeperingen in dit gebied en was nog geen sprake van enig
centraal gezag in Afghanistan. Deze groeperingen, waarvan enkele leden
inmiddels deelnemen aan de AIA, hebben in de eerste maanden van 2002
maatregelen genomen om verder geweld tegen de Pashtun-bevolking in het
noorden te voorkomen. Desondanks werd ook hierna nog melding gemaakt van
gewelddadigheden jegens Pashtuns.
In de provincie Paktia rond de provinciehoofdstad Gardez vindt reeds enige
maanden een strijd plaats tussen troepen van de voormalige gouverneur Padsha
Khan en de door de AIA benoemde nieuwe gouverneur Taj Mohammed Wardak. Khan
verwachtte dat de door hem toegeëigende gouverneurspositie zou worden
bevestigd door de AIA. In plaats daarvan benoemde de AIA Wardak tot nieuwe
gouverneur van de provincie Paktia. Na zijn benoeming zag Wardak zich
gedwongen om zich in Gardez in te vechten. Nadat Wardak zijn positie in
Gardez had ingenomen, werd de stad regelmatig bestookt door troepen van de
gevluchte Khan. De gevechten rond Gardez gaan nog altijd door.
De veiligheidssituatie in de westelijke stad Herat is goed. Krijgsheer
Ismael Khan heeft zowel de stad als de gelijknamige provincie ferm onder
controle en in de stad is men begonnen met de wederopbouw van huizen en
winkels, zonder financiële hulp van de AIA of de internationale
donorgemeenschap. Vermoedelijk wordt Khan wel zowel financieel als militair
vanuit Iran gesteund. Ondanks de goede veiligheidssituatie zijn er wel
berichten van intimidatie van politieke tegenstanders en de
Pashtun-bevolking.
Nabij de Afghaans/Iraanse grensovergang bij Milak/Zaranj vonden in april
2002 enkele schermutselingen plaats tussen Abdolkarim Barahui, de krijgsheer
in Zaranj (de hoofdstad van de provincie Nimruz in zuidwest Afghanistan), en
zijn rivaal Jalil Nourzai uit de provincie Farah. De strijd ging om de macht
over de lucratieve grensposten (zie ook onder vluchtelingenstromen). Nadat
de situatie bij Milak/Zaranj enige tijd rustig was, vonden begin juni 2002
opnieuw gevechten plaats.
De situatie in zuid-Afghanistan geeft eveneens aanleiding tot zorg. De
Pashtuns, die er de meerderheid vormen, zijn door de voormalige Noordelijke
Alliantie grotendeels uitgesloten van deelname aan de AIA en de Loya Jirga.
Daarnaast zijn veel Pashtun-stammen sinds de val van de Taliban uiteen
gevallen in kleinere eenheden, waartussen onderling sprake is van
spanningen.
Daarentegen is de veiligheidssituatie in Kandahar aanzienlijk verbeterd. Op
19 mei 2002 werd daarom besloten om na twintig jaar de avondklok op te
heffen.
Sociaal-economische ontwikkelingen
De humanitaire situatie in Afghanistan is nog steeds zorgwekkend. Miljoenen
Afghanen zijn afhankelijk van hulpverlening van VN-organisaties en ngo's om
te voorzien in hun dagelijkse levensonderhoud. De hulpverlening ondervindt
nog dagelijks hinder van de slechte veiligheidssituatie.
De wederopbouw van Afghanistan komt moeizaam op gang. Een belangrijke
oorzaak hiervoor is dat van de omvangrijke financiële bijdragen (USD 4,5
miljard) die door de internationale gemeenschap tijdens de conferentie van
Tokio in januari 2002 zijn toegezegd, nog maar een fractie is vrijgemaakt en
(al dan niet via het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) van de
VN/Worldbank) aan de AIA ter beschikking is gesteld. Waarschijnlijk wachten
de donoren de uitkomst van het Loya Jirga-proces af, alvorens het toegezegde
geld te storten.
Het meest tastbare resultaat van de wederopbouw tot dusver betreft de
heropening van een aantal meisjesscholen op 24 maart 2002 (begin van het
normale semester), die onder het Taliban-bewind waren gesloten. De opening
van de meisjesscholen ging vergezeld van een 'back to school'-campagne van
de regering. Er is een groot tekort aan onderwijzers in Afghanistan. Zowel
mannen als vrouwen die onder het Taliban-bewind op 'geheime schooltjes' les
hebben gegeven, worden door de regering benaderd met het verzoek om les te
gaan geven op de reguliere scholen. Er is ook een groot tekort aan
lesmateriaal. UNICEF levert onderwijsmateriaal (onder meer boeken, pennen,
schoolborden, etc.) aan scholen en probeert voor educatiedoeleinden op
iedere school een radio te plaatsen.
IOM heeft een programma opgezet voor de vrijwillige (tijdelijke) terugkeer
van Afghanen voor hulp bij de wederopbouw van Afghanistan (Return of
Qualified Afghans -RQA). In mei 2002 hadden in totaal 5393 Afghanen uit 35
landen zich voor dit programma aangemeld, waaronder 21 uit Nederland. 150
Hoogopgeleide Afghanen zijn onder het RQA-programma geplaatst op
sleutelposities binnen de 12 ministeries van de AIA. Daarnaast zijn
(tijdelijke) terugkeerders geplaatst bij ngo's en internationale
organisaties in Afghanistan. Het programma zal worden gefinancierd vanuit
het ARTF en vooruitlopend daarop vanuit fondsen van de High Level Working
Group (HLWG) voor Asiel en Migratie.
Afghanistan was tot recent de grootste opiumproducent ter wereld. Een verbod
van Talibanleider mullah Omar leidde tot drastische inperking van de
productie, die echter na de val van het Talibanbewind weer werd hervat.
United Nations Drug Control Program (UNDCP) schat dat in het voorjaar van
2002 een areaal van 45 tot 65.000 ha. met papaver beplant was, goed voor
2000-2700 ton opium, ofwel 50 procent van de productie van het 'topjaar'
1999. De AIA heeft onder grote internationale druk begin 2002 terzake een
verbod uitgevaardigd. Vernietiging van de papavervelden is ook in het belang
van de AIA zelf, daar de krijgsheren voor een belangrijk deel afhankelijk
zijn van de drugsinkomsten. In april 2002 maakte de AIA een pakket
maatregelen bekend ter bestrijding van de papaverteelt en -smokkel.
Deze campagne wordt financieel vooral gesteund door het Verenigd Koninkrijk en lijkt tot op heden onverwacht succesvol te verlopen; ongeveer een derde van de papaveroogst zou inmiddels zijn vernietigd. De Britten hebben een strategie opgesteld voor de drugsbestrijding in Afghanistan bestaande uit vier actieplannen: rechtshandhaving, alternatieve middelen van bestaan, opbouw van instelling en justitiële hervorming en vermindering van de vraag naar drugs. Zij beschouwen de oplossing van het drugsprobleem van fundamenteel belang voor de duurzame ontwikkeling van Afghanistan.
De houding van het lokale gezag ten aanzien van de drugsbestrijding in de
provincies waar traditioneel veel papaver wordt verbouwd is in hoge mate
afhankelijk van de relatie tussen de AIA en het lokale gezag. Zo is
bijvoorbeeld de gouverneur van de provincie Nangarhar, Haji Abdul Qadeer
Khan, een belangrijke medestander in de drugsbestrijding. Naast de
vernietiging van de papavervelden in zijn provincie werd op last van deze
gouverneur in de namiddag van 23 april 2002 een verassingsoverval uitgevoerd
op de regionale opiummarkt te Ghani Khal, gelegen aan de weg tussen Peshawar
en Jalalabad. Naar verluidt zijn bij deze actie ongeveer 50 opiumhandelaren
gearresteerd en 10.000 kilo opium in beslag genomen. Dezelfde dag werden
overvallen uitgevoerd op papaverboeren in het oostelijk deel van genoemde
provincie, waarbij ongeveer 60 personen werden gearresteerd en honderden
kilo's opium in beslag zijn genomen.
Volgens UNHCR zijn tot op heden, sinds 1 maart 2002, ongeveer 922.000
Afghanen met behulp van UNHCR vrijwillig naar hun land teruggekeerd: 845.000
uit Pakistan, 67.000 uit Iran en 10.000 uit de Centraal Aziatische
Republieken (met name uit Tadzjikistan en Turkmenistan). Dit is twee maal
zoveel als de organisatie oorspronkelijk had verwacht.
Als gevolg van het onverwacht grote aantal terugkeerders, zijn de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de terugkeeroperaties in financiële problemen gekomen en dreigen de terugkeerprogramma's te stagneren. IOM stopt met het transport van vluchtelingen binnen Afghanistan omdat het geld op is. Dit komt met name door de woekerprijzen die door de vrachtwagenkartels uit de omgeving van Herat worden berekend. Het is onduidelijk welke gevolgen dit heeft voor met name de terugkeer vanuit Iran.
De massale terugkeer van Afghaanse vluchtelingen naar met name Kabul zorgt
voor een toenemende druk op de huisvesting en infrastructuur van de
hoofdstad, die daarop in het geheel niet is berekend, ook omdat veel van de
huizen en infrastructuur in de opeenvolgende burgeroorlogen zijn vernietigd.
In de afgelopen twee maanden hebben zich naar schatting 200.000 voormalige
vluchtelingen in Kabul gevestigd. De totale populatie van de stad bedraagt
momenteel zo'n twee miljoen. Slechts een fractie van de terugkerende
vluchtelingen woonde voorheen ook in Kabul, de overige zijn oorspronkelijk
van het platteland afkomstig. Kabul wordt door de terugkerende vluchtelingen
als de veiligste plaats in Afghanistan beschouwd, vanwege de aanwezigheid
van ISAF. Hulporganisaties waarschuwen inmiddels voor het uitbreken van
epidemieën en de toename van ziektes die het gevolg zijn van een
verslechterde hygiëne in de stad.
- Pakistan
Eind februari 2002 werd een overeenkomst gesloten inzake de vrijwillige
terugkeer van Afghaanse vluchtelingen tussen de regeringen van Pakistan en
Afghanistan en UNHCR. De terugkerende vluchtelingen worden onder het
terugkeerprogramma door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)
naar de provinciehoofdstad van hun keuze getransporteerd. UNHCR voorziet de
terugkeerders van plastic zeil, dekens, kleding, toiletspullen en USD 10 per
persoon, terwijl het VN World Food Programme (WFP) zorgt voor voedsel.
In Pakistan bevonden zich tot het van start gaan van het terugkeerprogramma
op 1 maart 2002 ruim 2,3 miljoen Afghaanse vluchtelingen, die als gevolg van
de opeenvolgende repressieve Afghaanse regimes de laatste decennia naar
Pakistan zijn uitgeweken. De terugkeeroperatie loopt via de grensovergangen
bij Landi Kotal en Chaman.
Tachtig procent van de terugkerende Afghanen was afkomstig uit de North West
Frontier Province; de overigen kwamen voornamelijk uit Karachi. De meesten
van hen keerden terug naar de regio rond Kabul en naar de provincie
Nangarhar in het oosten van Afghanistan. Met name de terugkeer van ex-koning
Zahir Shah op 18 april 2002 had een aanzuigende werking op het aantal
repatrianten vanuit Pakistan.
Overigens zouden volgens UNHCR naar schatting nog eens 130.000 Afghanen
zonder UNHCR-begeleiding vanuit Pakistan naar Afghanistan zijn teruggekeerd.
- Iran
Iran heeft op 4 april 2002 een soortgelijke terugkeerovereenkomst met
Afghanistan en UNHCR gesloten. Terugkeerders vanuit Iran krijgen hetzelfde
hulppakket als vanuit Pakistan. UNHCR heeft in Iran negen registratiecentra
ingericht om de terugkeer in goede banen te leiden.
In Iran bevinden zich ruim twee miljoen Afghaanse vluchtelingen. De start
van het UNHCR-terugkeerprogramma op 9 april 2002 werd enigszins gehinderd
door gevechten die uitbraken tussen lokale krijgsheren om de macht over de
lucratieve grensposten. Als gevolg van de gevechten kon tot 4 mei niemand
terugkeren via Zaranj. De meeste Afghanen keren echter terug via de
noordelijker gelegen grenspost bij Islam Qala. De situatie in het gebied bij
Zaranj was tot eind mei 2002 rustig, waarna opnieuw gevechten uitbraken
tussen beide krijgsheren en de repatriatie-operatie door UNHCR op 31 mei
wederom werd opgeschort.
Naast het terugkeerprogramma van UNHCR, kunnen ongedocumenteerde Afghanen
zich ook tot het Iraanse ministerie van Binnenlandse Zaken (BAFIA) wenden
voor een laissez passer en transport tot de grens. Onder dit programma zijn
16.000 Afghanen teruggekeerd. Voorts worden er nog steeds Afghanen
gedeporteerd. Er zijn ook Afghanen die juist Iran binnenkomen, maar hier
zijn geen cijfers over bekend, aangezien dit illegaal gebeurt.
De meeste Afghanen vanuit Iran zijn tot dusverre naar de regio rond Herat
teruggekeerd.
Geen enkel westers land stuurt momenteel Afghanen terug naar Afghanistan.
Wel is sprake van vrijwillige (tijdelijke) terugkeer van Afghanen om te
helpen bij de wederopbouw van Afghanistan (zie onder wederopbouw).
Tijdens een recentelijk bezoek van de Australische minister voor immigratie Ruddock aan Kaboel heeft hij een akkoord bereikt met de Afghaanse Interim Regering over de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers. Het zou hierbij om circa 1000 gevallen gaan.
Een Loya Jirga is de benaming voor traditionele vergaderingen van
leiders van de Pashtun-stammen en leiders van andere etnische groepen in
Afghanistan, aan wie belangrijke politieke beslissingen kunnen worden
voorgelegd.
Het ontstaan van het instituut Jirga is terug te leiden tot de beginvormen
van tribalisme en de daaruit voorvloeiende onderlinge vetes over het gebruik
van grond en eigendom van vee, die door clan- of stamoudsten op een
onpartijdige, althans niet-controversiële wijze, werden beslecht. Sedertdien
worden in Afghanistan op verschillende niveaus traditioneel geschillen
bijgelegd en besluiten genomen via het bijeenroepen van Jirga's (Raden).
Verstrekkende beslissingen die Afghanistan als geheel raken worden genomen
op Loya Jirga's (Grote Raden). Tussen 1709 en heden zijn slechts 20 Loya
Jirga's gehouden, waarvan de laatsten dateren uit 1964 (ter bekrachtiging
van de concept-Grondwet van 1963) en 1977 (ter bekrachtiging van de
Constitutie van 1977 en verkiezing of herbenoeming van president Sardar
Daoud).
Het bijeenroepen van een Loya Jirga moet voldoen aan twee voorwaarden, te
weten 1) een Loya Jirga dient binnen het territorium van Afghanistan te
worden gehouden, vrij van buitenlandse inmenging; en 2) het bijeenroepen van
een Loya Jirga moet geschieden door het door het volk gekozen hoofd van de
-wettige- regering. Op grond van deze voorwaarden misten de machthebbers
tijdens de communistische periode (1978 - 1992), de Mudjahedin-periode (1992
- 1996) en het Taliban-tijdperk (1996 - 2001) de autoriteit om een Loya
Jirga te beleggen.
Overigens voldoet de voor 10 tot 16 juni 2002 geplande Loya Jirga evenmin
aan de genoemde criteria. Teneinde het Afghaanse democratiseringsproces op
de rails te zetten, is door de VN gekozen voor een noodoplossing, vandaar de
naam 'Nood-Loya Jirga'.
Het begin van de Loya Jirga is op 10 juni 2002 met 24 uur uitgesteld
Human Rights Watch, Afghanistan. Paying for the Taliban's crimes: abuses against ethnic Pashtuns in Northern Afghanistan (april 2002).
Het gaat hierbij om moorden, seksueel geweld, afranselingen, afpersing
en plunderingen. De Pashtun-bevolking werd door drie in het noorden
gebaseerde etnische groeperingen en hun milities, te weten Junbish-i Melli -
bestaande uit overwegend Oezbeken, Jamiat-i Islami - bestaande uit
overwegend Tadzjieken en Hezb-i Wahdat - bestaande uit Hazara's,
geassocieerd met het Talibanregime, waarvan het leiderschap voornamelijk uit
Pashtuns uit het zuiden van Afghanistan bestond.
===