ChristenUnie
28006 Uitspraken imams Woensdag 3 Juli 2002 - 10:22
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met de opmerking
dat in het krappe bestek van dit debat eigenlijk geen recht kan worden
gedaan aan dat uiterst belangrijke onderwerp, ook gezien de brief die
de bewindslieden op verzoek van de Kamer breed hebben opgezet waar het
gaat om constitutionele rechten en vrijheden en andere fundamentele
zaken. Maar dan toch, drie minuten, één termijn.
Terecht is de brief ingezet met het benadrukken van het beginsel van
scheiding van kerk en Staat en het onderstrepen van de grote betekenis
van de vrijheid van godsdienst. Inderdaad, zeg ik de bewindslieden na,
heeft de staat zich te onthouden van elke bemoeienis met de belijdenis
of inhoud van godsdienst of levensovertuiging. Vrijheid van godsdienst
is een groot goed, maar het is, zeg ik erbij, net als elk grondrecht
niet absoluut. Met de clausule behoudens ieders verantwoordelijkheid
voor de wet wordt duidelijk dat niet alles is toegestaan als het maar
onder de noemer van religie wordt gebracht.
Wet en jurisprudentie stellen zekere grenzen aan de ruimte om je
geloofsovertuiging te beleven, te belijden en uit te dragen. Het
spreekt van zelf dat naarmate dat beleven, belijden en uitdragen meer
prive´ gebeurt, er minder aanleiding is voor publieke bemoeienis. De
bewindslieden schrijven terecht in hun brief dat de grote
terughoudendheid die de overheid hier heeft te betrachten, zeker van
toepassing is op de inhoud van religieuze bijeenkomsten. Geen
staatstoezicht dus op kerken en moskeeën en dit geldt natuurlijk in de
volle breedte, ook bij religieuze kerkelijke genootschappen.
Ik heb anders dan mevrouw Sterk niet zoveel moeite met gesprekken,
overleg of het komen tot afspraken. Ik heb geen bezwaar tegen de
afspraken die in Tilburg zijn gemaakt, ook niet tegen de afspraken
over het vertalen van preken. Waarom zou ik daartegen bezwaar hebben?
Ik heb wel enige aarzeling bij de berichten uit Rotterdam waar
burgemeester Opstelten eist dat preken worden vertaald en een toptien
van regels voor toetsing aan Nederlandse normen en waarden wil
voorstellen. Dit komt toch wel heel dicht in de buurt van een soort
preekcensuur. Ik hoor graag de reactie van de bewindslieden op dit
punt. Waar de vrijheid van godsdienst op grenzen stuit, is het oordeel
aan de rechter. Het is van groot belang dat ook de politiek haar
grenzen kent en zich niet te snel begeeft in de beoordeling van de
wijze waarop mensen invulling geven aan grondwettelijke vrijheden. Met
het uitspreken van bezorgdheid over bepaalde opvattingen of
uitlatingen is niet zoveel mis, bijvoorbeeld in verband met
maatschappelijke effecten, maar ik stel vast dat die wijsheid en
terughoudendheid niet altijd zijn opgebracht. Dit brengt mij op de
motie van collega Dittrich. In zijn formulering is die motie tamelijk
neutraal. Wat zou er op tegen zijn om het spanningsveld tussen
grondrechten nog eens in kaart te brengen? De heer Dittrich wil echter
meer met zijn motie. In een artikel in Trouw van 17 november jl. maakt
hij duidelijk wat zijn drijfveer is. Ik citeer: De laatste tijd wordt
de rust in het tolerante Nederland regelmatig verstoord door imams die
grievende uitspraken doen over homoseksuelen. De positie van
homoseksuelen hoort met de kennis en ervaring van deze tijd bekeken
te worden. Wij weten inmiddels meer en de uitleg van de koran dient
daarop aangepast te worden. Het gaat mij vanavond uiteraard niet om
het onderwerp van dit citaat, maar om de conclusie die de heer
Dittrich trekt. Ik vind dit een uiterst bedenkelijke opvatting die in
flagrante strijd is met de scheiding van kerk en Staat zoals
omschreven door de ministers en met de geestelijke vrijheid die
hiermee in de kern wordt aangetast. Hier vallen dus wel wat democraten
door de mand.
De heer Dittrich (D66): Ik vind dat de heer Rouvoet hier ook bij moet
zeggen dat ik de heer Mohammed Akoen heb aangehaald, een vooraanstaand
moslim, die onder andere heeft gedoceerd aan de Universiteit van
Amsterdam en nu doceert in Parijs. Hij vindt dat er als het ware een
nieuwe Voltaire zou moeten opstaan in de moslimgemeenschap die de
koran zal interpreteren volgens de eisen van deze tijd.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik vind dit allemaal fantastisch, maar
als een politicus die medewetgever is, zegt dat de uitleg van een
geloofsbron in dit geval de koran
moet worden aangepast aan de eisen van de moderne tijd, gaat hij zijn
boekje ver te buiten. Dit is mijn stelling. Ik vind dit een zeer
bedenkelijke opvatting, omdat die rechtstreeks in strijd is met de
scheiding tussen kerk en Staat. Dit bedoelde ik toen ik zei dat je als
wetgever-politicus ook wijsheid moet betrachten en je niet een oordeel
moet aanmatigen dat alleen in het strafrecht thuishoort. Zeker de heer
Dittrich zou dit laatste toch moeten weten en moeten onderschrijven.
Ik vraag de regering of zij op dit punt duidelijk wil maken dat de
scheiding tussen kerk en Staat in absolute zin in de weg staat aan een
gedwongen aanpassing van geloofsovertuiging, laat staan
geloofsbronnen. Ik had en heb geen behoefte aan een notitie over de
spanning tussen grondrechten; ik ben te zeer gehecht aan de
grondslagen van de rechtstaat om via een omweg terecht te komen bij
een rangorde van grondrechten. Met mevrouw Azough zeg ik: daarin moet
je fundamentalistisch zijn.
Ik vraag de minister van BZK nog wel of hij kan toelichten wat de
betekenis is van de feitelijk correcte mededeling dat het recht op
gelijke behandeling in gelijke gevallen de eerste bepaling is van de
Nederlandse Grondwet. Dit is feitelijk waar, maar wat bedoelt hij
hiermee te zeggen?
Mij heeft het zeer verbaasd dat ik de notitie waarom wordt gevraagd in
de motie Dittrich, kon terugvinden in het strategisch document. Ik had
nu juist zo gehoopt dat een coalitie waaraan het CDA deelneemt, korte
metten had gemaakt met dergelijke paarse malligheden die intussen wel
zeer bedreigend zijn voor de geestelijke vrijheid.
---