Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
trcjz/2002/7466
datum
01-07-2002
onderwerp
VAO hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van de aangekondigde behandeling op 2 juli a.s. van het verslag van het op 25 juni jl. met de Vaste commissie voor LNV gehouden algemeen overleg over de hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, hecht ik eraan nog eens de argumenten op een rijtje te zetten die pleiten tegen een individuele beoordeling van bedrijven waarbij volgens eigen zeggen sprake zou zijn van onbillijkheden van overwegende aard. Dit in aanvulling op mijn brief van 18 juni jl. (kenmerk trcjz/2002/6940) over dit onderwerp.
datum
01-07-2002
kenmerk
trcjz/2002/7466
bijlage
1. Na doorvoering van de wijziging van het Besluit hardheidsgevallen
herstructurering varkenshouderij (hierna; Besluit) conform het
bindend advies van de Commissie van Wijzen is sprake van een
adequate voorziening voor alle groepen van gevallen waarbij door
de wettelijke berekeningswijze van het varkens- of fokzeugenrecht
sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Zowel de
Commissie van Wijzen als LTO heeft aangegeven dat er geen groepen
van gevallen meer resteren die voldoen aan het criterium van
artikel 25 van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna:
Whv).
2. Een benadering waarbij allerlei uiterst individueel bepaalde
hardheidsgevallen - voor zover die nog zouden resteren - objectief
worden omschreven en vervolgens worden verheven tot een groep van
gevallen staat op gespannen voet met de Whv. De Whv biedt enkel
een basis voor een voorziening in de vorm van generieke regels
voor groepen van gevallen en bevat geen individuele
hardheidsclausule. Regering en Staten-Generaal hebben
uitdrukkelijk voor algemeen verbindende voorschriften gekozen en
daarover bij de parlementaire behandeling van de Whv uitvoerig van
gedachten gewisseld. Argumenten voor die keuze waren: a) relatief
snelle duidelijkheid voor de varkenshouder over de hoogte van het
varkensrecht: de varkenshouder zou immers uit de algemene regels
zèlf kunnen afleiden of hij in aanmerking komt voor een afwijkende
bepaling van het varkensrecht en wat de hoogte van dat
varkensrecht is; b) de waarborg voor rechtsgelijkheid die uitgaat
van algemene, objectieve criteria; c) de geringere belasting van
het overheidsapparaat. Algemeen verbindende voorschriften lenen
zich naar hun aard niet voor micromanagement voor elk van de ruim
24.000 varkensbedrijven.
3. Een nieuw traject van individuele beoordelingen verschaft niet de
vereiste snelle duidelijkheid naar de varkenshouders noch
individueel noch op sectorniveau. Een dergelijk traject geeft ook
valse hoop. Bovendien zal de strafrechtelijke handhaving van het
plafond van het varkensrecht bij de totale doelgroep van
varkensbedrijven lopende de discussie over mogelijke aanvullende
voorzieningen moeilijk zo niet onmogelijk zijn. Zowel de
individuele varkenshouder als de strafrechter zal rekening houden
met het feit dat wat nu een overtreding is, straks misschien met
terugwerkende kracht wordt toegestaan. Anders dan bij de
taakopdracht van de Commissie van Wijzen is immers geen sprake van
een precieze clausulering van het soort gevallen waarop het nadere
onderzoek betrekking heeft. De geloofwaardigheid van de overheid
is hier in het geding.
4. Er zal sprake zijn van een zeer lange periode van onduidelijkheid,
die pas wordt opgeheven tegen de datum dat het stelsel van
varkensrechten ingevolge de wettelijke expiratiebepaling komt te
vervallen, namelijk op 1 januari 2005. Bedacht moet worden dat na
de aankondiging van de instelling van de Commissie van Wijzen bij
mijn brief van 18 juni 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 25 448, nr.
42) en het uitbrengen van het advies op 26 april 2002
(Kamerstukken II 2001/02, 25 448, nr. 45) 10 maanden zijn
verstreken en dat vervolgens het formele traject voor wijziging
van het Besluit en de communicatie daarover richting de
varkensbedrijven nog circa zes maanden vergen. Bij een nieuw
traject van individuele beoordelingen is, anders dan bij het
traject van de Commissie van Wijzen, geen sprake van een precieze
afbakening van de groepen bedrijven. Alle 24.000 varkensbedrijven
zullen stuk-voor-stuk in de gelegenheid moet worden gesteld om aan
de hand van individuele bewijsstukken nog eens te beargumenteren
dat bij hen sprake is van een in vergelijking met andere
varkenshouders overwegende onbillijkheid. Het zou immers
willekeurig zijn om die gelegenheid alleen te bieden aan de 170
bedrijven die zich al eerder bij de Kamer, LTO-Nederland of het
ministerie als hardheidsgeval hebben gemeld. Er is daarmee sprake
van een veel complexere en tijdrovender klus, die ook het nodige
aan ambtelijke ondersteuning zal vragen: enerzijds is immers
sprake van een veelheid aan individuele situaties die ieder voor
zich een zorgvuldige afweging vergen en anderzijds is er de
noodzaak een en ander in objectieve criteria te vatten, zodanig
dat de doelstellingen van de Whv en de consistentie van de Whv en
het Besluit niet worden aangetast. Ik verwacht dat eventuele
wijzigingen van het Besluit naar aanleiding van dit onderzoek
zeker niet voor medio 2004 van kracht zullen kunnen worden.
5. Mocht op basis van een nieuw traject van beoordeling van
individuele gevallen het Besluit worden aangepast, dan betekent
dit het opnemen van nieuwe grenzen en algemene criteria in het
Besluit die wederom tot discussie aanleiding zullen geven:
bedrijven die net buiten de grenzen vallen zullen zich
achtergesteld voelen bij bedrijven die daar net binnen vallen,
terwijl de onderlinge verschillen niet erg groot zijn.
6. De snelste duidelijkheid zowel naar individuele bedrijven als naar
de gehele sector toe wordt verkregen als individuele bedrijven die
van oordeel zijn dat zij individueel buitensporig zijn belast
(criterium Hoge Raad) zich wenden tot de civiele rechter, ter
verkrijging van financiële compensatie.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
---