Zoek in www.D66.nl _____________ zoek
Jonge Democraten - Nieuwe Democraten
Partijblad Democraat
Idee
Jonge Democraten
23 april 2001
Inleiding door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
de heer mr. L.J. Brinkhorst
tijdens het gastcollege van de Amsterdam Law School, Universiteit van
Amsterdam
Bij een enquête onder kinderen bleek onlangs dat 96% van de
ondervraagden niet wist dat milkshake gemaakt was van melk. Zo erg zal
het hier niet zijn. Maar er zullen hier niet veel mensen in de zaal
zitten met een agrarische achtergrond. Dat de Universiteit van
Amsterdam desondanks toch aandacht besteedt aan het landbouwbeleid
geeft natuurlijk wel wat aan.
Het geeft aan dat landbouwbeleid allang niet meer alleen de boeren
aangaat. Echter, zij die denken dat het landbouwbeleid binnen de
grachtengordel tot stand komt, zal ik uit de droom helpen: voor u
staat een sergeant uit Den Haag, die te maken heeft met een generaal
in Brussel. Grachtengordel of niet. Vast staat dat landbouwpolitiek
een beleid is geworden waar de hele maatschappij mee te maken heeft.
Vandaar ook dat ik de laatste Minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij hoop te zijn. De volgende minister is er een van Voedsel en
Groen. Een Minister van Voedsel en Groen stelt de belangen van burgers
en consumenten centraal in zijn beleid.
De mond- en klauwzeercrisis toont de betrokkenheid van burgers bij het
landbouwbeleid.
Deze crisis heeft ons een drietal zaken geleerd. In de eerste plaats
zijn de opvattingen over het omgaan met dieren sinds de varkenspest in
1997 sterk gewijzigd. Tijdens de varkenspest zijn er veel meer dieren
gedood, maar was het maatschappelijk protest minder hevig. In de
tweede plaats toont de crisis ons de economische eenzijdigheid van het
Europese, veterinaire beleid.
De berekeningen die ten grondslag lagen aan dat beleid hielden geen
rekening met andere sectoren zoals recreatie en hielden evenmin
rekening met maatschappelijke gevoelens over het omgaan met dieren. In
de derde plaats toont de crisis ons de 'bijwerkingen' van de Europese,
interne markt. Dieren zijn geen audio sets. Je kunt ze dus niet de
hele wereld over slepen.
Als er één sector is die te maken heeft met Europese wet- en
regelgeving dan is het wel de landbouw. Reeds in het Verdrag van Rome
nam het landbouwbeleid een aparte plaats in.
Met behulp van invoerheffingen, exportsubsidies, het uit de markt
nemen van overschotten en later ook directe inkomenssteun, zorgde de
Unie voor redelijke inkomens voor de boeren.
Daar waar de markt tekort schoot, werd het gat als het ware opgevuld
door de Europese Unie.
In de loop der jaren kwam daar ook de interne markt bij: Europa 1992,
de harmonisatie van regelgeving op allerlei terreinen. Met ook op
landbouwgebied verregaande consequenties: het veterinair beleid, het
fytosanitair beleid (plantenziekten), het dierenwelzijnsbeleid,
regelgeving rond de benaming en etikettering van voedingsmiddelen,
regelgeving rondom voedselhygiëne en voedselveiligheid, de definitie
van het begrip biologische landbouw.
En nog veel meer zaken waar nationale bevoegdheden en regelingen
werden vervangen door Europese. Daarmee werden de interne
grensbelemmeringen binnen Europa opgeheven en nieuwe
afzetmogelijkheden gecreëerd op de Europese markt. Vanuit
handelspolitieke overwegingen bezien zorgde de EU dus voor een ideaal
klimaat. Een klimaat waarin de productiviteit van de eigen landbouw
tot grote hoogten kon stijgen. Tegelijkertijd werden Europese normen
geïntroduceerd, die vaak op een hoog kwaliteitsniveau werden
vastgesteld.
Wie als exporterend land niet aan die hoge normen kon voldoen, werd de
toegang tot de Europese markt ontzegd. De beslissingsmacht hiervoor
kwam in Brussel te liggen.
Zolang een lidstaat er in slaagde aan de normen te voldoen had zij
vrije toegang tot een overigens zeer beschermde Europese markt.
In de jaren negentig zien we een duidelijke kentering optreden in het
- in het begin van de jaren zestig ingezette - traditionele beleid van
marktondersteuning. Met de MacSharry-hervormingen in 1992 en de
Agenda-2000 hervormingen werd gekozen voor een meer marktconform
beleid. De Europese prijzen werden meer in overeenstemming gebracht
met de prijzen op de wereldmarkt. Zij het dat bij een aantal
producten, zoals bij zuivel en suiker, nog steeds grote
prijsverschillen bestaan tussen de Europese markt en de wereldmarkt.
Dit beleid moet al in 2003 worden hervormd in plaats van 2006 zoals de
Europese Commissie wil.
Waar staat de Nederlandse landbouw na vijftig jaar Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid?
In de eerste plaats kent de Nederlandse landbouw een sterke nadruk op
productiviteit.
De toename hiervan is in de eerste plaats veroorzaakt door een
autonome technische ontwikkeling, maar ook het GLB (bijvoorbeeld bij
zuivel, granen en rundvlees) en de interne markt (bijvoorbeeld bij
varkens en kippen) hebben sterk stimulerend gewerkt.
De productiviteit heeft - in de tweede plaats - onder meer zo sterk
kunnen stijgen door specialisatie. Nederland exporteert 60.000 biggen
per week. Vleeskuikens komen in 6 weken tot hun slachtgewicht,
'normaal' zou zijn indien dit in vier à vijf maanden zou gebeuren.
In de derde plaats kun je constateren dat de landbouw sterk in een
maatschappelijk isolement en bestuurlijk isolement heeft verkeerd.
Maar terwijl dit isolement in Nederland al voor een groot deel is
doorbroken, zie je op Europees vlak - ondanks de oprichting van een DG
voor voedselveiligheid - nog een sterk eenzijdig economisch denken.
De gevolgen hiervan zijn dat er lange tijd te weinig aandacht is
geweest voor milieu en landschap, te weinig aandacht voor consumenten
en voedselveiligheid en te weinig aandacht voor dierenwelzijn. Een
aantal crises, varkenspest, dioxine, BSE en MKZ, heeft op pijnlijke
wijze deze tekorten aangetoond. Niet het aanbod van producten, maar de
vraag moet centraal staan. In onze maatschappij hebben we immers te
maken met waarden en normen. Met maatschappelijke opvattingen over hoe
je met dieren behoort om te gaan, hoe het milieu beschermd moet
worden, hoe de veiligheid van het product gegarandeerd moet worden
e.d.
Die elementen zijn ook bepalend voor de vraag. Aan de andere kant
hebben we te maken met de feitelijke situatie. Een situatie die lang
niet zo rooskleurig is. Dat betekent dat er sprake is van
discrepanties tussen wenselijkheid en werkelijkheid. Bovendien is er
een verschil tussen de normen en waarden zoals die in Nederland
gelden, en die op basis waarvan het Gemeenschapsrecht of de
internationale afspraken in WTO of ander verband zijn gebaseerd.
Onze normen en waarden zijn anders dan die in Zuid-Europa of in de
Verenigde Staten, laat staan de ontwikkelingslanden. En Europese of
internationale regelingen zullen in dit verband altijd gebaseerd
worden op compromissen. We hebben dus te maken met normconflicten.
Zo biedt het samenwerken onder een Europese paraplu ons enerzijds vele
mogelijkheden.
Ik heb die eerder genoemd. Maar het legt ons - en daar moeten we
eerlijk in zijn - ook bepaalde beperkingen op. Beperkingen die het ons
bijzonder lastig kunnen maken om ons beleid naadloos aan te laten
sluiten bij de maatschappelijke opvattingen in Nederland.
Zo heb ik bij de bestrijding van MKZ te maken met Europese
voorschriften die ik niet zomaar naast me neer kan leggen. Ik begrijp
best dat er weerstand bestaat tegen het ruimingsbeleid.
Maar wanneer Nederland op zijn eigen houtje overgaat tot preventief
enten, zullen andere EU-landen onze producten niet meer accepteren.
Terwijl nu meer dan de helft van onze dierlijke producten naar andere
Europese landen gaat. Preventief enten zou desastreus zijn voor de
Nederlandse veehouderij. De ethiek ten aanzien van de omgang met
dieren botst hier met de ethiek ten aanzien van de omgang met boeren.
Zo ziet u dat verschillen tussen het Europees beleid en de
maatschappelijke opvattingen in Nederland ons soms voor lastige keuzes
plaatsen. Kunnen we het ons nog wel veroorloven de derde exporteur van
landbouwproducten en voedingsmiddelen in de wereld te zijn?
Of moeten we deze ambitie aanpassen aan andere wensen en behoeften van
onze samenleving? Hebben we misschien als Nederlandse overheid toch
nog bepaalde speelruimte om een van de EU afwijkend beleid te voeren?
En als we dat doen, wat zijn daarvan dan de consequenties? Per geval
zal bekeken moeten worden welke mogelijkheden er zijn en wat de beste
strategie is. We moeten ook eerlijk naar onze eigen landbouwsector
kijken. Is de grootschaligheid en de productiviteit van de Nederlandse
landbouw niet te ver doorgeschoten? Begrijp me niet verkeerd,
grootschaligheid kan best samengaan met duurzaamheid. Maar is de
Nederlandse sector dat dan ook in alle opzichten? Ik denk het niet.
Daarom heb ik in mijn nota Voedsel en Groen, die ik een jaar geleden
uitbracht, vier uitgangspunten geformuleerd:
1. De landbouwsector is in principe een normale economische sector,
met dien verstande dat wordt gewerkt met levend materiaal dat
bijzondere aandacht verdient, ook van de overheid.
2. Een internationale oriëntatie, vooral op de EU, blijft essentieel.
Zonder landbouw zou Nederland een importerend land zijn.
3. Maatschappelijk verantwoord ondernemen staat centraal: milieu,
landschap, voedselveiligheid en dierenwelzijn moeten weer een
concurrentiefactor worden in de strijd om de gunst van de consument.
4. Om aan de top van de internationale markt te blijven staan, zal het
gehele agrofoodcomplex - van supermarkt tot boer - voortdurend moeten
innoveren. Kennisintensief, maar gericht op kwaliteit in plaats van
kwantiteit.
We moeten van een op het aanbod gerichte, naar een op de vraag
gerichte landbouw.
Als overheid sta je niet aan de zijlijn. Je stelt de randvoorwaarden
en zorgt ervoor dat de markt naar behoren functioneert. Zaken als
voedselveiligheid en dierenwelzijn kunnen namelijk alleen een rol
spelen als de overheid transparantie afdwingt, zodat consumenten weten
wat ze kopen. Want consumenten moeten wel bereid zijn te betalen voor
de kwaliteit die zij als burger wensen. Daarbij past niet het
goedkoopste karbonaadje.
Voorts is het van belang het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid te
hervormen door niet de productie te ondersteunen, maar de
productiefactoren, daar waar de markt tekort schiet.
Dit is ook in het belang van ontwikkelingslanden. Bij verdere
liberalisering zal een zekere vorm van subsidiëring altijd nodig
blijven om een kaalslag in de productiefactoren (milieu, landschap) te
voorkomen. Tot slot moeten we binnen Europa de neveneffecten van de
interne markt aan banden leggen, vooral waar het gaat om het gesleep
met dieren.
Tegen deze achtergrond heb ik onlangs een denkgroep onder leiding van
Herman Wijffels, voorzitter van de SER, in het leven geroepen. Ik heb
de heer Wijffels gevraagd om deze uitgangspunten voor wat betreft de
toekomst van een duurzame intensieve veehouderij uit te werken. We
moeten immers voorbij deze crisis naar de toekomst kijken. Ik heb de
groep gevraagd mij te adviseren over denkbare perspectieven voor een
duurzame veehouderij in Nederland, de daaraan verbonden
transitievraagstukken en mogelijke oplossingsrichtingen.
Op dit moment lopen de emoties rond de veehouderij hoog op en is de
intensieve veehouderij zeer kwetsbaar. Als door ziekten de grenzen
dicht gaan, heeft zij binnen de kortste keren te maken met overvolle
stallen. Hoe komen we tot een duurzamere sector? Wat zijn de sleutels
die tot deze veranderingen kunnen leiden? Moet de overheid
bijvoorbeeld een beter milieu afdwingen via de supermarkten of normen
aan de boer zelf opleggen?
Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat we het Europese beleid ten
aanzien van MKZ - en ook andere dierziekten - nog eens grondig onder
de loep moeten nemen. Past het huidige ruimingsbeleid nog wel bij de
Europese maatschappelijke opvattingen? Hebben we indertijd bij de
vaststelling van dit beleid alle consequenties wel goed doordacht? En
zijn de argumenten die toen werden gebruikt nog steeds valide? Ik ben
blij dat de Europese Commissie inmiddels bereid is om zo'n evaluatie
uit te voeren. Want we moeten er niet automatisch vanuit gaan dat
keuzes uit het verleden ook de juiste keuzes zijn voor de toekomst.
Dames en heren.
Wie zegt dat de landbouw de volgende sector is die de mijnbouw, de
scheepsbouw en de vliegtuigbouw achterna gaat, vergist zich. Het
agrofoodcomplex vertegenwoordigt een vitale 10% van de economie. Maar
wie de bovenstaande vergelijking uitlegt in de zin dat we nu prachtige
jachten bouwen met een hoge toegevoegde waarde en nauwelijks meer
grote zeeschepen, geef ik gelijk. We moeten in Nederland naar een op
onderdelen kleinere, maar op alle fronten meer duurzame landbouw. Dank
voor Uw aandacht.
download:
speech Brinkhorst UvA 23-04-2001
speech Brinkhorst UvA 23-04-2001